CITROEN C3 AIRCROSS 01/09/2019 - 28/02/2021 de handleiding

Add to My manuals
244 Pages

advertisement

CITROEN C3 AIRCROSS 01/09/2019 - 28/02/2021 de handleiding | Manualzz

INSTRUCTIEBOEKJE

Toegang tot het instructieboekje

MOBIELE APP

Installeer de app Scan MyCitroën  (inhoud is offline  beschikbaar).

Selecteer vervolgens:

– het model van uw auto,

– de uitgifteperiode die overeenkomt met de datum van de eerste registratie van de auto.

ONLINE

Ga naar de website CITROËN en ga naar het hoofdstuk ‘ MyCITROËN ’ voor het inzien of downloaden van het instructieboekje of ga naar het volgende adres: http://service.citroen.com/ACddb/

Scan deze QR-code voor directe toegang.

Selecteer:

– de taal,

– het model van uw auto en de carrosserievariant,

– de uitgifteperiode van het instructieboekje die overeenkomt met de datum van de eerste registratie van de auto.

Met dit symbool wordt de meest recente informatie aangeduid.

Welkom

Wij danken u voor uw keuze voor de Citroën C3 AIRCROSS.

Dit boekje bevat alle belangrijke informatie en adviezen die u nodig hebt om optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto. We raden u aan om dit document en het garantie- en onderhoudsboekje goed te lezen.

Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waar uw auto verkocht is, slechts van een deel van de uitrusting in dit boekje zijn voorzien.

De beschrijvingen en afbeeldingen zijn alleen ter referentie.

Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor om de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit boekje aan te passen.

Overhandig bij verkoop van de auto dit instructieboekje aan de nieuwe eigenaar.

Legenda

Veiligheidswaarschuwing

Aanvullende informatie

Milieubeschermingsfunctie

Auto's met stuur links

Auto's met stuur rechts

Locatie van de beschreven uitrusting/toets, aangeduid met een zwart gebied.

2

Inhoudsopgave

Overzicht  ■

Eco-rijden  ■

Instrumentenpaneel

Instrumentenpanelen

Waarschuwings- en verklikkerlampjes

Meters

Kilometerteller en dagteller

Configuratie van functies bij uitvoeringen zonder scherm

Monochroom display C

Touchscreen

Boordcomputer

Datum en tijd instellen

1

14

17

8

9

18

18

20

21

23

Afstandsbediening

Keyless entry and start

Noodprocedure

Portieren

Achterklep

Centrale vergrendeling

Alarm

Panoramadak

Elektrische ruitbediening

Toegang tot de auto

2

32

32

33

35

37

25

26

29

31

Voorstoelen

Zitplaatsen achter

Stuurwielverstelling

Spiegels

Ergonomie en comfort

3

39

41

44

44

Ventilatie 45

Verwarming/handbediende airconditioning 47

Automatische airconditioning

Ontwasemen - Ontdooien voorruit

Voorruitverwarming

Voorzieningen vóór

Plafonniers

Achterruitverwarming

Voorzieningen achter

Voorzieningen in de bagageruimte

Sfeerverlichting interieur

Bagageruimteverlichting

51

54

55

57

57

58

47

49

50

50

Verlichting en zicht

Lichtschakelaar

Richtingaanwijzers

Automatische verlichting

Dagrijverlichting / Parkeerlichten

Grootlichtassistent

Hoogteverstelling van de koplampen

Ruitenwisserschakelaar

Ruitenwisserbladen vervangen

Automatische ruitenwissers

4

62

63

64

66

67

59

60

61

61

Veiligheid

Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid

Alarmknipperlichten

Claxon

Urgence-noodoproep of Assistancepechhulpoproep

Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)

Grip control

Hill Assist Descent

5

68

68

69

69

71

73

74

Veiligheidsgordels

Airbags

Kinderzitjes

De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen

ISOFIX-kinderzitjes i-Size-kinderzitjes

kinderbeveiliging

75

78

80

Rijden

Rijadviezen

Starten / afzetten van de motor met de sleutel

Starten / afzetten van de motor metKeyless entry and start

Parkeerrem

Handgeschakelde 5-versnellingsbak

Handgeschakelde 6-versnellingsbak

Automatische transmissie (EAT6)

Schakelindicator

Hill Start Assist

Stop & Start

Bandenspanningscontrolesysteem

Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen

Head-up display

Snelheden opslaan snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem

Snelheidsbegrenzer

Snelheidsregelaar - specifieke adviezen

Snelheidsregelaar

Active Safety Brake met Distance Alert en intelligente noodremassistentie

6

92

94

99

101

102

102

104

95

97

98

98

106

107

108

109

112

114

115

117

83

86

89

90

Systeem voor detecteren van onoplettendheid

Lane Departure Warning System dodehoekbewaking

Parkeerhulp

Top Rear Vision

Park Assist

Compatibiliteit van brandstoffen

Tanken

Tankbeveiliging (diesel)

Sneeuwkettingen

Trekhaak met afneembare kogel

Trekhaak

Eco-stand

Allesdragers

Motorkap

Onder de motorkap

Niveaus controleren

Controles

AdBlue® (BlueHDi)

Onderhoudstips

Praktische informatie

7

139

140

141

143

145

147

132

132

133

134

134

137

138

138

120

121

121

123

124

127

In geval van pech

Brandstoftank leeg (diesel)

Boordgereedschap

Bandenreparatieset

Reservewiel

Een lamp vervangen

Een zekering vervangen

12V-accu

Slepen

8

149

149

150

153

156

160

163

166

Inhoudsopgave

Technische gegevens

Technische gegevens motoren en aanhangergewichten

Benzinemotoren

Dieselmotoren

Afmetingen

Identificatie

9

169

170

172

172

173

Bluetooth®-audiosysteem

10

De eerste stappen

Stuurkolomschakelaars

Menu's

Radio

Digitale radio

(DAB, Digital Audio Broadcasting)

Media

Telefoon

Veelgestelde vragen

175

176

176

177

178

179

182

185

CITROËN Connect Radio

11

De eerste stappen

Stuurkolomschakelaars

Menu's

Applicaties

Radio

Digitale radio

(DAB, Digital Audio Broadcasting)

Media

Telefoon

Configuratie

Veelgestelde vragen

187

188

189

190

191

192

193

194

198

199

CITROËN Connect Nav

De eerste stappen

Stuurkolomschakelaars

Menu's

Gesproken commando's

Navigatie

Online navigatie

Applicaties

Radio

Digitale radio

(DAB, Digital Audio Broadcasting)

Media

Telefoon

Configuratie

Veelgestelde vragen

12

202

203

204

205

208

210

212

215

217

217

219

222

224

Trefwoordenregister  ■

Toegang tot aanvullende video's

bit.ly/helpPSA

3

Overzicht

Cockpit

4

1 Openen motorkap

2 Zekeringen dashboard

3 Plafonnier

Paneel met waarschuwingslampjes voor veiligheidsgordels en airbag vóór aan passagierszijde

Bediening zonnescherm panoramadak

Binnenspiegel

Toetsen noodoproep en pechhulpoproep

4 Monochroom display in combinatie met audiosysteem

Touchscreen met CITROËN Connect Radio of

CITROËN Connect Nav

5 Ventilatie

Verwarming

Handbediende airconditioning

Automatische airconditioning

Ontwasemen - ontdooien voorruit

Ontwasemen - ontdooien achterruit

6 START/STOP-knop

Versnellingsbakbediening

7 Parkeerrem

8 USB-aansluiting

12 V-aansluiting

9 Claxon

10 Instrumentenpaneel

Stuurkolomschakelaars

1 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers

2 Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer

3 Bediening audiosysteem

4 Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer

Schakelaars aan de zijkant

Opnieuw initialiseren van het bandenspanningscontrolesysteem

Uitschakelen van de Stop & Start

OFF

Inschakelen van de voorruitverwarming

Lane Departure Warning System

Elektrische kinderbeveiliging

Uitschakelen van de interieur-, omtrek- en wegsleepbeveiliging

Parkeerhulp

Head-up display

Handmatige hoogteverstelling koplampen

Middelste schakelaars

Alarmknipperlichten

Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit

Gripregeling

Inschakelen/uitschakelen van Hill Assist

Descent

Overzicht

5

6

Eco-rijden

Eco-rijden

Eco-rijden staat voor een aantal dagelijkse gewoontes voor verlaging van het brandstofverbruik en de CO

2 auto.

-uitstoot van de

Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak

Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg en schakel zo snel mogelijk naar de tweede versnelling. Schakel bij het accelereren bij voorkeur snel over naar een hogere versnelling.

Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.

De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.

Bij een auto met een automatische transmissie wordt de schakelindicator alleen in de handmatige stand weergegeven.

Kies voor een soepele rijstijl

Houd een veilige afstand tot de auto's voor u aan, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Zo bespaart u brandstof, verlaagt u de CO

2 minder geluid.

en maakt de auto

Als uw auto is voorzien van een snelheidsregelaar, gebruik deze dan vanaf een snelheid van 40 km/h als het verkeer goed doorstroomt.

Gebruik de elektrische voorzieningen op de juiste manier

Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters voordat u de airconditioning inschakelt.

Sluit de ruiten bij snelheden boven 50 km/u, maar laat de ventilatieroosters geopend.

Maak gebruik van alle voorzieningen die de temperatuur in de auto kunnen verlagen

(zonnescherm van het schuif-/kanteldak, zonneschermen voor de zijruiten enz.).

Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).

Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden geregeld.

Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.

Schakel de koplampen en de mistlampen vóór uit als het zicht voldoende is.

Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien: uw auto warmt sneller op als u rijdt.

Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3speler, spelcomputer enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.

Koppel alle draagbare apparatuur los als u de auto verlaat.

Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik

Verdeel het gewicht gelijkmatig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte zo dicht mogelijk bij de achterbank.

Beperk de belading en de luchtweerstand

(dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik bij voorkeur een dakkoffer.

Verwijder de dakdragers en het imperiaal na gebruik.

Vervang de winterbanden na de winter zo snel mogelijk door zomerbanden.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften

Controleer de bandenspanning regelmatig

(bij koude banden) en houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de sponning van het bestuurdersportier.

Controleer de bandenspanning met name:

– voorafgaand aan een lange rit;

– bij de wisseling van de seizoenen;

– als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.

Vergeet daarbij het reservewiel en de wielen van een aanhanger of caravan (indien van toepassing) niet.

Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen enz.) en houd u daarbij aan het onderhoudsschema van de fabrikant.

Bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCR-systeem stoot de auto te veel schadelijke stoffen uit. Ga in dat geval zo snel mogelijk naar een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om ervoor te zorgen dat de uitstoot van stikstofoxiden van uw auto weer aan de norm voldoet.

Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.

U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na

3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.

Eco-rijden

7

8

Instruments de bord

Instrumentenpaneel met lcd-tekstdisplay

Toetsen

A.

Onderhoudsindicator resetten.

Herinnering onderhoudsinformatie of actieradius met het SCR-systeem en de

AdBlue ® .

Afhankelijk van de uitvoering: terugkeren naar een bovenliggend niveau of annuleren van huidige bewerking.

B.

Dimmer verlichting.

Afhankelijk van de uitvoering: navigeren in een menu, een lijst; een waarde wijzigen.

C.

Dagteller resetten.

Afhankelijk van de uitvoering: openen van het configuratiemenu (lang indrukken), bevestigen van een keuze (kort indrukken).

Display

2.

Instellingen snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer

Snelheid voorgesteld door snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem

3.

Digitale snelheidsmeter (km/h of mph)

4.

Schakelindicator en/of hendelpositie, versnelling en modi Sport en Sneeuw bij een automatische transmissie

5.

Boordcomputer en Stop & Start-urenteller.

6.

Display: dagteller (km of mijl), onderhoudsindicator of bereik met betrekking tot AdBlue ® en SCR-systeem (km of mijl), kilometerteller, waarschuwingsmeldingen of functiestatus

Als de auto geen audiosysteem of touchscreen heeft, kunt u bepaalde uitrusting op dit display instellen.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over Configuratie van functies bij uitvoeringen zonder scherm .

Meters

1.

Snelheidsmeter (km/h of mph).

2.

Brandstofniveaumeter.

3.

Display.

4.

Koelvloeistoftemperatuurmeter.

5.

Toerenteller (x 1000 t/min).

1.

Buitentemperatuur

Instrumentenpaneel met matrixdisplay

Meters

1.

Snelheidsmeter (km/h of mph).

2.

Brandstofniveaumeter.

3.

Display.

4.

Koelvloeistoftemperatuurmeter.

5.

Toerenteller (x 1000 t/min).

Toetsen

A.

Onderhoudsindicator resetten

Weergave logboek waarschuwingsmeldingen

Herinnering onderhoudsinterval of de resterende actieradius met betrekking tot de

AdBlue ® en het SCR-systeem (mijl of km)

Weergave bandenspanningsinformatie

B.

Dimmer verlichting

C.

Dagteller resetten

Display

1.

Instellingen snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer

Snelheid voorgesteld door snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem

2.

Schakelindicator en/of hendelpositie, versnelling en modi Sport en Sneeuw bij een automatische transmissie

Instruments de bord

3.

Weergavegebied: waarschuwingsmeldingen of meldingen over de status van functies, boordcomputer, digitale snelheidsmeter (mph of km/h), actieradius met de AdBlue ® van het

SCR-systeem (mijl of km) enz.

4.

Onderhoudsindicator en vervolgens kilometerteller (km of mijl)

Deze functies worden na het aanzetten van het contact achtereenvolgens weergegeven.

5.

Dagteller (km of mijl)

1

Waarschuwings- en verklikkerlampjes

De waarschuwings- en verklikkerlampjes

(weergegeven als symbolen) informeren de bestuurder over een storing

(waarschuwingslampjes) of de werking van een systeem (verklikkerlampjes ingeschakelde of uitgeschakelde functie). Bepaalde lampjes kunnen op twee manieren (permanent of knipperend) en/of in verschillende kleuren branden.

Bijbehorende waarschuwingen

Een lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en/of een melding op het display.

Door de weergegeven waarschuwingen te relateren aan de werkingstoestand van de auto kan worden bepaald of er sprake is van een normale situatie of van een storing; zie

9

10

Instruments de bord de beschrijving van ieder lampje voor meer informatie.

Bij het aanzetten van het contact

Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde rode of oranje waarschuwingslampjes enkele seconden branden. Deze lampjes moeten doven als de motor draait.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een systeem of een functie.

Continu brandend waarschuwingslampje

Als een rood of oranje waarschuwingslampje blijft branden, duidt dit op een storing die verder moet worden onderzocht.

Wanneer een waarschuwingslampje blijft branden

De aanduidingen (1) , (2) en (3) in het overzicht van de waarschuwings- en verklikkerlampjes geven aan of u naast de onmiddellijk aanbevolen acties contact met een gekwalificeerde professional moet opnemen.

(1) : Zet de auto stil

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats en zet het contact af.

(2) : Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

(3) : Ga naar het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Lijst met waarschuwingslampjes

Rode waarschuwingslampjes

STOP

Permanent, in combinatie met een ander lampje, de weergave van een melding en een geluidssignaal.

Een ernstige storing in de motor, het remsysteem of de stuurbekrachtiging, of een ernstige elektrische storing.

Voer (1) en dan (2) uit.

Parkeerrem

vast.

De parkeerrem is ingeschakeld of niet goed vrijgezet.

Remsysteem

Brandt permanent.

Het remvloeistofniveau is te laag.

Voer (1) uit en vul het remvloeistofreservoir bij met de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof. Voer (2) uit als het probleem blijft bestaan.

Permanent.

Een storing in het systeem van de elektronische remdrukregelaar (EBD).

Zie (1) en dan (2).

Portieren(en) geopend

Permanent, in combinatie met een melding die aangeeft om welk portier het gaat.

Een portier of de achterklep is niet goed gesloten

(rijsnelheid lager dan 10 km/u).

Permanent, in combinatie met een melding die aangeeft om welk portieren het gaat en een geluidssignaal.

Een portier of de achterklep is niet goed gesloten

(rijsnelheid hoger dan 10 km/u).

Veiligheidsgordels losgemaakt of niet vastgemaakt

Permanent of knipperend, samen van een toenemend geluidssignaal.

Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt.

Laden 12V-accu

Permanent.

Een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet goed gespannen of gebroken enz.).

Reinig de accuklemmen en draai ze weer vast.

Als het waarschuwingslampje niet uit gaat wanneer de motor is gestart, zie (2).

Motoroliedruk

Brandt permanent.

Er is een probleem met de motorsmering.

Voer (1) en dan (2) uit.

Te hoge koelvloeistoftemperatuur

Permanent.

De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.

Zie (1) en wacht totdat de motor is afgekoeld voordat u koelvloeistof bijvult. Zie (2) als het probleem niet verdwijnt.

Zelfdiagnosesysteem van de motor

Brandt permanent.

Er is sprake van een ernstige motorstoring.

Voer (1) en dan (2) uit.

Oranje waarschuwingslampjes

Zelfdiagnosesysteem van de motor

Brandt permanent.

Er is sprake van een kleine motorstoring.

Voer (3) uit.

Knippert.

Een storing in het motormanagementsysteem.

De kans is aanwezig dat de katalysator onherstelbaar beschadigd raakt.

U moet (2) uitvoeren.

Permanent.

Een storing in de emissieregeling.

Het lampje moet uit gaan als de motor draait.

Voer snel (3) uit.

Distance Alert/Active Safety Brake

Knippert.

Het systeem grijpt in en remt de auto kort af om de snelheid van de aanrijding met de voorligger te beperken.

Brandt permanent, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

Storing in het systeem.

Voer (3) uit.

Brandt permanent, in combinatie met de weergave van een melding.

Het systeem is uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Antiblokkeersysteem (ABS)

De normale remwerking blijft behouden.

Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer

(3) uit.

Brandt permanent.

EStoring in het antiblokkeersysteem.

Bandenspanning te laag

Brandt permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag.

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.

Reset het controlesysteem na het aanpassen van de bandenspanning.

Lampje voor waarschuwing te lage bandenspanning knippert en brandt vervolgens permanent, en waarschuwingslampje Service brandt permanent.

Er is een storing in het bandenspanningscontrolesysteem.

Het systeem kan geen lage bandenspanning meer aangeven.

Controleer de bandenspanning zo snel mogelijk en zie (3).

Instruments de bord

Dynamische stabiliteitsregeling (DSC)/ antispinregeling (ASR)

Permanent.

De functie is uitgeschakeld.

Het DSC/ASR-systeem wordt automatisch weer ingeschakeld wanneer de motor opnieuw wordt gestart en vanaf een snelheid van ongeveer 50 km/h.

Bij een snelheid lager dan 50 km/h kan het handmatig weer worden ingeschakeld.

Knippert.

De DSC/ASR-regeling wordt ingeschakeld bij minder grip of afwijken van de rijbaan.

Permanent.

Zie (3).

Een storing in het DSC-/ASR-systeem.

Airbags

Permanent.

Een van de airbags of pyrotechnische gordelspanners is defect.

Zie (3).

Airbag voorpassagier (OFF)

vast.

De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld.

De schakelaar staat in de stand " OFF ”.

Er kan een naar achteren gericht kinderzitje worden geplaatst, tenzij er een probleem met de airbags is (waarschuwingslampje airbags aan).

Roetfilter(Diesel)

Permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van de

1

11

12

Instruments de bord kans op verstopping van het roetfilter.

Het roetfilter begint te verzadigen.

Wanneer u het roetfilter moet regenereren, moet u zodra de verkeersomstandigheden het toelaten met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden totdat het lampje uit gaat.

Permanent, in combinatie met een geluidssignaal en de melding van een te laag additiefniveau voor het roetfilter.

De minimumniveau in de additieventank is bereikt.

Laat de tank snel bijvullen: zie (3)

Laag brandstofniveau

Brandt permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

Als het lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank

(reservevoorraad).

Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege brandstoftank te voorkomen.

Rijd nooit door totdat de tank helemaal leeg is ; hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.

Water in dieselbrandstoffilter (afhankelijk van de uitvoering)

Permanent.

Het brandstoffilter bevat water.

Voer meteen (2) uit - kans op schade aan het injectiesysteem!

Lane Departure Warning System

Knippert in combinatie met een geluidssignaal.

Er wordt een overschrijding van een rijstrookmarkering links of rechts gedetecteerd.

Stuur de andere kant op om de auto weer op de juiste baan te brengen.

Brandt permanent, in combinatie met de weergave van een melding.

Er is een storing in het systeem.

Let goed op en rijd voorzichtig. Zie daarna (3).

Permanent.

Het systeem is uitgeschakeld.

Wanneer de auto de rijstrookmarkering overschrijdt, wordt u niet langer gewaarschuwd door het systeem.

AdBlue

®

(BlueHDi)

Brandt ongeveer 30 seconden nadat de motor is gestart, in combinatie met een melding over het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 2400 en 800 km.

Vul AdBlue ® bij.

Brandt permanent nadat het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding over het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 800 en 100 km.

Vul AdBlue ® meteen bij of voer (3) uit.

Knippert, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius is minder dan 100 km.

U moet AdBlue ® bijvullen om te voorkomen dat het starten wordt geblokkeerd of (3) uitvoeren.

Knippert, in combinatie met een geluidssignaal en een melding dat het starten van de motor wordt geblokkeerd.

Het AdBlue ® -reservoir is leeg: de wettelijk verplichte startblokkering voorkomt dat de motor opnieuw kan worden gestart.

Vul AdBlue ® bij of voer (2) uit om de motor opnieuw te kunnen starten.

U moet het reservoir met minimaal 5 liter

AdBlue ® bijvullen.

SCREmissieregelsysteem (BlueHDi)

Brandt permanent wanneer het contact wordt ingeschakeld, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

Er is een storing in het

SCR-emissieregelsysteem.

Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.

Het AdBlue ® waarschuwingslampje knippert zodra het contact is ingeschakeld, in combinatie met het permanent branden van het lampje SERVICE en het lampje Zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot de actieradius.

Afhankelijk van de weergegeven melding kan het mogelijk zijn om nog maximaal 1.100 km te rijden voordat de startblokkering wordt geactiveerd.

Instruments de bord

Voer (3) direct uit, om te voorkomen dat de motor niet kan worden gestart .

Het AdBlue ® waarschuwingslampje knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het permanent branden van het lampje SERVICE en het lampje Zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding die aangeeft dat de motor niet kan starten.

Een startblokkering voorkomt het opnieuw starten van de motor (toegestane rijlimiet overschreden na bevestiging van een fout met het emissieregelsysteem).

Start de motor en zie (2).

Service

Brandt tijdelijk in combinatie met de weergave van een melding.

Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek waarschuwingslampje gaat branden.

Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het instrumentenpaneel.

Sommige fouten kunt u zelf oplossen, zoals het vervangen van de batterij van de afstandsbediening.

Zie (3) voor andere problemen, zoals een storing in het bandenspanningscontrolesysteem.

Brandt permanent, in combinatie met de weergave van een melding.

Er zijn één of meerdere grote storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek waarschuwingslampje gaat branden.

Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het instrumentenpaneel en zie (3).

Waarschuwingslampje Service brandt permanent en onderhoudssleutel knippert en brandt vervolgens permanent.

Het interval voor de onderhoudsbeurt is overschreden.

Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel mogelijk uitvoeren.

Alleen bij BlueHDi-dieselmotoren.

Voorgloeien dieselmotor

Brandt tijdelijk

(tot ongeveer 30 seconden bij koude weersomstandigheden).

Wanneer het contact wordt aangezet, als de weersomstandigheden en de motortemperatuur dit noodzakelijk maken.

Wacht met starten tot het lampje uitgaat.

Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk gestart wanneer u:

– bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak het koppelingspedaal ingetrapt houdt,

– bij een auto met een automatische transmissie het rempedaal ingetrapt houdt.

Als de motor niet wordt gestart, druk dan nogmaals op de knop START/STOP terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.

Mistachterlicht

Brandt permanent.

De verlichting brandt.

Groene verklikkerlampjes

Dodehoekbewaking

Permanent.

De functie is geactiveerd.

Hill Assist Descent

Permanent.

De functie is geactiveerd, maar er wordt niet voldaan aan alle voorwaarden voor de regeling (hellingspercentage, te hoge snelheid, ingeschakelde versnelling).

Knipperlicht.

De functie begint met regelen.

De auto wordt afgeremd; de remlichten gaan branden tijdens de afdaling.

Stop & Start

Brandt permanent.

Wanneer de auto stopt, zet het Stop &

Start-systeem de motor in de STOP-stand.

Knippert tijdelijk.

De STOP-stand is momenteel niet beschikbaar of de START-stand wordt automatisch geactiveerd.

Richtingaanwijzers

Knippert, met geluidssignaal.

De richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.

Parkeerlicht

Permanent.

De lampen zijn ingeschakeld.

1

13

14

Instruments de bord

Mistlampen vóór

Permanent.

De mistlampen vóór zijn ingeschakeld.

Automatische ruitenwissers

Brandt permanent.

De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd.

Grootlichtassistent

Permanent.

De functie is via het touchscreen ingeschakeld (menu Rijverlichting / Auto ).

De lichtschakelaar staat in de stand "AUTO".

Dimlicht

Brandt permanent.

De verlichting brandt.

Blauwe verklikkerlampjes

Grootlicht

Permanent.

De lampen zijn ingeschakeld.

Zwarte/witte waarschuwingslampjes

Voet op het rempedaal

Brandt permanent.

Rempedaal niet of onvoldoende stevig ingetrapt.

De selectiehendel uit stand P halen bij uitvoeringen met automatische transmissie bij draaiende motor en vóór het uitschakelen van de parkeerrem.

Automatische ruitenwissers

Permanent.

De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd.

Meters

Koelvloeistofvtemperatuurmeter

Bij draaiende motor:

– zone A , is de temperatuur in orde,

– in zone B : de temperatuur is te hoog; dit waarschuwingslampje en het centrale STOP waarschuwingslampje gaan branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

STOP zo snel mogelijk op een veilige plaats.

Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.

Open nadat u het contact hebt afgezet voorzichtig de motorkap en controleer het koelvloeistofniveau.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus .

Onderhoudsindicator

De informatie over onderhoudsbeurten wordt aangegeven in afstand (kilometer of mijl) en tijd

(maanden of dagen).

Er wordt een waarschuwing gegeven zodra een van deze waarden wordt bereikt.

De informatie over onderhoudsbeurten wordt op het instrumentenpaneel weergegeven.

Afhankelijk van de uitvoering van de auto:

– De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan of de afgelegde afstand sinds de verstreken onderhoudsdatum, voorafgegaan door het teken

-.

– Een waarschuwingsmelding geeft de resterende kilometers en de tijd tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan of hoe lang deze is verstreken.

De weergegeven waarde wordt berekend op basis van het aantal afgelegde

kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.

De waarschuwing kan ook worden weergegeven als het einde van het onderhoudsinterval in tijd nadert.

Onderhoudssleutel

Brandt tijdelijk bij het aanzetten van het contact.

Er kan nog 1.000 tot 3.000 km worden gereden totdat de eerstvolgende beurt moet worden uitgevoerd.

Permanent, bij het aanzetten van het contact.

De volgende onderhoudsbeurt moet binnen

1.000 km worden uitgevoerd.

Laat zeer binnenkort een onderhoudsbeurt aan uw auto uitvoeren.

Onderhoudssleutel knippert

Knippert en brandt vervolgens permanent, bij het inschakelen van het contact.

(Bij uitvoeringen met de BlueHDi-dieselmotor, in combinatie met het waarschuwingslampje

Service.)

Het interval voor de onderhoudsbeurt is overschreden.

Laat zo spoedig mogelijk een onderhoudsbeurt aan uw auto uitvoeren.

Onderhoudsindicator resetten

Na elke onderhoudsbeurt moet de onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.

► Schakel het contact uit.

CHECK

► Houd deze toets ingedrukt.

► Zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen.

► Laat de toets los als het display =0 aangeeft; de sleutel verdwijnt.

Als u de accu na deze handeling wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Anders wordt het op nul zetten van de onderhoudsindicator niet opgeslagen.

Opvragen van de onderhoudsinformatie

U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven.

► Druk op deze toets.

De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.

Motorolieniveaumeter

(volgens uitvoering)

Instruments de bord

Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.

Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Olieniveau correct

Dit wordt op het display weergegeven door de melding " Olieniveau correct ".

Te weinig olie

Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus .

Storing in motorolieniveaumeter

Als de melding " Ongeldige meting olieniveau " op het instrumentenpaneel wordt weergegeven, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

1

15

16

Instruments de bord

Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt het motorolieniveau niet meer gecontroleerd.

Zolang het systeem niet werkt, moet u het motorolieniveau controleren met de peilstok in de motorruimte.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus .

AdBlue

®

actieradiusindicatoren

(BlueHDi)

De BlueHDi-dieselmotoren zijn uitgerust met een systeem waarbij het roetfilter

(FAP) wordt gecombineerd met het SCRemissieregelsysteem (Selective Catalytic

Reduction) voor de nabehandeling van de uitlaatgassen. Deze kunnen niet functioneren zonder AdBlue ® -vloeistof.

Zodra de reservevoorraad van het AdBlue ® reservoir is aangesproken (tussen 2400 en

0 km), gaat bij het aanzetten van het contact een verklikkerlampje branden en wordt een melding weergegeven die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd.

Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het

AdBlue ® -reservoir leeg is. De motor kan weer worden gestart nadat AdBlue ® is bijgevuld tot het minimale niveau.

De actieradius handmatig weergeven

Een actieradius van meer dan 2.400 km wordt niet automatisch weergegeven.

CHECK

► Druk op deze toets om de actieradius tijdelijk weer te geven.

U kunt informatie over de actieradius weergeven door op de toets " Diagnose " te drukken nadat u het tabblad

" Snelkoppelingen " in het menu Rijverlichting /

Auto hebt geselecteerd.

Benodigde maatregelen vanwege te weinig AdBlue

®

De volgende waarschuwingslampjes gaan branden wanneer de hoeveelheid AdBlue ® minder is dan het reservepeil dat overeenkomt met een actieradius van 2.400 km.

Samen met de controlelampjes waarschuwen meldingen regelmatig voor het bijvullen, om te voorkomen dat de motor niet meer kan worden gestart. Zie het hoofdstuk Waarschuwings- en controlelampjes voor informatie over de weergegeven meldingen.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over AdBlue ® (BlueHDimotoren) , vooral over bijvullen.

Waarschuwings- of verklikkerlampje brandt

Actie

Vul bij.

Actieradius

Vul zo snel mogelijk bij.

Bijvullen is noodzakelijk ; de kans bestaat dat de motor niet meer kan worden gestart.

Tussen

2.400 km en

800 km

Tussen

800 km en

100 km

Tussen 100 en 0 km

Waarschuwings- of verklikkerlampje brandt

Actie

De motor kan pas weer starten als er minimaal 5 liter AdBlue ® aan het reservoir is toegevoegd.

Actieradius

0 km

Storing in het

SCR-emissieregelsysteem

Storingsdetectie

Als er een storing wordt gedetecteerd, gaan deze waarschuwingslampjes branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding

"Storing emissieregeling".

De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven zodra de storing voor de eerste keer wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij het inschakelen van het contact zolang de storing niet is verholpen.

Bij een tijdelijke storing verdwijnt de waarschuwing tijdens de volgende rit na de zelfdiagnose van het

SCR-emissieregelsysteem.

Storing bevestigd tijdens de toegestane rijfase (tussen 1.100 en 0 km)

Als de storingsmelding na 50 km rijden nog steeds wordt weergegeven, wordt de storing in het SCR-systeem bevestigd.

Het AdBlue-waarschuwingslampje knippert en de melding "Storing emissieregeling: Starten verboden binnen X kilometer” of "NO START

INX kilometer" wordt weergegeven, dus de actieradius in mijl of kilometer.

Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven. De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het contact wordt aangezet.

U kunt nog 1.100 km rijden voordat het systeem van de startblokkering wordt geactiveerd.

Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door een CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.

Starten geblokkeerd

Wanneer het contact is ingeschakeld, wordt de melding "Storing emissieregeling: Starten verboden" of "NO START IN" weergegeven.

Wanneer u de motor weer wilt starten, moet u contact opnemen met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Kilometerteller

Instruments de bord

Kilometerteller en dagteller

De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.

Voor reizen in het buitenland kan de eenheid van de afstand worden aangepast: de snelheid moet namelijk worden weergegeven in de officiële eenheid van het land (km of mijl).

De eenheid kan bij stilstaande auto worden gewijzigd via het configuratiemenu van het display.

Deze teller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.

1

17

18

Instruments de bord

Dagteller

Deze teller geeft het aantal gereden kilometers weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.

Op 0 zetten van de dagteller

► Druk bij aangezet contact op de knop tot streepjes worden weergegeven.

Configuratie van functies bij uitvoeringen zonder scherm

Als uw auto niet over een audiosysteem of een touchscreen beschikt, kunt u met behulp van de display van het LCD-instrumentenpaneel met tekstweergave ook voorzieningen configureren.

Bedieningstoetsen

Monochroom display C

Weergave op het display

Door deze toets lang in te drukken, keert u terug naar het configuratiemenu; kort indrukken van de toets is ter bevestiging.

Door op een van deze toetsen te drukken, kunt u in een menu of lijst navigeren, of een waarde wijzigen.

Door op deze toets te drukken keert u terug naar het bovenliggende niveau of wordt de huidige bewerking geannuleerd.

Displaymenu's

– VERLICHTING :

• FOLLOW ME HOME (Follow me home-verlichting),

• MEEDR KOPL (Bochtverlichting).

– RIJHULP :

• WS AANRIJDING (Automatische noodremassistentie),

• WAARSCH BEST (Waarschuwing oplettendheid bestuurder),

• ADVIESSNELH (Snelheidslimietherkenning),

– COMFORT :

• RW A A UIT (Achterruitwisser autom. in achteruit).

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een van deze functies.

Dit display kan de volgende informatie weergeven:

– de tijd,

– de datum,

– de buitentemperatuur (de temperatuur knippert bij kans op gladheid),

– de informatie van de parkeerhulp,

– de audiobron waarnaar wordt geluisterd,

– fe informatie over de telefoon of de handsfreeset,

– de waarschuwingsmeldingen,

– de configuratiemenu's van het display en de voorzieningen van de auto.

Bedieningselementen Menu “Multimedia"

Instruments de bord

Menu “Verbindingen"

1

Op het bedieningspaneel van het audiosysteem kunt u de volgende toetsen gebruiken:

MENU Open het hoofdmenu

5

of

6

Blader door de opties op het scherm

7

of

8

Verander de waarde van een instelling

OK Bevestigen

Vorige Huidige bewerking annuleren

Hoofdmenu

► Druk op de toets MENU om het hoofdmenu te openen:

• "Multimedia",

• "Telefoon",

• "Boordcomputer",

• "Verbindingen",

• "Persoonlijke instelling - configuratie",

► Druk op de toets "

7

" of "

8

" om het gewenste menu te selecteren en bevestig dit door op de toets OK te drukken.

Als het audiosysteem is ingeschakeld, kunt u via dit menu radiofuncties in- of uitschakelen (RDS,

Volgsysteem digitale zender / FM, Zenderinfo

(TXT)) of instellen op welke manier de media moeten worden afgespeeld (Normaal, Shuffle,

Shuffle uitgebreid, Herhaling).

Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica” voor meer informatie over de app "Multimedia”.

Menu “Telefoon"

Als het audiosysteem is ingeschakeld, kunt u via dit menu een Bluetooth-apparaat aankoppelen

(telefoon, mediaspeler) en de aansluitmodus ervan instellen (handsfree-kit, audiobestanden afspelen).

Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica” voor meer informatie over de app "Verbindingen”.

Menu “Persoonlijke instelling - configuratie"

Als het audiosysteem is ingeschakeld, kunt u via dit menu telefoneren of de adresboeken van de telefoon opvragen.

Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica” voor meer informatie over de app "Telefoon”.

Menu "Boordcomputer"

Via dit menu kunt u informatie over het functioneren van de auto raadplegen.

Logboek waarschuw.

Deze functie geeft een overzicht van de actieve waarschuwingsmeldingen door ze op het display weer te geven.

In dit menu hebt u toegang tot de volgende functies:

– “Parameters van de auto definiëren".

– “Configuratie beeldscherm".

Parameters van de auto definiëren

In dit menu kunnen de volgende voorzieningen worden ingeschakeld/uitgeschakeld, afhankelijk van de uitvoering en/of het land waar de auto is verkocht:

" Verlichting en signalering "

– "Bochtverlichting",

– "Follow-me-home verlichting",

– "Instapverlichting".

" Comfort "

– "Ruitenw. aan bij achteruit".

" Hulp bij het rijden "

19

20

Instruments de bord

– Autom. noodremfunctie,

– Detectie verslapping aandacht,

– Snelheidsadviezen.

Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de verschillende voorzieningen.

Configuratie display

In dit menu kunt u de taal van het display uit een lijst met talen kiezen.

In dit menu hebt u toegang tot de volgende instellingen:

– “Keuze van eenheden".

– “Datum en tijd instellen".

– “Voorkeursinstellingen schermweergave".

– “Taalkeuze".

Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.

– de permanente weergave van de tijd en de buitentemperatuur (er verschijnt een blauw verklikkerlampje bij kans op gladheid),

– toegang tot de internetdiensten en bediening van het navigatiesysteem en weergave van de bijbehorende informatie.

Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.

Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de auto rijdt.

Touchscreen

Het touchscreen heeft de volgende functies:

– bediening van de verwarming/airconditioning,

– toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto,

– bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie, en, afhankelijk van de uitvoering:

– de weergave van de waarschuwingsmeldingen en de grafische weergave van de parkeerhulp,

Aanbevelingen

Het touchscreen is een capacitief scherm.

Het kan bij alle temperaturen worden gebruikt.

Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen.

Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers.

Gebruik een schone en zachte doek om het touchscreen te reinigen.

Werkingsprincipes

Gebruik de toetsen aan weerszijden van het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de toetsen op het touchscreen.

Bepaalde functies kunnen op 1 pagina of op 2 pagina's worden weergegeven.

Druk op OFF/ON om een functie in of uit te schakelen.

Druk op het pictogram van de functie om een instelling (verlichtingsduur enz.) te wijzigen of aanvullende informatie te bekijken.

Als gedurende enkele seconden geen handelingen op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt automatisch de hoofdpagina weer weergegeven.

Gebruik deze toets om uw keuze te bevestigen.

Gebruik deze toets om terug te keren naar de vorige pagina.

Menu's

Radio Media.

Zie het gedeelte "Audio en telematica".

Mirror Screen of Online navigatie

(afhankelijk van de uitvoering) .

Zie het gedeelte "Audio en telematica".

Airconditioning.

Hiermee kunnen onder andere de temperatuur en de aanjagersnelheid worden ingesteld.

Raadpleeg de desbetreffende gedeeltes voor meer informatie over de Verwarming ,

Handbediende airconditioning en

Automatische airconditioning .

Telefoon.

Zie het gedeelte "Audio en telematica".

Apps.

Hiermee kunnen de beschikbare online diensten worden weergegeven.

Zie het gedeelte "Audio en telematica".

Auto of Rijden (afhankelijk van de uitvoering) .

Hiermee kunnen bepaalde functies worden geactiveerd, gedeactiveerd en geconfigureerd.

De via dit menu beschikbare functies zijn verdeeld onder twee tabbladen: " Overige instellingen " en " Snelkoppelingen ".

Volumeregeling/onderbreken van het geluid.

Zie het gedeelte "Audio en telematica".

Druk met drie vingers op het touchscreen om toegang te krijgen tot de menucarrousel.

Bovenste balk

Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen:

– Basisinformatie van de airconditioning en toegang tot een snelmenu (uitsluitend instellen van de temperatuur en de aanjagersnelheid).

Instruments de bord

– Basisinformatie van de menu's

RadioMedia en Telefoon en navigatieaanwijzingen (afhankelijk van de uitvoering).

– Gedeelte met berichten (sms en e-mail)

(afhankelijk van de uitvoering).

– Toegang tot de Instellingen .

Boordcomputer

Geeft informatie over de actuele rit (actieradius, brandstofverbruik, gemiddelde snelheid enz.).

Informatiedisplay

Informatie wordt na elkaar weergegeven.

– Het tabblad "actuele informatie" met:

• Afgelegde kilometers.

• De actieradius.

• Het actuele brandstofverbruik.

• De teller van het Stop & Start-systeem.

• Informatie over de snelheidslimietherkenning

(afhankelijk van de uitvoering).

– Traject 1 met:

• De gemiddelde snelheid.

• Het gemiddelde brandstofverbruik.

• De afgelegde afstand tijdens het eerste traject.

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kan ook een 2 e traject worden weergegeven.

– Traject 2 met:

• De gemiddelde snelheid.

• Het gemiddelde brandstofverbruik.

• De afgelegde afstand. tijdens het tweede traject.

Traject 1 en 2 zijn onafhankelijk en kunnen op dezelfde manier worden gebruikt.

Traject 1 kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject 2 voor een maandelijks verbruik.

► Druk op de knop aan het uiteinde van de ruitenwisserhendel.

► Of, afhankelijk van de uitvoering, druk op de rolknop op het stuurwiel.

1

21

22

Instruments de bord

Traject resetten

Met instrumentenpaneel met LCDtekstdisplay of matrixdisplay

Met instrumentenpaneel met lcd-tekstdisplay

weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.

Wanneer tijdens het rijden streepjes in plaats van waarden worden weergegeven, dient u contact met een

CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats op te nemen.

► Druk de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan twee seconden in zodra het traject wordt aangegeven.

► Of druk langer dan twee seconden op de rolknop op het stuurwiel (afhankelijk van de uitvoering).

► Zodra het traject wordt aangegeven, moet u de resettoets van het instrumentenpaneel langer dan twee seconden ingedrukt houden.

Enkele definities...

Actieradius

(km of mijl)

Aantal kilometers dat u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers).

Deze waarde kan schommelen door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het actuele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.

Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display.

Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en

Actueel brandstofverbruik

(l/100 km, km/l of mpg)

Berekend over de laatste seconden.

Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.

Gemiddeld brandstofverbruik

(l/100 km, km/l of mpg)

Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Gemiddelde snelheid

(km/h of mph)

Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Afgelegde afstand

(km of miles)

Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Teller van het Stop & Start-systeem

(minuten/seconden of uren/minuten)

Een teller registreert hoe lang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd.

De teller wordt elke keer als u het contact aanzet weer op nul gezet.

Dimmer dashboardverlichting

U kunt de lichtsterkte van de verlichting van het dashboard en het touchscreen handmatig aanpassen aan het omgevingslicht.

Werkt alleen als de verlichting van de auto is ingeschakeld (dagrijverlichting uitgezonderd) en in nachtstand.

Twee knoppen

Touchscreen

► Selecteer in het menu Instellingen de optie

" Lichtsterkte ".

► Stel de helderheid af door op de pijlen te drukken of de cursor te bewegen.

De helderheid kan verschillend worden ingesteld voor de dag en de nacht.

Datum en tijd instellen

Zonder audiosysteem

Druk, terwijl de verlichting brandt, op knop A om de dashboardverlichting en de sfeerverlichting sterker te laten branden of op de knop B om de verlichting te dimmen.

Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.

Instruments de bord

Stel de datum en tijd in via het display van het instrumentenpaneel.

► Houd deze toets ingedrukt.

► Druk op een van deze toetsen om de instelling te selecteren die u wilt wijzigen.

► Druk kort op deze toets om te bevestigen.

► Druk op een van deze toetsen om de instelling te wijzigen en bevestig dit nogmaals om de nieuwe instelling op te slaan.

Met audiosysteem

► Druk op de toets MENU om het hoofdmenu weer te geven.

► Druk op de knop " 7 " of " 8 " om het menu

"Persoonlijke instelling - configuratie" weer te geven en druk vervolgens op OK .

► Druk op de knop " 5 " of " 6 " om het menu

"Configuratie display" weer te geven en druk vervolgens op OK .

► Druk op de knop " 5 " of " 6 " om de regel

"Datum en tijd instellen" te selecteren en druk vervolgens op OK .

1

23

24

Instruments de bord

► Druk op de knop "

7

" of "

8

" om de te wijzigen instelling te selecteren. Bevestig met de knop OK .

► Pas de instellingen één voor één aan en bevestig met de knop OK .

► Druk op de knop "

5

" of "

6

” en vervolgens op de knop OK om het vakje OK te selecteren en bevestig of druk op de knop Terug om te annuleren.

Afstandsbediening

Algemeen

De sleutel kunt u gebruiken om de centrale vergrendeling via het slot te bedienen om de auto te ontgrendelen of vergrendelen.

Het biedt u ook de mogelijkheid om de motor te starten of te stoppen.

Gebruik onder normale omstandigheden bij voorkeur de afstandsbediening.

Toegang tot de auto

Uitklappen van de sleutel

Afhankelijk van de uitvoering heeft de afstandsbediening de volgende functies:

– ontgrendelen/vergrendelen/supervergrendelen van de auto,

– vergrendelen/ontgrendelen van de achterklep,

– vergrendelen/ontgrendelen van de brandstofvulklep

– op afstand inschakelen van de verlichting,

– inklappen/uitklappen van de buitenspiegels

– inschakelen/uitschakelen van het alarmsysteem,

– lokaliseren van de auto,

– startbeveiliging van de auto.

Afhankelijk van de uitvoering kan met de in de afstandsbediening geïntegreerde sleutel het volgende worden gedaan:

– ontgrendelen/vergrendelen/supervergrendelen van de auto,

– inschakelen/uitschakelen van het mechanische kinderslot,

– inschakelen/uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde,

– vergrendelen van de portieren

(noodprocedure),

– aanzetten van het contact en starten/afzetten van de motor.

De auto kan met behulp van noodprocedures worden vergrendeld/ontgrendeld als bijvoorbeeld de afstandsbediening of de centrale vergrendeling defect is, of als de accu leeg is.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de Noodprocedures .

Uitvoering zonder Keyless entry and start

► Druk op deze knop; de sleutel wordt uitgeklapt.

Druk om de sleutel in te klappen eerst op deze knop; zo voorkomt u beschadiging van het mechanisme.

Uitvoering met Keyless entry and start

► Trek aan deze knop terwijl u de sleutel uit de houder haalt.

Houd deze knop aangetrokken voordat u de sleutel weer terugplaatst.

2

25

26

Toegang tot de auto

Ontgrendelen van de auto

► Druk op deze knop om de auto te ontgrendelen.

De eerste keer dat op de ontgrendelknop wordt gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers enkele seconden om aan te geven dat:

– de auto is ontgrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem);

– het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige uitvoeringen).

Vergrendelen van de auto

Normale vergrendeling

► Druk op deze toets.

De eerste keer dat op de ontgrendelknop wordt gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers enkele seconden om aan te geven dat:

– de auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem),

– het alarmsysteem is ingeschakeld (overige uitvoeringen).

Als een van de portieren of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld. Als uw auto echter is uitgerust met het alarmsysteem, wordt dit na ongeveer

45 seconden volledig ingeschakeld.

Als de auto per ongeluk wordt ontgrendeld en de portieren en de achterklep gesloten blijven, wordt de auto na ongeveer 30 seconden automatisch weer vergrendeld. Als het alarmsysteem ingeschakeld was, wordt dit automatisch weer opnieuw ingeschakeld.

De vergrendelfunctie deactiveert ook de toets van de centrale vergrendeling op het dashboard.

Supervergrendeling

► Druk op deze toets.

De parkeerlichten en het dimlicht gaan gedurende 30 seconden branden.

Door de toets nogmaals in te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de verlichting onmiddellijk uitgeschakeld.

Keyless entry and start

► Druk één keer op deze knop om de auto te vergrendelen.

► Druk binnen vijf seconden nogmaals op deze knop om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.

Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem geeft het gedurende enkele seconden branden van de richtingaanwijzers tijdens het de tweede keer indrukken van de vergrendelknop aan dat de supervergrendeling is ingeschakeld.

Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de binnenportiergrepen niet.

Ook de knop van de centrale vergrendeling op het dashboard werkt dan niet meer.

Schakel nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

Lokaliseren van de auto

Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht.

Systeem dat het ontgrendelen, vergrendelen en starten van de auto mogelijk maakt terwijl u de elektronische sleutel gewoon op zak houdt.

De elektronische sleutel kan ook worden gebruikt als afstandsbediening.

Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de afstandsbediening .

Ontgrendelen van de auto

► Als u de elektronische sleutel op zak hebt binnen de detectiezone A , kunt u de auto ontgrendelen door uw hand op de achterzijde van de portiergreep van een van de voorportieren te leggen of door de schakelaar voor het openen van de achterklep in te drukken.

Het gedurende enkele seconden knipperen van de richtingaanwijzers geeft aan dat:

– de auto is ontgrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem);

– het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige uitvoeringen).

Laat omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal de elektronische

Ontgrendelen van de auto

► Als u de elektronische sleutel op zak hebt binnen de detectiezone A , kunt u de auto ontgrendelen door uw hand op de achterzijde van de portiergreep van een van de voorportieren te leggen of door de schakelaar voor het openen van de achterklep in te drukken.

Het gedurende enkele seconden knipperen van de richtingaanwijzers geeft aan dat:

– de auto is ontgrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem);

– het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige uitvoeringen).

Laat omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal de elektronische sleutel nooit in de auto achter, ook niet wanneer u in de buurt bent.

Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.

Vuil (vocht, stof, modder, zout...) op de binnenzijde van de portiergreep kan de detectie negatief beïnvloeden.

Als na het reinigen van de binnenzijde van de portiergreep met een doek de detectie niet verbetert, raadpleeg dan het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Plotseling contact met water (waterstraal, hogedrukspuit...) kan door het systeem worden beschouwd als een verzoek de auto te ontgrendelen.

Als een van de deuren of de bagageruimte nog open is of als de elektronische sleutel voor het Keyless entry and start-systeem nog in de auto is achtergebleven, dan wordt de centrale vergrendeling uitgeschakeld.

Als de auto echter is uitgerust met een alarmsysteem, dan wordt dit na ongeveer 45 seconden ingeschakeld.

Als de auto is ontgrendeld, maar de deuren of de bagageruimte daarna niet worden geopend, dan wordt de auto automatisch na ongeveer 30 seconden weer vergrendeld. Als de auto is uitgerust met een

Toegang tot de auto alarmsysteem, dan wordt dit automatisch weer ingeschakeld.

Laat de auto uit veiligheidsoverwegingen nooit onbeheerd achter, zelfs niet voor korte tijd, zonder de elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem mee te nemen.

Vergeet niet dat de auto kan worden gestolen als de sleutel nog in een van de aangegeven gebieden aanwezig is terwijl de auto niet is vergrendeld.

De handsfree functies worden in de ruststand gezet als ze 21 dagen niet worden gebruikt, zodat de batterij in de elektronische sleutel en de accu van de auto niet leeg lopen. Druk op een van de toetsen van de afstandsbediening of plaats de elektronische sleutel in de lezer en start de motor om het systeem weer te activeren.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het Keyless entry and start -systeem.

Elektrische storingen

De elektronische sleutel werkt in sommige gevallen niet goed in de nabijheid van elektronische apparatuur zoals telefoon

(ingeschakeld of in stand-by), laptop en sterke magnetische velden.

2

27

28

Toegang tot de auto

Vergrendelen van de auto

Normale vergrendeling

van de centrale vergrendeling in het interieur uitgeschakeld.

De claxon blijft werken.

Schakel nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

► Druk, terwijl de elektronische sleutel zich in de detectiezone A bevindt, met een vinger op een van de voorportierhandgrepen (bij de markeringen) om de auto te vergrendelen.

De auto kan niet worden vergrendeld als een van de sleutels is achtergebleven in het interieur van de auto.

Het gedurende enkele seconden knipperen van de richtingaanwijzers geeft aan dat:

– de auto is ontgrendeld bij uitvoeringen zonder alarmsysteem;

– het alarmsysteem is uitgeschakeld bij de andere uitvoeringen.

Supervergrendeling

Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de binnenportiergrepen niet. Ook wordt de toets

► Als de elektronische sleutel zich in de detectiezone ( A ) bevindt, drukt u met uw vinger of duim op de handgreep van een van de voorportieren om de auto te vergrendelen.

► Druk binnen vijf seconden nogmaals op de portiergreep om de supervergrendeling in te schakelen.

Advies

Afstandsbediening

De afstandsbediening is een gevoelig apparaat dat met hoge frequentie werkt; zit niet aan de afstandsbediening terwijl u deze in uw zak hebt, omdat u dan per ongeluk de auto kunt ontgrendelen.

Druk niet op de toetsen van de afstandsbediening wanneer u buiten het bereik van de auto bent, omdat dat ervoor kan zorgen dat de afstandsbediening niet meer werkt. In dat geval moet de afstandsbediening worden gereset.

De afstandsbediening werkt niet als de sleutel in het contactslot zit, zelfs niet als het contact is uitgeschakeld.

Diefstalbeveiliging

Was de elektronische startblokkering niet aan, omdat er dan storingen kunnen ontstaan.

Vergeet bij uitvoeringen met contactslot niet om de sleutel te verwijderen en aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.

Vergrendelen van de auto

Wanneer de deuren onder het rijden zijn vergrendeld, kunnen hulpdiensten in noodgevallen lastig in de auto komen.

Neem uit veiligheidsoverwegingen de sleutel of de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.

Bij het aanschaffen van een gebruikte auto

Laat uw sleutels door een CITROËN-dealer in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u zeker weet dat de sleutels in uw bezit de enige sleutels zijn waarmee de auto kan worden gestart.

Om de accu in de elektronische sleutel en in de auto opgeladen te houden:

– Alle handsfree-functies gaan, wanneer deze 21 dagen niet worden gebruikt, in de modus uitgebreide stand-by. Om deze functies weer in te schakelen, ontgrendelt u de auto met de afstandsbediening en start u de motor.

Elektrische storingen

De elektronische sleutel werkt in sommige gevallen niet goed in de nabijheid van elektronische apparatuur zoals telefoon

(ingeschakeld of in stand-by), laptop en sterke magnetische velden.

Gooi batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever ze in bij een speciaal inzamelpunt.

Noodprocedure

Sleutels, afstandsbediening of elektronische sleutel verloren

Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk het label met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk.

Toegang tot de auto

Om de accu in de elektronische sleutel en in de auto opgeladen te houden:

– Alle handsfree-functies gaan, wanneer deze 21 dagen niet worden gebruikt, in de modus uitgebreide stand-by. Om deze functies weer in te schakelen, ontgrendelt u de auto met de afstandsbediening en start u de motor.

Elektrische storingen

De elektronische sleutel werkt in sommige gevallen niet goed in de nabijheid van elektronische apparatuur zoals telefoon

(ingeschakeld of in stand-by), laptop en sterke magnetische velden.

Gooi batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever ze in bij een speciaal inzamelpunt.

Noodprocedure

Sleutels, afstandsbediening of elektronische sleutel verloren

Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk het label met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk.

Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen.

De auto volledig ontgrendelen / vergrendelen met de sleutel

Volg deze procedures in de volgende gevallen:

– batterij afstandsbediening leeg,

– storing van de afstandsbediening,

– in een gebied met sterke elektromagnetische straling.

In het eerste geval moet u ook de batterij van de afstandsbediening vervangen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek.

In het tweede geval kunt u het probleem mogelijk verhelpen door de afstandsbediening te resetten.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek.

► Steek de sleutel in het portierslot.

► Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto om deze te ontgrendelen, of in de richting van de achterzijde om de auto te vergrendelen.

► Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.

Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem geeft het gedurende enkele seconden knipperen van de richtingaanwijzers aan dat de procedure goed is uitgevoerd.

Als het alarmsysteem is ingeschakeld, klinkt de sirene bij het openen van het portier. De sirene stopt als het contact wordt aangezet.

Als uw auto is uitgerust met het alarmsysteem, wordt het alarm niet ingeschakeld bij het vergrendelen met de sleutel.

Zonder centrale vergrendeling

Volg deze procedures in de volgende gevallen:

– storing van de centrale vergrendeling;

– accu losgekoppeld of ontladen.

Als de centrale vergrendeling niet werkt, moet de accu worden losgekoppeld om de achterklep te kunnen vergrendelen zodat de auto volledig is vergrendeld.

2

29

30

Toegang tot de auto

Bestuurdersportier

► Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om deze te vergrendelen, of in de richting van de voorzijde om de auto te ontgrendelen.

Overige portieren

Ontgrendelen van een portier

► Trek aan de binnenportiergreep van het portier.

Vergrendelen

► Open de portieren.

► Controleer of de kinderbeveiliging van de achterportieren niet geactiveerd is.

Zie de desbetreffende rubriek.

► Verwijder de sleutel en breng de zwarte dop aan.

► Sluit de portieren en controleer van buitenaf of de auto goed is vergrendeld.

De batterij vervangen

Er wordt een melding op het instrumentenpaneel weergegeven zodra de batterij moet worden vervangen.

Zonder Keyless entry and start ‒

Batterijtype: CR2032 / 3 V.

Met Keyless entry and start ‒

Batterijtype: CR2032 / 3 V.

► Verwijder de zwarte dop op de zijkant van het portier met behulp van de sleutel.

► Steek de sleutel zonder te forceren in het gat en beweeg, zonder de sleutel te draaien, de pal zijwaarts richting de binnenzijde van het portier.

► Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los en zet de deksel omhoog.

► Verwijder de lege batterij uit de behuizing.

► Plaats de nieuwe batterij op de juiste manier

(polariteit) en klik het klepje op de behuizing.

► Synchroniseer de afstandsbediening.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het synchroniseren van de afstandsbediening .

Synchroniseren van de afstandsbediening

Na het vervangen van de batterij of bij een storing in de afstandsbediening moet deze gesynchroniseerd worden.

Zonder Keyless entry and start

► Schakel het contact uit.

► Zet de sleutel in de stand 2 (contact aan) .

► Druk direct gedurende enkele seconden op de toets met het gesloten hangslot.

► Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot.

De afstandsbediening werkt nu weer volledig.

Met Keyless entry and start

Zonder Keyless entry and start

► Schakel het contact uit.

► Zet de sleutel in de stand 2 (contact aan) .

► Druk direct gedurende enkele seconden op de toets met het gesloten hangslot.

► Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot.

De afstandsbediening werkt nu weer volledig.

Met Keyless entry and start

► Steek de mechanische sleutel (uit de afstandsbediening) in het slot om de auto te openen.

► Houd de elektronische sleutel tegen de noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het contact hebt aangezet.

► Zet het contact aan door op de START/

STOP -toets te drukken.

► Zet de versnellingshendel bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de neutraalstand en druk het koppelingspedaal volledig in.

► Bij een auto met een automatische transmissie: vanuit stand P , druk op het rempedaal.

Als de storing na het resetten niet is verholpen, neem zo snel mogelijk contact op met een

Toegang tot de auto

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Portieren

Openen

Van buitenaf

► Wanneer u de auto hebt ontgrendeld of de elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem zich in de detectiezone bevindt, trek aan de portierhandgreep.

Van binnenuit

► Trek aan de binnenportiergreep van een portier; de auto wordt dan volledig ontgrendeld.

Sluiten

Als een portier niet goed is gesloten:

– gaat bij draaiende motor of tijdens het rijden (snelheid lager dan 10 km/h), dit verklikkerlampje branden en wordt gedurende enkele seconden een waarschuwingsmelding weergegeven.

– klinkt tijdens het rijden, als de snelheid hoger is dan 10 km/h, ook nog gedurende enkele seconden een geluidssignaal.

2

31

32

Toegang tot de auto

Achterklep

Openen

► Druk op de middelste knop van de achterklep terwijl de auto ontgrendeld is of de elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem zich in de detectiezone bevindt.

► Beweeg de achterklep omhoog.

Laat bij eventuele storingen of moeilijkheden bij het openen en sluiten van de achterklep, het systeem direct controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om te voorkomen dat dit ongemak verergert, waardoor de achterklep kan vallen met ernstig letsel tot gevolg.

Sluiten

► Trek de achterklep omlaag met behulp van een van de handgrepen aan de binnenzijde.

Als het kofferdeksel niet goed is gesloten:

– bij een draaiende motor gaat het waarschuwingslampje enkele seconden branden in combinatie met een melding,

– tijdens het rijden (snelheid hoger dan

10 km/h) gaat het waarschuwingslampje enkele seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

Noodbediening

Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing van de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.

Ontgrendelen

► Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen.

► Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.

► Verplaats de nok naar links.

Vergrendeling na het sluiten

Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt deze weer vergrendeld als het probleem niet is verholpen.

Centrale vergrendeling

Handmatig

► Druk op deze toets om de auto (portieren en bagageruimte) van binnenuit te vergrendelen/ ontgrendelen.

Het controlelampje gaat branden om te bevestigen dat de centrale vergrendeling is ingeschakeld.

De centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend.

Bij vergrendelen/supervergrendelen van buitenaf

Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld, knippert het verklikkerlampje en werkt de toets niet.

► Als de auto normaal vergrendeld is, trek dan aan een van de binnenportiergrepen om de auto te ontgrendelen.

► Als de supervergrendeling is ingeschakeld, moet u de afstandsbediening, het Keyless entry and start-systeem of de geïntegreerde sleutel gebruiken om de auto te ontgrendelen.

Automatisch (beveiliging tegen agressie)

De portieren en de achterklep worden tijdens het rijden automatisch vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h).

De functie is standaard ingeschakeld. Voor uit- of weer inschakelen:

► Druk op de toets totdat er een geluidssignaal klinkt en er ter bevestiging een melding wordt weergegeven.

Vervoer van lange of grote voorwerpen

Druk op de knop van de centrale vergrendeling om met geopende achterklep te kunnen rijden. De portieren blijven vergrendeld. Als u dit niet doet, hoort u elke keer dat u sneller dan 10 km/h rijdt de vergrendeling "terugspringen” en wordt er een waarschuwing weergegeven.

Wanneer u nog een keer op de toets voor de centrale vergrendeling drukt, wordt de auto weer ontgrendeld.

► Als de auto normaal vergrendeld is, trek dan aan een van de binnenportiergrepen om de auto te ontgrendelen.

► Als de supervergrendeling is ingeschakeld, moet u de afstandsbediening, het Keyless entry and start-systeem of de geïntegreerde sleutel gebruiken om de auto te ontgrendelen.

Bij snelheden boven 10 km/h is dit ontgrendelen slechts tijdelijk.

Alarm

Automatisch (beveiliging tegen agressie)

De portieren en de achterklep worden tijdens het rijden automatisch vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h).

De functie is standaard ingeschakeld. Voor uit- of weer inschakelen:

► Druk op de toets totdat er een geluidssignaal klinkt en er ter bevestiging een melding wordt weergegeven.

Vervoer van lange of grote voorwerpen

Druk op de knop van de centrale vergrendeling om met geopende achterklep te kunnen rijden. De portieren blijven vergrendeld. Als u dit niet doet, hoort u elke keer dat u sneller dan 10 km/h rijdt de vergrendeling "terugspringen” en wordt er een waarschuwing weergegeven.

Wanneer u nog een keer op de toets voor de centrale vergrendeling drukt, wordt de auto weer ontgrendeld.

Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal.

Omtrekbeveiliging

Dit systeem controleert of de auto wordt geopend.

Het alarm gaat af als iemand een portier, de bagageruimte of de motorkap probeert te openen.

Interieurbeveiliging

Het systeem controleert op bewegingen in het passagiersgedeelte.

Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand het passagiersgedeelte binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt.

Toegang tot de auto

Wegsleepbeveiliging

Het systeem controleert op veranderingen in de positie van de auto.

Het alarm gaat af wanneer de auto wordt opgetild of wordt verplaatst.

Wanneer de auto is geparkeerd, gaat het alarm niet af als de auto wordt aangestoten of aangetikt.

Zelfbeveiligingsfunctie

Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren.

Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van het hoorbare alarm uit te schakelen of te beschadigen.

Raadpleeg een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats voor alle werkzaamheden aan het alarmsysteem.

Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm

Inschakelen

– Zet het contact af en verlaat de auto.

► Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"-systeem.

2

33

34

Toegang tot de auto

Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd, knippert het lampje van de toets één keer per seconde en gaan de richtingaanwijzers gedurende ongeveer 2 seconden branden.

De omtrekbeveiliging wordt na 5 seconden geactiveerd en de interieur- en wegsleepbeveiliging na 45 seconden.

Indien een portier, de achterklep of de motorkap niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de omtrek-, interieur- en wegsleepbeveiliging na

45 seconden wel ingeschakeld.

Uitschakelen

► Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.

of

► Ontgrendel de auto met het Keyless entry and start-systeem.

Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het lampje van de knop gaat uit en de richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2 seconden.

Als de auto automatisch opnieuw wordt vergrendeld (als binnen 30 seconden een van de portieren of de achterklep niet is geopend), wordt ook het alarmsysteem automatisch weer ingeschakeld.

Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld

Schakel het interieuralarm uit om te voorkomen dat het systeem in bepaalde gevallen een loos alarm geeft, zoals:

– Het raam staat een klein stukje open.

– De auto wordt gewassen.

– Er wordt een wiel verwisseld.

– De auto wordt gesleept.

– De auto staat op een schip of veerboot.

Interieur- en wegsleepbeveiliging uitschakelen

► Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op de knop tot het lampje blijft branden.

► Verlaat de auto.

► Vergrendel de auto direct met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"-systeem.

Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje knippert één keer per seconde.

Deze uitschakelprocedure moet elke keer na het afzetten van het contact opnieuw worden uitgevoerd.

Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging

► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de afstandsbediening of met het "Keyless entrée en start"-systeem.

Het lampje van de knop gaat uit.

► Schakel het alarmsysteem weer volledig in door de auto te vergrendelen met de afstandsbediening of met het "Keyless entrée en start"-systeem.

Het lampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen.

Afgaan van het alarm

Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden.

De omtrek- en wegsleepbeveiliging blijven actief totdat het alarm voor de tiende keer wordt geactiveerd.

Als het lampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of het Keyless entry and startsysteem, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.

Storing afstandsbediening

Om de alarmsystemen uit te schakelen:

► ontgrendel de auto met de sleutel

(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier;

► Open het portier; het alarm gaat af.

► Zet het contact aan, het alarm stopt. Het lampje van de knop gaat uit.

Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen

► Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel

(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier.

Storing

Als bij het aanzetten van het contact het lampje in de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Panoramadak

Het panoramadak bestaat uit een beweegbaar glazen deel dat over het dak schuift en een zonnescherm dat onafhankelijk kan worden geopend. Als het panoramadak wordt geopend, opent automatisch het zonnescherm.

► Gebruik de knoppen in de dakconsole om het panoramadak of het zonnescherm te bedienen.

► Open het portier; het alarm gaat af.

► Zet het contact aan, het alarm stopt. Het lampje van de knop gaat uit.

Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen

► Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel

(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier.

Storing

Als bij het aanzetten van het contact het lampje in de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Panoramadak

Het panoramadak bestaat uit een beweegbaar glazen deel dat over het dak schuift en een zonnescherm dat onafhankelijk kan worden geopend. Als het panoramadak wordt geopend, opent automatisch het zonnescherm.

► Gebruik de knoppen in de dakconsole om het panoramadak of het zonnescherm te bedienen.

A.

Bediening zonnescherm

B.

Bediening schuif-/kanteldak

Het schuif-/kanteldak of zonnescherm kan worden bediend wanneer het contact is aangezet (als de accu voldoende is geladen), bij een draaiende motor, in de STOP-stand van

Stop & Start, en 45 seconden na het afzetten van het contact of na het vergrendelen van de auto.

Voorzorgsmaatregelen

Steek tijdens het rijden niet uw hoofd of armen uit het schuif-/kanteldak - Kans op ernstig letsel!

Controleer of de op de allesdragers gemonteerde accessoires of vervoerde lading de beweging van het schuif-/kanteldak niet kunnen hinderen.

Leg geen zware voorwerpen op het beweegbare glazen deel van het schuif-/ kanteldak.

Toegang tot de auto

Als het dak door regen of het wassen van de auto nat is geworden, wacht dan tot het volledig droog is alvorens het dak te bedienen.

Open het dak niet als het met sneeuw of ijs is bedekt - Kans op beschadiging!

Gebruik alleen kunststof ijskrabbers om het dak sneeuw- of ijsvrij te maken.

Controleer geregeld de staat van de rubbers van het dak (aanwezigheid van vuil, dode bladeren, enz.).

Zorg er bij het wassen van de auto in een wasstraat of met een hogedrukreiniger voor dat het dak volledig is gesloten en houd de spuitmond van de hogedrukreiniger altijd op meer dan 30 cm van de rubbers.

Laat de auto nooit achter met geopend dak.

Werking

Wanneer u het schuif-/kanteldak volledig opent, beweegt het beweegbare glazen deel eerst naar de gedeeltelijk geopende positie en schuift het vervolgens over het dak. Alle tussenstanden zijn toegestaan.

Afhankelijk van de rijsnelheid kan de gedeeltelijk geopende positie verschillen om het geluidscomfort te verbeteren.

2

35

36

Toegang tot de auto

Voor het bedienen van de knoppen van het dak en zonnescherm moet u controleren of geen voorwerpen of personen de verplaatsing kunnen belemmeren.

Let vooral op kinderen tijdens het bedienen van het dak of het zonnescherm.

Als er iets klem komt te zitten tijdens de bediening van het schuif-/kanteldak of het zonnescherm, moet u de beweging van het schuif-/kanteldak of zonnescherm omdraaien door op de desbetreffende schakelaar te drukken.

De bestuurder moet zich ervan vergewissen dat de passagiers het dak en het zonnescherm correct bedienen.

Antiklemvoorziening

Als het dak of zonnescherm tijdens het sluiten op een obstakel stuit, wordt de beweging automatisch omgedraaid.

De antiklemvoorziening van het dak werkt doeltreffend tot een snelheid van 120 km/h.

Openen/sluiten

► Om het schuif-/kanteldak of het zonnescherm te openen , bedient u het deel van de knop dat naar achteren is gericht.

► Om het schuif-/kanteldak of het zonnescherm te sluiten , bedient u het deel van de knop dat naar voren is gericht.

Bediening van knoppen

► Door voorbij het weerstandspunt van de knop te drukken, wordt het dak volledig geopend of gesloten.

► Door nog een keer op de knop te drukken stop de huidige beweging.

► Wanneer u een knop ingedrukt houdt (zonder voorbij het weerstandspunt te gaan), stopt het bewegen van het schuif-/kanteldak wanneer deze knop wordt losgelaten.

► Schuif-/kanteldak gesloten: druk de knop één keer in zonder het weerstandspunt te passeren om het schuif-/kanteldak in de gedeeltelijk geopende positie te zetten.

► Schuif-/kanteldak gedeeltelijk open: druk één keer op de knop zonder voorbij het weerstandspunt te gaan om het schuif-/ kanteldak helemaal te openen of te sluiten.

Het dak en de ramen, en vervolgens het zonnescherm, kunnen worden gesloten door de portiervergrendelingsknop ingedrukt te houden. De bediening stopt zodra de vergrendelingsknop wordt losgelaten.

het schuif-/kanteldak, het zonnescherm automatisch de beweging.

Resetten

Na het loskoppelen en weer aansluiten van de accu, bij een storing van het schuif-/kanteldak of het zonnescherm of bij het schokkerig bewegen hiervan, is een reset nodig:

► Controleer dat niets het dak of het zonnescherm belemmert en dat de afdichtingen schoon zijn.

► Sluit bij aangezet contact het dak en het zonnescherm volledig.

► Houd het voorste deel van de schakelaar B ingedrukt tot het dak en het zonnescherm iets bewegen, en houd de schakelaar vervolgens nog 1 seconde ingedrukt voordat u hem loslaat.

► Wacht 2 seconden en houd vervolgens het voorste deel van de schakelaar B ingedrukt.

Het zonnescherm en het dak zullen een voor een openen en sluiten. Houd wanneer ze beide weer volledig gesloten zijn de schakelaar nog 2 seconden ingedrukt voordat u hem loslaat.

Voer bij een storing de hele procedure nogmaals uit.

Het sluiten van het zonnescherm is beperkt door de stand van het dak: het scherm kan slechts tot het voorste gedeelte van het beweegbare deel van het dak worden gesloten. Tijdens gelijktijdige bewegingen van het schuif-/kanteldak en het zonnescherm, stopt of hervat, afhankelijk van de stand van

Elektrische ruitbediening

1.

Linksvoor

2.

Rechtsvoor

3.

Rechtsachter (afhankelijk van de uitvoering)

4.

Linksachter (afhankelijk van de uitvoering)

5.

Uitschakeling van de elektrische ruitbediening bij de achterbank (afhankelijk van de uitvoering)

Handbediening

Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.

Automatische bediening van de elektrisch bedienbare ruiten vóór

Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit

Elektrische ruitbediening

De bedieningsknoppen van de achterruit uitschakelen

(afhankelijk van de uitvoering)

Toegang tot de auto volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen.

De ruiten kunnen nog tot één minuut na het afzetten van het contact worden bediend.

Na die tijd kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen.

1.

Linksvoor

2.

Rechtsvoor

3.

Rechtsachter (afhankelijk van de uitvoering)

4.

Linksachter (afhankelijk van de uitvoering)

5.

Uitschakeling van de elektrische ruitbediening bij de achterbank (afhankelijk van de uitvoering)

Handbediening

Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.

Automatische bediening van de elektrisch bedienbare ruiten vóór

Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit

Antiklemvoorziening van de elektrisch bedienbare ruiten vóór

Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open.

Als de ruit niet automatisch wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.

Als het lampje brandt, is de ruitbediening achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd, is de ruitbediening achter niet geblokkeerd.

Resetten van de ruitbediening

Wanneer de accu opnieuw is aangesloten of wanneer de ruit een abnormale beweging maakt, moet de beveiliging tegen beknellen gereset.

De beveiliging tegen beknellen wordt tijdens de volgende handelingen uitgeschakeld.

Doe het volgende voor elke ruit:

► Open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt gedrukt, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek deze opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten.

2

37

38

Toegang tot de auto

► Blijf de ruitbediening nog minimaal 1 seconde omhoog trekken nadat de ruit is gesloten.

Wanneer er tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de elektrische ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk hiervoor op de betreffende schakelaar.

Wanneer de bestuurder de elektrische ruitbediening aan passagierszijde bedient, moet hij/zij controleren of de ruit zonder problemen kan worden gesloten.

Het is belangrijk dat passagiers de elektrische ruiten juist gebruiken.

Let vooral goed op als kinderen de ruiten bedienen.

Let goed op passagiers en/of andere personen wanneer u de ruiten met de sleutel of het "Keyless entry and start"-systeem sluit.

Juiste zitpositie

Om veiligheidsredenen mag de stoel alleen worden versteld als de auto stilstaat.

Voordat u gaat rijden, moet u de zitpositie in de volgende volgorde afstellen, om de ergonomische plaatsing van instrumenten en bedieningselementen optimaal te benutten:

– De hoogte van de hoofdsteun.

– De hoek van de rugleuning.

– De hoogte van de zitting van de stoel.

– De lengterichting van de stoel.

– De hoogte en diepte van het stuurwiel.

– De binnen- en buitenspiegels.

Controleer vervolgens of u vanuit uw zitpositie goed zicht op het instrumentenpaneel hebt.

Hoofdsteunen vóór

Hoogteverstelling

Ergonomie en comfort

Een hoofdsteun verwijderen

► Beweeg de hoofdsteun omhoog tot tegen de aanslag.

► Druk vervolgens de pal A in om de hoofdsteun te ontgrendelen en beweeg hem helemaal omhoog.

► Berg de hoofdsteun veilig op.

Een hoofdsteun aanbrengen

► Steek de pennen van de hoofdsteun in de geleiders van de desbetreffende rugleuning.

► Duw de hoofdsteun omlaag tot tegen de aanslag.

► Druk de blokkeerpal A in en duw de hoofdsteun omlaag.

► Stel de hoogte van de hoofdsteun af.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. Deze moeten zijn aangebracht en correct zijn afgesteld voor de desbetreffende inzittende.

3

Omhoog:

► trek de hoofdsteun omhoog tot de gewenste hoogte; een klik geeft aan dat de hoofdsteun is vergrendeld.

Omlaag:

► druk de blokkeerpal A in en duw de hoofdsteun omlaag tot de gewenste hoogte.

De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.

Voorstoelen

Om veiligheidsredenen mogen de stoelen alleen worden versteld als de auto stilstaat.

39

40

Ergonomie en comfort

Instellingen

Voorwaarts-achterwaarts

► Trek de hendel omhoog om de stoel omhoog te brengen, of duw deze omlaag om de stoel omlaag te brengen tot de stoel in de gewenste stand staat.

Rugleuninghoek

(bestuurder)

Houd de rugleuning tijdens het instellen tegen met uw rug of hand om te voorkomen dat de rugleuning plotseling naar voren kantelt en u raakt bij het afstellen.

Tafelstand rugleuning passagiersstoel

► Beweeg de stang omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

► Laat de stang los om de stoel in de betreffende positie te vergrendelen.

Zorg er bij het naar achteren schuiven van de stoel voor dat de beweging van de stoel niet kan worden gehinderd door personen of voorwerpen.

Kans op bekneld raken van de achterpassagiers of op blokkeren van de stoel als grote voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn geplaatst.

Hoogte

(alleen bestuurder)

► Draai de knop om de rugleuning te verstellen.

(passagiersstoel)

► Draai knop B of trek knop B omhoog om de stand van de rugleuning aan te passen.

► Laat de knop los zodra de rugleuning in de gewenste stand staat.

Zorg ervoor dat de beweging van de bank niet kan worden gehinderd door voorwerpen die zich op of onder de bank bevinden.

► Zet de hoofdsteunen in de lage stand.

► Trek de hendel B op de achter naar voren en kantel de rugleuning naar voren.

Om de stoel in de normale stand terug te zetten beweegt u de rugleuning naar achteren tot hij in zijn oorspronkelijke stand staat.

Met de rugleuning en de achterbank neergeklapt kunt u lange voorwerpen vervoeren.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of voorwerpen.

Als de rugleuning van de voorpassagiersstoel is neergeklapt, mag uitsluitend de buitenste zitplaats achter de bestuurder door een passagier worden gebruikt.

Plaats geen harde, zware of scherpe voorwerpen in het midden van de rugleuning om te voorkomen dat de bekleding aan de achterkant van de rugleuning wordt beschadigd.

Bij een noodstop of een aanrijding kunnen op de neergeklapte rugleuning geplaatste voorwerpen veranderen in gevaarlijke projectielen.

Stoelverwarming

► Bij draaiende motor kunt u met de draaiknop de stoelverwarming inschakelen en een verwarmingsstand selecteren:

0 : Uit.

1 : Laag.

2 : Gemiddeld.

3 : Hoog.

De voorstoelen kunnen onafhankelijk van elkaar worden verwarmd.

Langdurig gebruik van de stoelverwarming wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid.

Personen die warmte niet goed kunnen voelen door bijvoorbeeld ziekte of medicijnen, kunnen brandwonden krijgen.

Voorkom als volgt schade aan het verwarmingselement en kortsluiting:

– Plaats geen zware voorwerpen op de stoel.

Ergonomie en comfort

– Ga niet op uw knieën op de stoel zitten of op de stoel staan.

– Mors geen vloeistoffen op de stoel.

– Gebruik de stoelverwarming nooit als de stoel vochtig is.

Zitplaatsen achter

Achterbank met vaste zitting of op rails

(afhankelijk van de uitvoering) en een in twee delen (2/3 - 1/3) neerklapbare rugleuning waarmee de bagageruimte kan worden vergroot.

Hoofdsteunen achter

De hoofdsteunen hebben twee standen:

– de hoge stand (gebruiksstand):

► beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag.

– de lage stand (opgeborgen stand), als de zitplaats onbezet is:

3

41

42

Ergonomie en comfort

► druk de pal A in om de hoofdsteun te ontgrendelen en duw de hoofdsteun omlaag.

De hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.

Verwijderen van een hoofdsteun:

► ontgrendel de rugleuning met de hendel 1 ,

► kantel de rugleuning iets naar voren,

► beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag,

► Druk vervolgens de pal A in om de hoofdsteun te ontgrendelen en beweeg hem helemaal omhoog.

► berg de hoofdsteun op.

Terugplaatsen van een hoofdsteun:

► steek de pennen van de hoofdsteun in de geleiders van de desbetreffende rugleuning,

► duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag,

► druk de blokkeerpal A in en duw de hoofdsteun omlaag.

Ga nooit rijden met passagiers op de achterbank als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en in de hoge stand staan.

De hoofdsteun van de middelste zitplaats en de hoofdsteunen van de buitenste zitplaatsen zijn niet uitwisselbaar.

Verstellen van de stoel in lengterichting (afhankelijk van de uitvoering)

Het neerklappen en rechtop zetten van de stoelen mag uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.

Elk deel (2/3 en 1/3) kan afzonderlijk worden afgesteld.

► Trek de hendel omhoog en schuif de bank in de gewenste stand.

Hellingshoek rugleuning verstellen (afhankelijk van de uitvoering)

Er zijn meerdere standen beschikbaar.

► Beweeg de stoel naar voren.

► Trek de riem naar voren en zet vervolgens de rugleuning in de gewenste stand.

Ga tijdens het afstellen op de stoel zitten.

De rugleuningen neerklappen

Verplaats de rugleuningen uitsluitend wanneer de auto stilstaat.

Eerste handelingen:

Ergonomie en comfort

3

► Zet de hoofdsteunen omlaag.

► Schuif waar nodig de voorstoelen naar voren.

► Trek de stoelen helemaal naar achteren

(afhankelijk van de uitvoering).

► Controleer of er geen persoon of voorwerp

(zoals kleding of bagage) in de buurt is en u de rugleuningen ongehinderd kunt neerklappen.

► Controleer of de buitenste veiligheidsgordels goed langs de stijlen zijn gespannen, de middelste veiligheidsgordel is opgeborgen en de gespen van de drie veiligheidsgordels in de correcte opbergpositie staan.

Afhankelijk van de uitvoering, zijn de rugleuningen voorzien van een handgreep (bank met vaste kussens) of een riem (bank op rails).

► Bedien de ontgrendelhandgreep voor de rugleuning 1 of trek aan de riem 2 .

► Beweeg de rugleuning 3 naar voren totdat hij plat ligt.

Als de rugleuning een riem heeft, hoeft deze niet naar beneden te worden geleid.

Als de rugleuning een handgreep heeft, gaat de rode indicator branden wanneer deze wordt vrijgegeven.

Terugplaatsen van de rugleuningen

Controleer eerst of de buitenste veiligheidsgordels goed verticaal langs de vergrendelingsogen van de rugleuningen zijn geplaatst.

► Zet de rugleuning 3 rechtop en druk hem stevig aan zodat hij wordt vergrendeld.

► Controleer of de handgreep 1 in de juiste positie is teruggekeerd en of de rode indicator niet meer zichtbaar is (afhankelijk van de uitvoering).

► Controleer of de buitenste veiligheidsgordels niet klem komen te zitten bij het terugplaatsen van de rugleuning.

Let erop dat bij het terugplaatsen van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten en dat de gesphouders op de juiste plek komen te zitten.

De inhoud van de bagageruimte kan naar voren slingeren - Kans op ernstig letsel!

43

Ergonomie en comfort

Stuurwielverstelling Spiegels

Buitenspiegels

Afstellen

44

► Trek bij stilstaande auto aan de hendel om het verstelmechanisme van het stuurwiel te ontgrendelen.

► Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding.

► Duw tegen de hendel om het stuurwiel te vergrendelen.

Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.

Ontwasemen - ontdooien

Ontwasemen/ontdooien van de buitenspiegels kunt u inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het ontwasemen en ontdooien van de achterruit .

► Beweeg de schakelaar A of draai de schakelaar C (afhankelijk van de uitvoering) naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren.

► Beweeg de schakelaar B of C (afhankelijk van de uitvoering) in de vier richtingen om de spiegel af te stellen.

► Zet de schakelaar A of C (afhankelijk van de uitvoering) weer in de middelste stand.

Stel om veiligheidsredenen de buitenspiegels goed af om de "dode hoek" zo klein mogelijk te maken.

De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn.

Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.

Handmatig inklappen

U kunt de spiegels handmatig inklappen

(parkeren, smalle garage enz.)

► Kantel de spiegel naar de auto.

Elektrisch inklappen

Afhankelijk van de uitrusting kunnen de spiegels elektrisch worden ingeklapt als de auto wordt geparkeerd.

► Zorg dat het contact is aangezet en zet schakelaar A vanuit de auto in de middelste stand.

► Beweeg schakelaar A naar achteren.

► Vergrendel de auto van buitenaf.

Elektrisch uitklappen

De buitenspiegels worden elektrisch uitgeklapt als de auto met de afstandsbediening of het "Keyless entry and start"-systeem wordt ontgrendeld. Behalve als de spiegels met de schakelaar A waren ingeklapt; zet in dat geval de schakelaar weer in de middelste stand.

Het in-/uitklappen van de spiegels tijdens het ver-/ontgrendelen kan worden uitgeschakeld. Neem contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig worden ingeklapt.

Handmatig inklappen

U kunt de spiegels handmatig inklappen

(parkeren, smalle garage enz.)

► Kantel de spiegel naar de auto.

Elektrisch inklappen

Afhankelijk van de uitrusting kunnen de spiegels elektrisch worden ingeklapt als de auto wordt geparkeerd.

► Zorg dat het contact is aangezet en zet schakelaar A vanuit de auto in de middelste stand.

► Beweeg schakelaar A naar achteren.

► Vergrendel de auto van buitenaf.

Elektrisch uitklappen

De buitenspiegels worden elektrisch uitgeklapt als de auto met de afstandsbediening of het "Keyless entry and start"-systeem wordt ontgrendeld. Behalve als de spiegels met de schakelaar A waren ingeklapt; zet in dat geval de schakelaar weer in de middelste stand.

Het in-/uitklappen van de spiegels tijdens het ver-/ontgrendelen kan worden uitgeschakeld. Neem contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig worden ingeklapt.

Binnenspiegel

De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.

Handbediend model

Dag-/nachtstand

Ergonomie en comfort

Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.

Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.

3

► Trek aan het hendeltje om de spiegel in de antiverblindingsstand (nachtstand) te zetten.

► Duw het hendeltje naar voren om de spiegel zetten in de normale dagstand te zetten.

Afstellen

► Stel de spiegel af in de normale dagstand.

Automatische "elektrochromatische" binnenspiegel

Ventilatie

Luchttoevoer

De lucht in het interieur wordt gefilterd en van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.

Bedieningselementen

Afhankelijk van de uitvoering zijn de bedieningselementen toegankelijk via het menu

Airconditioning van het touchscreen of zijn ze bij elkaar op het bedieningspaneel van de middenconsole geplaatst.

De toetsen voor de ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en voor de achterruitverwarming bevinden zich onder het touchscreen of op het bedieningspaneel onder het audiosysteem in de middenconsole.

45

46

Ergonomie en comfort

Luchtverdeling

1.

Uitstroomopeningen voor het ontdooien/ ontwasemen van de voorruit

2.

Uitstroomopeningen voor het ontdooien/ ontwasemen van de zijruiten vóór

3.

Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters

4.

Verstelbare en afsluitbare middelste ventilatieroosters

5.

Uitstroomopeningen voetenruimte bestuurder en voorpassagier

6.

Uitstroomopeningen voetenruimte achterpassagiers

Adviezen

Gebruik van het ventilatie- en airconditioningssysteem

► Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de luchtafvoeropening in de bagageruimte vrij blijven.

► Dek de zonnesensor op het dashboard niet af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het automatische airconditioningssysteem.

► Zet de airconditioning minstens één of twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.

► Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.

Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakelde aanjager en het te lang gebruiken van de luchtrecirculatie om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert.

Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft gestaan, is het raadzaam het passagierscompartiment korte tijd te ventileren.

Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt.

Condensvorming door de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.

Onderhoud van het ventilatie- en airconditioningssysteem

► Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen.

Het is raadzaam om een gecombineerd interieurfilter te gebruiken. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel is de lucht die de inzittenden inademen schoner en blijft het interieur schoner (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).

► Om een correcte werking van de airconditioning te garanderen moet u deze overeenkomstig de aanbevelingen in het onderhouds- en garantieboekje laten controleren.

Stop & Start

De verwarmings- en airconditioningssystemen werken alleen als de motor draait.

Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem uit om een comfortabele temperatuur in het interieur te behouden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop &

Start -systeem.

Verwarming/ handbediende airconditioning

De verwarming werkt alleen bij draaiende motor.

De handbediende airconditioning werkt bij draaiende motor.

1.

Luchtrecirculatie in het interieur

2.

Temperatuurregeling

3.

Regeling luchtverdeling

4.

Regeling luchtstroom.

5.

Airconditioning aan/uit

Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem uit om een comfortabele temperatuur in het interieur te behouden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop &

Start -systeem.

Verwarming/ handbediende airconditioning

De temperatuur afstellen

► Draai de knop naar het blauwe gedeelte

(koud) of het rode gedeelte (warm) om de temperatuur naar eigen wens in te stellen.

Regeling luchtopbrengst

► Draai aan knop 4 om de gewenste luchtstroom te verkrijgen.

Regeling luchtverdeling

Middelste ventilatierooster en zijventilatieroosters.

Voetenruimte.

Voorruit en zijruiten.

De verwarming werkt alleen bij draaiende motor.

De handbediende airconditioning werkt bij draaiende motor.

1.

Luchtrecirculatie in het interieur

2.

Temperatuurregeling

3.

Regeling luchtverdeling

4.

Regeling luchtstroom.

5.

Airconditioning aan/uit

De luchtstroom kan worden verdeeld door meerdere toetsen in te drukken.

Airconditioning aan/uit

De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.

Het systeem stelt u in staat:

– de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen,

– in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.

► Druk op deze toets om de airconditioning in/uit te schakelen.

Ergonomie en comfort

De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.

3

Automatische airconditioning

De airconditioning werkt als de motor draait, maar de ventilatie en bedieningsfuncties werken ook bij ingeschakeld contact.

De airconditioning, de temperatuur, de luchtstroom en de luchtverdeling in het interieur worden automatisch geregeld.

Druk op de menutoets Airconditioning om de bedieningsknoppen van het systeem weer te geven.

1.

Temperatuurregeling

2.

Regeling luchtstroom

3.

Regeling luchtverdeling

4.

Airconditioning aan/uit

5.

Automatisch comfortprogramma aan/uit

47

48

Ergonomie en comfort

6.

Luchtrecirculatie in het interieur

7.

Toegang tot de tweede pagina

Regeling temperatuur

► Druk op een van de toetsen 1 om de waarde te verhogen (rood) of te verlagen (blauw).

De weergegeven waarde heeft betrekking op een comfortniveau en niet op een exacte temperatuur.

Druk voor maximale koeling of verwarming van het interieur op de toets

“omlaag” of “omhoog” voor het instellen van de temperatuur totdat LO of HI wordt weergegeven.

Automatisch comfortprogramma

Inschakelen/uitschakelen

► Druk op de toets 5 om de automatische stand van het airconditioningssysteem in of uit te schakelen.

Het airconditioningssysteem werkt automatisch: het systeem regelt de temperatuur, luchtstroom en luchtverdeling in het interieur optimaal op basis van het geselecteerde comfortniveau.

► Druk op toets 7 om de tweede pagina weer te geven. Op deze pagina kunt u het automatische comfortprogramma aanpassen door een van de beschikbare instellingen te kiezen.

“ Langzaam ": voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de luchtstroom beperkt is.

“ Normaal ": voor het beste compromis tussen een comfortabele temperatuur en een stille werking (standaardinstelling).

“ Snel ": voor een sterke en doeltreffende luchtstroom.

Mode AUTO

► Als u de instelling wilt wijzigen, druk meerdere keren op de toets.

De stand is alleen voor de stand AUTO. Maar als de stand AUTO wordt uitgeschakeld, blijft de vorige keuze ingesteld.

Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand

AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO hierdoor niet ingeschakeld.

De luchtstroom neemt geleidelijk toe totdat de gewenste comfortwaarde is bereikt, om de toevoer van koude lucht in de auto bij koud weer en een koude motor te beperken.

Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de comfortstand, dan hoeft u de instelling niet aan te passen om het gewenste comfortniveau sneller te bereiken. Het systeem corrigeert het temperatuurverschil automatisch en zo snel mogelijk.

Regeling luchtstroom

► Druk op een van de toetsen 2 ( of + ) om de luchtstroom de vergroten of verkleinen.

Het symbool van de luchtstroom (een ventilator) wordt opgevuld overeenkomstig de gevraagde hoeveelheid.

Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt, stopt de ventilatie.

Naast de ventilator wordt OFF weergegeven.

Regeling luchtverdeling

► Druk op toetsen 3 om de luchtstroomverdeling in het interieur aan te passen.

Voorruit.

Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters.

Voetenruimte.

Bij het indrukken van een toets wordt de desbetreffende functie in- of uitgeschakeld.

Alle drie de toetsen kunnen gelijktijdig worden geactiveerd. In dit geval wordt voorrang gegeven aan de luchtstromen van de middelste en zijventilatieroosters, en van die in de beenruimte aan passagierszijde.

Airconditioning aan/uit

De airconditioning werkt in elk jaargetijde efficiënt, maar alleen als de ruiten zijn gesloten.

Met dit systeem kunt u het volgende:

– In de zomer de temperatuur in de auto verlagen.

– In de winter beslagen ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.

► Druk op de toets ( 4 ) om de airconditioning in of uit te schakelen.

Als het lampje brandt, is de airconditioning ingeschakeld.

De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtstroom is uitgeschakeld.

Ventilatiefunctie bij ingeschakeld contact

Bij ingeschakeld contact kunt u het ventilatiesysteem gebruiken om de luchtopbrengst en de luchtverdeling in het interieur te regelen afhankelijk van de laadtoestand van de accu.

Bij deze functie wordt de airconditioning niet ingeschakeld.

Luchtrecirculatie in het interieur

De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten.

De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van uitlaatgassen) af te sluiten.

– In de winter beslagen ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.

► Druk op de toets ( 4 ) om de airconditioning in of uit te schakelen.

Als het lampje brandt, is de airconditioning ingeschakeld.

De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtstroom is uitgeschakeld.

Deze functie kan waar nodig ook tijdelijk worden gebruikt om de lucht in het interieur sneller te verwarmen of af te koelen.

► Druk op toets 6 om de lucht in het interieur te laten recirculeren of om de toevoer van buitenlucht toe te staan.

Gebruik de luchtrecirculatiefunctie in de auto niet te lang, omdat de ruiten kunnen beslaan en de luchtkwaliteit afneemt.

Ventilatiefunctie bij ingeschakeld contact

Bij ingeschakeld contact kunt u het ventilatiesysteem gebruiken om de luchtopbrengst en de luchtverdeling in het interieur te regelen afhankelijk van de laadtoestand van de accu.

Bij deze functie wordt de airconditioning niet ingeschakeld.

Luchtrecirculatie in het interieur

De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten.

De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van uitlaatgassen) af te sluiten.

Ontwasemen - Ontdooien voorruit

Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.

Richt bij koud weer de zijventilatieroosters op de zijruiten zodat deze sneller ontwasemd worden.

Met bedieningspaneel op de middenconsole.

Aan / Uit

► Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand.

► Druk op deze knop om de lucht over de voorruit te verdelen; het lampje ervan gaat branden.

Ergonomie en comfort

► Controleer of de luchtrecirculatie is uitgeschakeld; het desbetreffende lampje moet uit zijn.

► Zet de knop van de luchtopbrengst in de stand 0 .

Met touchscreen

Aan / Uit

► Druk op deze toets. Het lampje gaat branden.

Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.

► Druk nogmaals op deze toets om het programma uit te schakelen. Het lampje ervan gaat uit.

Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.

3

49

50

Ergonomie en comfort

Voorruitverwarming

Bij koud weer verwarmt deze functie de gehele voorruit en het gedeelte langs de voorruitstijlen.

Zonder dat u daarvoor de instellingen van de airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze functie ervoor dat de ruitenwisserbladen sneller loskomen van de voorruit als ze zijn vastgevroren en dat opeenhoping van sneeuw door de werking van de ruitenwissers wordt voorkomen.

Aan/uit

► Druk met draaiende motor op deze toets om de functie in of uit te schakelen (bevestigd door het desbetreffende lampje).

De functie is actief zodra de buitentemperatuur lager wordt dan 0 °C. De functie wordt automatisch uitgeschakeld wanneer de motor wordt afgezet.

► Druk nogmaals op deze toets om de functie weer uit te schakelen; het lampje van de toets gaat uit.

De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de motor wordt afgezet.

Achterruitverwarming

► U kunt de verwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op deze toets te drukken. Het indicatielampje in de knop gaat uit.

Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.

De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor.

Aan / Uit

► Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen/ontdooien. Het verklikkerlampje van de toets gaat uit.

De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld om overmatig stroomverbruik te voorkomen.

Voorzieningen vóór

Voorzieningen vóór

1.

Zonneklep

2.

Dashboardkastje

3.

12 V-aansluiting (max. 120 W).

4.

USB-aansluiting

5.

Open opbergruimte

6.

Open opbergruimte met twee bekerhouders

7.

Middenarmsteun vóór

(afhankelijk van de uitvoering)

8.

Opbergvakken

9.

Open opbergruimte met bekerhouder

Zonneklep

Ergonomie en comfort

Dashboardkastje

3

De zonnekleppen zijn voorzien van een makeupspiegel met klep en een kaarthouder (of tickethouder).

► Trek de hendel naar u toe om het dashboardkastje te openen.

In het dashboardkastje bevindt zich ook de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag voor de voorpassagier.

12 V-aansluitingen

51

52

Ergonomie en comfort

► Gebruik altijd de juiste adapter voor aansluiting van een accessoire van 12 V (max. vermogen: 120 W).

Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan apparatuur te voorkomen.

Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door CITROËN is goedgekeurd, zoals een lader met USBaansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays.

Draadloze smartphonelader

Het laadgedeelte is te herkennen aan het symbool Qi.

De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop

& Start-systeem in de STOP-stand staat.

Het opladen wordt aangestuurd door de smartphone.

Bij Keyless entry and start kan de werking van de lader kort worden onderbroken als er een deur wordt geopend of als het contact wordt uitgeschakeld.

Laden bezig

► Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een apparaat in het midden plaatsen.

Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het controlelampje van de lader groen branden.

Het lampje blijft branden terwijl de batterij wordt opgeladen.

Het systeem is niet bedoeld om meerdere apparaten tegelijkertijd op te laden.

Controle van de werking

De status van het controlelampje geeft de werking van de lader aan.

Status van controlelampje

Uit

Betekenis

Groen, permanent

Knipperend oranje

Permanent oranje

Motor afgezet.

Geen geschikt apparaat gevonden.

Laden voltooid.

Geschikt apparaat gevonden.

Laden bezig.

Detectie van een vreemd voorwerp in het oplaadgedeelte.

Apparaat niet goed gecentreerd in het oplaadgedeelte.

Storing in de laadindicator van het apparaat.

Temperatuur van batterij apparaat te hoog.

Storing in de lader.

Hiermee kunt u apparaten zoals een smartphone draadloos opladen volgens het principe van magnetische inductie, in overeenstemming met de norm Qi 1.1.

Het op te laden apparaat moet zelf compatibel zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van een compatibele hoes of houder.

Laat geen metalen voorwerpen zoals munten, sleutels of de afstandsbediening. in het laadgedeelte liggen, omdat er dan kans op oververhitting of onderbreking van het laadproces bestaat.

Als het controlelampje oranje brandt:

– Verwijder het apparaat en plaats het opnieuw in het midden van het oplaadgedeelte.

of

– Verwijder het apparaat en probeer het een kwartier later nog eens.

Als het probleem blijft bestaan, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

USB-aansluiting

Op de middenconsole bevindt zich een

USB-aansluiting.

Hierop kunt u draagbare apparatuur of een USBstick aansluiten.

Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van het audiosysteem.

U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of op het touchscreen.

Tijdens het gebruik van de USBaansluiting kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen.

Er wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van de draagbare apparatuur hoger is dan de door de auto geleverde stroomsterkte.

Ergonomie en comfort

– Verwijder het apparaat en probeer het een kwartier later nog eens.

Als het probleem blijft bestaan, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

USB-aansluiting

Armleuning vóór

Hoogteverstelling

Op de middenconsole bevindt zich een

USB-aansluiting.

Hierop kunt u draagbare apparatuur of een USBstick aansluiten.

Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van het audiosysteem.

U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of op het touchscreen.

Tijdens het gebruik van de USBaansluiting kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen.

Er wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van de draagbare apparatuur hoger is dan de door de auto geleverde stroomsterkte.

► Klap de armsteun volledig omlaag.

► Beweeg deze dan omhoog tot de gewenste stand (laag, tussenstand, hoog) is bereikt.

► Wanneer de armsteun in de hoogste stand staat, trek deze dan omhoog om te ontgrendelen en in de laagste stand te zetten.

Kaarthouder

Biedt de mogelijkheid voor het opbergen van bijvoorbeeld een tolkaart of een parkeerticket.

Matten

Bevestigen

Wanneer u een nieuwe mat aan bestuurderszijde bevestigt, gebruik uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.

De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.

3

53

54

Ergonomie en comfort

Verwijderen/terugplaatsen

► Om deze aan de bestuurderszijde te verwijderen: schuif de bestuurdersstoel naar achteren en maak de bevestigingen los.

► Om de mat terug te plaatsen: plaats de mat en druk deze vast.

► Controleer of de mat goed vastzit.

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:

– Gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht.

– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kunnen de bediening van de pedalen en de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.

De goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.

Voorzieningen achter

Tassen, rugleuning

De achterzijde van de rugleuning van beide voorstoelen is voorzien van een opbergtas.

Zonneschermen voor de zijruiten

De zonneschermen voor de zijruiten van de tweede zitrij beschermen het interieur tegen de zon.

Deze bevinden zich boven beide achterportieren.

Armsteun achterin en skiluik

Deze heeft twee bekerhouders (afhankelijk van de uitvoering).

Via de armsteun hebt u toegang tot de bagageruimte, zodat u lange voorwerpen kunt vervoeren.

Neerklappen van de achterbank vanuit het interieur

► Trek het zonnescherm aan de lip A uit en bevestig deze aan de haak B .

Beweeg het zonnescherm altijd voorzichtig omhoog of omlaag met de lip.

Kledinghaken

► Trek de riem 1 naar u toe om de armsteun te ontgrendelen.

► Beweeg de armsteun 3 naar voren totdat deze horizontaal ligt.

Neerklappen vanuit de bagageruimte

Voorzieningen in de bagageruimte

Hoedenplank

Ergonomie en comfort

3

► Trek de riem 2 naar u toe om de armsteun te ontgrendelen.

► Duw op de armsteun 3 totdat deze horizontaal ligt.

Let op: wanneer u de armsteun terug in positie doet, zorg dat de armsteun goed is vergrendeld en dat de rode indicator van elke riem niet meer zichtbaar is. Anders komt de veiligheid van de passagiers in gevaar wanneer de auto plotseling moet remmen of bij een botsing.

Voorwerpen in de bagageruimte kunnen naar voren worden geslingerd - kans op ernstig letsel!

1.

Hoedenplank

2.

Haken

3.

Gesloten opbergruimtes aan de zijkant

4.

Vloer bagageruimte, twee posities

5.

Sjorogen

6.

Opbergruimte onder de vloerbekleding van de bagageruimte

Verwijderen van de hoedenplank:

► maak de twee koorden los,

► til de hoedenplank iets op om hem los te maken en verwijder de hoedenplank.

Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen:

– rechtop achter de voorstoelen,

– of rechtop tegen de achterbank, in de bagageruimte.

Terugplaatsen:

► positioneer de hoedenplank zodanig dat de nokken zich exact boven de bevestigingspennen bevinden,

55

56

Ergonomie en comfort

► druk de hoedenplank omlaag, zodat de nokken in de pennen klemmen,

► maak de twee koorden vast.

Haken

Afsluitbare opbergvakken

Hieraan kunt u een tas ophangen.

Hang alleen lichte tassen op.

► Beweeg het uitneembare rooster omhoog en open het.

Afhankelijk van de uitvoering kan in het rechter opbergvak het gereedschap van de auto zijn opgeborgen.

Vloer bagageruimte, twee posities

De vloerplaat kan met behulp van de steunen aan de zijkant in twee standen worden gezet, waarmee u de bagageruimte naar wens kunt indelen:

– Hoogste stand ( maximaal 100 kg .): met de achterbank neergeklapt en helemaal naar achteren gezet ontstaat er een vlakke laadvloer tot aan de voorstoelen (afhankelijk van de uitvoering).

– Laagste stand: maximale inhoud van de bagageruimte.

Hoogteverstelling:

► Trek de vloerplaat met behulp van de middelste handgreep omhoog en naar u toe, en gebruik vervolgens de steunen aan de zijkant om de vloerplaat te verplaatsen.

► Duw de vloerplaat zo ver mogelijk naar voren om deze in de gewenste stand te zetten.

Controleer of de bagageruimte leeg is voordat u de vloerplaat in een andere stand zet.

Opbergruimte

► Til de vloerplaat van de bagageruimte zover mogelijk op voor toegang tot de opbergbak.

Afhankelijk van de uitvoering bestaat het opbergvak uit:

– een noodreparatieset voor een lekke band, met het boordgereedschap,

– een noodreservewiel met het boordgereedschap.

Plafonniers

1.

Plafonnier vóór

2.

Kaartleeslampjes vóór

Opbergruimte

► Til de vloerplaat van de bagageruimte zover mogelijk op voor toegang tot de opbergbak.

Afhankelijk van de uitvoering bestaat het opbergvak uit:

– een noodreparatieset voor een lekke band, met het boordgereedschap,

– een noodreservewiel met het boordgereedschap.

Plafonniers

1.

Plafonnier vóór

2.

Kaartleeslampjes vóór

3.

Plafonnier achter

4.

Kaartleeslampjes achter

Plafonniers voor en achter

In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden:

– als de auto wordt ontgrendeld,

– als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,

– als een portier wordt geopend,

– als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.

De interieurverlichting dooft geleidelijk:

– als de auto wordt vergrendeld,

– als het contact wordt aangezet,

– 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.

Permanent uit.

Ergonomie en comfort

Permanent aan.

Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze gedurende een bepaalde tijd branden:

– bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,

– in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,

– bij draaiende motor: onbeperkt.

Als de plafonnier vóór permanent is ingeschakeld, zal de plafonnier achter ook branden tenzij deze op "permanent uit" staat.

Zet de plafonnier achter op "permanent uit" als u deze wilt uitschakelen.

Kaartleeslampjes vóór en achter

► Bedien bij aangezet contact de desbetreffende schakelaar.

Let op dat u niet tegen de plafonniers stoot.

Sfeerverlichting interieur

De gedempte verlichting in het interieur verbetert het zicht in de auto wanneer deze zich in een donkere omgeving bevindt.

3

57

Ergonomie en comfort

Als het buiten donker is, gaat de sfeerverlichting automatisch aan/uit als de parkeerlichten worden in-/uitgeschakeld.

Bagageruimteverlichting

– in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,

– bij draaiende motor: onbeperkt.

58

De bagageruimteverlichting gaat automatisch branden zodra de achterklep wordt geopend en dooft zodra deze wordt gesloten.

Er zijn verschillende verlichtingstijden:

– bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,

Lichtschakelaar

Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van de ledkoplampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel oplopen!

Onder bepaalde weersomstandigheden

(zoals een lage temperatuur of vocht) kan er een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.

Reizen naar het buitenland

Auto's uitgerust met halogeenkoplampen

Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moet de afstelling van de dimlichten worden gewijzigd om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als één of meer lampen defect zijn, ontvangt u een melding dat u de betreffende lampen moet controleren.

Hoofdverlichting

Automatische verlichting/dagrijverlichting

Alleen parkeerlicht

Dimlicht of grootlicht

Overschakelen van dim- naar grootlicht

Verlichting en zicht

In de stand " AUTO " en de stand voor de parkeerlichten kunt u een lichtsignaal met het grootlicht geven door de hendel naar u toe te trekken.

Display

Een controlelampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.

Mistachterlichten

Mistachterlicht

Deze functie werkt alleen als de parkeerlichten of het dimlicht zijn/is ingeschakeld.

► Draai de ring naar voren om deze in te schakelen en naar achteren om deze uit te schakelen.

Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (stand " AUTO "), blijven de mistlampen en het dimlicht branden.

4

► Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.

59

60

Verlichting en zicht

Mistlampen vóór en mistachterlamp

Werken als de parkeerlichten of dimlichten zijn ingeschakeld (handmatig of in de stand AUTO).

► Druk op de ring en draai de ring:

– Eén keer naar voren om alleen de mistlampen vóór in te schakelen.

– Nog een keer naar voren om de mistachterlampen in te schakelen.

– Eén keer naar achteren om de mistachterlamp uit te schakelen.

– Nog een keer naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.

Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoering met de stand AUTO) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistlampen en de parkeerlichten branden.

► Draai de ring naar achteren om de mistlampen uit te schakelen; de parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.

Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, is het gebruik van de mistlampen vóór en de mistachterlichten niet toegestaan. Ze zijn onder deze omstandigheden namelijk verblindend voor medeweggebruikers. Gebruik de mistlampen vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij mist of sneeuwval.

Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen.

Vergeet niet de mistlampen vóór en de mistachterlichten uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.

De verlichting uitschakelen na het afzetten van het contact

Als het contact wordt afzet, worden alle lichten automatisch uitgeschakeld, behalve het dimlicht als de automatische "follow me home"-verlichting is geactiveerd.

Inschakelen van de verlichting na het afzetten van het contact

Zet de ring in de stand " AUTO " en vervolgens op de gewenste stand om de lichtschakelaar weer te activeren.

Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er tijdelijk een geluidssignaal om de bestuurder te waarschuwen dat de verlichting nog brandt.

De verlichting gaat vanzelf na enige tijd uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de laadtoestand van de accu (overgang naar energiebesparingsmodus (eco-mode)).

Richtingaanwijzers

► Links: beweeg de verlichtingsschakelaar omlaag voorbij het weerstandspunt.

► Rechts: beweeg de verlichtingsschakelaar omhoog voorbij het weerstandspunt.

Drie keer knipperen

► Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.

Parkeerlichten

De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer.

► Afhankelijk van de uitvoering: zet de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden).

Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een geluidssignaal en gaat het controlelampje van de betreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel branden.

► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de parkeerlichten uit te schakelen.

Automatische verlichting

Wanneer de ring op de stand " AUTO " staat en door een lichtsensor onvoldoende omgevingslicht wordt gedetecteerd, worden de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het dimlicht automatisch ingeschakeld zonder een handeling van de bestuurder. De verlichting kan ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het automatisch inschakelen van de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.

De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.

Storing

Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en/of een melding.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden).

Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een geluidssignaal en gaat het controlelampje van de betreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel branden.

► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de parkeerlichten uit te schakelen.

Automatische verlichting

Wanneer de ring op de stand " AUTO " staat en door een lichtsensor onvoldoende omgevingslicht wordt gedetecteerd, worden de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en het dimlicht automatisch ingeschakeld zonder een handeling van de bestuurder. De verlichting kan ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het automatisch inschakelen van de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.

De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.

Storing

Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en/of een melding.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor, die zich in het midden aan de bovenzijde van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend.

Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten onrechte voldoende licht waarnemen; de verlichting wordt dan niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor, die zich in aan de bovenzijde van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.

Dagrijverlichting /

Parkeerlichten

De verlichting voor en achter wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.

Verlichting en zicht

De verlichting doet dienst als:

– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand

" AUTO " als er voldoende licht in de omgeving is).

– Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand

" AUTO " als er weinig licht in de omgeving is of in de stand "alleen parkeerlicht" of "dim-/ grootlicht").

Bij de dagrijverlichting geven de leds meer licht.

Follow me home-verlichting

Automatisch

Als de functie "Automatisch inschakelen van de koplampen" is ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand AUTO), schakelt bij gering omgevingslicht het dimlicht automatisch in zodra u het contact uitschakelt.

U kunt de functie in- en uitschakelen en de tijdsduur van de follow me home-verlichting instellen via het configuratiemenu van de auto.

4

61

62

Verlichting en zicht

Handmatig

Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.

Inschakelen

► Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.

► Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.

Uitschakelen

De handbediende follow me home-verlichting wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.

Automatische instapverlichting buitenzijde

Als de functie "automatische verlichting" is geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte van de omgeving na het ontgrendelen van de auto de parkeerlichten en het dimlicht automatisch branden.

Het in- en uitschakelen en de duur van het branden van de instapverlichting kunnen worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto.

Grootlichtassistent

Als de ring in de stand " AUTO ” staat, schakelt dit systeem automatisch tussen dimlicht en grootlicht op basis van de licht- en verkeersomstandigheden, met behulp van een camera aan de bovenkant van de voorruit.

Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.

De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing van de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer, en voor het naleven van de verkeersregels.

Het systeem wordt actief bij een rijsnelheid hoger dan 25 km/h.

Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, werkt deze functie niet meer.

Inschakelen/uitschakelen

Deze functie wordt ingesteld in het menu

Rijverlichting/Auto op het touchscreen.

Wanneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat de verlichting over op de stand "automatische verlichting van koplampen".

De status van de functie blijft nadat het contact is afgezet opgeslagen in het geheugen.

Werking

Als de omgeving voldoende is verlicht en/of als de verkeerssituatie het gebruik van het grootlicht niet toelaat:

– De dimlichten blijven branden.

Deze lampjes gaan op het instrumentenpaneel branden.

In een zeer donkere omgeving en als de verkeerssituatie het toelaat:

– Het grootlicht gaat automatisch branden. Deze lampjes gaan op het instrumentenpaneel branden.

De functie wordt uitgeschakeld als de mistverlichting wordt ingeschakeld of als het systeem dichte mist detecteert.

De functie wordt automatisch en direct weer ingeschakeld als de mistverlichting wordt uitgeschakeld of de auto niet meer in dichte mist rijdt.

Dit lampje gaat uit als de functie wordt uitgeschakeld.

Pauze

De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen.

► Door het geven van een "lichtsignaal" wordt de werking van de functie onderbroken:

• Als de verklikkerlampjes "AUTO" en

"Dimlicht" groen branden, zal het systeem overschakelen op het grootlicht.

• Als de verklikkerlampjes "AUTO" en

"Grootlicht" blauw branden, zal het systeem overschakelen op het dimlicht.

Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie weer te activeren.

In de volgende gevallen kan het systeem tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed werken:

– Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of zware regen).

– Het grootlicht gaat automatisch branden. Deze lampjes gaan op het instrumentenpaneel branden.

De functie wordt uitgeschakeld als de mistverlichting wordt ingeschakeld of als het systeem dichte mist detecteert.

De functie wordt automatisch en direct weer ingeschakeld als de mistverlichting wordt uitgeschakeld of de auto niet meer in dichte mist rijdt.

Dit lampje gaat uit als de functie wordt uitgeschakeld.

Pauze

De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen.

► Door het geven van een "lichtsignaal" wordt de werking van de functie onderbroken:

• Als de verklikkerlampjes "AUTO" en

"Dimlicht" groen branden, zal het systeem overschakelen op het grootlicht.

• Als de verklikkerlampjes "AUTO" en

"Grootlicht" blauw branden, zal het systeem overschakelen op het dimlicht.

Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie weer te activeren.

In de volgende gevallen kan het systeem tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed werken:

– Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of zware regen).

Hoogteverstelling van de koplampen

Verlichting en zicht

– Als de voorruit voor de camera vuil of beslagen is, of wordt belemmerd (bijvoorbeeld door een sticker).

– Als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).

Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als het dichte mist detecteert.

Het systeem detecteert geen:

– Weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers.

– Voertuigen waarvan de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg).

– Voertuigen die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.

Reinig de voorruit, met name het gedeelte vóór de camera, regelmatig.

De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan ter hoogte van de camera. Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.

Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak liggen, omdat de detectiecamera daardoor kan worden afgedekt.

Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.

0. (Begininstelling)

Alleen bestuurder of bestuurder + voorpassagier

1.

Bestuurder + voorpassagier + achterpassagiers + maximaal toegestane belading

2.

Alleen bestuurder + maximaal toegestane belading

4

63

64

Verlichting en zicht

Statische bochtverlichting

Deze functie (indien aanwezig) zorgt ervoor dat tijdens het rijden met dim- of grootlicht de mistlamp vóór wordt ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.).

Zonder statische bochtverlichting

Met statische bochtverlichting

Inschakelen / uitschakelen

Het systeem wordt ingeschakeld:

– bij het inschakelen van een richtingaanwijzer of

– als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.

Het systeem wordt uitgeschakeld:

– bij een geringe stuuruitslag.

– bij snelheden boven 40 km/u.

– als de achteruit is ingeschakeld.

Instellen

Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.

Deze functie is standaard geactiveerd.

Zonder audiosysteem

► In het menu " VERLICHTING " op het display van het instrumentenpaneel, inschakelen/ uitschakelen " MEEDR KOPL " (meedraaiende koplampen).

Met audiosysteem

► Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling - configuratie " de functie " Bochtverlichting ".

Met touchscreen

► Selecteer in het menu Rijverlichting /

Auto het tabblad" Overige instellingen " en dan " Verlichting " en activeer/deactiveer

" Bochtverlichting ".

Ruitenwisserschakelaar

Onder winterse omstandigheden moet u sneeuw of ijs van de voorruit, het gebied rond de ruitenwisserarmen en -bladen, en de voorruitrand verwijderen voordat u de ruitenwissers inschakelt.

Schakel de ruitenwissers niet in als de voorruit droog is. Controleer of de ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de voorruit voordat u bij extreem koud of warm weer de ruitenwissers inschakelt.

Zonder automatische ruitenwissers

Met automatische ruitenwissers

Ruitenwissers vóór

► De wissnelheid selecteren: zet de hendel omhoog of omlaag in de gewenste stand.

Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)

Wissen op normale snelheid (matige regenval)

Intervalwissen (wissnelheid afhankelijk van de rijsnelheid)

Uit

Zonder automatische ruitenwissers

Met automatische ruitenwissers

Ruitenwissers vóór

► De wissnelheid selecteren: zet de hendel omhoog of omlaag in de gewenste stand.

Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)

Wissen op normale snelheid (matige regenval)

Intervalwissen (wissnelheid afhankelijk van de rijsnelheid)

Uit of

Eén keer wissen (duw de hendel even omlaag).

Automatisch.

Zie de desbetreffende rubriek.

Ruitensproeiers vóór

► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.

De ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers voor een bepaalde duur ingeschakeld.

De hoogte van de voorste ruitensproeiers kan worden afgesteld. U kunt de fabrieksinstelling aanpassen door een naald in elke sproeier te steken en deze te richten.

Bedien de ruitensproeiers niet zolang het reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg is; kans op beschadiging van de ruitenwisserbladen.

Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen risico is van bevriezing van de vloeistof op de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk kunnen afnemen. Gebruik tijdens de winter producten die geschikt zijn voor zeer lage temperaturen.

Vul nooit bij met water.

Verlichting en zicht

Ruitenwisser achter

► Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.

Uit

Interval

Sproeien en wissen

Achteruitversnelling

Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, treedt ook de ruitenwisser achter in werking.

Inschakelen/uitschakelen

Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Deze functie is standaard ingeschakeld.

Zonder audiosysteem

► In het menu " COMFORT " op het display van het instrumentenpaneel, inschakelen/ uitschakelen " RW A A UIT ". (automatisch wissen in achteruit).

Met audiosysteem

Open het menu " Persoonlijke instelling

- configuratie " en activeer/deactiveer

" Ruitenw. aan bij achteruit ".

4

65

66

Verlichting en zicht

Met touchscreen

► Selecteer in het menu Rijverlichting /

Auto het tabblad " Overige instellingen ", vervolgens " Comfortverlicht.

" en activeer/ deactiveer " Ruitenwisser achter bij inschakelen achteruit ".

Wanneer er sneeuw of ijs op de achterruit ligt of er een fietsendrager op de trekhaak is gemonteerd, schakel de automatische ruitenwisser dan uit via het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.

Voor een goede werking van de ruitenwissers raden wij u het volgende aan:

– Ga er voorzichtig mee om.

– Reinig ze regelmatig met zeepsop.

– Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk karton tegen de voorruit te houden.

– Vervang ze zodra ze tekenen van slijtage vertonen.

Voordat u een wisserblad van de voorruit demonteert

Ruitensproeier achter

► Draai de ring helemaal richting het dashboard en houd hem in deze stand.

De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang aan de ring wordt gedraaid.

Na het sproeien wordt nog een laatste wisslag gemaakt.

Speciale stand van de ruitenwissers vóór

De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het reinigen of vervangen van de wisserbladen. De stand kan ook in de winter (bij ijs en sneeuw) worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los van de voorruit te zetten.

► Wanneer u de wisserhendel binnen een minuut na het uitschakelen van het contact bedient, gaan de wisserbladen in een verticale positie staan.

► Ga verder met waar u mee bezig was of vervang de ruitenwisserbladen.

Na het monteren van een ruitenwisserblad voor de voorruit

► Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserhendel om de ruitenwissers weer in de oorspronkelijke stand te zetten.

Ruitenwisserbladen vervangen

Verwijderen/aanbrengen ruitenwisserbladen vóór

► Voer het vervangen van de ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.

► Begin met het ruitenwisserblad dat zich het verste van u af bevindt. Houd elke arm vast bij het starre gedeelte en beweeg de arm zo ver mogelijk omhoog.

Pak de ruitenwisserarmen niet vast op de plek van de ruitensproeiers.

Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans op onherstelbare vervorming.

Laat de ruitenwisserarmen niet los tijdens het omhoog zetten - Kans op beschadiging van de voorruit!

► Reinig de voorruit met behulp van een reinigingsmiddel voor autoruiten.

Gebruik geen waterafstotende producten van het type "Rain X".

► Maak het versleten wisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt los en verwijder het.

► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.

► Herhaal de procedure voor het andere ruitenwisserblad.

► Begin met het ruitenwisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt, houd nogmaals elke arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.

Verwijderen/aanbrengen ruitenwisserblad achter

► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.

► Reinig de achterruit met reinigingsmiddel voor autoruiten.

► Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.

► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.

Verlichting en zicht

Pak de ruitenwisserarmen niet vast op de plek van de ruitensproeiers.

Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans op onherstelbare vervorming.

Laat de ruitenwisserarmen niet los tijdens het omhoog zetten - Kans op beschadiging van de voorruit!

► Reinig de voorruit met behulp van een reinigingsmiddel voor autoruiten.

Gebruik geen waterafstotende producten van het type "Rain X".

► Maak het versleten wisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt los en verwijder het.

► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.

► Herhaal de procedure voor het andere ruitenwisserblad.

► Begin met het ruitenwisserblad dat zich het dichtste bij u bevindt, houd nogmaals elke arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.

Verwijderen/aanbrengen ruitenwisserblad achter

► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.

► Reinig de achterruit met reinigingsmiddel voor autoruiten.

► Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.

► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.

► Houd nogmaals de arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de achterruit.

Automatische ruitenwissers

In de stand AUTO worden de ruitenwissers vóór automatisch ingeschakeld als neerslag wordt gedetecteerd. Als het regent, wordt de wissnelheid automatisch aangepast aan de hoeveelheid neerslag.

De neerslag wordt gedetecteerd door een regen-/lichtsensor die zich in het midden aan de bovenzijde van de voorruit bevindt, achter de binnenspiegel.

Dek de regen-/lichtsensor niet af.

Schakel de automatische ruitenwissers uit en zet het contact af als de auto wordt gewassen in een wasstraat.

Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit volledig ontdooid is.

Inschakelen

► Duw de hendel kort omlaag.

De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen.

Afhankelijk van de uitvoering verschijnt dit verklikkerlampje in het display of gaat het branden op het instrumentenpaneel en er verschijnt een melding.

Afzetten

► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of zet de hendel in een andere stand ( Int.

, 1 of 2 ).

Afhankelijk van de uitvoering verdwijnt dit verklikkerlampje van het display of gaat uit op het instrumentenpaneel en er verschijnt een melding.

Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen.

Storing

In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand.

Laat het systeem controleren door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

4

67

68

Veiligheid

Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid

Verwijder de stickers niet die op de verschillende plaatsen van uw auto zijn aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van de auto.

Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.

Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto enz.

Monteren van elektrische accessoires:

– Het monteren van elektrische uitrustingselementen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen, kan tot een hoger stroomverbruik leiden en kan storingen in het elektrische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het CITROËN-netwerk voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer.

– Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de elektronische systemen in de auto, uitsluitend voorbehouden aan het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats waar de beschikking is over geschikt gereedschap (kans op storingen in de elektronische systemen die kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld als dit voorschrift niet wordt opgevolgd.

– Wijzigingen of aanpassingen die niet door

CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de commerciële garantie.

Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders

Voordat u een radiocommunicatiezender met buitenantenne monteert, moet u bij het CITROËN-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische

Compatibiliteit (2004/104/EG).

Conformiteitsverklaring voor radioapparatuur

De relevante certificaten zijn beschikbaar op de website http://service.citroen.com/ACddb/.

Alarmknipperlichten

► Wanneer u op de rode toets drukt, gaan alle richtingaanwijzers knipperen.

De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten

Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld, afhankelijk van de mate van remvertraging. Zodra u weer gas geeft, gaan de alarmknipperlichten uit.

Ze kunnen ook worden uitgeschakeld door weer op de toets te drukken.

Claxon

► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.

* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, die u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het systeem.

** In gebieden die worden gedekt door Oproep naar Urgence met lokalisering en Oproep naar Assistance met lokaliseringBij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar op de internetsite voor uw land.

Claxon

► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.

Urgence-noodoproep of Assistancepechhulpoproep

Veiligheid

Het controlelampje knippert wanneer de autogegevens worden verzonden en blijft branden wanneer communicatie tot stand is gebracht.

Als de airbagregeleenheid onafhankelijk van de activering van de airbags een aanrijding detecteert, wordt er automatisch een noodoproep verzonden.

5

‘Oproep naar Urgence met lokalisering’ is een dienst die gratis beschikbaar is.

Oproep naar Urgence met lokalisering (PE112)

► Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op de toets 1 .

Het brandende controlelampje en een spraakbericht bevestigen dat de oproep naar de hulpdiensten is verstuurd* .

‘Oproep naar Urgence met lokalisering’ zoekt onmiddellijk uw auto en brengt u een contact met de juiste nooddiensten** .

► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt, wordt de oproep geannuleerd.

Werking van het systeem

– Het systeem werkt goed als het controlelampje bij het inschakelen van het contact rood en daarna groen brandt, en vervolgens uit gaat.

– Als het controlelampje permanent rood brandt, dan is er een storing in het systeem.

– Als het controlelampje rood knippert, vervang de noodbatterij.

In de laatste twee gevallen kan er mogelijk geen noodoproep of pechhulpoproep worden verstuurd.

Neem zo snel mogelijk contact op met een dealer of een erkende reparateur.

* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, die u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het systeem.

** In gebieden die worden gedekt door Oproep naar Urgence met lokalisering en Oproep naar Assistance met lokaliseringBij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar op de internetsite voor uw land.

69

70

Veiligheid

Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden.

Gegevensverwerking

De verwerking van persoonsgegevens door het "Oproep naar Urgence met lokalisering"-systeem (PE112) voldoet aan het kader voor bescherming van persoonsgegevens volgens Verordening

2016/679 (GDPR) en Richtlijn 2002/58/

EC van het Europese parlement en de

Europese Raad, en is specifiek bedoeld om de belangen van het onderwerp van de gegevens te beschermen, in overeenstemming met Artikel 6.1, paragraaf d) van Verordening 2016/679.

De verwerking van persoonsgegevens is uitsluitend beperkt tot het beheer van het

"Oproep naar Urgence met lokalisering"systeem in combinatie met het noodnummer

112 voor Europa.

Het "Oproep naar Urgence met lokalisering"systeem is in staat om alleen de volgende gegevens met betrekking tot de auto te verzamelen en te verwerken: chassisnummer, type (personenauto of bedrijfsauto), type brandstof of voedingsbron, de drie meest recente locaties en de rijrichting, en een logbestand met tijdstempel dat de automatische inschakeling van het systeem aangeeft.

De verwerkte gegevens worden ontvangen door noodoproepcentra die door de relevante nationale autoriteiten zijn aangewezen in het gebied waarin zij zich bevinden, met ontvangst op prioriteit en verwerking van oproepen naar het noodnummer 112.

Gegevensopslag

Gegevens in het geheugen van het systeem zijn alleen buiten het systeem toegankelijk als er een oproep wordt gemaakt. Het systeem is niet traceerbaar en wordt bij normaal gebruik niet continu in de gaten gehouden.

De gegevens in het interne geheugen van het systeem worden automatisch en continu gewist. Alleen de drie meest recente locaties van de auto worden opgeslagen.

Wanneer er een noodoproep wordt gedaan, wordt het gegevenslogbestand maximaal 13 uur opgeslagen.

Toegang tot gegevens

U hebt het recht van toegang tot de gegevens en kunt waar nodig een verzoek indienen om de verwerking van persoonsgegevens die niet zijn verwerkt in overeenstemming met de voorschriften van verordening 2016/679 (GDPR) te corrigeren, te wissen of te beperken. Derden die deze gegevens hebben ontvangen, moeten op de hoogte worden gesteld van het corrigeren, wissen of beperken in overeenstemming met de hierboven genoemde Richtlijn, tenzij dit onmogelijk is of onredelijke inspanningen vereist.

U hebt ook het recht om een klacht in te dienen bij de relevante gegevensbeschermingsautoriteit.

Oproep naar Assistance met lokalisering

► Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt bevestigd met een spraakbericht * ).

► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt, wordt de oproep geannuleerd.

* Afhankelijk van de geografische dekking van ‘Oproep naar Urgence met lokaliseringOproep naar Assistance met lokalisering’ en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen.

Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar op de internetsite voor uw land.

In de privacymodus kunt u instellen hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/ of positie) tussen uw auto en CITROËN.

U kunt dit instellen in het menu Instellingen op het touchscreen.

Standaard (afhankelijk van de uitrusting) kunt u de geolokalisatie uitschakelen/ inschakelen door gelijktijdig op de 2 toetsen te drukken en vervolgens op de toets "Oproep naar Assistance met lokalisering" om te bevestigen.

Wanneer u uw auto buiten het

CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.

Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de kwaliteit van telematicadiensten voor klanten, behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

Indien u beschikt over de dienst Citroën

Connect Box met het Pack SOS &

Assistance, hebt u via uw persoonlijke pagina

In de privacymodus kunt u instellen hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/ of positie) tussen uw auto en CITROËN.

U kunt dit instellen in het menu Instellingen op het touchscreen.

Standaard (afhankelijk van de uitrusting) kunt u de geolokalisatie uitschakelen/ inschakelen door gelijktijdig op de 2 toetsen te drukken en vervolgens op de toets "Oproep naar Assistance met lokalisering" om te bevestigen.

Wanneer u uw auto buiten het

CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.

Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de kwaliteit van telematicadiensten voor klanten, behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

Indien u beschikt over de dienst Citroën

Connect Box met het Pack SOS &

Assistance, hebt u via uw persoonlijke pagina

Veiligheid op de landelijke website toegang tot aanvullende diensten.

Raadpleeg voor informatie over het Pack

SOS & Assistance de algemene voorwaarden voor deze diensten.

Elektronisch stabiliteitsprogramma

(ESP)

Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat de volgende systemen:

– het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD).

– Noodremassistentie (BAS).

– Antispinregeling (ASR).

– Dynamische stabiliteitscontrole (DSC).

Antiblokkeersysteem

(ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD)

Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het weggedrag van de auto tijdens het remmen en zorgen ervoor dat u de auto beter onder controle hebt in bochten, vooral op slechte of natte wegen.

Het ABS voorkomt dat de wielen bij een noodstop blokkeren.

De EBD regelt de remdruk per wiel.

Dit waarschuwingslampje gaat branden bij een storing in het ABS-systeem.

De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig en met een matige snelheid.

Neem zo snel mogelijk contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal, dan is er een storing in de

EBD.

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Het ABS kan lichte trillingen in het rempedaal geven.

Wanneer er in een noodgeval moet worden geremd, druk het rempedaal dan stevig in en houd die druk vast.

Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten worden vervangen, zorg er dan voor dat er wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn goedgekeurd.

Laat deze systemen na een aanrijding door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

5

71

72

Veiligheid

Noodremassistentie (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

Antispinregeling

(ASR) / Dynamische stabiliteitscontrole (DSC)

De antispinregeling (ASR) optimaliseert de tractie met behulp van de remmen van de aangedreven wielen en de motor, om te voorkomen dat de wielen gaan spinnen. Het systeem verbetert ook de koersstabiliteit van de auto bij het accelereren.

De dynamische stabiliteitscontrole houdt de vier wielen in de gaten en als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, grijpt het systeem automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen.

Deze systemen worden automatisch geactiveerd zodra de motor wordt gestart.

Deze systemen treden in werking zodra de wielen te weinig grip hebben of de auto de opgelegde koers niet kan aanhouden.

Dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel knippert om aan te geven dat deze systemen in werking zijn.

Uitschakelen/inschakelen

In buitengewone omstandigheden, zoals de auto starten wanneer deze vastzit in modder of sneeuw, of wanneer de ondergrond zacht is, kan het handig zijn om het ASR-systeem uit te schakelen zodat de wielen vrij kunnen draaien om weer grip te krijgen.

Schakel het systeem weer in zodra er weer voldoende grip is.

Deze functie wordt ingesteld via het touchscreenmenu Rijverlichting/Auto .

► Of draai de knop " Grip control " in deze stand (afhankelijk van de uitvoering).

Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er wordt een melding weergegeven om het uitschakelen te bevestigen.

Het ASR-systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt ingeschakeld of als een snelheid van 50 km/h wordt bereikt.

Bij een snelheid lager dan 50 km/h moet handmatig opnieuw worden ingeschakeld.

Storing

Dit waarschuwingslampje gaat branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding, om een systeemstoring aan te geven.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om de systemen te laten controleren.

ASR/DSC

Deze systemen zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. Dat betekent echter niet dat de bestuurder meer risico's mag nemen of hard mag rijden.

In situaties die tot gladheid kunnen leiden

(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen altijd zijn ingeschakeld, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden.

Deze systemen kunnen alleen goed werken als de aanbevelingen van de fabrikant met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen en van de montageprocedures die door een CITROËNdealer worden toegepast worden gevolgd.

We raden aan om in de winter winterbanden te monteren, zodat deze systemen ook onder winterse omstandigheden goed blijven werken. Alle vier de wielen moeten worden voorzien van banden die zijn goedgekeurd voor de auto.

Grip control

Een specifieke en gepatenteerde antispinregeling waarmee de grip op ondergronden met sneeuw, modder en zand wordt verbeterd.

Dit systeem is geoptimaliseerd voor gebruik onder uiteenlopende omstandigheden, zodat u ook onder gladde omstandigheden kunt manoeuvreren (bij normaal gebruik van de personenauto).

In combinatie met Peak Mountain Snow

Flake-vierseizoenenbanden weet dit systeem veiligheid, grip en tractie uitstekend te combineren.

Het motorvermogen kan alleen optimaal worden gebruikt als het gaspedaal voldoende wordt ingedrukt. Tijdens de werking van het systeem draait de motor soms met hoge toerentallen; dit is normaal.

Met een draaiknop met vijf standen kunt u de stand selecteren die het meest geschikt is voor de rijomstandigheden.

Afhankelijk van de gekozen stand gaat er een lampje branden en wordt er een melding weergegeven om uw keuze te bevestigen.

Grip control

Een specifieke en gepatenteerde antispinregeling waarmee de grip op ondergronden met sneeuw, modder en zand wordt verbeterd.

Dit systeem is geoptimaliseerd voor gebruik onder uiteenlopende omstandigheden, zodat u ook onder gladde omstandigheden kunt manoeuvreren (bij normaal gebruik van de personenauto).

In combinatie met Peak Mountain Snow

Flake-vierseizoenenbanden weet dit systeem veiligheid, grip en tractie uitstekend te combineren.

Het motorvermogen kan alleen optimaal worden gebruikt als het gaspedaal voldoende wordt ingedrukt. Tijdens de werking van het systeem draait de motor soms met hoge toerentallen; dit is normaal.

Met een draaiknop met vijf standen kunt u de stand selecteren die het meest geschikt is voor de rijomstandigheden.

Afhankelijk van de gekozen stand gaat er een lampje branden en wordt er een melding weergegeven om uw keuze te bevestigen.

Bedieningsstanden

Normaal (ESC)

Dit is de stand voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de verschillende normale rijomstandigheden die kunnen voorkomen.

Telkens wanneer u het contact afzet, neemt het systeem automatisch deze stand aan.

Sneeuw

In deze stand past het systeem bij het wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment heeft.

(regeling actief tot 80 km/h)

Veiligheid

Off road (modder, nat gras enz.)

In deze stand wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip overgebracht.

Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de wielslip zodanig dat de handelingen van de bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.

(regeling actief tot 50 km/h)

Zand

In deze stand kunnen de twee aangedreven wielen tegelijkertijd iets spinnen, zodat de auto vooruit kan rijden en niet vast komt te zitten in het zand.

(regeling actief tot 120 km/h)

Gebruik geen andere standen in zand, anders bestaat de kans dat de auto vast komt te zitten.

U kunt de ASR en de DSC uitschakelen door de draaiknop in de stand " OFF " te draaien.

5

73

74

Veiligheid

De ASR en het DSC grijpen niet meer in op de werking van de motor en het remsysteem als de auto uit de koers raakt.

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld bij een snelheid van 50 km/h of als het contact opnieuw wordt ingeschakeld.

Adviezen

De auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook mee uit de voeten op minder goed begaanbare wegen.

Uw auto is echter geen terreinauto, en is niet ontworpen voor de volgende omstandigheden:

– het rijden in terrein waarbij de onderzijde van de auto beschadigd zou kunnen raken of waarbij onderdelen (brandstofleiding, brandstofkoeler, enz.) geraakt zouden kunnen worden door stenen of andere objecten,

– het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip,

– het passeren van een beek- of rivierbedding.

Hill Assist Descent

Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op onverhard wegdek (gravel, modder enz.) of bij het afdalen van een steile helling.

Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van de auto en de kans dat de auto te veel vaart maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.

Bij het afdalen van een helling assisteert dit systeem de bestuurder, afhankelijk van de ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en constant houden van de snelheid door geleidelijk de remdruk te verminderen.

Het systeem werkt slechts bij hellingen van meer dan 5%.

Het systeem kan worden gebruikt met de versnellingsbak in de neutraalstand.

Het is echter raadzaam een voor de rijsnelheid geschikte versnelling in te schakelen om te voorkomen dat de motor afslaat.

Bij een automatische transmissie kan het systeem worden gebruikt als de stand N , D of

R is geselecteerd.

Als het systeem in werking treedt, wordt de Active Safety Brake automatisch uitgeschakeld.

Werking

Inschakelen

Het systeem is standaard niet geselecteerd.

De status van de functie wordt niet opgeslagen bij het afzetten van het contact.

De bestuurder kan het systeem bij draaiende motor, bij stilstaande auto of tot een snelheid van ongeveer 50 km/h selecteren.

► Houd deze toets bij snelheden lager dan 50 km/h ingedrukt totdat het controlelampje gaat branden om het systeem te selecteren; dit lampje gaat groen branden op het instrumentenpaneel.

Het systeem wordt actief bij een snelheid lager dan 30 km/h.

► Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal en het rempedaal loslaten, het systeem regelt de snelheid:

– als de eerste of tweede versnelling is ingeschakeld, wordt de snelheid verlaagd en knippert het controlelampje snel;

– als de versnellingsbak in de neutraalstand staat of het koppelingspedaal wordt ingedrukt, wordt de snelheid verlaagd en knippert het controlelampje langzaam; in dat geval is de constante snelheid waarmee wordt afgedaald lager.

Wanneer u stilstaat in een afdaling en u het gaspedaal en het rempedaal loslaat, vermindert het systeem de remdruk om de auto geleidelijk in beweging te brengen.

De remlichten gaan automatisch branden als het systeem in werking is.

Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h, wordt de regeling automatisch onderbroken. Het controlelampje op het instrumentenpaneel brandt dan weer grijs, maar het groene controlelampje van de toets blijft branden.

De regeling wordt automatisch hervat zodra de rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h en er aan de voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot de helling en het loslaten van de pedalen.

U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of het rempedaal weer intrappen.

Uitschakelen

► Houd deze toets ingedrukt tot het lampje uitgaat; het lampje op het instrumentenpaneel gaat uit.

Als de wagensnelheid hoger wordt dan 70 km/h, wordt het systeem automatisch gedeactiveerd; het verklikkerlampje van de toets gaat uit.

Veiligheid het systeem de remdruk om de auto geleidelijk in beweging te brengen.

De remlichten gaan automatisch branden als het systeem in werking is.

Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h, wordt de regeling automatisch onderbroken. Het controlelampje op het instrumentenpaneel brandt dan weer grijs, maar het groene controlelampje van de toets blijft branden.

De regeling wordt automatisch hervat zodra de rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h en er aan de voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot de helling en het loslaten van de pedalen.

U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of het rempedaal weer intrappen.

Uitschakelen

► Houd deze toets ingedrukt tot het lampje uitgaat; het lampje op het instrumentenpaneel gaat uit.

Als de wagensnelheid hoger wordt dan 70 km/h, wordt het systeem automatisch gedeactiveerd; het verklikkerlampje van de toets gaat uit.

Storing

Bij een storing in het systeem gaat dit verklikkerlampje branden in combinatie met een melding op het instrumentenpaneel.

Laat uw auto controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Veiligheidsgordels

Oprolautomaat

De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die de lengte van de riem automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw. De veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als hij niet wordt gebruikt.

De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Pyrotechnische gordelspanners

Dit systeem zorgt voor extra bescherming bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.

Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.

De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet.

Spankrachtbegrenzer

Dit systeem beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittende getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.

In het geval van een aanrijding

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer de gordelspanners worden geactiveerd, kan er wat onschadelijke rook en een knal uit komen, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading in het systeem.

In alle gevallen gaat het controlelampje van de airbag branden.

Laat het gordelsysteem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Veiligheidsgordels vóór

5

75

76

Veiligheid

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.

Hoogteverstelling

Iedere zitplaats achter heeft een driepuntsveiligheidsgordel met een oprolautomaat.

De veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen zijn voorzien van een gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.

Veiligheidsgordels, midden rechts

De veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats achterin is in de achterkant van het dak ingebouwd.

Plaatsen

Losmaken en opbergen

► Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en vervolgens op de knop van de gordelsluiting

A .

► Geleid de riem bij het oprollen en beweeg de gesp B en vervolgens de gesp A naar de magneet van het bevestigingspunt in de hemelbekleding.

Omdoen

► Knijp de knop A in en schuif deze in de gewenste stand om het bevestigingspunt in hoogte te verstellen.

Veiligheidsgordels achter

► Trek aan de riem en steek de gesp A in de linker gordelsluiting.

► Steek gesp B in de rechter gordel.

► Controleer of beide gespen goed zijn vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

► Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

► Controleer of de veiligheidsgordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Ontgrendelen

► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.

Waarschuwingen losgemaakte/ niet vastgemaakte veiligheidsgordel(s)

A.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt

1.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksvoor

2.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsvoor

3.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter

4.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel middenachter

5.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsachter

Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet is bevestigd of wordt losgemaakt en het contact wordt ingeschakeld, dan gaat het

Waarschuwingen losgemaakte/ niet vastgemaakte veiligheidsgordel(s)

A.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt

1.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksvoor

2.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsvoor

3.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter

4.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel middenachter

5.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsachter

Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet is bevestigd of wordt losgemaakt en het contact wordt ingeschakeld, dan gaat het waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels op het instrumentenpaneel branden en het bijbehorende waarschuwingslampje

( 1 tot en met 5 ) gaat rood branden op het display met waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag van de voorpassagier.

Als een veiligheidsgordel achter niet is vastgemaakt, gaat het betreffende waarschuwingslampje ( 3 t/m 5 ) ongeveer 30 seconden branden.

Vanaf een snelheid van ongeveer 20 km/ en gedurende 2 minuten gaat elk waarschuwingslampje van een zitplaats met een inzittende erop die de veiligheidsgordel niet heeft bevestigd knipperen en klinkt er een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft blijft het betreffende waarschuwingslampje branden totdat de bestuurder, voorpassagier en/of achterpassagier de gordel vastmaakt.

Advies

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.

Maak, ongeacht de reistijd en de plaats waar u in de auto zit, altijd de veiligheidsgordel vast.

Veiligheid

Wissel de gespen van de veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.

Controleer zowel voor als na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.

Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

5

Omdoen

De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.

De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:

– dient deze zo strak mogelijk om het lichaam te worden gedragen;

– moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt;

– mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen;

– mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen;

– mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.

77

78

Veiligheid

Aanbevelingen voor kinderen

Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of passagiers kleiner dan anderhalve meter gebruik van een geschikt kinderzitje.

De veiligheidsgordel mag door niet meer dan

één kind gedragen worden.

Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer informatie over kinderzitjes .

Onderhoud

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats, om te garanderen dat de werkzaamheden volgens de voorschriften worden uitgevoerd.

Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen.

Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij CITROËN-dealers.

Airbags

Algemene informatie

Het systeem is speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen de werking van de veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers aan.

Elektronische schoksensoren registreren en analyseren de frontale en zijdelingse krachten waaraan de detectiezones bij een aanrijding worden blootgesteld:

– Bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de bescherming van de inzittenden van de auto; direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.

– Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van achteren en in sommige gevallen bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de veiligheidsgordels bescherming.

De ernst van de aanrijding hangt af van de aard van het obstakel en de snelheid van de auto op het moment van de aanrijding.

De airbags werken alleen als het contact is ingeschakeld.

Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer geactiveerd.

Detectiezones bij aanrijdingen

A.

Impactzone vóór

B.

Impactzone opzij

Wanneer een of meerdere airbags worden geactiveerd, veroorzaakt de pyrotechnische lading in het systeem een geluid en een kleine hoeveelheid rook.

De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.

De knal die bij het afgaan van een of meerdere airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

Airbags vóór

Deze airbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.

De bestuurdersairbag is ingebouwd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.

Activering

De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld* , bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A) .

De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.

* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.

Airbags vóór Zijairbags

Deze airbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.

De bestuurdersairbag is ingebouwd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.

Activering

De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld* , bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A) .

De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.

Bij een ernstige aanrijding van opzij beschermt dit systeem de bestuurder en voorpassagier om het risico op letsel tussen de heup en schouder te beperken.

De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.

Activering

De zijairbags worden geactiveerd aan één zijde bij een ernstige aanrijding van opzij tegen een deel van de of de gehele impactzone B .

De zijairbag wordt opgeblazen tussen de heup en de schouder van de inzittende en het desbetreffende portierpaneel.

Window-airbags

Het systeem helpt de bestuurder en passagiers

(uitgezonderd de middelste passagier achter)

Veiligheid te beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen.

De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.

Activering

Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen

(een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ).

De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de betreffende zijruiten.

Storing

Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden, raadpleeg dan altijd het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd.

Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding worden de zij- en window-airbags niet geactiveerd.

5

* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.

79

80

Veiligheid

Adviezen

Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags.

Ga normaal en rechtop zitten.

Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze correct is geplaatst en afgesteld.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten, enz.) en bevestig niets in de buurt van de airbags of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij het afgaan van de airbag verwonden.

Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van uw auto, vooral niet in de directe omgeving van de airbags.

Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.

Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de hete gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Airbags vóór

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op het dashboard laten rusten.

Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.

Zijairbags

Breng uitsluitend goedgekeurde stoelhoezen aan die compatibel zijn met zijairbags. Voor informatie over stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CITROËN-netwerk.

Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de rugleuning van de stoelen (kleding enz.): dit zou bij het afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

De portierpanelen van de voorportieren bevatten de zijdelingse schoksensoren van de auto.

Schade aan het portier of het uitvoeren van werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe leiden dat deze sensoren niet meer goed werken - In dat geval werken de zijairbags mogelijk niet!

Laat dergelijke werkzaamheden uitsluitend uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Window-airbags

Bevestig nooit iets op of aan de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.

Schroef nooit de handgrepen van het dak los; deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.

Kinderzitjes

De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen verschilt per land.

Raadpleeg de in uw land geldende regels.

Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:

– Conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in goedgekeurde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.

– Volgens de statistieken is de achterbank van uw auto de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind.

– Kinderen lichter dan 9 kg moeten in een naar achteren gerichte positie in de auto worden geplaatst, op de voorstoel of achterbank van de auto.

Het wordt aanbevolen om kinderen op de achterzitplaatsen van de auto te vervoeren:

– tot 3 jaar " met de rug in de rijrichting ",

– vanaf 3 jaar " met het gezicht in de rijrichting ".

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel correct is bevestigd en aangetrokken.

Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de steun goed contact maakt met de vloer.

Advies

Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje kan de veiligheid van het kind in gevaar brengen in het geval van een ongeval.

Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen.

lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.

– Volgens de statistieken is de achterbank van uw auto de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind.

– Kinderen lichter dan 9 kg moeten in een naar achteren gerichte positie in de auto worden geplaatst, op de voorstoel of achterbank van de auto.

Het wordt aanbevolen om kinderen op de achterzitplaatsen van de auto te vervoeren:

– tot 3 jaar " met de rug in de rijrichting ",

– vanaf 3 jaar " met het gezicht in de rijrichting ".

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel correct is bevestigd en aangetrokken.

Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de steun goed contact maakt met de vloer.

Advies

Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje kan de veiligheid van het kind in gevaar brengen in het geval van een ongeval.

Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen.

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt.

Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren.

Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met rugleuning op een passagierszitplaats te bevestigen.

Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

Plaatsen van een stoelverhoger

Het bovenste gedeelte van de autogordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.

Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.

Gebruik een stoelverhoger met rugleuning voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.

Veiligheid

Extra beveiliging

Gebruik de kinderbeveiliging om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden.

Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet verder dan voor 1/3 deel worden geopend.

Plaats zonneschermen op de achterportierruiten om jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

Laat uit veiligheidsoverwegingen:

– geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,

– nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,

– de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto.

Kinderzitje achterin

"Met het gezicht in de rijrichting" of

"Met de rug in de rijrichting"

5

81

82

Veiligheid

► Schuif de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind in het kinderzitje "met de rug in de rijrichting” of "met het gezicht in de rijrichting” de voorstoel niet raken.

► Zorg ervoor dat de afstand tussen de rugleuning van het kinderzitje met het "gezicht in de rijrichting" en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is. Idealiter raakt de rugleuning van het kinderzitje de rugleuning van de stoel van de auto..

Middelste zitplaats achter

Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd.

Kinderzitje op de passagiersstoel voor

"Met de rug in de rijrichting"

De airbag vóór aan passagierszijde moet uitgeschakeld worden als u een kinderzitje “met de rug in de rijrichting” op de voorstoel plaatst. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

"Met het gezicht in de rijrichting"

Waarschuwingssticker - Airbag vóór aan passagierszijde

U moet zich aan het volgende voorschrift houden, dat ook op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde wordt vermeld:

Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND

LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN.

► Zet de stoel van de voorpassagier op de maximale achterste standmet een rechte rugleuning .

U moet de airbag vóór aan passagierszijde niet uitschakelen.

De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen

Airbag passagierszijde UIT

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje “met de rug in de rijrichting” op de voorstoel plaatst. Wanneer u dit niet doet, kan uw kind ernstig of dodelijk gewond raken als de airbag wordt opgeblazen.

Auto's zonder uitschakelknop

Het is ten strengste verboden om een naar achteren gericht kinderzitje op de voorstoel te plaatsen! Wanneer u dat wel doet, kan uw kind dodelijk of ernstig gewond raken wanneer de airbag wordt geactiveerd.

De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen

De airbag vóór aan passagierszijde uit- of inschakelen

De schakelaar bevindt zich in het dashboardkastje.

Veiligheid

Aanbevolen kinderzitjes

Deze aanbevolen kinderzitjes kunnen met een driepuntsveiligheidsgordel worden vastgemaakt.

Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.

5

Airbag passagierszijde UIT

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje “met de rug in de rijrichting” op de voorstoel plaatst. Wanneer u dit niet doet, kan uw kind ernstig of dodelijk gewond raken als de airbag wordt opgeblazen.

Auto's zonder uitschakelknop

Het is ten strengste verboden om een naar achteren gericht kinderzitje op de voorstoel te plaatsen! Wanneer u dat wel doet, kan uw kind dodelijk of ernstig gewond raken wanneer de airbag wordt geactiveerd.

Bij uitgeschakeld contact :

► Steek de sleutel in de schakelaar voor de airbag en draai deze in de stand " OFF " om de airbag uit te schakelen.

► Draai de sleutel in de stand " ON " om de airbag weer in te schakelen.

Als het contact wordt ingeschakeld:

Dit waarschuwingslampje gaat branden geven.

en blijft branden om uitschakeling aan te

Of geven.

Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer

1 minuut branden om inschakeling aan te

L1

"RÖMER Baby-Safe Plus"

Wordt naar achteren gericht geplaatst.

Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L5

"RÖMER KIDFIX XP"

Kan aan de ISOFIX-bevestigingspunten van de auto worden bevestigd.

Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

Alleen op de buitenste zitplaatsen van de achterbank geplaatst.

De hoofdsteun van de stoel moet worden verwijderd.

83

84

Veiligheid

Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L6

"GRACO Booster"

Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

Mag alleen op de stoel van de voorpassagier of op de buitenste zitplaatsen van de achterbank worden geplaatst.

Overzicht voor het bevestigen van kinderzitjes met de veiligheidsgordel

Overeenkomstig de Europese wetgeving toont dit overzicht de mogelijkheden voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje ( a ) met behulp van de veiligheidsgordel in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.

Zitplaats

Zitrij 1 (c)

Gewicht van het kind /leeftijdsindicatie

Lichter dan 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

U U

Van 15 tot 25 kg

(groep 2)

Van 3 tot ongeveer 6 jaar

X

Van 22 tot 36 kg

(groep 3)

Van 6 tot ongeveer 10 jaar

X Passagiersstoel met passagiersairbag uitgeschakeld

"OFF"

Passagiersstoel met passagiersairbag ingeschakeld "ON"

X X U U

Zitplaats

Gewicht van het kind /leeftijdsindicatie

Lichter dan 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

U U

Van 15 tot 25 kg

(groep 2)

Van 3 tot ongeveer 6 jaar

U

Veiligheid

Van 22 tot 36 kg

(groep 3)

Van 6 tot ongeveer 10 jaar

U Zitrij 2 (d) (e) Buitenste zitplaatsen achter

Middelste zitplaats achter

X X X X

U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel goedgekeurd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".

X : zitplaats niet geschikt voor het plaatsen van een kinderzitje uit de aangegeven gewichtscategorie.

(a) : universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto’s met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.

(b) : groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de voorpassagiersstoel worden bevestigd.

(c) : raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt.

(d) : als u een kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting op een zitplaats achterin bevestigt, moet u de voorstoel naar voren schuiven en de rugleuning rechtop zetten zodat er voldoende ruimte is voor het kinderzitje en de benen van het kind.

(e) : als u een kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting op de achterbank wilt bevestigen, schuif de achterbank dan zo ver mogelijk naar achteren en zet de rugleuning rechtop.

5

85

86

Veiligheid

"ISOFIX "-bevestigingen

De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven

ISOFIX-bevestigingen:

– Een ring, B , achter de stoel wordt TOP

TETHER genoemd en is bedoeld om zitjes te bevestigen middels een bovenste riem.

moet u eerst de middelste veiligheidsgordel achter naar het midden van de auto verplaatsen zodat deze gordel normaal gebruikt kan blijven worden.

Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje kan de veiligheid van het kind in gevaar brengen in geval van een ongeval.

Houd u nauwkeurig aan de montagevoorschriften die zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje.

Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen die worden aangegeven door een markering:

– Twee ringen, A , tussen de rugleuning en de zitting van de stoel.

De 2 vergrendelingen van ISOFIX-kinderzitjes worden hieraan bevestigd.

Dit systeem voorkomt dat het kinderzitje naar voren kantelt bij een frontale aanrijding.

Met de ISOFIX-bevestigingen kan een kinderzitje veilig, degelijk en snel in de auto worden gemonteerd.

Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER :

► Verwijder de hoofdsteun van de zitplaats waarop u het kinderzitje wilt plaatsen en berg de hoofdsteun op (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje weer is verwijderd).

► Voer de bovenste riem van het kinderzitje over de rugleuning van de zitplaats heen, tussen de pennen van de hoofdsteun door.

► Maak de haak van de bovenste riem aan ring

B vast.

► Trek de bovenste riem strak.

Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker zitplaats van de achterbank plaatst,

Raadpleeg het overzicht voor meer informatie over de bevestiging van

ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.

Aanbevolen

ISOFIX-kinderzitjes

Raadpleeg voor het aanbrengen en verwijderen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.

“RÖMER Baby-Safe Plus met

ISOFIX-basis”

(lengtecategorie: E )

Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.

Overzichtstabel van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes

Volgens de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto die van

ISOFIX-bevestigingen is voorzien.

Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter ( A t/m

G ).

Veiligheid

“RÖMER Baby-Safe Plus met

ISOFIX-basis”

(lengtecategorie: E )

Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.

Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting geplaatst met behulp van een

ISOFIX-basis die aan de ogen ( A ) wordt bevestigd.

De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.

Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd.

" RÖMER Duo Plus ISOFIX "

(lengtecategorie: B1 )

Groep 1: van 9 tot 18 kg

Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.

Het wordt aan de ringen ( A ) en ( B ), en met de bovenste riem, de TOP TETHER, bevestigd.

Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIXbevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.

Overzichtstabel van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes

Volgens de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto die van

ISOFIX-bevestigingen is voorzien.

Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter ( A t/m

G ).

5

87

Veiligheid

Zitrij 1 (a)

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Zitplaats

Passagiersstoel Voorpassagiersairbag uitgeschakeld " OFF "

Voorpassagiersairbag ingeschakeld " ON "

Lichter dan

10 kg

(groep 0)

Tot ca. 6 maanden

Reiswieg

F G

Lichter dan 10 kg

(groep 0)

Tot 13 kg

(groep 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Rug in de rijrichting

C

Gewicht van het kind /leeftijdsindicatie

D E C

Van 9 tot 18 kg

(groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

Rug in de rijrichting

D A

Gezicht in de rijrichting

B B1

Geen ISOFIX

Geen ISOFIX

Zitrij 2 (b) Buitenste zitplaatsen achter X IL IL IUF/IL

Middelste zitplaats achter Geen ISOFIX

88

(a): raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt.

(b): als u een kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting op de achterbank wilt bevestigen, schuif de achterbank dan zo ver mogelijk naar achteren en zet de rugleuning rechtop.

IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een U niverseel I sofix-kinderzitje, " M et het gezicht in de rijrichting", vastgezet met de bovenste riem.

IL: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een I sofix S emiU niverseel kinderzitje:

– "met de rug in de rijrichting", bevestigd met behulp van een bovenste riem of een steun.

– “met het gezicht in de rijrichting", bevestigd met behulp van een steun.

– een reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het vastzetten met de bovenste riem en de ISOFIX-bevestigingen .

X: zitplaats niet geschikt voor het plaatsen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtscategorie.

i-Size-kinderzitjes

i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden vastgemaakt.

Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:

– een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B .

– of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.

Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.

Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over ISOFIX-bevestigingen .

Overeenkomstig de nieuwe Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.

Zitplaats

Zitrij 1 (a) i-Size-bevestigingssysteem

Geen i-Size

Zitrij 2 (b)

Passagiersstoel met passagiersairbag uitgeschakeld

"OFF"

Passagiersstoel met passagiersairbag ingeschakeld

"ON"

Buitenste zitplaatsen achter

Geen i-Size i-U

Middelste zitplaats achter Geen i-Size

Veiligheid

IL: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een I sofix S emiU niverseel kinderzitje:

– "met de rug in de rijrichting", bevestigd met behulp van een bovenste riem of een steun.

– “met het gezicht in de rijrichting", bevestigd met behulp van een steun.

– een reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het vastzetten met de bovenste riem en de ISOFIX-bevestigingen .

X: zitplaats niet geschikt voor het plaatsen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtscategorie.

i-Size-kinderzitjes

i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden vastgemaakt.

Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:

– een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B .

– of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.

Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.

Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over ISOFIX-bevestigingen .

Overeenkomstig de nieuwe Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.

Zitplaats

Zitrij 1 (a) i-Size-bevestigingssysteem

Geen i-Size

Zitrij 2 (b)

Passagiersstoel met passagiersairbag uitgeschakeld

"OFF"

Passagiersstoel met passagiersairbag ingeschakeld

"ON"

Buitenste zitplaatsen achter

Geen i-Size i-U

5

Middelste zitplaats achter Geen i-Size

89

90

Veiligheid i-U: geschikt voor bevestiging van een universeel i-Size-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting of met de rug in de rijrichting.

(a): raadpleeg de wettelijke bepalingen van het land waar u rijdt voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.

(B): als u een kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting op de achterbank wilt bevestigen, schuif de achterbank dan zo ver mogelijk naar achteren en zet de rugleuning rechtop.

Handbediende kinderbeveiliging

Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderbeveiliging om het openen van binnenuit te verhinderen.

De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren.

De knop wordt aangegeven door een op de carrosserie aangebrachte markering.

Vastmaken

► Draai de rode knop met de contactsleutel of de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de uitvoering) tot de aanslag:

• naar rechts bij het linker achterportier,

• naar links het rechter achterportier.

Ontgrendelen

► Draai de rode knop met de contactsleutel of de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de uitvoering) tot de aanslag:

• naar links bij het linker achterportier,

• naar rechts bij het rechter achterportier.

Verwar de rode knop van de kinderbeveiliging niet met de zwarte knop van de noodvergrendeling.

Elektrische kinderbeveiliging

De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend.

Activeren/Deactiveren

► Druk met het contact ingeschakeld op deze toets om de kinderbeveiliging in of uit te schakelen.

Er wordt een melding weergegeven, om het in- en uitschakelen van de kinderbeveiliging te bevestigen.

Als het verklikkerlampje brandt, is de kinderbeveiliging ingeschakeld.

Als het verklikkerlampje een andere status aangeeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging.

Laat het systeem controleren door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld, kunnen de deuren nog altijd van buitenaf worden geopend.

Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan.

Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging.

Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel mee.

Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto kunnen verlaten.

Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Dit is een op zichzelf staand systeem dat in geen geval in de plaats komt van de centrale vergrendeling.

Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging.

Verwijder bij het verlaten van de auto altijd de contactsleutel, zelfs wanneer u de auto maar even verlaat.

Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld, kunnen de deuren nog altijd van buitenaf worden geopend.

Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan.

Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging.

Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel mee.

Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto kunnen verlaten.

Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Dit is een op zichzelf staand systeem dat in geen geval in de plaats komt van de centrale vergrendeling.

Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging.

Verwijder bij het verlaten van de auto altijd de contactsleutel, zelfs wanneer u de auto maar even verlaat.

Veiligheid

5

91

92

Rijden

Rijadviezen

► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.

► Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties.

► Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op situaties waarbij u moet remmen en houd afstand van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.

► Voer handelingen die veel aandacht vergen

(bijvoorbeeld verstellen of afstellen) altijd bij stilstaande auto uit.

► Bij lange ritten is het raadzaam om elke twee uur pauze te nemen.

Belangrijk!

Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten ruimte.

Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!

Laat bij winterse omstandigheden

(temperaturen onder -23 °C) de motor gedurende 4 minuten stationair draaien voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de mechanische onderdelen van uw auto (de motor en de transmissie).

Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem . Kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem!

Parkeer de auto niet of laat de motor niet draaien op een brandbare ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier enz.).

Het uitlaatsysteem van uw auto wordt erg warm en blijft ook na het afzetten van de motor nog enkele minuten warm.

Brandgevaar!

Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter.

Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de handrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N of P , afhankelijk van het type versnellingsbak.

Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.

Rijden op een overstroomde weg

Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen.

Bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:

► controleer dat de diepte van het water nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers,

► schakel de functie Stop & Start uit,

► rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan

10 km/h,

► zet de auto niet stil en zet de motor niet af.

Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven en remblokken te drogen.

Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij het trekken van een aanhanger

Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.

Houd u aan de maximale aanhangergewichten.

Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte

10% van het maximale aanhangergewicht af; door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt.

Nieuwe auto: koppel geen aanhanger achter de auto voordat deze een kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.

Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam de motor, als de auto stilstaat,

1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om de koeling te vergemakkelijken.

Controle voor vertrek

Kogeldruk

► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.

Banden

► Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.

Houd u aan de maximale aanhangergewichten.

Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte

10% van het maximale aanhangergewicht af; door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt.

Nieuwe auto: koppel geen aanhanger achter de auto voordat deze een kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.

Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam de motor, als de auto stilstaat,

1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om de koeling te vergemakkelijken.

Controle voor vertrek

Kogeldruk

► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.

Banden

► Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.

Rijden

Verlichting

► Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.

De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld om een geluidssignaal te vermijden als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele CITROËN-trekhaak wordt gebruikt.

Tijdens het rijden

Koeling

Wanneer u met de auto een aanhanger sleept terwijl u een helling op rijdt, dan stijgt de temperatuur van de koelvloeistof. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met het motortoerental.

► Verlaag de snelheid en het motortoerental zodat de vloeistof niet te veel opwarmt.

Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP , stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Remsysteem

Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg. Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te voorkomen dat de remmen oververhit raken. Dan is het beter om op de motor af te remmen.

Zijwind

Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last heeft van de wind.

Diefstalbeveiliging

Elektronische startblokkering

De sleutels zijn voorzien van een elektronisch startblokkeringssysteem waarvan de geheime code moet worden herkend om de motor te kunnen starten.

Bij een storing in het systeem verschijnt er een waarschuwing en zal de motor niet starten.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk.

Laat omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal de elektronische sleutel nooit in de auto achter, ook niet wanneer u in de buurt bent.

Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.

6

93

94

Rijden

Starten / afzetten van de motor met de sleutel

Contactslot

Het contactslot heeft 3 standen:

– 1. Stop : sleutel in het contactslot steken en uit het contactslot verwijderen, stuurslot vergrendeld.

– 2. Contact : stuurslot ontgrendeld, contact ingeschakeld, voorgloeien dieselmotor, draaien van de motor.

– 3. Starten .

Bevestig geen zware objecten aan de sleutel of aan de afstandsbediening.

Hierdoor worden deze zwaarder en zouden een storing in het contactslot kunnen veroorzaken.

Stand Contact

In deze stand werkt de elektrische uitrusting van de auto en kan externe apparatuur worden opgeladen.

Als het laadniveau van de accu een bepaalde minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het systeem over op de eco-mode: de elektrische voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat de accu voldoende opgeladen blijft.

De motor starten

Met een aangetrokken parkeerrem:

► Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in.

► Zet bij een auto met een automatische transmissie de selectiehendel in de stand N of

P en trap het rempedaal volledig in.

► Steek de sleutel in het contactslot; het systeem herkent de code.

► Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het stuurwiel en de sleutel te draaien.

In bepaalde gevallen is veel kracht nodig bij het draaien aan het stuurwiel

(bijvoorbeeld als de wielen volledig naar links of rechts zijn gedraaid).

► Bij een auto met een benzinemotor : activeer de startmotor door de sleutel in de stand 3 te houden tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.

Bij benzinemotoren kan na een koude start het voorverwarmen van de katalysator bij een stilstaande auto met draaiende motor (verhoogd stationair toerental) gedurende wel 2 minuten waarneembare motortrillingen met zich meebrengen.

► Bij een auto met een dieselmotor draait u de sleutel in de stand 2 , contact inschakelen, om de motor te laten voorgloeien.

Wacht tot dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel is gedoofd en activeer dan de startmotor door de sleutel in stand 3 te zetten. Geef hierbij geen gas en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.

Onder winterse omstandigheden blijft het waarschuwingslampje langer branden.

Als de motor warm is, gaat het waarschuwingslampje niet branden.

Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact uit. Wacht een paar seconden voordat u de motor opnieuw start.

Als de motor ook na een aantal pogingen niet aanslaat, probeer dan niet langer de motor te starten: de startmotor en de motor zouden beschadigd kunnen raken.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien.

Afzetten van de motor

► Zet de auto stil.

► Draai bij een stationair draaiende motor de sleutel naar stand 1 .

► Verwijder de sleutel uit het contactslot.

► Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het blokkeert.

Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot.

Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan de controle over de auto kunnen verliezen!

Controleer of de parkeerrem goed is aangetrokken, met name als de auto op een helling staat.

Houd de sleutel bij u en vergrendel de auto wanneer u de auto verlaat.

Eco-mode

Nadat de motor is gestopt (stand 1. Stop ), gedurende een maximale, totale duur van ongeveer dertig minuten, kunt u nog altijd functies gebruiken, zoals het audio- en

Afzetten van de motor

► Zet de auto stil.

► Draai bij een stationair draaiende motor de sleutel naar stand 1 .

► Verwijder de sleutel uit het contactslot.

► Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het blokkeert.

Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot.

Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan de controle over de auto kunnen verliezen!

Controleer of de parkeerrem goed is aangetrokken, met name als de auto op een helling staat.

Houd de sleutel bij u en vergrendel de auto wanneer u de auto verlaat.

Eco-mode

Nadat de motor is gestopt (stand 1. Stop ), gedurende een maximale, totale duur van ongeveer dertig minuten, kunt u nog altijd functies gebruiken, zoals het audio- en telematicasysteem, de interieurverlichting, de ruitenwissers en het dimlicht.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de eco-mode .

Sleutel vergeten

Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt er bij het openen van het bestuurdersportier een waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.

Als de sleutel onbedoeld in de stand 2

(Contact) van het contactslot blijft staan, wordt het contact na een uur automatisch afgezet.

Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.

Starten / afzetten van de motor metKeyless entry and start

De elektronische sleutel moet zich in het interieur bevinden.

Als de elektronische sleutel niet wordt gedetecteerd, wordt een melding weergegeven.

Verplaats de elektronische sleutel zodat de motor kan worden gestart of gestopt.

Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte

"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure voor starten/afzetten".

Starten

Rijden

6

► Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in.

► Selecteer bij een auto met een automatische transmissie de stand P of N en trap vervolgens het rempedaal in.

► Druk op de toets " START/STOP "; houd het pedaal ingetrapt tot de motor is aangeslagen.

Bij auto's met een dieselmotor wordt de motor bij temperaturen beneden het vriespunt en/ of bij een koude motor pas gestart als het

95

96

Rijden waarschuwingslampje voor het voorgloeien is gedoofd.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden nadat u op de toets " START/

STOP " hebt gedrukt:

► Moet u het pedaal ingetrapt houden en niet nogmaals op de toets " START/STOP " drukken voordat de motor is aangeslagen.

Als aan een van de voorwaarden voor het starten niet wordt voldaan, wordt een melding weergegeven.

In sommige gevallen geeft een melding aan dat het stuurwiel heen en weer moet worden bewogen terwijl u de toets " START/

STOP " ingedrukt houdt om het stuurslot te ontgrendelen.

Bij benzinemotoren kan na een koude start het voorverwarmen van de katalysator bij een stilstaande auto met draaiende motor (verhoogd stationair toerental) waarneembare motortrillingen met zich meebrengen.

In sommige gevallen is het nodig om aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te vergrendelen.

Als de auto niet stilstaat, kan de motor niet worden afgezet.

Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan de controle over de auto kunnen verliezen!

Laat de elektronische sleutel nooit in de auto achter als u de auto verlaat.

Contact inschakelen zonder de motor te starten

Uitschakelen

► Zet de auto stil en laat de motor stationair draaien.

► Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel bij voorkeur in de neutraalstand.

► Selecteer bij een auto met een automatische transmissie bij voorkeur de stand P of N .

► Druk op de toets " START/STOP ".

Wanneer de elektronische sleutel zich in het interieur bevindt, kunt u op de toets " START/

STOP " drukken zonder een van de pedalen in te trappen om het contact in te schakelen zonder de motor te starten (maar het instrumentenpaneel en de accessoires, zoals het audiosysteem en de verlichting worden wel ingeschakeld).

► Druk nogmaals op deze toets om het contact af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.

Als het contact aan staat, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode om de laadtoestand van de accu op peil te houden.

Sleutel niet herkend

Noodprocedure voor het starten

Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer waarmee de motor kan worden gestart als het systeem de sleutel niet waarneemt in de detectiezone, of als de batterij van de elektronische sleutel leeg is.

► Houd de afstandsbediening tegen de lezer.

► Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in.

► Selecteer bij een auto met een automatische transmissie de stand P en trap vervolgens het rempedaal stevig in.

► Druk op de toets " START/STOP ".

De motor wordt gestart.

Noodprocedure voor het afzetten van de motor

Als de elektronische sleutel niet wordt herkend of zich niet meer in de detectiezone bevindt, verschijnt een melding op het instrumentenpaneel wanneer een portier wordt gesloten of bij een poging om de motor af te zetten.

► Houd, om het afzetten van de motor te bevestigen, de toets " START/STOP " ongeveer 5 seconden ingedrukt.

► Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in.

► Selecteer bij een auto met een automatische transmissie de stand P en trap vervolgens het rempedaal stevig in.

► Druk op de toets " START/STOP ".

De motor wordt gestart.

Noodprocedure voor het afzetten van de motor

Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Noodprocedure voor het uitschakelen van de motor

De motor kan uitsluitend in noodgevallen worden afgezet (zelfs tijdens het rijden).

► Houd de toets " START/STOP " ongeveer 5 seconden ingedrukt.

In dit geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat.

Parkeerrem

Vrijzetten

Rijden

Als tijdens het rijden dit lampje en het waarschuwingslampje STOP gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, is de parkeerrem nog (iets) aangetrokken.

Aantrekken

6

► Trek de hendel van de parkeerrem aan om de auto op zijn plaats te houden.

Blokkeer bij het parkeren van de auto op een helling de voorwielen door deze in de richting van het trottoir te sturen, trek de parkeerrem aan, schakel een versnelling in en zet het contact uit.

Als de elektronische sleutel niet wordt herkend of zich niet meer in de detectiezone bevindt, verschijnt een melding op het instrumentenpaneel wanneer een portier wordt gesloten of bij een poging om de motor af te zetten.

► Houd, om het afzetten van de motor te bevestigen, de toets " START/STOP " ongeveer 5 seconden ingedrukt.

► Trek de hendel van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hendel geheel omlaag.

Als er een aanhangwagen achter uw auto is gekoppeld, uw auto op een steile helling wordt geparkeerd of uw auto zwaar is beladen, dan moet u de voorwielen bij het parkeren naar het trottoir sturen en een versnelling inschakelen (handgeschakelde

97

98

Rijden versnellingsbak) of de stand P selecteren

(automatische transmissie).

Als er een aanhangwagen achter uw auto is gekoppeld, mag het hellingspercentage bij het parkeren niet hoger zijn dan 12%.

Handgeschakelde

5-versnellingsbak

Inschakelen van de achteruitversnelling

► Trap het koppelingspedaal in.

► Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts en vervolgens naar achteren.

Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken:

– zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,

– trap het koppelingspedaal in.

Handgeschakelde

6-versnellingsbak

Inschakelen van de 5

e

of de

6

e

versnelling

► Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen.

Doet u dit niet, dan kan de versnellingsbak zwaar beschadigd raken

(per ongeluk inschakelen van de 3 e of 4 e versnelling).

Inschakelen van de achteruitversnelling

► Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.

Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken:

– zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,

– trap het koppelingspedaal in.

Automatische transmissie

(EAT6)

Bij deze automatische transmissie met 6 versnellingen kunt u kiezen voor automatisch of handmatig schakelen.

Er zijn twee gebruiksmogelijkheden:

– Automatisch schakelen : het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie:

• Met het programma Sport : dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk.

• Of het programma Sneeuw : dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip.

*

– Handmatig schakelen : in deze stand kan de bestuurder zelf sequentieel schakelen.

In de modus automatisch blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers aan de stuurkolom (bijvoorbeeld om even snel in te halen).

* De beschikbaarheid van het programma Sneeuw is afhankelijk van het land van verkoop.

Rijden

Automatische transmissie

(EAT6)

Bij deze automatische transmissie met 6 versnellingen kunt u kiezen voor automatisch of handmatig schakelen.

Er zijn twee gebruiksmogelijkheden:

– Automatisch schakelen : het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie:

• Met het programma Sport : dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk.

• Of het programma Sneeuw : dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip.

*

– Handmatig schakelen : in deze stand kan de bestuurder zelf sequentieel schakelen.

In de modus automatisch blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers aan de stuurkolom (bijvoorbeeld om even snel in te halen).

Selectiehendelmodule

1.

2.

P.

Programma Sport

Programma Sneeuw

(afhankelijk van het land van verkoop)

Parkeren

– Stilstaande auto, met aangetrokken of losgelaten parkeerrem.

– Starten van de motor.

Achteruitversnelling R.

N.

– Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair draaiende motor.

Neutraalstand

– Stilstaande auto, met aangetrokken parkeerrem.

– Starten van de motor.

D.

Automatische werking

M. + / Handmatig schakelen

► Om versnellingen op of terug te schakelen, beweegt u deze naar achteren/voren.

Informatie op het instrumentenpaneel

Als de selectiehendel in een stand van het schakelpatroon staat, gaat het desbetreffende lampje op het instrumentenpaneel branden.

P.

R.

N.

D.

Parkeerstand

Achteruitversnelling

Neutraalstand

Drive (rijden, automatisch schakelen)

S.

T .

Programma Sport

Programma Sneeuw

1...6.

Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen

-.

Schakelcommando in de handbediende stand niet opgevolgd

Voet op het rempedaal

► Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel verschijnt, druk dan het rempedaal in (bijvoorbeeld bij het starten van de motor).

6

* De beschikbaarheid van het programma Sneeuw is afhankelijk van het land van verkoop.

99

100

Rijden

De auto starten

► Zet, met het rempedaal ingetrapt, de selectiehendel in stand P of N .

► Start de motor.

Als niet aan deze voorwaarden is voldaan, klinkt een geluidssignaal en wordt er een melding weergegeven.

► Trap met een draaiende motor het rempedaal in.

► Zet de parkeerrem vrij als deze niet in de automatische stand staat.

► Selecteer stand R , D of M .

► Laat het rempedaal geleidelijk los.

De auto begint onmiddellijk te rijden.

Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.

Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R ,

D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt.

Laat bij een draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter.

Trek de parkeerrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij een draaiende motor.

Automatische werking

► Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de zes versnellingen.

De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand; u hoeft zelf niet te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto.

Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, dient u het gaspedaal volledig in te trappen (kickdown).

De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximum toerental bereikt.

Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug voor een betere motorremwerking.

Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.

Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt.

Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.

Stand "Sport" en "Sneeuw"

Deze twee specifieke standen vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.

"Sport"

► Druk op deze toets als de motor is gestart.

S wordt op het instrumentenpaneel weergegeven.

Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk.

"Sneeuw"

► Druk op deze toets als de motor is gestart.

"T" wordt op het instrumentenpaneel weergegeven.

De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen.

Dit schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker weg kunt rijden en geeft meer tractie op een ondergrond met weinig grip.

Terugkeren naar de automatische werking

► U kunt het geactiveerde programma op elk moment uitschakelen en terugkeren naar de auto-adaptieve modus door opnieuw op de geselecteerde toets ( S of T ) te drukken.

Handmatig schakelen

U kunt het brandstofverbruik beperken wanneer u langere tijd met draaiende motor stilstaat (bijvoorbeeld in de file) door de selectiehendel in stand N te zetten en de parkeerrem aan te trekken.

► Wanneer u de hendel in stand M zet, kunt u sequentieel schakelen tussen de zes versnellingen.

► Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling op te schakelen.

► Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling terug te schakelen.

Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de rijsnelheid en het motortoerental dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische modus.

D verdwijnt en op het instrumentenpaneel worden de achtereenvolgend ingeschakelde versnellingen weergegeven.

Bij een te laag of te hoog toerental knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling wordt weergegeven.

Er kan elk moment van stand D naar stand M worden geschakeld.

Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de transmissie automatisch stand M1 .

De programma's Sport en Sneeuw werken niet bij handmatig schakelen.

Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).

De auto afzetten

Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N zetten om de transmissie in de neutraalstand te zetten.

Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto stil te zetten.

Rijden

► Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling op te schakelen.

► Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling terug te schakelen.

Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de rijsnelheid en het motortoerental dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische modus.

D verdwijnt en op het instrumentenpaneel worden de achtereenvolgend ingeschakelde versnellingen weergegeven.

Bij een te laag of te hoog toerental knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling wordt weergegeven.

Er kan elk moment van stand D naar stand M worden geschakeld.

Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de transmissie automatisch stand M1 .

De programma's Sport en Sneeuw werken niet bij handmatig schakelen.

Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).

De auto afzetten

Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N zetten om de transmissie in de neutraalstand te zetten.

Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto stil te zetten.

Als de keuzehendel niet in stand P staat, klinkt er bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.

► Zet de selectiehendel weer in stand P ; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.

Storing

Wanneer het contact is ingeschakeld en er zich een storing voordoet, gaat dit waarschuwingslampje branden en wordt er een melding weergegeven.

De transmissie werkt dan met een noodprogramma en de 3 e versnelling blijft ingeschakeld. Tijdens het schakelen van P naar R en van N naar R is het mogelijk dat u een behoorlijke schok voelt (deze heeft geen gevolgen voor de transmissie).

Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).

Laat het systeem controleren door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

De transmissie kan beschadigd raken:

– Wanneer het gaspedaal en de rempedalen tegelijkertijd worden ingetrapt.

– Wanneer er een probleem met de accu is waardoor de selectiehendel vanuit stand P naar een andere stand wordt geforceerd.

Het aanduwen van de auto om de motor te starten is bij een auto met een automatische transmissie niet toegestaan.

Schakelindicator

(Afhankelijk van de motoruitvoering.)

Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te verminderen.

Werking

Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van de auto kan het systeem u adviseren één of meerdere versnellingen op te schakelen.

U bent niet verplicht om schakeladviezen op te volgen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.

Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.

Bij auto's met een automatische transmissie werkt dit systeem alleen in de handbediende stand.

De informatie wordt in de vorm van een pijl in combinatie met het nummer van de geadviseerde versnelling op het instrumentenpaneel weergegeven.

6

101

102

Rijden

Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen enz.) aan.

Het systeem zal u nooit adviseren om:

– de eerste versnelling in te schakelen;

– de achteruitversnelling in te schakelen.

Hill Start Assist

Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.

Dit systeem is alleen actief onder de volgende voorwaarden:

– De auto staat volledig stil met het rempedaal ingedrukt.

– Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.

– Het bestuurdersportier is gesloten.

Verlaat de auto niet in de korte periode dat de Hill Start Assist in werking is.

Als iemand uit de auto moet stappen terwijl de motor draait, schakel de parkeerrem dan handmatig in. Controleer of het controlelampje van de parkeerrem op het instrumentenpaneel permanent brandt.

De functie Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem wordt aangetrokken om de auto stil te zetten, wordt de werking van de functie onderbroken.

Werking

Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat:

– bij een handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld,

– als bij de automatische transmissie de stand D of M is ingeschakeld.

Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat.

Storing

Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje branden en wordt er een melding weergegeven.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Stop & Start

De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden.

De functie is hoofdzakelijk ontworpen voor stadsverkeer en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

De functie heeft geen invloed op de werking van belangrijke functionaliteiten van de auto, zoals met name het remsysteem.

Uitschakelen/weer inschakelen

De functie wordt standaard ingeschakeld als het contact wordt aangezet.

Met/zonder audiosysteem

► Druk op de toets.

Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt de gewijzigde status.

Wanneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat het oranje controlelampje branden; als de motor door de functie was gestopt, wordt deze direct gestart.

Met de toets van het touchscreen

Deze functie kan via het menu

Rijverlichting / Auto op het touchscreen worden ingesteld.

Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt de gewijzigde status.

Wanneer de functie wordt uitgeschakeld en de motor door de functie was gestopt, wordt deze direct gestart.

Bijbehorend controlelampje

Functie geactiveerd.

Motorkap openen

Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch opnieuw starten van de motor te voorkomen.

Rijden op een overstroomde weg

Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u over een overstroomde weg moet rijden.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer rijadviezen , met name over het rijden op overstroomde wegen.

Werking

Belangrijkste voorwaarden voor gebruik

– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.

– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn vastgemaakt.

– Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.

– De temperatuur van de motor moet binnen het nominale werkingsbereik liggen.

– De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35

°C liggen.

Rijden

De motor in stand-by (STOP-modus) zetten

De stand-bystand van de motor wordt automatisch ingeschakeld als de bestuurder aangeeft dat hij gaat stoppen.

– Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak : met de versnellingshendel in de neutraalstand en het koppelingspedaal losgelaten.

– Bij een auto met een automatische transmissie : als u met de versnellingshendel in stand D of M het rempedaal intrapt totdat de auto stopt of met de versnellingshendel in stand N terwijl de auto stilstaat.

Tijdteller

Een tijdteller houdt bij hoe lang de standbymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer wanneer u het contact inschakelt, wordt de tijdteller weer op nul gezet.

Speciale gevallen:

De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan alle voorwaarden voor de werking is voldaan en in de volgende gevallen:

– Steile helling (omhoog of omlaag).

– De auto heeft sinds de laatste start (met de sleutel of de toets " START/STOP ") niet harder dan 10 km/h gereden.

– Als de motor moet draaien om het interieur op een aangename temperatuur te houden.

– De ontwaseming is ingeschakeld.

– De remassistentie wordt gebruikt.

6

103

104

Rijden

In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden en gaat daarna uit.

Nadat de motor is gestart, is de

STOP-stand niet beschikbaar zolang de auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft bereikt.

Tijdens parkeermanoeuvres werkt de

STOP-stand niet enkele seconden na het schakelen uit de achteruitversnelling of het draaien van het stuurwiel.

Motor opnieuw starten (stand START)

De motor wordt automatisch opnieuw gestart als de bestuurder de intentie aangeeft weer weg te willen rijden.

► Met een handgeschakelde versnellingsbak , koppelingspedaal volledig ingetrapt.

► als u, bij een automatische transmissie :

• Met de selectiehendel in de stand D of M , het rempedaal niet ingetrapt.

• Met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, met de selectiehendel in de stand D of M .

• Met de selectiehendel in de stand P en het rempedaal ingetrapt, met de selectiehendel in de stand R , N , D of M .

• Achteruitversnelling ingeschakeld.

Speciale gevallen:

De motor start in de volgende gevallen automatisch, mits er aan de juiste voorwaarden is voldaan.

– De rijsnelheid van de auto is hoger dan 3 km/h.

– Onder specifieke omstandigheden

(bijvoorbeeld bij remassistentie of een instelling van de airconditioning).

In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden en gaat daarna uit.

Storingen

Bij een storing knippert het lampje van de toets enkele seconden en gaat het vervolgens permanent branden.

Laat uw auto controleren door een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats.

De auto slaat af in de STOP-stand.

In dat geval gaan alle waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel branden.

► Zet het contact af en start vervolgens de motor met de sleutel of de knop START/STOP .

Auto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.

Laat werkzaamheden aan de accu alleen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.

Bandenspanningscontrolesysteem

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.

Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset .

Het systeem geeft een waarschuwing zodra er wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.

Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, wat betekent dat de bestuurder altijd moet blijven opletten.

Ondanks dit systeem moet u de bandenspanning regelmatig controleren (ook die van het reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit gaat maken.

Het rijden met een te lage bandenspanning, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit):

– is slecht voor de wegligging.

– verlengt de remweg.

– veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de banden.

– verhoogt het gemiddelde brandstofverbruik.

De voorgeschreven bandenspanning voor de auto vindt u op de sticker met de bandenspanningswaarden.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de identificatie van de auto .

Bandenspanning controleren

De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km met een lagere snelheid gereden).

Onder andere omstandigheden moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.

Sneeuwkettingen

Het systeem hoeft niet te worden gereset als er sneeuwkettingen worden gemonteerd of verwijderd.

Waarschuwing te lage bandenspanning

U krijgt deze waarschuwing als dit waarschuwingslampje blijft branden in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitvoering, een melding.

► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.

De voorgeschreven bandenspanning voor de auto vindt u op de sticker met de bandenspanningswaarden.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de identificatie van de auto .

Bandenspanning controleren

De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km met een lagere snelheid gereden).

Onder andere omstandigheden moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.

Sneeuwkettingen

Het systeem hoeft niet te worden gereset als er sneeuwkettingen worden gemonteerd of verwijderd.

Waarschuwing te lage bandenspanning

U krijgt deze waarschuwing als dit waarschuwingslampje blijft branden in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitvoering, een melding.

► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.

Rijden

► Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien.

Beperk u daarom niet alleen tot een visuele controle.

► Controleer als u een compressor in de auto hebt (bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset) de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld.

► Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.

► Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel

(afhankelijk van de uitvoering).

De waarschuwing blijft actief tot het systeem wordt gereset.

waarden op de sticker met de bandenspanningen is.

Controleer de bandenspanning van de vier banden voordat u de resetprocedure uitvoert.

Het systeem geeft geen advies als de bandenspanning bij het resetten onjuist is.

Het systeem moet worden gereset met het contact ingeschakeld en een stilstaande auto:

– Via het configuratiemenu van de auto bij auto's met touchscreen.

– Met de toets op het dashboard voor auto's zonder een touchscreen.

Met/zonder audiosysteem

Resetten

Elke keer als u een of meerdere banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meerdere wielen, moet u het systeem resetten.

Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de

► Houd deze toets ingedrukt.

Het resetten wordt bevestigd door een hoog geluidssignaal.

Een lage geluidstoon geeft aan dat het resetten niet is uitgevoerd.

Met touchscreen

► Selecteer in het menu Rijverlichting /

Auto het tabblad " Snelkoppelingen " en

6

105

106

Rijden dan " Resetten bandenspanningscontrolesysteem ".

► Selecteer " Ja " om te bevestigen.

Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een melding weergegeven om aan te geven dat het resetten is gelukt.

Storing

Bij een storing in het systeem gaan deze lampjes branden.

Er verschijnt een melding in combinatie met een geluidssignaal.

In dat geval werkt de bandenspanningscontrole mogelijk niet goed.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Rij- en parkeerhulpsystemen -

Algemene adviezen

Ondanks de aanwezigheid van rij- en parkeerhulpsystemen moet de bestuurder altijd alert blijven.

De bestuurder moet zich altijd aan de verkeersregels houden, moet onder alle omstandigheden de auto in zijn macht hebben en moet te allen tijde in staat zijn om de controle weer over te nemen. De bestuurder moet de snelheid aanpassen aan de weersomstandigheden, het verkeer en de toestand van de weg.

De bestuurder moet te allen tijde het verkeer in de gaten blijven houden en de snelheid en afstand van achteropkomend verkeer inschatten voordat richting aangegeven en van rijstrook gewisseld wordt.

De systemen werken uitsluitend binnen de grenzen van de natuurkundige wetten.

Rijhulpsystemen

De bestuurder moet beide handen aan het stuurwiel houden, altijd de binnen- en buitenspiegels gebruiken, altijd de voet dichtbij de pedalen houden en iedere twee uren pauze nemen.

Parkeerhulpsystemen

De bestuurder moet voorafgaand aan en tijdens het manoeuvreren altijd en met name met behulp van de spiegels de omgeving van de auto in de gaten houden.

Rijhulpcamera

Deze camera en bijbehorende functies werken mogelijk minder goed of helemaal niet als het gedeelte van de voorruit vóór de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt met sneeuw, beschadigd of bedekt met een sticker is.

Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.

Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware regenval, dichte mist, sneeuw) en verblinding (koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht) kunnen ook de detectieprestaties negatief beïnvloeden.

Wanneer de voorruit wordt vervangen, neem contact op met een CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats om de camera opnieuw te laten kalibreren; de werking van de bijbehorende systemen kan worden onderbroken.

Overige camera’s

De op het touchscreen of het instrumentenpaneel weergegeven beelden van de camera('s) kunnen door het reliëf worden vervormd.

Bij de aanwezigheid van schaduwzones, of bij zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht kan het beeld donkerder en minder contrastrijk zijn.

De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.

Sensoren

De werking van de sensoren en de bijbehorende functies kan worden verstoord door omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en machines (zoals vrachtwagens of drilboren), door de ophoping van sneeuw of dode bladeren op de weg of bij beschadigde bumpers en spiegels.

Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal

(lange pieptoon) aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn.

Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.

De sensoren detecteren geen obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun

(bomen, palen, draadhekken) zijn.

Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden.

Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.

De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.

Sensoren

De werking van de sensoren en de bijbehorende functies kan worden verstoord door omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en machines (zoals vrachtwagens of drilboren), door de ophoping van sneeuw of dode bladeren op de weg of bij beschadigde bumpers en spiegels.

Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal

(lange pieptoon) aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn.

Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.

De sensoren detecteren geen obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun

(bomen, palen, draadhekken) zijn.

Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden.

Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.

Onderhoud

Reinig de bumpers, de spiegels en het gezichtsveld van de camera's regelmatig.

Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal

30 cm van de sensoren en camera's.

Matten

Het gebruik van matten die niet door

CITROËN zijn goedgekeurd, kan de bediening van de snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar hinderen.

Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:

– Controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.

– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Snelheidseenheden

Als u in een ander land bent, controleer dan of de eenheid van snelheid die door het instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of km/h), overeenkomt met de in het land geldende eenheid.

Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de door het instrumentenpaneel gebruikte eenheid van snelheid zodat deze overeenkomt met de ter plaatse geldende eenheid.

Neem bij twijfel contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Head-up display

Systeem dat bepaalde informatie op een getint scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden.

Informatie die tijdens

Rijden

gebruik wordt weergegeven

Als het head-up display is ingeschakeld, geeft het de volgende informatie weer:

A.

De rijsnelheid.

B.

De informatie van de snelheidsregelaar/-begrenzer.

C.

Als uw auto met deze systemen is uitgerust: waarschuwingen van het automatische noodremsysteem en aanwijzingen van het navigatiesysteem.

D.

Als uw auto met dit systeem is uitgerust: informatie van de snelheidsbegrenzer.

6

107

108

Rijden

Zie hoofdstuk Audio en telematica voor meer informatie over navigatie .

Schakelaar

1.

Aan.

2.

Uit (lang indrukken).

3.

Lichtsterkte aanpassen.

4.

Weergavehoogte aanpassen.

Inschakelen / uitschakelen

► Druk bij draaiende motor op de knop 1 om het systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen.

Bij bepaalde weersomstandigheden

(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer,

...) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.

Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie hinderen.

Gebruik een schone en zachte doek

(bijvoorbeeld een brillendoekje of microvezeldoekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, of een schoonmaak- of oplosmiddel om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of de antireflecterende laag beschadigd raakt.

► Houd de knop 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het scherm in te klappen.

De ingeschakelde/uitgeschakelde status van het head-up display blijft behouden als de motor opnieuw wordt gestart.

Hoogteverstelling

► Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de knoppen 4 :

• omhoog om het display hoger af te stellen,

• omlaag om het display lager af te stellen.

Helderheid instellen

► Stel bij een draaiende motor de helderheid van het informatiedisplay in met toets 3 :

• "zon" om de lichtsterkte te verhogen,

• "maan" om de lichtsterkte te verlagen.

Leg nooit voorwerpen rondom het scherm (of in de uitsparing) zodat het uitklappen en de goede werking van het scherm niet verhinderd worden.

Dit systeem werkt bij draaiende motor en de instellingen worden opgeslagen bij het afzetten van het contact.

Snelheden opslaan

Met behulp van deze functie kunt u snelheden opslaan die u vervolgens kunt gebruiken voor de configuratie van de twee functies snelheidsbegrenzer (maximumsnelheid) en snelheidsregelaar (kruissnelheid).

U kunt voor beide functies zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem.

Er zijn standaard al enkele snelheden opgeslagen.

Om veiligheidsredenen mogen de geprogrammeerde snelheden alleen worden gewijzigd als de auto stilstaat.

Snelheden opslaan

Deze functie is toegankelijk via het menu

Rijverlichting / Auto van het touchscreen.

► Selecteer het tabblad " Snelkoppelingen ".

► Selecteer de functie " Instelling snelheid ".

► Selecteer het tabblad " Begrenzer " of

" Regelaar " van de voorziening waarvoor u nieuwe snelheidsinstellingen wilt opslaan.

► Selecteer de ingestelde snelheid die u wilt wijzigen.

Rijden

Om veiligheidsredenen mogen de geprogrammeerde snelheden alleen worden gewijzigd als de auto stilstaat.

Snelheden opslaan

► Voer de nieuwe waarde in met de nummertoetsen en bevestig.

► Er zijn standaard al enkele snelheden opgeslagen.

Toets "MEM"

Deze functie is toegankelijk via het menu

Rijverlichting / Auto van het touchscreen.

► Selecteer het tabblad " Snelkoppelingen ".

► Selecteer de functie " Instelling snelheid ".

► Selecteer het tabblad " Begrenzer " of

" Regelaar " van de voorziening waarvoor u nieuwe snelheidsinstellingen wilt opslaan.

► Selecteer de ingestelde snelheid die u wilt wijzigen.

Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid selecteren om deze te gebruiken voor de snelheidsbegrenzer of de programmeerbare snelheidsregelaar.

Zie de desbetreffende rubrieken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar .

snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.

Dit systeem geeft de maximaal toegestane snelheid op het instrumentenpaneel weer, op basis van de snelheidslimieten die gelden in het land waarin u rijdt, op basis van:

– Door de camera gedetecteerde verkeersborden met een snelheidslimiet.

– Informatie over snelheidslimieten uit de kaartgegevens van het navigatiesysteem.

De kaarten van navigatiesystemen moeten regelmatig worden vernieuwd om nauwkeurige informatie over snelheidslimieten van het systeem te ontvangen.

De eenheid voor de snelheidslimieten

(km/h of mph) hangt af van het land waarin u rijdt.

Houd hier rekening mee om te voorkomen dat u de snelheidslimiet overschrijdt.

Het systeem kan in een ander land alleen goed werken als de eenheden voor de snelheid op het instrumentenpaneel overeenkomen met die van het land waar u rijdt.

6

109

110

Rijden

Het verkeersbordherkenningssysteem is een hulpsysteem; het geeft niet altijd de juiste snelheidslimiet aan.

De snelheidslimietborden langs of boven de weg hebben altijd prioriteit boven de door het systeem weergegeven snelheidslimieten.

Het systeem is ontworpen voor het detecteren van borden die voldoen aan de regels van het

Verdrag van Wenen voor verkeersborden.

Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor vrachtwagens, worden niet weergegeven.

De snelheidslimiet op het instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u een snelheidslimietbord voor auto's (lichte voertuigen) passeert.

Weergave op het instrumentenpaneel

Head-up display

1.

Weergave van de snelheidslimiet

Weergave van de snelheid

Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt geen informatie over de snelheidslimiet.

Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.

De bestuurder kan de ingestelde snelheid van de auto aanpassen op basis van de door het systeem geleverde informatie.

Inschakelen / uitschakelen

Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Zonder audiosysteem

► In het menu " RIJHULP " op het display van het instrumentenpaneel, inschakelen/uitschakelen " ADVIESSNELH ".

(snelheidslimietherkenning).

Met audiosysteem

► Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling - configuratie " de functie " Snelheidsadviezen ".

Met touchscreen

► Selecteer in het Rijverlichting / Auto menu het tabblad" Overige instellingen " en dan " Beveiliging " en activeer/deactiveer

" Weergave van de adviessnelheid.

".

Informatiedisplay

Bij een instrumentenpaneel met lcd-tekstdisplay wordt informatie over herkenning van de snelheidslimiet na de informatie van de boordcomputer weergegeven.

De informatie weergeven:

► Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserhendel .

► Of druk op de knop op het stuurwiel

(afhankelijk van de uitvoering).

Werkingslimieten

Het systeem houdt geen rekening met lagere snelheidslimieten, met name als het om de volgende gevallen gaat:

– slecht weer (regen, sneeuw),

– luchtvervuiling,

– het trekken van een aanhanger,

– rijden met een noodreservewiel of sneeuwkettingen,

– rijden met een band die met een bandenreparatieset is gerepareerd,

– beginnende bestuurders.

Het is mogelijk dat het systeem de snelheidslimiet niet weergeeft wanneer binnen een vooraf ingestelde periode geen snelheidslimietbord wordt gedetecteerd en in de volgende situaties:

► Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserhendel .

► Of druk op de knop op het stuurwiel

(afhankelijk van de uitvoering).

Werkingslimieten

Het systeem houdt geen rekening met lagere snelheidslimieten, met name als het om de volgende gevallen gaat:

– slecht weer (regen, sneeuw),

– luchtvervuiling,

– het trekken van een aanhanger,

– rijden met een noodreservewiel of sneeuwkettingen,

– rijden met een band die met een bandenreparatieset is gerepareerd,

– beginnende bestuurders.

Het is mogelijk dat het systeem de snelheidslimiet niet weergeeft wanneer binnen een vooraf ingestelde periode geen snelheidslimietbord wordt gedetecteerd en in de volgende situaties:

Rijden

– verkeersborden die afgedekt zijn, die niet aan de norm voldoen of die beschadigd of vervormd zijn;

– verouderde of onjuiste kaartgegevens.

De ingestelde snelheid opslaan

Stuurkolomschakelaars

Naast de snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem kan de bestuurder de weergegeven snelheid als snelheidsinstelling voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar gebruiken met behulp van de toets voor het opslaan van instellingen voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.

Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar .

1.

Selecteren van de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar

2.

Opslaan van de snelheid

Weergave op het instrumentenpaneel

6

111

112

Rijden

Head-up display

de waarde aan en wordt er een melding weergegeven waarna u deze snelheid als nieuwe snelheid kunt opslaan. De letters " MEM " knipperen enkele seconden op het display.

Bij een verschil van minder dan 9 km/u tussen de ingestelde snelheid en de door de snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem weergegeven snelheid wordt het symbool " MEM " niet weergegeven.

Snelheidsbegrenzer

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.

Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.

De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden ingeschakeld .

De minimale snelheid die ingesteld kan worden is 30 km/h.

De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.

Stuurkolomschakelaars

3.

Weergave van de snelheidslimiet.

4.

Verzoek om de snelheid op te slaan.

5.

Huidige rijsnelheid.

6.

Huidige ingestelde snelheid.

Opslaan van de snelheid

► Druk één keer op toets 2 om de voorgestelde snelheid op te slaan.

Er wordt een melding weergegeven om het verzoek te bevestigen.

► Schakel de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar in.

De informatie over de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar wordt weergegeven.

Bij de detectie van een verkeersbord met een andere snelheidslimiet geeft het systeem

► Druk toets 2nogmaals in om te bevestigen en deze snelheid als nieuwe snelheid op te slaan.

Het display keert terug naar de vorige weergave.

1.

ON (stand LIMIT )/OFF (stand 0 )

2.

Ingestelde snelheid verlagen

3.

Ingestelde snelheid verhogen

4.

Snelheidsbegrenzer onderbreken/hervatten met de eerder opgeslagen ingestelde snelheid

5.

Afhankelijk van de uitvoering:

Weergave van de opgeslagen drempelsnelheden met behulp van Opslaan van snelheden of

Gebruik de door het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem ( MEM ) weergegeven snelheid

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het opslaan van snelheden of over het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem .

Weergave op het instrumentenpaneel

Rijden

5.

Afhankelijk van de uitvoering:

Weergave van de opgeslagen drempelsnelheden met behulp van Opslaan van snelheden of

Gebruik de door het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem ( MEM ) weergegeven snelheid

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het opslaan van snelheden of over het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem .

Weergave op het instrumentenpaneel

Head-up display

6.

Snelheidsbegrenzer geselecteerd

7.

Indicatie van snelheidsbegrenzer ingeschakeld/onderbroken

8.

Ingestelde snelheid

9.

Snelheid voorgesteld door snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem

Inschakelen / onderbreken

► Draai rolwiel 1 in de stand " LIMIT ": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (pauze).

► Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk op toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.

► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).

Als de ingestelde snelheid langere tijd lager dan de rijsnelheid blijft, klinkt er een waarschuwingssignaal.

Instellen van de snelheidslimiet

Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.

Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen uitgaande van de huidige snelheid van de auto:

► Druk kort op toets 2 of 3 om de waarde in stappen van + of - 1 km/h te wijzigen.

► Houd toets 2 of 3 ingedrukt om de waarde in stappen van + of - 5 km/h te wijzigen.

De door de auto voorgestelde snelheid gebruiken als nieuwe ingestelde snelheidsnelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem:

► de voorgestelde snelheid wordt weergegeven op het instrumentenpaneel,

6

113

114

Rijden

► druk één keer op toets 5 ; er verschijnt een melding ter bevestiging van het verzoek om de snelheid op te slaan,

► druk nogmaals op toets 5 om de voorgestelde snelheid op te slaan.

Deze waarde verschijnt direct als nieuwe ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.

Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid

► Houd het gaspedaal volledig ingedrukt.

De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

► U hoeft alleen het gaspedaal los te laten om weer terug te keren naar een snelheid lager dan de ingestelde snelheid.

Als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden, maar dit komt niet door de bestuurder (bijvoorbeeld op een steile helling), dan klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.

Bij een steile afdaling of bij het krachtig indrukken van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.

Rem waar nodig om de rijsnelheid te beperken.

Zodra de ingestelde rijsnelheid weer wordt bereikt, werkt de snelheidsbegrenzer weer: de weergegeven ingestelde snelheid knippert niet meer.

Uitschakelen

► Draai rolknop 1 in de stand " OFF ”: de informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer weergegeven.

Storing

Er worden streepjes weergegeven (knipperend en vervolgens permanent brandend) bij een storing van de snelheidsbegrenzer.

Laat het systeem controleren door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Snelheidsregelaar - specifieke adviezen

Gebruik voor uw veiligheid en die van uw medeweggebruikers de snelheidsregelaar uitsluitend als de verkeerssituatie het mogelijk maakt om gedurende een bepaalde tijd met een constante snelheid en een veilige afstand tot uw voorligger te blijven rijden.

Blijf waakzaam wanneer de snelheidsregelaar is ingeschakeld. Wanneer u op een van de toetsen voor het aanpassen van de snelheid drukt, kan de snelheid van uw auto plotseling veranderen.

Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem waar nodig om de rijsnelheid te beperken.

Op een steile helling of bij het trekken van een zware aanhanger kan het voorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of vastgehouden.

Hoger dan de ingestelde snelheid

U kunt tijdelijk harder rijden dan de ingestelde snelheid door op het gaspedaal te drukken (de geprogrammeerde snelheid knippert).

Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de ingestelde snelheid (wanneer deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de weergave van de snelheid met knipperen).

Werkingslimieten

Gebruik het systeem nooit in de volgende situaties:

– In een stedelijk gebied met overstekende voetgangers.

– In druk verkeer.

– Op bochtige of steile wegen.

– Op gladde of overstroomde wegen.

– Bij slechte weersomstandigheden.

– Bij rijden op een racecircuit.

– Op een testbank.

– Bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.

Snelheidsregelaar

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen en het gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke adviezen :

Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.

De snelheidsregelaar moet handmatig worden ingeschakeld .

Daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h rijden.

Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de derde versnelling zijn ingeschakeld.

Bij auto’s met een automatische transmissie moet minimaal stand D of de tweede versnelling in stand M zijn ingeschakeld.

Bij auto’s met het Stop & Start-systeem blijft de snelheidsregelaar na het schakelen actief, ongeacht het type versnellingsbak.

Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.

Rijden

– Op een testbank.

– Bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.

Stuurkolomschakelaars Weergave op het instrumentenpaneel

Snelheidsregelaar

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen en het gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke adviezen :

Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.

De snelheidsregelaar moet handmatig worden ingeschakeld .

Daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h rijden.

Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de derde versnelling zijn ingeschakeld.

Bij auto’s met een automatische transmissie moet minimaal stand D of de tweede versnelling in stand M zijn ingeschakeld.

Bij auto’s met het Stop & Start-systeem blijft de snelheidsregelaar na het schakelen actief, ongeacht het type versnellingsbak.

Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.

1.

ON (stand CRUISE )/OFF

2.

Snelheidsregelaar inschakelen met huidige rijsnelheid/ingestelde snelheid verlagen

3.

Snelheidsregelaar inschakelen met huidige rijsnelheid/ingestelde snelheid verhogen

4.

Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten met eerder opgeslagen snelheid

5.

Afhankelijk van de uitvoering:

Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten met de functie Opslaan van de snelheden of

Gebruiken van de snelheid die wordt voorgesteld door het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem ( MEM )

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het opslaan van snelheden of over het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem .

Head-up display

6.

Snelheidsregelaar geselecteerd

7.

Indicatie van snelheidsregelaar onderbroken/ hervat

8.

Ingestelde snelheid

6

115

116

Rijden

9.

Snelheid voorgesteld door snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem

Inschakelen/onderbreken

► Draai rolwiel 1 in de stand " CRUISE ": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (pauze).

► Druk op de toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar in te schakelen en een snelheid op te slaan als de auto de gewenste snelheid heeft bereikt; de huidige snelheid van de auto wordt de opgeslagen als de ingestelde snelheid.

► Laat het gaspedaal los.

► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken.

► Druk nogmaals op toets 4 om de snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).

Wijzigen van de ingestelde snelheid

De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.

Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:

► In stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere keren kort op de toets 2 of 3 .

► Continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de toets 2 of 3 ingedrukt.

Tijdens het ingedrukt houden van de toets 2 of 3 kan de snelheid van de auto zeer snel veranderen.

Stel om veiligheidsredenen een snelheid in die niet al te veel afwijkt van de actuele wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de auto te sterk accelereert of vaart mindert.

De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via het touchscreen:

► druk op de toets 5 voor weergave van de zes geprogrammeerde snelheden,

► druk op de toets van de door u gewenste snelheid.

Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde snelheid.

U kunt de ingestelde snelheid van de snelheidsregelaar aanpassen aan de snelheid die wordt voorgesteld door het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem op het instrumentenpaneel:

► Druk één keer op toets 5 ; er wordt een melding weergegeven om het verzoek tot opslaan te bevestigen.

► Druk nogmaals op toets 5 om de voorgestelde snelheid op te slaan.

De snelheid verschijnt direct als nieuwe ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.

Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid

Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan de ingestelde snelheid worden overschreden door het gaspedaal in te trappen.

De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid.

Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de weergegeven ingestelde snelheid knippert niet meer.

Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto de ingestelde snelheid overschrijdt.

Als u het rempedaal intrapt om de wagensnelheid te beperken, wordt de werking van de snelheidsregelaar automatisch onderbroken.

Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te activeren met de wagensnelheid hoger dan 40 km/h.

Uitschakelen

► Draai rolknop 1 in de stand " OFF ”: de informatie over de snelheidsregelaar wordt niet meer weergegeven.

Storing

Er worden streepjes weergegeven (knipperend en vervolgens permanent brandend) bij een storing van de snelheidsregelaar.

Laat het systeem controleren door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Active Safety Brake met Distance Alert en intelligente noodremassistentie

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen .

Dit systeem:

– waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een voorligger of een voetganger.

Storing

Er worden streepjes weergegeven (knipperend en vervolgens permanent brandend) bij een storing van de snelheidsregelaar.

Laat het systeem controleren door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Active Safety Brake met Distance Alert en intelligente noodremassistentie

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen .

Dit systeem:

– waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een voorligger of een voetganger.

– vermindert de snelheid van de auto om een aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de aanrijding te beperken.

Dit systeem heeft drie functies:

– Distance Alert.

– Intelligente noodremassistentie.

– Active Safety Brake (automatisch noodremsysteem).

De auto is voorzien van een camera bovenaan de voorruit.

Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet de bestuurder waakzaam blijven.

Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.

De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden en zich aan de verkeersregels houden.

Zodra het systeem een mogelijk obstakel detecteert, wordt het remcircuit voorbereid op een automatische remactie. Er kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.

Rijden

Uitschakelen/inschakelen

Standaard wordt het systeem automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.

Het systeem kan worden uit- of ingeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Het uitschakelen van het systeem wordt gesignaleerd door het branden van dit verklikkerlampje, in combinatie met de weergave van een melding.

Zonder audiosysteem

► In het menu " RIJHULP " op het display van het instrumentenpaneel, inschakelen/ uitschakelen " WS AANRIJDING ". (automatisch noodremsysteem).

Met audiosysteem

► Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling - configuratie " de functie " Autom. noodremfunctie ".

Met touchscreen

► Selecteer in het Rijverlichting / Auto menu het tabblad" Overige instellingen " en dan " Beveiliging " en activeer/deactiveer

" Autom. noodremassistentie ".

Werkingsvoorwaarden en

-beperkingen

ESC-systeem werkt goed.

ASR-systeem ingeschakeld.

6

117

118

Rijden

Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.

Gestabiliseerde snelheid op een weg zonder bochten.

In de volgende gevallen is het raadzaam het systeem uit te schakelen via het configuratiemenu van de auto:

– Trekken van een aanhanger.

– Bij lange voorwerpen op dakdragers.

– Bij gemonteerde sneeuwkettingen.

– Voordat de auto met draaiende motor in een automatische wasstraat wordt gewassen.

– Voordat de auto op een rollenbank in een werkplaats wordt getest.

– Als de auto met draaiende motor wordt gesleept.

– Als het noodreservewiel is gemonteerd

(afhankelijk van de uitvoering).

– Als de remlichten niet werken.

– Na een klap op de voorruit ter hoogte van de detectiecamera.

Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet, te laat of op het verkeerde moment worden gegeven.

Daarom moet u altijd de controle over de auto behouden zodat u op elk moment kunt ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.

Na een aanrijding wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Distance Alert

Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico van een aanrijding met een voorligger of met een voetganger op de rijstrook.

Werking

Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde risico op een aanrijding en de door de bestuurder geselecteerde waarschuwingsdrempel, kunnen meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en weergegeven op het instrumentenpaneel of op het Head-up display.

Het systeem houdt rekening met de dynamiek van de auto, de rijsnelheid en ie van de voorligger, de weersomstandigheden en het rijden van de auto zelf (bediening van de pedalen, het stuurwiel, enz.) om de waarschuwing op het beste moment te geven.

Niveau 1 (oranje) : waarschuwing alleen door middel van visuele signalen die aangeeft dat de afstand tot de voorligger zeer klein is.

De melding " Voertuig dichtbij " wordt weergegeven.

Niveau 2 (rood) : waarschuwing door middel van visuele signalen en geluidssignalen die aangeeft dat een aanrijding dreigt.

De melding "Remmen!" wordt weergegeven.

Niveau 3 : in sommige gevallen kan een voelbare waarschuwing in de vorm van zeer licht remmen worden gegeven, wat het risico op een aanrijding bevestigt.

Als uw auto een voorligger te snel nadert, wordt het eerste waarschuwingsniveau mogelijk niet weergegeven: in dat geval wordt waarschuwingsniveau 2 direct weergegeven.

Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt nooit weergegeven voor een stilstaand obstakel of wanneer de activeringsstand

" Dichtb.

" is geselecteerd.

Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen

Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van een aanrijding waarschuwt.

► Kies een van de drie mogelijke drempelwaarden:

– " Ver ".

– “ Normaal ".

– “ Dichtb.

".

De drempelwaarde die als laatste is geselecteerd, wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.

Zonder audiosysteem

► In het menu " RIJHULP " op het display van het instrumentenpaneel, inschakelen/ uitschakelen " WS AANRIJDING ". (automatisch noodremsysteem).

► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.

Met audiosysteem

► Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling - configuratie " de functie " Autom. noodremfunctie ".

► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.

Met touchscreen

► Selecteer in het menu Rijverlichting /

Auto het tabblad " Overige instellingen ", vervolgens " Beveiliging " en activeer/deactiveer

" Kans op aanrijding en aut. remmen ".

► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.

► Druk op " Bevestigen " om de wijziging op te slaan.

Intelligente noodremassistentie

Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult deze functie de remkracht aan voor zover dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.

Deze ondersteuning wordt alleen geleverd als de bestuurder zelf het rempedaal intrapt.

uitschakelen " WS AANRIJDING ". (automatisch noodremsysteem).

► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.

Met audiosysteem

► Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling - configuratie " de functie " Autom. noodremfunctie ".

► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.

Met touchscreen

► Selecteer in het menu Rijverlichting /

Auto het tabblad " Overige instellingen ", vervolgens " Beveiliging " en activeer/deactiveer

" Kans op aanrijding en aut. remmen ".

► Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.

► Druk op " Bevestigen " om de wijziging op te slaan.

Intelligente noodremassistentie

Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult deze functie de remkracht aan voor zover dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.

Deze ondersteuning wordt alleen geleverd als de bestuurder zelf het rempedaal intrapt.

Active Safety Brake

Deze functie wordt ook wel het automatische noodremsysteem genoemd en het treedt in werking wanneer de bestuurder na de waarschuwingen niet snel genoeg reageert en niet remt.

De functie is bedoeld om de snelheid van de aanrijding te beperken of de aanrijding te voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.

Werking

Het systeem werkt onder de volgende omstandigheden:

– De rijsnelheid is niet hoger dan 60 km/h wanneer een voetganger wordt gedetecteerd.

Rijden

– De rijsnelheid is niet hoger dan 80 km/h wanneer een stilstaand voertuig wordt gedetecteerd.

– De rijsnelheid ligt tussen 10 en 85 km/h wanneer een bewegend voertuig wordt gedetecteerd.

Dit waarschuwingslampje knippert

(gedurende ongeveer 10 seconden) zodra de functie reageert op het remmen van de auto.

Bij een auto met een automatische transmissie begint de auto weer te rijden nadat deze door het automatische noodremsysteem tot stilstand is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u dit wilt voorkomen.

Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak kan de motor afslaan als de auto door het automatische noodremsysteem tot stilstand wordt gebracht.

De bestuurder kan op elk gewenst moment de controle over de auto weer overnemen door een ferme stuurbeweging te maken en/of het gaspedaal snel in te trappen.

6

Als de functie in werking is, kunnen er lichte trillingen voelbaar zijn in het rempedaal.

Als de auto volledig tot stilstand is gekomen, blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden geactiveerd.

119

120

Rijden

Storing

Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door een permanent brandend lampje, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Systeem voor detecteren van onoplettendheid

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.

Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk geval elke 2 uur.

Afhankelijk van de uitvoering omvat de functie alleen het systeem "Coffee Break Alert" of ook het systeem "Driver Attention Warning”.

Deze systemen zijn absoluut niet bedoeld om de bestuurder wakker te houden of te voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in slaap valt.

Het is altijd de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de auto aan de kant te zetten als hij/zij vermoeid is.

Inschakelen/uitschakelen

Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Zonder audiosysteem

► In het menu " RIJHULP " op het display van het instrumentenpaneel, inschakelen/ uitschakelen " WAARSCH BEST ".

(vermoeidheidsherkeningssysteem).

Met audiosysteem

► Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling - configuratie " de functie " Detectie verslapping aandacht ".

Met touchscreen

► Selecteer in het Rijverlichting / Auto menu het tabblad" Overige instellingen " en dan " Beveiliging " en activeer/deactiveer

" Detectie verslapping aandacht ".

Coffee Break Alert

Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan twee uur heeft gereden met een snelheid van meer dan 65 km/h zonder dat deze een pauze heeft genomen.

Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de bestuurder adviseert een pauze te nemen, en een geluidssignaal.

Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt stilgezet.

Het systeem wordt gereset als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

– De auto staat langer dan 15 minuten stil met draaiende motor.

– Het contact is enkele minuten afgezet geweest.

– De veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en het portier is geopend.

Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h, gaat het systeem over in de wachtstand.

De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra de snelheid hoger is dan 65 km/h.

Driver Attention Warning

Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem

"Coffee Break Alert" gecombineerd met het systeem "Driver Attention Warning”.

Met behulp van een boven aan de voorruit geplaatste camera beoordeelt het systeem de waakzaamheid, vermoeidheid of afleidingen van de bestuurder door afwijkingen in de koers van de auto ten opzichte van de wegmarkeringen te signaleren.

Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel) wegen (snelheden hoger dan 65 km/h).

In eerste instantie wordt de bestuurder gewaarschuwd door de melding “ Voorzichtig!

”, samen met een geluidssignaal.

Als het systeem drie waarschuwingen heeft gegeven, geeft het systeem een nieuwe waarschuwing met de melding " Doorrijden gevaarlijk: Las een rustpauze in!

", en wordt het geluidssignaal harder.

Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het systeem waarschuwingen geven zonder dat er sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.

Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:

– wegmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met werkzaamheden enz.);

– geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van wegmarkeringen);

– smalle of bochtige weg.

Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel) wegen (snelheden hoger dan 65 km/h).

In eerste instantie wordt de bestuurder gewaarschuwd door de melding “ Voorzichtig!

”, samen met een geluidssignaal.

Als het systeem drie waarschuwingen heeft gegeven, geeft het systeem een nieuwe waarschuwing met de melding " Doorrijden gevaarlijk: Las een rustpauze in!

", en wordt het geluidssignaal harder.

Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het systeem waarschuwingen geven zonder dat er sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.

Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:

– wegmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met werkzaamheden enz.);

– geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van wegmarkeringen);

– smalle of bochtige weg.

Rijden

Lane Departure Warning

System

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen .

Dit systeem detecteert, met behulp van een camera die doorgetrokken of onderbroken strepen herkent, het onbedoeld overschrijden van een rijstrookmarkering.

Wanneer de aandacht van de bestuurder verslapt en de rijsnelheid is hoger dan 60 km/h, wordt er een waarschuwing gegeven dat de auto de rijstrookmarkering overschrijdt.

Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en autowegen.

Uitschakelen/inschakelen

Het systeem wordt ingeschakeld als het contact wordt aangezet.

OFF

► U kunt het systeem uitschakelen door op deze toets te drukken.

Uitschakeling wordt aangegeven door het branden van het verklikkerlampje op de toets en dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel.

Door er nogmaals op te drukken, wordt het weer geactiveerd; het verklikkerlampje en het waarschuwingslampje gaan uit.

Detectie

Wanneer een rijstrookmarkering wordt gedetecteerd, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel knipperen en wordt er een geluidssignaal gegeven.

Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen waarschuwing gegeven.

Storing

Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

dodehoekbewaking

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.

6

121

122

Rijden

Het systeem omvat sensoren op de zijkanten van de bumpers en waarschuwt de bestuurder voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens, motoren) in de blinde hoeken van de auto

(gebieden die de bestuurder niet kan zien).

In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat voertuig bevindt, gaat er een waarschuwingslampje branden:

– direct, wanneer u wordt ingehaald;

– na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam een ander voertuig inhaalt.

Inschakelen/uitschakelen

Deze functie wordt ingesteld via het touchscreenmenu Rijverlichting/Auto .

Wanneer de auto wordt gestart, gaat in de linker- of rechterbuitenspiegel een waarschuwingslampje branden om aan te geven dat het systeem is geactiveerd.

De systeemstatus blijft in het geheugen opgeslagen wanneer het contact is afgezet.

Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door CITROËN gehomologeerde trekhaak.

Werkingslimieten

Voorwaarden voor de werking

– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op aangrenzende rijstroken.

– De snelheid van uw auto moet tussen 12 en

140 km/h liggen.

– Wanneer u een auto inhaalt en het verschil in snelheid minder dan 10 km/h is.

– Wanneer u door een andere auto wordt ingehaald en het verschil in snelheid minder dan

25 km/h is.

– Het verkeer stroomt vloeiend door.

– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.

– U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.

– Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.

In de volgende gevallen wordt er geen waarschuwing gegeven:

– Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).

– Bij tegemoetkomend verkeer.

– Op bochtige wegen of in zeer scherpe bochten.

– Bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus enz.) die én in de dode hoek achter wordt gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de bestuurder bevindt.

– Bij snelle inhaalmanoeuvres.

– Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien voor een vrachtwagen of een stilstaand object.

Storing

Bij een storing knippert dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel enkele ogenblikken, gaat het servicelampje branden en wordt er een melding weergegeven.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Bij slechte weersomstandigheden (zware regenval, hagel enz.) kan het systeem tijdelijk minder nauwkeurig werken.

Vooral het rijden op een nat wegdek of het van een droog wegdek op een nat wegdek terechtkomen kan tot een vals alarm leiden

(zo kan een wolk waterdruppels in de dode hoek worden aangezien voor een voertuig).

– Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).

– Bij tegemoetkomend verkeer.

– Op bochtige wegen of in zeer scherpe bochten.

– Bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus enz.) die én in de dode hoek achter wordt gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de bestuurder bevindt.

– Bij snelle inhaalmanoeuvres.

– Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien voor een vrachtwagen of een stilstaand object.

Storing

Bij een storing knippert dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel enkele ogenblikken, gaat het servicelampje branden en wordt er een melding weergegeven.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Bij slechte weersomstandigheden (zware regenval, hagel enz.) kan het systeem tijdelijk minder nauwkeurig werken.

Vooral het rijden op een nat wegdek of het van een droog wegdek op een nat wegdek terechtkomen kan tot een vals alarm leiden

(zo kan een wolk waterdruppels in de dode hoek worden aangezien voor een voertuig).

Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.

Plak geen stickers of andere voorwerpen op het gedeelte van de buitenspiegels waar het waarschuwingsgebied zich bevindt of op de detectiezones op de voor- en achterbumper, omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk niet goed werkt.

Parkeerhulp

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.

Dit systeem waarschuwt met behulp van sensoren in de bumper voor obstakels in de nabijheid van de auto (zoals voetgangers, auto's, bomen en slagbomen) die binnen het detectiebereik van de sensoren vallen.

Parkeerhulp achter

Het systeem wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.

Het systeem wordt uitgeschakeld als er weer een andere versnelling wordt geselecteerd.

Geluidssignalen

Rijden

6

Het systeem geeft de aanwezigheid van obstakels binnen het detectiegebied van de sensor aan.

De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.

Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.

U hoort via de luidspreker (rechts of links) aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.

Grafische weergave

123

124

Rijden

Uitschakelen/Inschakelen

Met/zonder audiosysteem

Dit is een aanvulling op het geluidssignaal. Dit systeem geeft met balken op het scherm de afstand tussen het obstakel en de auto aan (wit: veraf, oranje: in de buurt en rood: heel dichtbij).

Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd, verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.

Parkeerhulp vóór

De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.

De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.

Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.

► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op deze toets te drukken.

Het verklikkerlampje brandt als het systeem is uitgeschakeld .

Met touchscreen

► Selecteer in het menu Rijverlichting/

Auto " Snelkoppelingen " en dan

" Parkeerhulp ".

De status van de functie wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.

Het parkeerhulpsysteem achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een aanhanger of fietsendrager wordt aangekoppeld aan een trekhaak die volgens de voorschriften van de fabrikant is gemonteerd.

Werkingslimieten

Bij zware belading van de bagageruimte kan de hoek van de auto de afstandsmetingen verstoren.

Storing

Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, dan gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal (kort piepsignaal).

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Top Rear Vision

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.

Wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld bij draaiende motor, geeft dit systeem beelden van de directe omgeving van de auto op het touchscreen weer met behulp van een camera aan de achterzijde van de auto.

In deze stand kiest het systeem voor de beste weergave (standaard of ingezoomd).

U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst moment de weergave wijzigen.

De status van de functie wordt niet opgeslagen bij het afzetten van het contact.

Werkingsprincipe

Rijden

Beeld van de camera achter

6

Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het ene deel de omgeving zoals die door de camera('s) wordt geregistreerd en in het andere deel het beeld van bovenaf van de directe omgeving van de auto.

De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het beeld van bovenaf aan.

Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:

– Standaardweergave.

– 180° weergave.

– Ingezoomde weergave.

Standaard is de stand AUTO geactiveerd.

Dit systeem registreert met de camera achterop de omgeving van de auto tijdens het manoeuvreren bij lage snelheid.

Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl de manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de directe omgeving gereconstrueerd

(weergegeven tussen de haakjes).

Deze weergave maakt het recht inparkeren gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto langere tijd stilstaat.

De op de achterklep gemonteerde camera is actief als de achteruitversnelling is ingeschakeld en de snelheid niet hoger is dan 10 km/h.

De functie wordt uitgeschakeld:

– Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer 10 km/h.

– Automatisch, als de achterklep wordt geopend.

– Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld (het beeld wordt dan nog 7 seconden weergegeven).

– Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het touchscreen wordt gedrukt.

125

126

Rijden

Stand AUTO

Deze stand is standaard geactiveerd.

Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de rode lijn bevindt (minder dan 30 cm van de auto) wordt dankzij de sensoren in de achterbumper automatisch overgeschakeld van de weergave van de omgeving achter de auto (standaard) naar de weergave van het beeld van bovenaf

(ingezoomd) van de auto.

Standaardweergave

Het gebied achter de auto wordt weergegeven op het scherm.

De blauwe lijnen 1 geven de breedte van de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.

De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm achter de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en

2 meter.

Deze weergave is beschikbaar in de stand

AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave.

Ingezoomde weergave

Deze weergave is beschikbaar in de stand

AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave.

De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.

Tijdens het manoeuvreren moet u met de buitenspiegels de zijkanten van de auto in de gaten houden.

De parkeerhulp achter geeft bovendien extra informatie over de omgeving van de auto.

180°-weergave

De camera registreert de omgeving tijdens het manoeuvreren om een samengesteld beeld van bovenaf van de achterzijde van de auto en van zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.

Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen, voetgangers of fietsers zien aankomen.

Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de gehele manoeuvre te gebruiken.

De weergave heeft drie zones: links A , centraal

B en rechts C .

Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave.

Snelstartmodus

Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de omgeving van de auto (linker gedeelte) en de bovenzijde van de auto worden weergegeven.

Een melding (in het Engels) geeft aan dat u de omgeving van de auto moet controleren voordat u de manoeuvre uitvoert.

Park Assist

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.

voertuigen, voetgangers of fietsers zien aankomen.

Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de gehele manoeuvre te gebruiken.

De weergave heeft drie zones: links A , centraal

B en rechts C .

Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave.

Snelstartmodus

Dit systeem biedt actieve parkeerhulp: het detecteert een parkeerplek en stuurt vervolgens in de betreffende richting om op deze plek te parkeren, terwijl de bestuurder de rijrichting bepaalt, schakelt, accelereert en remt.

Het systeem zorgt dat Top Rear Vision automatisch wordt weergegeven en dat de parkeerhulp wordt ingeschakeld zodat de bestuurder de manoeuvre in de gaten kan houden.

Het systeem meet beschikbare parkeerplekken en berekent de afstand tot obstakels met behulp van ultrasone sensoren in de voor- en achterbumpers van de auto.

Rijden

Inschakelen van de functie

De functie kan in het menu Auto/

Rijverlichting van het touchscreen worden ingeschakeld.

Selecteer " Park Assist ".

Wanneer de functie wordt ingeschakeld, wordt de dodehoekbewaking uitgeschakeld.

6

Tot de start van de parkeermanoeuvre of de manoeuvre om de parkeerplek te verlaten kunt u op elk gewenst moment op de pijl in de linkerbovenhoek van de weergegeven pagina drukken om de functie uit te schakelen.

Selecteren van het type manoeuvre

Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de omgeving van de auto (linker gedeelte) en de bovenzijde van de auto worden weergegeven.

Een melding (in het Engels) geeft aan dat u de omgeving van de auto moet controleren voordat u de manoeuvre uitvoert.

Park Assist

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.

Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende manoeuvres:

A.

Fileparkeren - inparkeren

B.

Fileparkeren - uitparkeren

C.

Parkeervakken - inparkeren

Werking

► Verminder de snelheid van de auto tot

30 km/h of lager als u een parkeerplek nadert.

Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre op het touchscreen weergegeven: standaard is dit de pagina “Inparkeren” als de auto na het

127

128

Rijden aanzetten van het contact heeft gereden, zo niet dan wordt de pagina “Uitparkeren” weergegeven.

► Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek in te schakelen.

De geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst moment worden gewijzigd, ook wanneer er naar een beschikbare parkeerplek wordt gezocht.

Zoeken naar een parkeerplek

► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt en rijd niet harder dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.

Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt als de snelheid van 30 km/h wordt overschreden.

De functie wordt automatisch uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid van 50 km/h.

Voor “fileparkeren” moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw auto plus 0,60 m.

Voor “haaks parkeren” moet de breedte van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de breedte van uw auto plus 0,70 m.

Als de functie Parkeerhulp via het menu

Auto / Rijden van het touchscreen uitgeschakeld is, wordt deze automatisch ingeschakeld zodra het systeem geactiveerd wordt.

Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek vindt, wordt er “ OK “ op de parkeerweergave getoond in combinatie met een geluidssignaal.

Voorbereiden op de manoeuvre

► Rijd heel langzaam totdat het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand te brengen: “ Stop de auto “ wordt samen met

“ STOP ” en een geluidssignaal weergegeven.

Als de auto is gestopt, wordt er een instructiepagina op het scherm weergegeven.

► Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden.

De start van de manoeuvre wordt aangegeven met de melding “ Manoeuvre wordt uitgevoerd “ en een geluidssignaal.

Achteruitrijden wordt aangegeven door deze melding: “ Laat het stuurwiel los en rijd achteruit ”.

Top Rear Vision en de parkeerhulp worden automatisch ingeschakeld, zodat u de directe omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in de gaten kunt houden.

Tijdens de manoeuvre

Het systeem neemt de besturing van de auto over. Het geeft instructies over de richting bij het manoeuvreren als de auto parallel wordt in- en uitgeparkeerd, en bij het parkeren in een parkeervak.

Deze instructies worden weergegeven als een symbool in combinatie met een melding:

"Achteruitversnelling".

"Vooruit".

De status van de manoeuvre wordt aangegeven door deze symbolen:

Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).

Manoeuvre geannuleerd of beëindigd

(rood) (de pijlen geven aan dat de bestuurder de controle over de auto weer moet overnemen).

De maximale snelheden tijdens manoeuvres worden met de volgende symbolen aangegeven:

7

5

7 km/h bij het inparkeren.

5 km/h bij het uitparkeren.

Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet tegen en steek uw handen niet tussen de spaken van het stuurwiel. Let op voorwerpen die het draaien van het stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding, sjaal, das, enz.). Kans op letsel!

Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om continu het verkeer in de gaten te houden, vooral tegenliggers.

De bestuurder moet controleren of er geen voorwerpen of personen in de baan van de auto aanwezig zijn.

De beelden van de camera('s) op het touchscreen kunnen door het terrein worden vervormd.

In schaduwrijke gebieden of bij weinig (zon) licht kan het beeld donkerder en met minder contrast worden weergegeven.

De manoeuvre kan op ieder gewenst moment definitief worden onderbroken, door de bestuurder zelf of automatisch door het systeem.

Onderbreking door de bestuurder:

– door de controle over de auto weer over te nemen.

– door de richtingaanwijzers in te schakelen aan de tegenovergestelde zijde van die van de manoeuvre.

– door de veiligheidsgordel van de bestuurder los te maken.

– door het contact af te zetten.

Onderbreking door het systeem:

– De snelheidslimiet wordt overschreden:

7 km/h tijdens manoeuvres bij het inparkeren en

5 km/h bij het uitparkeren.

– De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.

– Een van de portieren of de bagageruimte wordt geopend.

– De motor slaat af.

– Bij een storing in het systeem.

– Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren en na 7 manoeuvres bij haaks inparkeren.

Wanneer de manoeuvre wordt onderbroken, dan wordt de functie automatisch uitgeschakeld.

Het manoeuvreersymbool wordt in het rood op het touchscreen weergegeven, samen met de melding “ Manoeuvre geannuleerd ”.

Een melding verzoekt de bestuurder om de controle over de auto weer over te nemen.

Einde van de in- of uitparkeermanoeuvre

De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.

Het manoeuvreersymbool wordt in het rood op het touchscreen weergegeven, in combinatie met de melding " Manoeuvre voltooid ".

Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre moet voltooien.

Werkingslimieten

– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,

Rijden wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek, parkeerplaats naast een greppel enz.).

– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege een vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de manoeuvre waardoor de auto de voor het inparkeren benodigde baan niet kan volgen.

– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar activeert de manoeuvre niet, omdat de breedte van de rijstrook onvoldoende is.

– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres in scherpe bochten.

– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden door obstakels die te laag

(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun

(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.

– Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden.

– Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.

– Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.

6

129

130

Rijden

– Als de auto zwaar beladen is, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het achteroverhellen van de auto.

De werking van de sensoren en camera('s) van de auto kan negatief worden beïnvloed door:

– een opeenhoping van sneeuw of gevallen bladeren op het wegdek,

– slechte weersomstandigheden (zware regenval, dichte mist, sneeuwval),

– geluidsverstoringen door lawaai van voertuigen en machines (vrachtwagens, drilboren, enz.).

Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:

– Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel), kade of een rand van een afgrond.

– Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).

Gebruik de functie niet als een van de volgende situaties zich voordoet:

– Als de bandenspanning van een band te laag is.

– Als een van de bumpers is beschadigd.

– Als een van de camera's defect is.

Gebruik de functie niet wanneer de auto is blootgesteld aan een van de volgende aanpassingen:

– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de allesdragers, fietsendrager op de achterklep enz.).

– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.

– Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.

– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.

– Als wielen met een andere diameter dan de oorspronkelijke zijn aangebracht.

– Na aanpassing van een of beide bumpers

(aanvullende bescherming).

– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het CITROËN-dealernetwerk,

– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn goedgekeurd.

Storingen

Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet tijdens het gebruik van het systeem (dit waarschuwingslampje gaat branden), dan wordt de functie uitgeschakeld.

Laat het systeem bij een storing controleren door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje weergegeven op het instrumentenpaneel in combinatie met een waarschuwingsmelding.

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

prefereert

ZORGELOOS

BIJVULLEN

MET TOTAL QUARTZ -SMEERMIDDELEN

Al meer dan 50 jaar delen TOTAL en CITROËN dezelfde waarden: topprestaties, creativiteit en technische innovatie.

Daarom heeft TOTAL een serie TOTAL QUARTZsmeermiddelen ontwikkeld die speciaal zijn afgestemd op CITROËN-motoren. Deze smeermiddelen maken de motor van uw auto zuiniger en schoner voor het milieu.

TOTAL en CITROËN testen de betrouwbaarheid en de prestaties van hun producten onder extreme omstandigheden tijdens autosportwedstrijden.

Kies voor TOTAL QUARTZ-smeermiddelen voor het onderhoud van uw auto;deze garanderen een optimale levensduur en uitstekende prestaties.

132

Praktische informatie

Compatibiliteit van brandstoffen

Benzine die voldoet aan de norm EN228 met respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.

Diesel die voldoet aan de normen

EN590, EN16734 en EN16709, met een methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,

10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of

B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale onderhoudsvoorschriften die onder "Zware omstandigheden" vallen.

Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.

Het gebruik van elk ander type (bio) brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of

B715000 (diesel) zijn toegestaan.

Diesel bij lage buitentemperaturen

Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in de motor veroorzaken. Bij deze temperaturen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden.

Bij temperaturen beneden -15 °C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om problemen bij het starten te voorkomen.

Reizen naar het buitenland

Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van uw auto beschadigen.

In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken

(specifiek octaangetal, specifieke commerciële benaming enz.) om de goede werking van de motor te garanderen.

Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.

Tanken

Inhoud brandstoftank: ongeveer 45 liter.

Reservevolume: ongeveer 5 liter.

Laag brandstofniveau

1 /2

1

Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat een van deze waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding op het scherm en een geluidssignaal. Als het lampje gaat branden, bevat de tank nog ongeveer 5 liter brandstof.

Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt, wordt dit waarschuwingslampje telkens weergegeven wanneer het contact wordt ingeschakeld, samen met een melding op het scherm en een geluidssignaal. Onder het rijden worden deze melding en het geluidssignaal steeds vaker herhaald terwijl het brandstofniveau naar 0 gaat.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over een lege brandstoftank

(diesel) .

Stop & Start

Tank nooit als de motor in de STOPstand staat. Zet in dat geval altijd het contact af.

Tanken

Als er minder dan 5 liter brandstof wordt getankt, wordt deze stijging van het brandstofniveau niet weergegeven op de brandstofniveaumeter.

Bij het openen van de brandstofvuldop kan er een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit.

Veilig tanken:

► Zet altijd eerst de motor af.

► Druk, als de auto is ontgrendeld, op het midden van het achterste deel van de brandstofvulklep om deze te openen.

► Kies de juiste brandstof bij het tankstation

(deze staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van de brandstofvulklep van de auto).

► Draai de brandstofvuldop linksom.

► Verwijder de brandstofvuldop en plaats deze op de steun (op de brandstofvulklep).

► Steek het vulpistool tot de aanslag in de vulopening voordat u het vulpistool inknijpt (om spatten te voorkomen).

► Vul de brandstoftank.

Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden.

► Plaats de vuldop terug.

► Draai de dop rechtsom.

► Druk de brandstofvulklep dicht.

Als u per ongeluk verkeerde brandstof voor de auto tankt, moet de tank eerst worden afgetapt en weer gevuld voordat de motor kan worden gestart.

De auto is voorzien van een katalysator die schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert.

Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije benzine worden gebruikt.

Door de smallere vulpijp kan er alleen loodvrije benzine worden getankt.

Onderbreking brandstoftoevoer

Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit.

Praktische informatie

Tankbeveiliging (diesel)

(Afhankelijk van het land van verkoop.)

Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken.

Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de vuldop verwijdert.

Werking

Wanneer u bij een auto met dieselmotor een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep.

Daardoor blijft het pistool vergrendeld en kan er dus niet worden getankt.

Probeer in dat geval niet alsnog te tanken, maar kies een dieseltankpistool.

Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk.

7

133

134

Praktische informatie

Reizen naar het buitenland

De tankpistolen voor het tanken van diesel kunnen per land verschillen, waardoor kan een tankbeveiliging op de auto ervoor kan zorgen dat tanken niet mogelijk is.

Wanneer u naar het buitenland reist, raden wij u aan om bij een CITROËN-dealer na te vragen of de auto geschikt is voor de apparatuur in de landen die u bezoekt.

Sneeuwkettingen

Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.

Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.

Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.

Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:

Maat van de af fabriek gemonteerde banden

195/65 R15

195/60 R16

205/60 R16

215/50 R17

Soorten kettingen

Maximale afmeting van de schakel:

9 mm

Bandenmaat niet geschikt voor sneeuwkettingen

Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Montagetips

► Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.

► Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.

► Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.

► Rijd voorzichtig weg en rij even met een snelheid van maximaal 50 km/h.

► Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.

Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond.

Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen.

Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.

Trekhaak met afneembare kogel

De kogel van deze door de fabrikant geleverde trekhaak kan zonder gereedschap worden gemonteerd en verwijderd.

Presentatie

Deze originele sleepvoorziening kan zonder gereedschap worden gemonteerd en verwijderd.

1.

Bevestigingssteun

2.

Beschermdop

3.

Aansluiting

4.

Veiligheidsoog

5.

Afneembare kogel

6.

Draaiknop voor vergrendeling/ontgrendeling

7.

Slot met sleutel

8.

Label voor het noteren van belangrijke referenties

A. Vergrendelde stand ( groene markering staat tegenover witte markering); de draaiknop maakt contact met de kogel (geen speling).

B. Ontgrendelde stand ( rode markering staat tegenover witte markering); de draaiknop maakt geen contact met de kogel (speling van ongeveer 5 mm).

Aanhangers met ledverlichting zijn niet compatibel met de bedrading van dit systeem.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over veilig gebruik van de trekhaak .

Vóór het gebruik

Verzeker u ervan dat de kogel correct vergrendeld is. Doe dit door het volgende te controleren:

– het groene merkteken van de draaiknop valt samen met het witte merkteken van de kogel,

– de draaiknop maakt contact met de kogel

(stand A ),

– het veiligheidsslot is vergrendeld en de sleutel is verwijderd; de draaiknop kan niet meer worden bediend,

– de kogel mag absoluut niet in de steun kunnen bewegen: duw en trek eraan om dit te controleren.

Als de kogel niet is vergrendeld, kan de aanhanger losraken. Kans op een ongeval!

Tijdens het gebruik

Ontgrendel nooit het systeem terwijl een aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau op de trekhaakkogel is gemonteerd.

Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare treingewicht van de auto.

Het is van groot belang dat de maximaal toegestane last voor de trekhaak in acht wordt genomen: als deze wordt overschreden, kan

Praktische informatie de trekhaak losraken van de auto; dit kan leiden tot ernstige ongevallen.

Controleer of de verlichting van de aanhanger correct functioneert.

Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van de koplampen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de handmatige hoogteverstelling van de koplampen .

Na het gebruik

Als gereden wordt zonder aanhanger of bagageplateau, moet de trekhaakkogel zijn verwijderd en moet de afdekplaat zijn aangebracht. Dit is met name van belang als de kogel het zicht op de kentekenplaat of de verlichting van de auto belemmert.

Monteren van de kogel

7

135

Praktische informatie

► Verwijder onder de achterbumper de beschermdop 2 van de trekhaaksteun 1 .

► Steek het uiteinde van de trekhaakkogel 5 in de steun 1 en beweeg het naar boven; de kogel wordt automatisch vergrendeld.

► Controleer of het mechanisme correct op de juiste plaats is vergrendeld en het groene merkteken van de rolknop samenvalt met het witte merkteken van de trekhaakkogel (stand A ).

► Vergrendel het slot 7 met de sleutel.

► Verwijder altijd de sleutel. De sleutel kan niet worden verwijderd als het slot ontgrendeld is.

► Klem het kapje op het slot.

► Maak de kabel van de aanhanger vast aan het veiligheidsoog 4 van de steun.

► Duw de trekhaakaansluiting 3 naar voren om deze in de gewenste stand te zetten.

► Steek de stekker van de aanhanger in de aansluiting en draai de stekker een kwart omwenteling om hem te koppelen aan de aansluiting 3 van de steun.

Verwijderen van de kogel

136

► De draaiknop 6 maakt een kwart omwenteling linksom; houd uw handen uit de buurt van de knop.

► Verwijder de beschermkap van de trekhaakkogel.

► Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.

► Draai de stekker van de aanhanger een kwart omwenteling en trek hem uit de aansluiting 3 van de steun.

► Duw de trekhaakaansluiting 3 naar links, om hem op te bergen.

► Maak de kabel van de aanhanger los van het veiligheidsoog 4 van de steun.

► Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel.

► Monteer de beschermkap op de trekhaakkogel.

► Verwijder de dop van het slot.

► Steek de sleutel in het slot 7 .

► Ontgrendel het slot met de sleutel.

► Houd trekhaakkogel 5 stevig met één hand vast; trek met de andere hand aan draaiknop 6 en draai deze zo ver mogelijk rechtsom; laat de draaiknop niet los.

► Verwijder de kogel via de onderzijde van de steun 1 .

► Laat de draaiknop los; deze stopt automatisch in de ontgrendelde stand en controleer of het rode merkteken van de draaiknop samenvalt met het witte merkteken van de kogel (stand B ).

► Monteer de beschermdop 2 op de steun 1 .

► Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes, zodat de kogel geen schokken kan oplopen en niet vuil kan worden.

Onderhoud

De correcte werking van het systeem is alleen gegarandeerd als de kogel en de steun schoon blijven.

Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt schoongemaakt moet de kogel zijn verwijderd en moet de beschermdop zijn aangebracht.

Breng het bijgevoegde label op een goed zichtbare plaats aan, in de buurt van de steun of in de bagageruimte.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor werkzaamheden aan het trekhaaksysteem.

Praktische informatie

Trekhaak

Verdeling van de lading

► Verdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.

Door een lagere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af op grotere hoogte boven de zeespiegel. Trek daarbij voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale aanhangergewicht af.

Gebruik een trekhaak (met de originele bedrading) die door CITROËN zijn goedgekeurd. We raden u aan om een trekhaak door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren.

Als de trekhaak niet door een CITROËNdealer wordt gemonteerd, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.

Sommige rij- of parkeerhulpfuncties worden automatisch uitgeschakeld wanneer er een goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.

Houd u aan het maximale aanhangergewicht op het kentekenbewijs van uw auto, op het constructeursplaatje en in het hoofdstuk Technische

7

137

138

Praktische informatie gegevensTechnische gegevens van dit boekje.

De maximale kogeldruk geldt ook voor de montage op de trekhaak van accessoires als een fietsendrager of een bagageplateau.

Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving.

Spaarfase

De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen.

Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies

(airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld.

Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.

Eco-mode

Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur van bepaalde functies bij afgezet contact om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

Na het afzetten van de motor kunt u een aantal functies, zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, het dimlicht en de interieurverlichting, nog ongeveer 40 minuten gebruiken.

Inschakelen van deze modus

Een melding op het display van het instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode is ingeschakeld en de actieve functies worden in de ruststand gezet.

Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via het Bluetooth-systeem van het audiosysteem in uw auto.

Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.

Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de 12V-accu .

Allesdragers

Gebruik uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd raakt uitsluitend voor uw auto goedgekeurde allesdragers.

Afsluiten van de eco-mode

De door de eco-mode uitgeschakelde functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor wordt gestart.

Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan de motor en laat deze draaien:

– Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5 minuten te kunnen gebruiken.

– Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer

30 minuten te kunnen gebruiken.

Laat de motor de aangegeven tijd draaien om er zeker van te zijn dat de accu voldoende is opgeladen.

Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de motor om de accu bij te laden.

Houd u aan de montagevoorschriften en de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld in de handleiding die met de allesdragers is meegeleverd.

Uitvoering zonder dakrails

Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier verankeringspunten op het dakframe. Deze punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn gesloten.

De bevestigingen van de allesdragers zijn voorzien van een nok die in de opening van het verankeringspunt moet worden gestoken.

Uitvoering met dakrails

Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier verankeringspunten op het dakframe. Deze punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn gesloten.

De bevestigingen van de allesdragers zijn voorzien van een nok die in de opening van het verankeringspunt moet worden gestoken.

Uitvoering met dakrails

U moet de allesdragers bevestigen op de dakrails op de bevestigingspunten onder de dakrails.

Schuif-/kanteldak

Controleer of de lading niet onder de allesdragers uitsteekt en daardoor in contact kan komen met het schuif-/kanteldak als dit wordt bediend.

Aanbevelingen

► Verdeel de lading gelijkmatig om te voorkomen dat een van de zijden wordt overbelast.

► Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het dak.

► Sjor de lading goed vast en markeer buiten de auto stekende lading.

► Rijd behoedzaam: wees bedacht op een grotere zijwindgevoeligheid (de stabiliteit van de auto kan door de belading worden beïnvloed).

► Verwijder de allesdragers zodra deze niet meer nodig zijn.

Maximaal toegestane last op allesdragers voor een hoogte van minder dan 40 cm:

– zonder dakrails: 50 kg ,

– met dakrails: 45 kg .

Deze waarde kan worden gewijzigd, raadpleeg de in de handleiding van de

Praktische informatie allesdragers vermelde maximaal toegestane last.

Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan de rijomstandigheden aan om schade aan de allesdragers en de bevestigingspunten op het dak te voorkomen.

Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.

Motorkap

Stop & Start

Schakel het contact altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.

Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het voorportier links is gesloten.

Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden).

Gebruik de beschermde zone.

Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet tegen de hendel aan stoot.

7

139

140

Praktische informatie

Open de motorkap niet als het hard waait.

Koelen van de motor als deze wordt afgezet

De koelventilator van de motor kan starten nadat de motor is afgezet.

Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die in de propeller van de ventilator kunnen komen!

Openen

► Duw de veiligheidshaak naar links en breng de motorkap omhoog.

► Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.

► Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed vergrendeld is.

In verband met de aanwezigheid van elektrische componenten onder de motorkap, wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen,enz.) te beperken.

Onder de motorkap

De weergegeven motor is een voorbeeld en wordt alleen ter illustratie getoond.

De plaats van de volgende elementen kan verschillen:

– Luchtfilter.

– Oliepeilstok.

– Olievuldop.

– Handopvoerpomp.

Benzinemotor

► Open het linker voorportier.

► Trek de binnenhendel aan de onderzijde van de portiersponning naar u toe.

► Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig deze in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.

Sluiten

► Houd de motorkap vast en trek de steun uit de houder.

► Bevestig de motorkapsteun in de houder.

Dieselmotor

1.

Reservoir ruitensproeiervloeistof

2.

Reservoir motorkoelvloeistof

3.

Reservoir remvloeistof

4.

Accu

5.

Afzonderlijk massapunt (-)

6.

Zekeringkast

7.

Luchtfilter

8.

Olievuldop

9.

Oliepeilstok

10.

Handopvoerpomp*

Het brandstofcircuit van een dieselmotor staat onder zeer hoge druk.

Laat werkzaamheden aan dit circuit alleen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.

* Afhankelijk van de motor.

Dieselmotor

1.

Reservoir ruitensproeiervloeistof

2.

Reservoir motorkoelvloeistof

3.

Reservoir remvloeistof

4.

Accu

5.

Afzonderlijk massapunt (-)

6.

Zekeringkast

7.

Luchtfilter

8.

Olievuldop

9.

Oliepeilstok

10.

Handopvoerpomp*

Het brandstofcircuit van een dieselmotor staat onder zeer hoge druk.

Laat werkzaamheden aan dit circuit alleen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.

Praktische informatie

Niveaus controleren

Controleer regelmatig alle hieronder aangegeven niveaus volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.

Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

De vloeistoffen moeten voldoen aan de eisen die de fabrikant stelt aan vloeistoffen voor de motor van de auto.

Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).

Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.

De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.

Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond.

Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Motorolie

Het peil moet worden gecontroleerd nadat de motor minimaal 30 minuten uitgeschakeld is geweest en op een vlakke ondergrond staat. Controleer het peil met de oliepeilindicator op het instrumentenpaneel terwijl het contact is ingeschakeld (bij auto's met elektrische meter) of met de peilstok.

Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. Er wordt geadviseerd om het oliepeil elke 5000 km te controleren en, waar nodig, olie bij te vullen.

Gebruik nooit additieven in de motorolie om te voorkomen dat de motor en emissieregeling minder betrouwbaarheid werken.

Controle met de oliepeilstok

Zie de afbeelding van onder de motorkap voor de locatie van de peilstok.

► Trek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde helemaal naar buiten.

7

* Afhankelijk van de motor.

141

142

Praktische informatie

► Veeg het uiteinde van de peilstok af met een schone, niet-pluizende doek.

► Steek de oliepeilstok weer volledig in de buis en trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is juist als het tussen de merktekens A (max) en B (min) ligt.

Start de motor niet wanneer het peil staat:

– boven markering A ; neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

– onder markering B ; vul onmiddellijk motorolie bij.

Eigenschappen van de olie

Wanneer u motorolie bijvult of ververst, controleer dan of de olie geschikt is voor de motor en voldoet aan de aanbevelingen in het onderhoudsschema dat bij de auto is geleverd (of verkrijgbaar is bij uw CITROËNdealer en bij gekwalificeerde werkplaatsen).

Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt gebruikt, kan de contractuele garantie bij een defecte motor vervallen.

Motorolie bijvullen

De plaats van de vulopening voor de motorolie is aangegeven op de desbetreffende afbeelding van de motorruimte.

► Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand veroorzaken).

► Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok.

► Vul indien nodig nog olie bij.

► Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.

Tijdens de 30 minuten na het bijvullen is de controle uitgevoerd met de olieniveaumeter op het instrumentenpaneel bij het aanzetten van het contact niet geldig.

Remvloeistofniveau

Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken " MAX " te bevinden. Controleer, indien dit niet het geval is, of de remblokken van uw auto zijn versleten.

Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om vast te stellen hoe vaak de remvloeistof moet worden ververst.

Reinig de dop voordat u deze verwijdert om bij te vullen. Gebruik alleen

DOT4-remvloeistof die in een ongeopende verpakking zit.

Koelvloeistof

Het is normaal dat tussen twee onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet worden bijgevuld.

De motor moet koud zijn als u het niveau controleert en koelvloeistof bijvult.

De motor van de auto kan door een te laag koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.

Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken " MAX " te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.

Als het niveau zich dicht bij of onder het merkteken " MIN " bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.

Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.

Het koelsysteem staat onder druk. Wacht daarom na het afzetten van de motor ten minste

één uur voordat werkzaamheden aan het koelsysteem worden uitgevoerd.

Neem, om brandwonden te voorkomen wanneer u met spoed moet bijvullen, een doek en draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen.

Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.

Koelen van de motor als deze wordt afgezet

De koelventilator van de motor kan starten nadat de motor is afgezet.

Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die in de propeller van de ventilator kunnen komen!

Ruitensproeiervloeistof

Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.

Type vloeistof

De vloeistof moet worden bijgevuld met een kant-en-klaar mengsel.

's Winters (bij temperaturen beneden het vriespunt) moet een voor de omstandigheden geschikte vloeistof met antivries worden gebruikt om de onderdelen van het systeem (pomp, reservoir, leidingen enz.) te beschermen.

Vul het reservoir nooit bij met kraanwater

(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).

Brandstofadditief

(dieseluitvoering met roetfilter)

Het minimumniveau in het additiefreservoir van het roetfilter wordt aangegeven door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en

Koelen van de motor als deze wordt afgezet

De koelventilator van de motor kan starten nadat de motor is afgezet.

Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die in de propeller van de ventilator kunnen komen!

Ruitensproeiervloeistof

Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.

Type vloeistof

De vloeistof moet worden bijgevuld met een kant-en-klaar mengsel.

's Winters (bij temperaturen beneden het vriespunt) moet een voor de omstandigheden geschikte vloeistof met antivries worden gebruikt om de onderdelen van het systeem (pomp, reservoir, leidingen enz.) te beschermen.

Vul het reservoir nooit bij met kraanwater

(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).

Brandstofadditief

(dieseluitvoering met roetfilter)

Het minimumniveau in het additiefreservoir van het roetfilter wordt aangegeven door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding met betrekking tot een te laag additiefniveau.

Bijvullen

Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

AdBlue (BlueHDi)

Er verschijnt een waarschuwing zodra het reserveniveau is bereikt.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de

AdBlue -actieradiusindicatoren.

Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het reservoir, kan de motor om wettelijke redenen niet meer gestart worden. Vul om dit te voorkomen het reservoir zo snel mogelijk bij.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het verkrijgen van AdBlue .

Controles

Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.

Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Praktische informatie

Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten.

Om de werking van belangrijke onderdelen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt CITROËN specifieke producten aan.

12V-accu

De accu is onderhoudsvrij.

Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn.

Raadpleeg voordat u werkzaamheden uitvoert aan de 12V-accu de desbetreffende rubriek voor meer informatie en de te nemen voorzorgsmaatregelen.

7

Uitvoeringen met het Stop & Startsysteem zijn voorzien van een speciale

12 V-loodaccu.

Deze accu mag uitsluitend worden vervangen door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Interieurfilter

Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding

143

144

Praktische informatie geven, moet het twee keer zo vaak worden vervangen .

Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.

Luchtfilter

Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moet het twee keer zo vaak worden vervangen .

Oliefilter

Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen.

Roetfilter ( diesel)

Wanneer het roetfilter verzadigd raakt, gaat dit waarschuwingslampje tijdelijk branden, in combinatie met een melding waarin wordt gewaarschuwd voor een verstopt filter.

Regenereer het roetfilter zodra de verkeersomstandigheden het toelaten door met een snelheid van minimaal 60 km/h te rijden tot het lampje uit gaat.

Als het lampje blijft branden, is het minimale dieseladditiefniveau bereikt.

Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over het controleren van de niveaus .

Als er langere tijd met een zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan er soms waterdamp uit de uitlaat komen als u gas geeft. Dit heeft geen gevolgen voor het rijgedrag van de auto of het milieu.

Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.

Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.

Nieuwe auto

Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken. Dit is volkomen normaal.

Handgeschakelde versnellingsbak

De transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).

Automatische transmissie

De transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).

Remblokken

De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.

Slijtage remschijven

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.

Handbediende parkeerrem

Als de parkeerrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de parkeerrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Velgen en banden

De bandenspanning van alle banden, inclusief het reservewiel, moet worden gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.

De bandenspanningswaarden op de sticker gelden voor koude banden. Als u langer dan 10 minuten of meer dan 10 km met een snelheid

van meer dan 50 km/h hebt gereden, moet u een 0,3 bar (30 kPa) hogere bandenspanning ten opzichte van de op de sticker aangegeven waarden aanhouden.

Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik. Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de banden en heeft een negatieve invloed op het weggedrag van de auto. Kans op een ongeval!

Het rijden met versleten of beschadigde banden vermindert de remwerking en heeft een negatieve invloed op het weggedrag. Het wordt aanbevolen om regelmatig de staat van de banden (profiel en wangen) en velgen te inspecteren en te controleren of de banden over een ventieldop beschikken.

Als de slijtage-indicatoren niet meer onder het loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de groeven minder dan 1,6 mm. De banden moeten worden vervangen.

Het gebruik van wielen en banden in een andere maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op de levensduur van de banden, het draaien van de banden, de bodemvrijheid en de waarde op de snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op de wegligging hebben.

Gebruik altijd dezelfde banden op de voor- en achteras, anders kan het elektronische stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het juiste moment ingrijpen.

AdBlue

®

(BlueHDi)

Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft CITROËN ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een

SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.

SCR-systeem

Met behulp van een vloeistof die AdBlue ® wordt genoemd en ureum bevat, kan een katalysator tot 85% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof en water (deze stoffen zijn niet schadelijk voor de gezondheid en het milieu).

De AdBlue ® bevindt zich in een specifiek reservoir van ongeveer 17 liter.

Praktische informatie

Met deze inhoud kan de auto ongeveer 9.000 km rijden, waarbij uw rijstijl ook een grote invloed op deze afstand heeft.

Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog maximaal ongeveer 2.400 km kunt rijden totdat het reservoir helemaal leeg is en de auto niet meer kan worden gestart, wordt er een waarschuwingssysteem geactiveerd.

Als u verwacht tussen twee periodieke onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te rijden, moet er tussentijds AdBlue worden bijgevuld.

Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de waarschuwings- en verklikkerlampjes en bijbehorende waarschuwingen of de lampjes .

7

Als het AdBlue ® -reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet meer kan worden gestart.

Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot de auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de Euro

6-emissienorm voldoet.

Wanneer er een storing in het SCR-systeem wordt geconstateerd, is het essentieel om contact op te nemen met een CITROËNdealer of gekwalificeerde werkplaats.

Na 1.100 km wordt er automatisch een voorziening geactiveerd die voorkomt dat de motor kan starten.

145

146

Praktische informatie

In beide gevallen geeft een actieradiusindicator aan hoever u nog kunt rijden voordat de auto wordt stilgezet.

Bevriezing van AdBlue ®

AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 °C.

Het SCR-systeem is voorzien van een verwarmingssysteem voor het AdBlue ® reservoir waardoor u ook in zeer koude omstandigheden kunt blijven rijden.

Verkrijgbaarheid van

AdBlue

®

Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue ® bij te vullen zodra de eerste waarschuwing wordt gegeven dat het minimumniveau is bereikt.

Voor een goede werking van het

SCR-systeem:

– Gebruik alleen AdBlue ® -vloeistof die aan de norm ISO 22241 voldoet.

– Als AdBlue ® niet in de originele verpakking wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.

– Verdun AdBlue ® nooit met water.

U kunt AdBlue ® verkrijgen bij een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats.

U kunt ook naar een tankstation gaan dat over AdBlue ® -pompen beschikt die speciaal voor personenauto's zijn bedoeld.

Vul nooit AdBlue ® bij vanuit een vulsysteem dat is bedoeld voor vrachtwagens.

Voorschriften voor opslag

AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 °C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf +25 °C. We raden u aan om flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren.

Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten minste één jaar houdbaar.

Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur volledig is ontdooid.

Bewaar flacons met AdBlue ® nooit in uw auto.

Gebruiksvoorschriften

AdBlue ® is een oplossing op ureumbasis.

Deze vloeistof is niet ontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien de vloeistof koel wordt bewaard).

Als de vloeistof in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en zeep.

Als de vloeistof in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een blijvend branderig gevoel of blijvende irritatie.

Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water.

Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in.

Dampen met ammoniak werken irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel).

Bewaar AdBlue ® buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon.

Procedure

Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat.

Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11 °C. Als het kouder is, bevriest AdBlue ® waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten.

Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij.

Giet nooit AdBlue ® in de tank voor diesel.

Als er AdBlue ® op de carrosserie of op een andere plaats is gemorst, spoel deze dan onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek.

Gekristalliseerde vloeistof moet worden verwijderd met een spons en warm water.

Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt, moet u ongeveer 5 minuten wachten voordat u het contact weer inschakelt, zonder de deur aan bestuurderszijde te openen, de auto te vergrendelen, de sleutel in het contactslot te steken of de sleutel van het

Keyless entry and start-systeem in het interieur te brengen .

Zet vervolgens het contact aan en start na 10 seconden de motor.

► Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot om de motor af te zetten.

of

► Druk bij Keyless entry and start op de toets

" START/STOP " om de motor af te zetten.

► Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de brandstofvulklep. Draai de blauwe dop van het

AdBlue ® -reservoir een kwart slag linksom.

Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt, moet u ongeveer 5 minuten wachten voordat u het contact weer inschakelt, zonder de deur aan bestuurderszijde te openen, de auto te vergrendelen, de sleutel in het contactslot te steken of de sleutel van het

Keyless entry and start-systeem in het interieur te brengen .

Zet vervolgens het contact aan en start na 10 seconden de motor.

► Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot om de motor af te zetten.

of

► Druk bij Keyless entry and start op de toets

" START/STOP " om de motor af te zetten.

► Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de brandstofvulklep. Draai de blauwe dop van het

AdBlue ® -reservoir een kwart slag linksom.

Praktische informatie

Bijvullen

► Bij een verpakking AdBlue ® : wanneer u de uiterste houdbaarheidsdatum hebt gecontroleerd, moet u de instructies op het etiket zorgvuldig lezen voordat u de inhoud van de verpakking in het AdBlue-reservoir van de auto giet.

► Bij een AdBlue ® -pomp: steek het vulpistool in het reservoir en blijf tanken totdat het vulpistool afslaat.

Giet het AdBlue ® reservoir niet te vol:

– Vul 10 tot 13 liter bij met behulp van

AdBlue ® -verpakkingen.

– Stop met bijvullen als het vulpistool voor het eerst afslaat als u bij een tankstation tankt.

Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5 liter AdBlue ® of meer registreren.

Gooi lege AdBlue ® -verpakkingen niet bij het huisvuil.

Doe ze in een speciale houder of breng ze terug naar het verkooppunt.

Onderhoudstips

Algemene aanwijzingen

Houd u aan de volgende voorschriften om beschadiging van uw auto te voorkomen.

Buitenkant

Gebruik nooit een hogedrukspuit in de motorruimte - kans op schade aan elektrische componenten!

Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer lage temperaturen.

Als het AdBlue ® -reservoir helemaal leeg is, wat wordt bevestigd met de melding

“Bijvullen AdBlue: Starten niet mogelijk”, dan moet u minimaal 5 liter bijvullen.

Na het vullen

► Voer dezelfde handelingen na het bijvullen in omgekeerde volgorde uit.

Wanneer u de auto in een autowasstraat wast, vergrendel dan alle portieren en, afhankelijk van de uitvoering, verwijder de elektronische sleutel uit de detectiezone en schakel de functie (Handsfree toegang) uit.

Wanneer u een hogedrukspuit gebruikt, houd de spuitmond dan op minimaal 30 cm van de auto (vooral wanneer u gebieden met beschadigde lak, sensoren of afdichtingen reinigt).

Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën bevatten die de lak van uw auto kunnen

7

147

148

Praktische informatie beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep, insectenafscheidingen, pollen en teer).

Afhankelijk van de omgeving moet u de auto vaker wassen om geïodeerde afzettingen (in kustgebieden), roet (in industriële gebieden), modder en zout (in natte of koude gebieden) te verwijderen, omdat die zeer bijtend zijn.

Neem voor het verwijderen van lastige vlekken waarvoor een speciaal product vereist is (zoals teer- of insectenverwijderaar) contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Laat lakschade bij voorkeur repareren door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Binnenkant

Wanneer u de auto wast, gebruik dan nooit een waterslang of hogedrukreiniger om de binnenkant te reinigen.

Uit bekers of andere open houders kan vloeistof lopen die schade kan veroorzaken aan bedieningselementen op het dashboard en de middenconsole. Wees voorzichtig hiermee!

Carrosserie

Glanzende lak

Gebruik nooit schurende producten of oplosmiddelen, benzine of olie om de carrosserie te reinigen.

Gebruik nooit een schuursponsje om lastige vlekken te verwijderen - kans op krassen in de lak!

Breng geen poetsmiddel aan als de zon fel schijnt, of op kunststof of rubber onderdelen.

Gebruik een zachte spons met zeepwater of een pH-neutraal product.

Neem de carrosserie met een schone microvezeldoek af zonder er hard op te wrijven.

Breng poetsmiddel aan op een schone en droge auto.

Neem de instructies die op het product worden vermeld in acht.

Stickers

(Afhankelijk van de uitvoering)

Gebruik geen hogedrukreiniger om de auto te wassen. Dan bestaat de kans dat u de stickers beschadigt of dat ze loskomen.

Reinig de auto met een waterstraal met water met een temperatuur van 25 °C tot

40 °C.

Beweeg de waterstraal loodrecht over het oppervlak dat moet worden gereinigd.

Spoel de auto af met gedemineraliseerd water.

Brandstoftank leeg

(diesel)

Bij een auto met een dieselmotor moet in geval van een lege brandstoftank het brandstofsysteem worden ontlucht.

Voordat u begint met het ontluchten van het systeem , is het van groot belang om minimaal 5 liter diesel in de brandstoftank te gieten.

Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer informatie over tanken en de tankbeveiliging (diesel) .

Bij niet-BlueHDi-uitvoeringen bevinden de onderdelen van het brandstofsysteem zich in de motorruimte, mogelijk onder de verwijderbare afdekking.

Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer informatie over de motorruimte , en met name de plaats van deze onderdelen onder de motorkap.

BlueHDi-motoren

► Zet het contact aan (zonder de motor te starten).

► Wacht ongeveer 1 minuut en zet het contact af.

► Start de motor.

Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.

In geval van pech

Geen BlueHDi-motoren

► Open de motorkap en maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken.

► Bedien de handopvoerpomp totdat u weerstand voelt (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn).

► Bedien de startmotor om de motor te starten

(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden voordat u het opnieuw probeert).

► Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw.

► Breng de sierkap aan, klem deze vast en sluit de motorkap.

Boordgereedschap

Gereedschapsset die bij de auto wordt geleverd.

De samenstelling ervan is afhankelijk van de uitrusting van uw auto:

– Bandenreparatieset.

– Reservewiel.

Toegang tot het gereedschap

Beschikbaar gereedschap

1.

Wielblokken om het wegrollen van de auto te voorkomen (afhankelijk van de uitvoering)

2.

Dop voor de wielslotbouten (in het dashboardkastje of in de gereedschapskist)

(afhankelijk van het land van verkoop)

Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd.

8

149

150

In geval van pech

3.

Afneembaar sleepoog en platte schroevendraaier

Met de platte schroevendraaier kan de afdekkap op de voor- of achterbumper worden geopend om het afneembare sleepoog erin te draaien.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het slepen van de auto en het gebruik van het afneembare sleepoog.

Met bandenreparatieset

4.

Een 12V-compressor, een flacon afdichtmiddel en een sticker met de snelheidslimiet

Voor het tijdelijk repareren en het op spanning brengen van een band.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de bandenreparatieset .

Uitvoeringen met reservewiel

De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor het verwisselen van een wiel met een beschadigde band.

Gebruik niet een andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik.

Als de auto niet is voorzien van de originele krik, neem dan contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, om de door de fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.

De krik voldoet aan de Europese regelgeving zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn

2006/42/EG over machines.

De krik is onderhoudsvrij.

5.

Wielsleutel

Hiermee kunt u de wieldop verwijderen en de wielbouten losdraaien.

6.

Krik met geïntegreerde slinger

Hiermee kan de auto worden opgekrikt.

7.

Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen van wielbouten (afhankelijk van de uitvoering)

Hiermee kunnen de sierdoppen bij lichtmetalen velgen van de wielbouten worden verwijderd.

Raadpleeg het betreffende deel voor meer informatie over het reservewiel .

Dit gereedschap is specifiek voor de auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van de auto, verschillend zijn.

Gebruik het niet voor andere doeleinden.

Bandenreparatieset

Scan de QR-code op pagina 3 om verklarende video's te bekijken.

U kunt de band tijdelijk repareren met een compressor en een flacon met afdichtmiddel zodat u naar de dichtstbijzijnde garage kunt rijden.

Ontworpen om algemene lekkages op het loopvlak van een band te repareren.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gereedschapsset .

Toegang tot de set

Deze set bevindt zich in de opbergruimte onder de vloer, onder de vloerplaat van de bagageruimte.

Reparatiemethode

Verwijder het voorwerp (zoals een spijker of schroef) dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.

► Parkeer de auto zonder het verkeer te belemmeren en schakel de parkeerrem in.

► Volg de veiligeidsinstructies

(alarmknipperlichten, gevarendriehoek, verkeersveiligheidsvest enz.) volgens de geldende wetgeving in het land waar u rijdt.

► Zet het contact af.

► Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen.

Toegang tot de set

In geval van pech

8

Deze set bevindt zich in de opbergruimte onder de vloer, onder de vloerplaat van de bagageruimte.

Reparatiemethode

Verwijder het voorwerp (zoals een spijker of schroef) dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.

► Parkeer de auto zonder het verkeer te belemmeren en schakel de parkeerrem in.

► Volg de veiligeidsinstructies

(alarmknipperlichten, gevarendriehoek, verkeersveiligheidsvest enz.) volgens de geldende wetgeving in het land waar u rijdt.

► Zet het contact af.

► Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen.

► Sluit de slang van de compressor aan op de flacon met afdichtmiddel.

► Keer de flacon met afdichtmiddel om en bevestig deze in de uitsparing op de compressor.

► Haal het dopje van het ventiel van de lekke band en bewaar het op een schone plaats.

► Sluit de slang van de flacon met afdichtmiddel aan op het ventiel van de lekke band en zet deze stevig vast.

► Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O " staat.

► Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit.

► Sluit de stekker van de compressor aan op de 12 V-aansluiting in de auto.

Alleen de 12V-aansluiting voorin mag worden gebruikt om de compressor aan te sluiten .

► Bevestig de sticker met de snelheidslimiet.

De sticker met de snelheidslimiet moet in het interieur, in het gezichtsveld van de bestuurder, worden geplakt om hem/haar te

151

152

In geval van pech herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd.

Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven.

► Zet het contact aan.

► Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand I te zetten, totdat de bandenspanning

2 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; maak de slang gedurende deze handeling niet los van de aansluiting (kans op spatten).

Als de bandenspanning van 2 bar na ongeveer 7 minuten nog niet is bereikt, kan de band niet met de bandenreparatieset worden gerepareerd; neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

► Zet de schakelaar in de stand " O ”.

► Haal de stekker van de compressor uit de 12

V-aansluiting in de auto.

► Vervang de dop op het ventiel.

► Verwijder de set.

► Verwijder de flacon met afdichtmiddel en berg deze op.

Het afdichtmiddel is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen.

Houd het middel buiten het bereik van kinderen.

De uiterste gebruiksdatum van het middel staat op de flacon vermeld.

Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij een CITROËN-dealer of een officieel inzamelpunt.

Vergeet niet om een nieuwe flacon met afdichtmiddel bij een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats te kopen.

► Rijd direct ongeveer 5 kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.

► Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.

Rijd niet sneller dan 80 km/h met een band die met dit type kit is gerepareerd en rijd niet meer dan 200 km.

CITROËNNeem contact op met een dealer of een gekwalificeerde werkplaats om de band te laten verwisselen.

Controleren / aanpassen bandenspanning

De compressor kan worden gebruikt, zonder afdichtmiddel in de band te spuiten, om de bandenspanning te controleren en zo nodig te corrigeren.

► Verwijder het dopje van het ventiel van de band en bewaar het op een schone plaats.

► Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen.

► Sluit de slang aan op het ventiel en zet deze stevig vast.

► Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O " staat.

► Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit.

► Sluit de stekker van de compressor aan op de 12 V-aansluiting in de auto.

► Zet het contact aan.

Alleen de 12V-aansluiting voorin mag worden gebruikt om de compressor aan te sluiten .

Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven.

op de bandenspanningssticker van de auto. De bandenspanning verlagen: druk op de zwarte toets op de slang van de compressor, bij de aansluiting op het ventiel.

Als de bandenspanning van 2 bar na 7 minuten nog niet is bereikt, kan de band niet met de bandenreparatieset worden gerepareerd; neem contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

► Zet de schakelaar in de stand O zodra de gewenste bandenspanning is bereikt.

► Verwijder de set en berg deze op.

Als de spanning van één of meer banden is aangepast, moet het bandenspanningscontrolesysteem worden gereset.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem .

► Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand " I " te zetten en breng de band op de spanning die staat aangegeven

Reservewiel

Scan de QR-code op pagina 3 om verklarende video's te bekijken.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gereedschapsset .

In geval van pech

Toegang tot het reservewiel

Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte.

Het reservewiel monteren

► Haal de gereedschapskist uit de klemmen of verwijder de polystyreen afdekkap (afhankelijk van de uitvoering).

► Draai de centrale moer los.

8

153

154

In geval van pech

► Verwijder het bevestigingssysteem (moer en bout).

► Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe.

► Neem het wiel uit de bagageruimte.

Verwijderen van het wiel

De auto parkeren

Parkeer de auto op een plaats waar u het verkeer niet hindert en zorg ervoor dat deze op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat.

Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet u de eerste versnelling inschakelen om de wielen te blokkeren, de parkeerrem inschakelen, tenzij deze in de automatische stand staat, en het contact uitschakelen.

Bij een automatische transmissie moet u stand P selecteren om de wielen te blokkeren, de parkeerrem inschakelen, tenzij deze in de automatische stand staat, en het contact uitschakelen.

Controleer of de controlelampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel blijven branden.

De inzittenden moeten de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.

Plaats waar nodig een wielblok achter het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel.

Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.

Wiel met wieldop

Demonteren : verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken.

Monteren : breng de wieldop aan; plaats daartoe de opening in lijn met het ventiel en druk de wieldop vervolgens rondom vast met de palm van uw hand.

– Draai de overige wielbouten iets los met alleen de wielsleutel ( 5 ).

► Plaats het voetstuk van de krik ( 6 ) op de grond, recht onder een van de twee krikpunten aan de voorzijde ( A ) of achterzijde ( B ). Gebruik het krikpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt.

– Als de auto is uitgerust met stalen velgen, verwijdert u de wieldop.

– Als de auto is uitgerust met lichtmetalen velgen, verwijdert u de naafdop met gereedschap 7 .

– Als uw auto is uitgerust met slotbouten, zet dan dop 2 op wielsleutel 5 om de slotbout los te draaien.

► Draai de krik ( 6 ) uit totdat de kop van de krik het krikpunt ( A of B ) raakt; het contactvlak van het krikpunt ( A of B ) moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken.

► Krik de auto op totdat er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het reservewiel te monteren.

Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken - Kans op letsel!

Plaats de krik precies onder een van de krikpunten ( A of B ) onder de auto en controleer of de kop van de krik goed tegen het midden van het contactvlak van het krikpunt drukt. Anders kan de auto beschadigd raken en/of de krik inklappen -

Kans op letsel!

► Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats.

► Verwijder het wiel.

Het beschadigde wiel opbergen

► Verwijder voor het opbergen van een lichtmetalen velg eerst de wieldop uit het midden van het wiel, zodat het

► Krik de auto op totdat er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het reservewiel te monteren.

Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken - Kans op letsel!

Plaats de krik precies onder een van de krikpunten ( A of B ) onder de auto en controleer of de kop van de krik goed tegen het midden van het contactvlak van het krikpunt drukt. Anders kan de auto beschadigd raken en/of de krik inklappen -

Kans op letsel!

► Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats.

► Verwijder het wiel.

Het beschadigde wiel opbergen

► Verwijder voor het opbergen van een lichtmetalen velg eerst de wieldop uit het midden van het wiel, zodat het

In geval van pech bevestigingssysteem (moer en bout) kan worden geplaatst.

► Bij een noodreservewiel kan het beschadigde wiel niet onder de vloer worden geplaatst. Dit wiel moet in de bagageruimte worden opgeborgen. Gebruik een hoes of iets dergelijks om de bagageruimtebekleding te beschermen.

Monteren van een wiel

► Plaats het wiel op de naaf.

► Draai de bouten met de hand vast.

► Draai de slotbout met de wielsleutel ( 5 ) en de dop ( 2 ) handvast.

► Draai de overige wielbouten met alleen de wielsleutel ( 5 ) handvast.

8

Een reservewiel met stalen velg of noodreservewiel monteren

Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen, raken de ringen de stalen velg of het noodreservewiel niet. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.

► Laat de auto weer volledig zakken.

► Vouw de krik ( 6 ) op en verwijder deze.

155

In geval van pech

Na het verwisselen van een wiel

156

► Draai de slotbout met de wielsleutel ( 5 ) en de dop ( 2 ) vast.

► Draai de overige wielbouten met alleen de wielsleutel ( 5 ) vast.

► Bevestig de doppen op de de wielbouten

(afhankelijk van de uitvoering).

► Berg het gereedschap op.

Het reservewiel terugplaatsen

Het wiel met de lekke band kan niet onder de vloer van de bagageruimte geplaatst worden.

► Leg het reservewiel terug in de reservewielbak.

► Draai de moer op de bout een aantal omwentelingen los.

► Plaats het bevestigingssysteem (moer en bout) op het midden van het wiel.

► Draai de centrale moer voldoende vast om het wiel goed te bevestigen.

► Berg de gereedschapskist in het midden van het wiel op en klik de kist vast.

► Klik de gereedschapskist vast, of plaats de afdekking van polystyreen weer terug

(afhankelijk van de uitvoering).

Als er geen wiel in de reservewielbak ligt, kan het bevestigingssysteem (moer en bout) niet worden teruggeplaatst.

Met een noodreservewiel

Schakel bepaalde rijhulpsystemen uit (Active Safety Brake, Adaptieve snelheidsregelaar enz.).

Rijd niet sneller dan 80 km/h.

Het is verboden om met meer dan één noodreservewiel te rijden.

Laat het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel zo snel mogelijk door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Laat de lekke band controleren. Na inspectie kan de monteur u vertellen of de band kan worden gerepareerd of moet worden vervangen.

Een lamp vervangen

Onder bepaalde weersomstandigheden

(zoals een lage temperatuur of vocht) kan er een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.

De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:

– Gebruik voor het schoonmaken van de koplampen nooit een droge doek of een schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.

– Gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product.

– Wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.

Bij het vervangen van lampen moet het contact en de koplampen/lampen minstens enkele minuten zijn uitgeschakeld

- risico op ernstige brandwonden!

Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek.

Het is van belang dat u uitsluitend lampen van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om beschadiging van de koplamp te voorkomen.

Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.

kan er een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.

De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:

– Gebruik voor het schoonmaken van de koplampen nooit een droge doek of een schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.

– Gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product.

– Wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.

Bij het vervangen van lampen moet het contact en de koplampen/lampen minstens enkele minuten zijn uitgeschakeld

- risico op ernstige brandwonden!

Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek.

Het is van belang dat u uitsluitend lampen van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om beschadiging van de koplamp te voorkomen.

Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.

Vervang de lampen per paar om onbalans in de verlichting te voorkomen.

Terugplaatsen van de lampunits

Voer de handelingen voor het terugplaatsen in de omgekeerde volgorde van het verwijderen uit.

De motorkap openen / Toegang tot de lampen

Ga voorzichtig te werk bij een warme motor - kans op brandwonden!

Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die in de bladen van de koelventilator kunnen komen - kans op verstikking!

In geval van pech

– Derde remlicht.

– Kentekenplaatverlichting.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om dit type lampen te laten vervangen.

Raak de "Full LED"-lampen niet aan.

Elektrocutiegevaar!

Verlichting vóór

Halogeenlampen (Hx)

Controleer om verzekerd te zijn van een goede verlichtingskwaliteit of de lamp op de juiste wijze in de behuizing is geplaatst.

Koplampen en andere verlichting met ledlampen

Afhankelijk van de uitvoering zijn de betreffende typen (kop)lampen:

– Dagrijverlichting/parkeerlichten.

– Zijrichtingaanwijzers.

1.

Dagrijverlichting/parkeerlichten (W21/5W of

LED)

2.

Richtingaanwijzers (PY21W)

3.

Dimlicht (H7)

4.

Grootlicht (H7)

5.

Mistlampen (H8)

8

157

158

In geval van pech

Dagrijverlichting/parkeerlichten

► Draai de lamphouder een achtste slag linksom en verwijder deze.

► Verwijder de lamp en vervang deze.

Richtingaanwijzers

rechts) betekent dat één van de lampen aan die zijde defect is.

► Draai de lamphouder een achtste draai linksom en verwijder deze.

► Vervang de lamp.

De oranjekleurige lampen moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.

Dimlicht

Grootlicht

► Verwijder de beschermkap door deze los te draaien.

► Trek de stekker van de lamp los.

► Verwijder de lamp en vervang deze.

Mistlampen vóór

Snel knipperen van een verklikkerlampje voor een richtingaanwijzer (links of

► Verwijder de beschermkap door deze los te draaien.

► Trek de stekker van de lamp los.

► Verwijder de lamp en vervang deze.

► Verwijder de beschermkap door deze los te draaien.

► Trek de stekker van de lamp los.

► Draai de lamp een kwartslag naar links, trek de lamp eruit en vervang de lamp.

Achterlichten

1.

Remlichten / parkeerlichten (W21/5W)

2.

Richtingaanwijzers (WY21W)

3.

Achteruitrijlicht of mistlamp (P21W)

Lichtunit vervangen

Deze lampen worden vanaf de buitenkant van de bagageruimte vervangen.

► Draai de lamp een kwartslag naar links, trek de lamp eruit en vervang de lamp.

Achterlichten

In geval van pech

► Draai de lamphouder van het defecte lampje een kwartslag linksom en trek de lamphouder naar buiten.

► Verwijder de lamp en vervang deze.

Druk de lampeenheid recht uitgelijnd met de lengteas van de auto goed in de geleiders.

Draai de moer goed vast zodat de houder goed afdicht. Draai de moer echter niet al te vast, om te voorkomen dat de lampeenheid beschadigd raakt.

8

1.

Remlichten / parkeerlichten (W21/5W)

2.

Richtingaanwijzers (WY21W)

3.

Achteruitrijlicht of mistlamp (P21W)

Lichtunit vervangen

Deze lampen worden vanaf de buitenkant van de bagageruimte vervangen.

► Stel vast welke lamp defect is en open de bagageruimte.

► Gebruik een dunne, platte schroevendraaier, klikt de twee kunststof deksels los en buig ze omlaag.

► Draai de twee bevestigingsschroeven in de openingen los.

Achteruitrijlicht of mistachterlicht.

► Maak het lampje los en verwijder deze voorzichtig door het in een rechte beweging naar u toe te trekken.

► Houd het lampje vast en maak de stekker los.

Raadpleeg een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om dit type verlichting te laten vervangen.

159

In geval van pech

Interieurverlichting

Plafonniers (W5W)

Plafonnier vóór

Bagageruimte (W5W)

160

► Maak met een kleine platte schroevendraaier de volledige console rondom de plafonnier los.

► Verwijder de defecte lamp en vervang hem.

► Plaats de console terug rond de plafonnier en klem deze correct vast.

Plafonnier achter

► Maak het klepje los met behulp van een kleine, platte schroevendraaier.

► Trek de lamp eruit en vervang deze.

► Plaats de eenheid terug.

Een zekering vervangen

Toegang tot het gereedschap

De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich achter het deksel van de zekeringkast in het dashboard.

► Gebruik een dunne, platte schroevendraaier en klik de plafonnier los.

► Verwijder de defecte lamp en vervang hem.

► Plaats de console terug en klem deze vast.

► Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los.

► Verwijder het deksel en keer het om,

► Haal de tang uit de houder.

Een zekering vervangen

Voordat u een zekering vervangt:

► Achterhaal de oorzaak van de storing en verhelp de oorzaak.

► Schakel alle stroomverbruikende voorzieningen uit.

► Zet de auto stil en schakel het contact uit.

► Bepaal welke zekering defect is aan de hand van de actuele zekeringtabellen en schema's.

Zekeringen in het dashboard

Toegang tot de zekeringen

In geval van pech

Bij het vervangen van zekeringen is het volgende zeer belangrijk:

► Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen en controleer of het smeltdraadje van de zekering intact is.

► Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde kleur): een afwijkende stroomsterkte kan storingen veroorzaken - kans op brand!

Als de storing zich kort na het vervangen van de zekering opnieuw voordoet, laat dan het elektrische systeem controleren door een

CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.

De zekeringtabellen en de bijbehorende schema's zijn verkrijgbaar bij een

CITROËN-dealer of bij een gekwalificeerde werkplaats.

Wanneer een zekering wordt vervangen door een zekering die niet in deze zekeringtabellen staat, kunnen er ernstige storingen ontstaan. Neem contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Goed Defect

Tang

Elektrische accessoires monteren

Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.

CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door CITROËN aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd.

Dit geldt met name als het totale stroomverbruik van alle extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.

De 2 zekeringkasten bevinden zich aan de onderzijde van het dashboard, onder het stuurwiel.

► Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los.

De 2 zekeringkasten bevinden zich aan de onderzijde van het dashboard, in het dashboardkastje.

8

161

162

In geval van pech

► Open het dashboardkastje.

► Maak het beschermdeksel van de zekeringskasten los.

Bovenste zekeringkast

Zekering

Nr.

F2

Stroomsterkte

(A)

10

F3

F4

F5

F6

30

5

30

25

Functies

Verwarmde buitenspiegels.

Elektrische ruitbediening met eentrapsbediening vóór.

Automatisch inklapbare buitenspiegels.

Elektrische ruitbediening met eentrapsbediening achter.

Stoelverwarmingen vóór.

Zekering

Nr.

F7

Stroomsterkte

(A)

15

F8

F10

F12

20

25

20

Functies

Elektrische ruitbediening vóór.

Audioversterker.

Panoramadak.

Schuif-/kanteldak.

Onderste zekeringkast

Zekering

Nr.

Stroomsterkte

(A)

F3

F4

5

15

F5 - F6 20

F7

F8

F10

- F11

F14

F27

F29

F31

F32

10

20

30

5

5

20

15

15

Functies

Voeding aanhanger.

Claxon.

Ruitensproeierpomp voor en achter.

12V-aansluiting.

Ruitenwisser achter.

Vergrendelen/ ontgrendelen van de portieren en de brandstofvulklep.

Alarmsysteem, telematica-eenheid.

Alarm

(voorbereiding).

Telematicaradio.

Radio (achteraf aanbrengen).

12V-aansluiting vóór.

Zekeringen in de motorruimte

De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu.

Toegang tot de zekeringen

► Maak het deksel los.

► Vervang de zekering.

► Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.

Zekering

Nr.

F15

Stroomsterkte

(A)

10

Functies

Mistlamp linksvoor.

Toegang tot de zekeringen

► Maak het deksel los.

► Vervang de zekering.

► Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.

Zekering

Nr.

F15

Stroomsterkte

(A)

10

Functies

Mistlamp linksvoor.

Zekering

Nr.

F16

F18

F19

F29

Stroomsterkte

(A)

10

10

10

40

Functies

Mistlamp rechtsvoor.

Grootlicht rechts.

Grootlicht links.

Ruitenwissers vóór.

12V-accu

Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.

12V-loodaccu

Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwavelzuur en lood.

Ze moeten worden verwerkt conform de regelgeving en mogen in geen geval met het huishoudelijke afval worden weggegooid.

Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.

Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert.

Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.

In geval van pech

Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn.

Toegang tot de accu

De accu bevindt zich onder de motorkap.

Voor toegang tot de (+) klem:

► ontgrendel de motorkap met de interne code en vervolgens de externe code;

► til de motorkap op en plaats de motorkapsteun.

Pluspool (+) .

Deze is voorzien van een aansluiting met snelkoppeling.

Minpool (-) .

De (-) minpool van de accu is niet bereikbaar, gebruik de motorsteun.

Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels

Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe

8

163

164

In geval van pech accu of een accu van een andere auto) en startkabels of een startbooster.

Start de motor nooit door een acculader aan te sluiten.

Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger.

Controleer eerst of de hulpaccu een nominale spanning van 12 V en een capaciteit minimaal gelijk aan die van de ontladen accu heeft.

De twee auto's mogen elkaar niet raken.

Schakel alle stroomverbruikers

(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's uit.

Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt van bewegende delen van de motor

(ventilator, aandrijfriemen enz.) bevinden.

Maak de (+) klem niet los bij draaiende motor.

► Beweeg, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog.

► Sluit de rode kabel aan op de pluspool

(+) van de ontladen accu A (bij het gebogen metalen gedeelte) en vervolgens op de pluspool

(+) van de hulpaccu B of de startbooster.

► Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B of de startbooster

(of op een massapunt van de auto met de hulpaccu).

► Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu.

► Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien.

► Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien.

Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen.

► Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los.

► Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje aan op de pluspool (+).

► Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, rijdend of stilstaand, om het laadniveau van de accu op een correct peil te krijgen.

Een aantal functies, waaronder het Stop

& Start-systeem, is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is.

Laden met behulp van een acculader

Voor een optimale levensduur van de accu is het noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu voldoende is opgeladen.

In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de accu op te laden:

– Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.

– Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Als u de accu van uw auto zelf gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader die geschikt is voor loodaccu's en die een nominale spanning van 12 V heeft.

Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.

Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.

De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.

► Schakel het contact uit.

► Schakel alle stroomverbruikers uit

(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.).

► Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen de lader B uit alvorens de kabels op de accu aan te sluiten.

► Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn.

► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool

(+) omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.

► Sluit de kabels van lader B als volgt aan:

• de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de accu A ,

• de zwarte minkabel (-) op het massapunt C van de auto.

► Zet na afloop van het laden eerst acculader B uit voordat u de kabels loskoppelt van accu A .

24v 12v

Als deze sticker is aangebracht, mag er uitsluitend een 12 V-lader worden

In geval van pech gebruikt. Anders kunnen elektrische onderdelen van het Stop & Start-systeem onherstelbaar beschadigd raken.

► Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen de lader B uit alvorens de kabels op de accu aan te sluiten.

► Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn.

► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool

(+) omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.

► Sluit de kabels van lader B als volgt aan:

• de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de accu A ,

• de zwarte minkabel (-) op het massapunt C van de auto.

► Zet na afloop van het laden eerst acculader B uit voordat u de kabels loskoppelt van accu A .

24v 12v

Loskoppelen van de accu

Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat gebruiken, koppel dan de accu los. Op deze manier blijft het laadniveau van de accu voldoende om de motor weer te starten.

Voer de volgende handelingen uit alvorens de accu los te koppelen:

► sluit alle te openen carrosseriedelen

(portieren, achterklep, ruiten, zonnedak);

► schakel alle stroomverbruikers (autoradio, ruitenwissers, verlichting, enz.) uit;

► zet het contact uit en wacht vier minuten.

U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los te nemen.

Accupoolklem met snelsluiting

Loskoppelen van de plusklem (+)

Als deze sticker is aangebracht, mag er uitsluitend een 12 V-lader worden

Probeer nooit om een bevroren accu te laden - Risico op explosie!

Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats controleren op beschadigingen van de inwendige delen en op scheuren in de behuizing (kans op lekkage van giftig en corrosief zuur).

► Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem B te ontgrendelen.

► Beweeg de accupoolklem B omhoog om hem te verwijderen.

Aansluiten van de pluspool (+)

► Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog.

► Plaats de geopende accupoolklem B op de pluspool ( + ).

► Druk op de accupoolklem B tot hij stuit.

► Beweeg hendel A omlaag om accupoolklem

B te vergrendelen.

8

165

166

In geval van pech

De hendel tijdens het vergrendelen niet forceren omdat de klem dan mogelijk verkeerd zit; start de procedure opnieuw.

Na opnieuw aansluiten van de accu

Na opnieuw aansluiten van de accu moet u het contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten alvorens de motor te starten, om de elektronische systemen te initialiseren.

Bij auto's met rechtse besturing moet ongeveer 15 minuten worden gewacht voordat de motor wordt gestart wanneer de

60 km/ s bereikt.

Mochten er zich na deze handeling kleine storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Raadpleeg de volgende rubriek om bepaalde systemen zelf te resetten, zoals:

– de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel (afhankelijk van de uitvoering),

– het schuif-/kanteldak en het elektrische zonnescherm;

– de elektrische ruitbediening;

– de datum en de tijd,

– de voorkeuzezenders.

Tijdens de rit die volgt op het de eerste keer starten van de motor, werkt het Stop

& Start-systeem mogelijk niet.

In dat geval werkt het systeem pas weer als de auto gedurende een bepaalde periode, die afhankelijk is van de omgevingstemperatuur en de laadtoestand van de accu (maximaal 8 uur), niet is gebruikt.

Slepen

U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.

Algemene aanwijzingen

Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving.

Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan dat van de auto die wordt gesleept.

Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.

Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.

De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.

Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging niet.

Neem in de volgende gevallen contact op met een professioneel bergbedrijf:

– Uw auto staat met pech langs de autosnelweg of snelweg;

– Het is niet meer mogelijk om de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de parkeerrem uit te schakelen;

– Het is niet meer mogelijk om een auto met een automatische transmissie te slepen, met draaiende motor;

– Bij takelen met slechts twee wielen op de grond;

– Bij auto's met vierwielaandrijving;

– Er is geen goedgekeurde sleepstang beschikbaar.

Type auto

(motor / versnellingsbak) versnellingsbak

Interne verbranding /

Handmatig

Interne verbranding /

Automaat

Beperkingen bij slepen

Voorwielen op de grond Achterwielen op de grond Dieplader 4 wielen op de grond met sleepstang

Bij een storing in de accu of elektrische parkeerrem is het essentieel dat u contact opneemt met een professioneel bedrijf met een dieplader voor berging (zonder handgeschakelde versnellingsbak).

Toegang tot het gereedschap

– Er is geen goedgekeurde sleepstang beschikbaar.

In geval van pech

8

Type auto

(motor / versnellingsbak) versnellingsbak

Interne verbranding /

Handmatig

Interne verbranding /

Automaat

Beperkingen bij slepen

Voorwielen op de grond Achterwielen op de grond Dieplader 4 wielen op de grond met sleepstang

Bij een storing in de accu of elektrische parkeerrem is het essentieel dat u contact opneemt met een professioneel bedrijf met een dieplader voor berging (zonder handgeschakelde versnellingsbak).

Toegang tot het gereedschap

De gereedschappen liggen in de bagageruimte.

Afhankelijk van de uitvoering liggen ze onder de vloer of achter het verwijderbare rooster van het rechtervak.

Voor toegang:

► Open de bagageruimte.

► Afhankelijk van de uitvoering tilt u de vloerplaat omhoog met de greep, verwijdert u deze en verwijdert u de bekleding

► Of u opent het verwijderbare rooster aan de rechterkant door aan de bovenkant te trekken.

Zie het hoofdstuk Gereedschapsset voor meer informatie over de lijst met gereedschappen.

Slepen van uw auto

► Maak op de voorbumper vanaf de onderkant de afdekking los met de platte schroevendraaier.

► Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

167

168

In geval van pech

► Bevestig de sleepstang.

► Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand.

► Zet bij een auto met een automatische transmissie de selectiehendel in stand N .

Wanneer deze instructie niet wordt nageleefd, kunnen bepaalde onderdelen

(rem, transmissie, enz.) beschadigd raken en kan het zijn dat de remassistentie niet werkt wanneer de motor een volgende keer wordt gestart.

► Ontgrendel het stuurwiel en zet de parkeerrem vrij.

► Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.

► Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als de af te leggen afstand beperkt.

Slepen van een andere auto

► Maak op de achterbumper vanaf de onderkant de afdekking los met de platte schroevendraaier.

► Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

► Bevestig de sleepstang.

► Schakel de alarmknipperlichten van de te slepen auto in.

► Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als de af te leggen afstand beperkt.

Wanneer de auto is voorzien van een

BlueHDi 120 S&S EAT6-motor en een schuif-/kanteldak of een reservewiel, mag er met deze auto niet worden gesleept.

Technische gegevens motoren en aanhangergewichten

Motoren

De motorspecificaties (cilinderinhoud, maximumvermogen, maximaal toerental, brandstof, CO

2

-uitstoot...) van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in de commerciële documentatie.

Deze gegevens komen overeen met de op de motortestbank gehomologeerde waarden, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de

Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

Neem voor meer informatie contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Gewichten en aanhangergewichten

De gewichten een aanhangergewichten van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs van uw auto en in de commerciële documentatie.

U vindt deze waarden ook op het constructeursplaatje.

Raadpleeg voor meer informatie het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter. Het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op de trekhaakkogel mag rusten.

TMT: toegestaan maximaal treingewicht.

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto heeft een negatieve invloed op het weggedrag.

Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg.

Rijd bij het trekken van een aanhanger nooit sneller dan 100 km/h (houd u aan de ter plaatse geldende regels).

Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam om na het stilzetten van de auto de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten draaien zodat deze beter kan afkoelen.

Technische gegevens

9

169

170

Technische gegevens

Motoren en aanhangergewichten - BENZINE

Motor

Versnellingsbak

Code

Modelcodes: 2R...

Cilinderinhoud (cm 3 )

Max. vermogen: EC-standaard (kW)

Brandstof

Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht), helling max. 10 of 12% (kg)

Aanhanger ongeremd (kg)

Maximale kogeldruk (kg)

PureTech 110 S&S

Handgeschakeld,

5 versnellingen

(BVM5)

EB2DT

(Euro 6.1)

HNZB

1.199

81

Loodvrij

840

Automaat, 6 versnellingen

(EAT6)

HNZW

1.199

81

Loodvrij

840

600

65

600

65

600

65

PureTech 110 S&S

Handgeschakeld,

6 versnellingen

(BVM6)

EB2ADT

(Euro 6.2)

HNPJ

1.199

81

Loodvrij

840

Automaat, 6 versnellingen

(EAT6)

HNPX

1.199

81

Loodvrij

840

Handgeschakeld,

6 versnellingen

(BVM6)

EB2ADT

(Euro 6.3)

HNPM

1.199

81

Loodvrij

840

600

65

600

65

Motor

Versnellingsbak

Code

Modelcodes: 2R...

Cilinderinhoud (cm 3 )

Max. vermogen: EC-standaard (kW)

Brandstof

Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht), helling max. 10 of 12% (kg)

Aanhanger ongeremd (kg)

Maximale kogeldruk (kg)

PureTech 110

Automaat, 6 versnellingen

(EAT6)

EB2DTM

(Euro 6.1)

HNVW

1.199

81

Loodvrij

840

620

65

PureTech 130 S&S

Handgeschakeld, 6 versnellingen (BVM6)

EB2DTSM

(Euro 6.1)

HNYH

1.199

96

Loodvrij

840

620

65

Technische gegevens

9

Automaat, 6 versnellingen

(EAT6)

EB2ADTS

(Euro 6.3)

HNS1

1.199

96

Loodvrij

840

620

65

171

Technische gegevens

Motoren en aanhangergewichten - DIESEL

Motor

Versnellingsbak

Code

Modelcodes: 2C...

Cilinderinhoud (cc)

Max. vermogen: EC-standaard (kW)

Brandstof

Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht), helling max. 10 of 12% (kg)

Aanhanger ongeremd (kg)

Maximale kogeldruk (kg)

HDi 92

Handgeschakeld,

5 versnellingen

(BVM5)

DV6D

(Euro 5)

9HPA

1.560

68

Diesel

840

610

65

BlueHDi 100 S&S

Handgeschakeld,

6 versnellingen

(BVM6)

DV5RD

(Euro 6.2)

YHYJ

1.499

75

Diesel

840

620

65 -

-

-

Handgeschakeld,

6 versnellingen

(BVM6)

DV5RCe

(Euro 6.3)

-

YHSM

-

Diesel

BlueHDi 120 S&S

Automaat, 6 versnellingen (EAT6)

DV5RCD

(Euro 6.2)

YHXX

1.499

88

Diesel

870 / 0*

-

-

-

DV5RCD

(Euro 6.3)

-

YHX1

650 / 0*

55 -

-

Afmetingen (in mm)

Deze afmetingen zijn gemeten bij een onbeladen auto.

172

* Auto's met zonnedak of reservewiel.

Afmetingen (in mm)

Deze afmetingen zijn gemeten bij een onbeladen auto.

* Met ingeklapte buitenspiegels.

** Uitvoering met dakrails.

Technische gegevens

Identificatie

De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.

9

A. Voertuigidentificatienummer (VIN), op de vloer bij de stoel rechtsvoor.

Gestanst in het chassis.

B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op het dashboard.

Op een label, zichtbaar door de voorruit.

C. Plaatje van de fabrikant.

Bevestigd bij de deur aan bestuurderszijde.

Bevat de volgende informatie:

– Naam fabrikant.

– Europees typegoedkeuringsnummer.

173

174

Technische gegevens

– Voertuigidentificatienummer (VIN).

– Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht (GVW).

– Maximaal toelaatbaar treingewicht (GTW).

– Maximumgewicht op de vooras.

– Maximumgewicht op de achteras.

D. Bandensticker.

Bevestigd bij de deur aan bestuurderszijde.

Bevat de volgende informatie over de banden:

– De bandenspanning, onbeladen en met volle belading.

– de specificaties van de banden, bestaande uit de maat en het type, en de belastings- en snelheidsindex.

– de bandenspanning van het reservewiel.

De auto kan bij levering zijn voorzien van banden met een andere aanduiding voor belasting en snelheid dan vermeld op de sticker: dit maakt voor de bandenspanning geen verschil (bij koude banden).

Bluetooth

®

audiosysteem

De beschreven functies en instellingen kunnen afwijken van die van het systeem in uw auto.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een

Bluetooth-telefoon aan het handsfreesysteem met Bluetooth van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

Werkzaamheden aan dit systeem mogen uitsluitend door een dealer of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd om elke kans op elektrocutie, brand of mechanische storing te vermijden.

Het audiosysteem kan na het afzetten van de motor na enkele minuten automatisch worden uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu leeg raakt.

De eerste stappen

Drukken: Aan/uit.

Draaien: volume aanpassen.

Kort indrukken: geluidsbron wijzigen

(radio, USB-uitgang, AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten), CD-speler, audiostreaming).

Lang indrukken: weergave van het menu

Telefoon (als een telefoon is aangesloten).

Audio-instellingen wijzigen: fader voor/achter, balans links/rechts, lage/hoge tonen, loudness, geluidssfeer.

Inschakelen/uitschakelen automatische volumeregeling (gekoppeld aan rijsnelheid).

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bijwerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Selecteren van de weergave op het scherm: datum, audiofuncties, boordcomputer, telefoon.

Bevestigen of weergave van het contextmenu.

Bluetooth®-audiosysteem

Toetsen 1 - 6.

Kort indrukken: voorkeuzezender selecteren.

Lang indrukken: radiozender als voorkeuzezender opslaan.

Radio:

Automatisch stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie.

Media:

Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, USB, Streaming audio.

Scrollen in een lijst.

Radio:

Handmatig stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie.

Selecteren van de vorige/volgende

MP3-afspeellijst.

Media:

Vorige/volgende map/genre/artiest/afspeellijst van het USB-apparaat selecteren.

Scrollen in een lijst.

Huidige bewerking annuleren.

Eén niveau omhooggaan in een structuur

(menu of map).

Toegang tot het hoofdmenu.

10

TA-functie (verkeersinformatie) in- of uitschakelen.

Lang indrukken: berichtensoort selecteren.

Selecteren van de golfbanden FM/DAB/

AM.

175

176

Bluetooth®-audiosysteem

Stuurkolomschakelaars

Bedieningsfuncties op het stuurwiel - Type 1

Radio:

Vorige/volgende voorkeuzezender selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Media:

Vorig/volgend nummer selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bewerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Bij ander gebruik dan telefoon:

Kort indrukken: geluidsbron wijzigen

(radio, USB-uitgang, AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten, CD-speler, audiostreaming), bevestiging als het menu

"Telefoon" is geopend.

Lang indrukken: openen van het menu

" Telefoon ".

Bij een binnenkomend gesprek:

Kort indrukken: gesprek aannemen.

Lang indrukken: gesprek weigeren.

Tijdens het gebruik van de telefoon:

Kort indrukken: openen van het menu "Telefoon".

Lang indrukken: gesprek beëindigen

Een selectie bevestigen.

Verhogen van het geluidsvolume.

Verlagen van het geluidsvolume.

Geluid onderbreken/weer inschakelen door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Bedieningsfuncties op het stuurwiel - Type 2

Toegang tot het hoofdmenu.

Verhogen van het geluidsvolume.

Geluid onderbreken/herstellen.

Verlagen van het geluidsvolume.

Bij ander gebruik dan telefoon:

Kort indrukken: geluidsbron wijzigen

(radio, USB-uitgang, AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten, CD-speler, audiostreaming), bevestiging als het menu

"Telefoon" is geopend.

Lang indrukken: openen van het menu

" Telefoon ".

Bij een binnenkomend gesprek:

Kort indrukken: gesprek aannemen.

Lang indrukken: gesprek weigeren.

Tijdens het gebruik van de telefoon:

Kort indrukken: openen van het menu "Telefoon".

Lang indrukken: gesprek beëindigen

Starten van de spraakherkenning van uw smartphone via het systeem.

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bewerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Radio:

Vorige/volgende voorkeuzezender selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Media:

Vorig/volgend nummer selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Indrukken van de draaiknop: bevestigen.

Menu's

Afhankelijk van de uitvoering.

" Multimedia ": Parameters media,

Radio-instellingen.

" Telefoon ": Bellen, Beheer index,

Instelling telefoon, Gespr. beëindigen.

" Boordcomputer ".

" Onderhoud ": Diagnose, Logboek waarschuw., ... .

" Verbindingen ": Beheer van de verbindingen, apparaten zoeken.

" Persoonlijke instelling - configuratie ":

Parameters van de auto definiëren,

Taalkeuze, Configuratie beeldscherm, Keuze van eenheden, Datum en tijd instellen.

Druk op de toets " MENU ".

Scrollen tussen de menu's.

Toegang tot een menu.

Radio

Een radiozender selecteren

Druk herhaaldelijk op de toets SOURCE om de radiofunctie te selecteren.

Druk op deze toets om het golfbereik te selecteren (FM / AM / DAB).

Druk op een van de toetsen voor automatisch zoeken naar een radiozender.

" Multimedia ": Parameters media,

Radio-instellingen.

" Telefoon ": Bellen, Beheer index,

Instelling telefoon, Gespr. beëindigen.

" Boordcomputer ".

" Onderhoud ": Diagnose, Logboek waarschuw., ... .

" Verbindingen ": Beheer van de verbindingen, apparaten zoeken.

" Persoonlijke instelling - configuratie ":

Parameters van de auto definiëren,

Taalkeuze, Configuratie beeldscherm, Keuze van eenheden, Datum en tijd instellen.

Druk op de toets " MENU ".

Scrollen tussen de menu's.

Toegang tot een menu.

Druk op een van de toetsen om handmatig naar hogere/lagere frequenties te zoeken.

Druk op deze toets voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt.

Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken. Tijdens het bijwerken is de geluidsweergave uitgeschakeld.

RDS

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving

(bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.

Als de RDS-functie niet beschikbaar is, worden de letters RDS doorgestreept weergegeven op het display.

Radio

Een radiozender selecteren

Druk herhaaldelijk op de toets SOURCE om de radiofunctie te selecteren.

Druk op deze toets om het golfbereik te selecteren (FM / AM / DAB).

Druk op een van de toetsen voor automatisch zoeken naar een radiozender.

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige RDS-zenders echter niet in het hele land te ontvangen doordat de zenders niet het hele land dekken.

Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

Bluetooth®-audiosysteem

Korte procedure

Druk in modus " Radio " op OK om de RDSfunctie direct in of uit te schakelen.

10

Lange procedure

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Audiofuncties ".

Druk op OK .

Selecteer de functie " Voorkeuze

FM-band ".

Druk op OK .

Selecteer " Frequentie volgen (RDS) ".

Druk op OK , RDS verschijnt op het scherm.

TA-berichten beluisteren

De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra dit

177

178

Bluetooth®-audiosysteem bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Wees voorzichtig met het verhogen van het geluidsvolume tijdens het beluisteren van verkeersinformatie. Als het systeem terugkeert naar de oorspronkelijk geluidsbron kan het geluidsvolume te hoog zijn.

Druk op TA om de weergave van verkeersinformatie in- of uit te schakelen.

Verkeersberichten ontvangen via de functie

INFO

De functie INFO geeft voorrang aan verkeersberichten. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio,

CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht doorgegeven.

Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Houd deze toets lang ingedrukt voor een overzicht van categorieën.

Selecteer één of meerdere categorieën of maak een selectie ongedaan.

Schakel de ontvangst van de desbetreffende berichten in of uit.

Tekstberichten weergeven

Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar het programma meegestuurd.

Druk op " OK " zodra de zendergegevens op het scherm worden weergegeven om naar het contextmenu te gaan.

Selecteer " Zenderinfo (TXT) " en bevestig uw keuze met OK .

Digitale radio

(DAB, Digital Audio

Broadcasting)

Afhankelijk van de uitvoering

Als de DAB-zender waarop is afgestemd niet beschikbaar is in FM, dan is de optie

"DAB FM" doorgestreept.

1 Optieweergave: doorgestreept bij actief maar niet beschikbaar.

2 Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd.

3 Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 6.

Kort indrukken: voorkeuzezender selecteren.

Lang indrukken: opslaan van een radiozender.

4 De naam van de gebruikte multiplexdienst wordt weergegeven.

5 Weergave van RadioText (TXT) van de radiozender waarop is afgestemd.

6 Geeft de kwaliteit van het signaal op de beluisterde band weer.

Wanneer u naar een andere regio rijdt, raden wij u aan om de lijst met ingestelde radiozenders bij te werken.

Volledige lijst met radiozenders en

"multiplexen".

Digitale radio

Dankzij de digitale radio kunt u genieten van een optimale geluidskwaliteit en van extra categorieën informatie (TA INFO).

Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Wijzigen van het golfbereik (FM1, FM2,

DAB,...)

Wijzigen van een zender binnen dezelfde

"multiplex/bundel".

Zoeken naar de vorige/volgende

"multiplex/bundel".

Lang indrukken: selecteren van de gewenste categorie berichten uit

Transport, Actualiteiten, Entertainment en

Speciale Flash-berichten (afhankelijk van de zender).

Druk op " OK " zodra de radiogegevens op het scherm worden weergegeven om naar het contextmenu te gaan.

(Zendervolgsysteem (RDS), Volgsysteem digitale zender / FM, Zenderinfo (TXT),

Zenderinformatie,...)

Volgsysteem DAB/FM

"DAB" dekt niet het hele land.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met " -Volgsysteem digitale zender / FM"

Digitale radio

Dankzij de digitale radio kunt u genieten van een optimale geluidskwaliteit en van extra categorieën informatie (TA INFO).

Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Wijzigen van het golfbereik (FM1, FM2,

DAB,...)

Wijzigen van een zender binnen dezelfde

"multiplex/bundel".

Zoeken naar de vorige/volgende

"multiplex/bundel".

Lang indrukken: selecteren van de gewenste categorie berichten uit

Transport, Actualiteiten, Entertainment en

Speciale Flash-berichten (afhankelijk van de zender).

Druk op " OK " zodra de radiogegevens op het scherm worden weergegeven om naar het contextmenu te gaan.

(Zendervolgsysteem (RDS), Volgsysteem digitale zender / FM, Zenderinfo (TXT),

Zenderinformatie,...)

Volgsysteem DAB/FM

"DAB" dekt niet het hele land.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met " -Volgsysteem digitale zender / FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar).

Als het "Volgsysteem digitale zender / FM" is ingeschakeld, wordt automatisch de DABzender geselecteerd.

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Multimedia " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Volgsysteem digitale zender

/ FM " en bevestig uw keuze.

Als "Volgsysteem digitale zender / FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een vertraging van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge

"FM"-radiozender en kan het geluidsvolume soms veranderen.

Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet beschikbaar is als "FM"-zender

(optie " DAB/FM " doorgestreept) of als

"Volgsysteem digitale zender / FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Media

Bluetooth®-audiosysteem

USB-aansluiting

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat via een kabel

(niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.

Het systeem schakelt automatisch over op de

USB-bron.

10

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Apparaten die op het systeem worden aangesloten, moeten voldoen aan de norm die van toepassing is op het product en/ of aan de norm IEC 60950-1.

Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Verminder het aantal niet-muziekbestanden en het aantal mappen om de wachttijd te verkorten.

Telkens wanneer er een nieuwe USB-stick wordt aangesloten, worden de afspeellijsten bijgewerkt.

Tijdens het gebruik van de USBaansluiting wordt de draagbare apparatuur automatisch opgeladen.

179

180

Bluetooth®-audiosysteem

Afspeelmethode

Er zijn verschillende afspeelmethodes:

– Normaal : de nummers worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld.

– Shuffle : de nummers van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld.

– Willekeurig voor alle media : alle nummers van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld.

– Herhaling : alleen de nummers van dit album of deze map worden afgespeeld.

Druk op deze toets om naar het contextmenu van de functie Media te gaan.

Druk op deze toets om de gekozen afspeelmethode te selecteren.

Druk op deze toets om te bevestigen.

De keuze wordt boven in het scherm getoond.

Een nummer selecteren voor afspelen

Druk op een van deze toetsen om naar het vorige/volgende nummer te gaan.

Druk op een van deze toetsen om naar de vorige/volgende map te gaan.

Indelen van bestanden

Houd deze toets enige tijd ingedrukt om de verschillende indelingsmogelijkheden te bekijken.

Kies per " Map " / " Artiest " / " Genre " /

" Afspeellijst ".

Afhankelijk van de beschikbaarheid en het type randapparatuur.

Druk op OK om de gekozen indeling te selecteren en vervolgens opnieuw op OK om uw keuze te bevestigen.

Bestanden afspelen

Druk deze toets kort in om de gekozen indeling weer te geven.

Scroll door de lijst met de toetsen links/ rechts en omhoog/omlaag.

Bevestig de selectie door op OK te drukken.

Druk op een van deze toetsen om naar het vorige/volgende nummer te gaan.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit zoeken.

Druk op een van deze toetsen om naar volgende/vorige " Map " / " Artiest " /

" Genre " / " Afspeellijst ” te gaan*

Ingang AUX-aansluiting

(AUX)

Afhankelijk van de uitrusting

Sluit een draagbaar apparaat (zoals een mp3-speler) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de AUX-aansluiting.

* Afhankelijk van de beschikbaarheid en het type randapparatuur.

Apparaten die op het systeem worden aangesloten, moeten voldoen aan de norm die van toepassing is op het product en/ of aan de norm IEC 60950-1.

Druk herhaaldelijk op de toets SOURCE om " AUX " te selecteren.

Stel eerst het volume van het externe apparaat af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het volume van het audiosysteem af. De bediening vindt plaats via het draagbare apparaat.

Sluit een extern apparaat niet op zowel de AUX-aansluiting als de USBaansluiting aan.

CD-speler

Gebruik alleen ronde CD's.

Bepaalde systemen voor kopieerbeveiliging op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken die niets te maken hebben met de kwaliteit van de oorspronkelijke

CD-speler.

Bij het invoeren van een CD start het afspelen automatisch.

Het systeem herkent geen externe

CD-spelers die op de USB-aansluiting worden aangesloten.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaaldelijk op de toets SOURCE om de functie " CD " te selecteren.

Druk op een van de toetsen voor het selecteren van een nummer op de CD.

Druk op de toets LIJST voor een lijst van de beschikbare nummers op de CD.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit zoeken.

Een MP3-compilatie afspelen

Plaats een MP3-CD in de CD-speler.

Het audiosysteem scant de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.

Op een enkele disc kan de CD-speler tot

255 MP3-bestanden lezen, verspreid over 8 niveaus.

Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.

Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaaldelijk op de toets SOURCE om de functie " CD " te selecteren.

de toets SOURCE om de functie " CD " te selecteren.

Druk op een van de toetsen voor het selecteren van een nummer op de CD.

Druk op de toets LIJST voor een lijst van de beschikbare nummers op de CD.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit zoeken.

Een MP3-compilatie afspelen

Plaats een MP3-CD in de CD-speler.

Het audiosysteem scant de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.

Op een enkele disc kan de CD-speler tot

255 MP3-bestanden lezen, verspreid over 8 niveaus.

Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.

Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaaldelijk op de toets SOURCE om de functie " CD " te selecteren.

Druk op een van de toetsen voor het selecteren van een map op de CD.

Druk op een van de toetsen voor het selecteren van een nummer op de CD.

Druk op de toets LIJST voor een lijst van de beschikbare bestanden op de

MP3-compilatie.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit zoeken.

Bluetooth

®

streaming audio

Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audioinstallatie in de auto af te spelen.

Koppel de telefoon.

(Zie de rubriek " Koppelen van een telefoon ").

Activeer de bron Streaming door op de toets SOURCE te drukken.

In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetspaneel worden geactiveerd.

U kunt audiobestanden selecteren via de toetsen op het bedieningspaneel van het audiosysteem en de stuurwieltoetsen.

De informatie over de audiobestanden kan op het scherm worden weergegeven, als de telefoon deze functie ondersteunt. De weergavekwaliteit hangt af van de kwaliteit van het signaal van de telefoon.

Apple

®

-speler aansluiten

Sluit de Apple ® -speler met een geschikte kabel

(niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting.

Bluetooth®-audiosysteem

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / afspeellijsten).

De softwareversie van het audiosysteem kan incompatibel zijn met de softwareversie van uw

Apple ® -speler.

10

Informatie en tips

De CD-speler speelt audiobestanden af met de extensie .mp3, .wma, .wav en .aac met een bitrate tussen 32 kbps en 320 kbps.

De CD-speler is ook compatibel met de modus

TAG (ID3 tag, WMA TAG).

Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...) kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie .wma moeten van het type WMA 9 Standaard zijn.

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.

Via de USB-aansluiting speelt het systeem audiobestanden af met de extensie ".mp3, .wma,

.wav, .cbr, .vbr" met een bitrate van 32 tot 320

Kbps.

Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...) kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie .wma moeten van het type WMA 9 Standaard zijn.

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.

181

182

Bluetooth®-audiosysteem

Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen maximaal 20 karakters te gebruiken; vermijd daarbij speciale tekens (bijv. : « ? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd.

Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld.

Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit.

Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.

Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Gebruik uitsluitend USB-sticks die geformatteerd zijn naar FAT32 (File

Allocation Table).

Gebruik voor een correcte werking de originele USB-kabels van Apple ® .

Telefoon

Koppelen van een

Bluetooth

®

-telefoon

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een

Bluetooth-telefoon aan het Bluetoothhandsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze

"zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

Welke diensten beschikbaar zijn, is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van het gebruikte

Bluetooth-toestel.

Controleer de handleiding van uw telefoon en de informatie van uw provider om te kijken tot welke diensten u toegang hebt.

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten.

Procedure via het systeem

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Verbindingen ".

Bevestig met OK .

Selecteer " Extern apparaat zoeken via

Bluetooth ".

Bevestig met OK .

Een venster opent met de melding "Bezig te zoeken".

Selecteer in de lijst van gedetecteerde randapparatuur de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.

Voltooien van de koppeling

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.

Mocht de koppeling niet gelukt zijn, dan kunt u het nogmaals proberen. Dit kan een onbeperkt aantal keren.

Op het scherm verschijnt een melding dat de koppeling is geslaagd.

Informatie en tips

Via het menu " Telefoon " hebt u onder andere toegang tot de volgende functies:

" Telefoonboek ", als uw telefoon geheel compatibel is, " Oproepenlijst ", " Gekoppelde apparaten bekijken ".

Afhankelijk van het type telefoon kan het nodig zijn toestemming te geven voor de toegang van het systeem tot de verschillende functies.

Raadpleeg de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, extra informatie, ...).

Verbindingen beheren

De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bluetooth en streaming van audio.

De mogelijkheid van het systeem om maar

één profiel te koppelen, hangt af van de telefoon. Het is mogelijk dat er standaard beide profielen kunnen worden verbonden.

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Verbindingen ".

Druk op OK om te bevestigen.

Selecteer "Bluetooth Beheer Bluetoothverbindingen " en bevestig. Er wordt een lijst met de gekoppelde telefoons weergegeven.

Informatie en tips

Via het menu " Telefoon " hebt u onder andere toegang tot de volgende functies:

" Telefoonboek ", als uw telefoon geheel compatibel is, " Oproepenlijst ", " Gekoppelde apparaten bekijken ".

Afhankelijk van het type telefoon kan het nodig zijn toestemming te geven voor de toegang van het systeem tot de verschillende functies.

Raadpleeg de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, extra informatie, ...).

Verbindingen beheren

De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bluetooth en streaming van audio.

De mogelijkheid van het systeem om maar

één profiel te koppelen, hangt af van de telefoon. Het is mogelijk dat er standaard beide profielen kunnen worden verbonden.

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Verbindingen ".

Druk op OK om te bevestigen.

Selecteer "Bluetooth Beheer Bluetoothverbindingen " en bevestig. Er wordt een lijst met de gekoppelde telefoons weergegeven.

Druk op OK om te bevestigen.

Geeft aan dat een apparaat is verbonden.

Bluetooth®-audiosysteem

Als u een koppeling uit het systeem verwijdert, vergeet dan niet om deze koppeling ook uit uw telefoon te verwijderen.

10

Druk op OK om te bevestigen.

Een cijfer geeft aan dat het profiel met het systeem is verbonden:

– 1 voor media of 1 voor telefoon.

– 2 voor media en telefoon.

Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor streaming audio is.

Geeft aan dat het profiel voor handsfree bellen actief is.

Selecteer een telefoon.

Druk op OK om te bevestigen.

Vervolgens selecteert en bevestigt u:

– Aansluiten telefoon / Telefoon afsluiten : om alleen de telefoon of de handsfreeset te verbinden/de verbinding ervan te verbreken.

– Aansluiten mediaspeler / Mediaspeler afsluiten : om alleen de streaming-verbinding te realiseren/te verbreken.

– Aansluiten telefoon en mediaspeler

/ Telefoon + mediaspeler afsluiten /: om de telefoon (handsfreeset en streaming) te verbinden/de verbinding ervan te verbreken.

– Verbinding verwijderen : koppeling verwijderen.

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Selecteer met de toetsen het tabblad " JA " op het scherm.

Bevestig met OK .

Druk op deze stuurwieltoets om het gesprek aan te nemen.

Bellen

Via het menu " Telefoon ".

Selecteer " Bellen ".

Selecteer " Nummer kiezen ".

Of

Selecteer " Telefoonboek ".

Of

Selecteer " Logboek ".

Bevestig met OK .

Houd deze toets langer dan twee seconden ingedrukt om het telefoonboek te openen. Vervolgens kunt u met de draaiknop door het telefoonboek scrollen.

183

184

Bluetooth®-audiosysteem

Een gesprek beëindigen

Via het menu " Telefoon ".

Selecteer " Ophangen ".

Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.

Druk tijdens een telefoongesprek langer dan twee seconden op een van deze toetsen.

Afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon heeft het systeem toegang tot het telefoonboek van de telefoon gedurende de tijd dat de Bluetooth-verbinding actief is.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde

Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van het audiosysteem.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een telefoonboek dat, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van het telefoonboek is niet beschikbaar als het telefoonboek leeg is.

Gesprekken beheren

Druk tijdens het gesprek op OK om het contextmenu te openen.

Gesprek beëindigen

Selecteer in het contextmenu " Gespr. beëindigen " om het gesprek te beëindigen.

Bevestig met OK .

Microfoon uitschakelen

(de gesprekspartner kan niet meeluisteren)

In het contextmenu:

– selecteer " Micro OFF " om de microfoon uit te schakelen.

– deselecteer " Micro OFF " om de microfoon in te schakelen.

Bevestig met OK .

Spraakserver

Selecteer in het contextmenu " Toon

DTMF " en bevestig uw keuze om het digitale toetsenbord te kunnen gebruiken om door het menu van de interactieve spraakserver te surfen.

Bevestig met OK .

Wisselgesprek

Selecteer " Verwisselen " in het contextmenu en bevestig uw keuze om een in de wacht gezet gesprek voort te zetten.

Bevestig met OK .

Doorschakelfunctie

In het contextmenu:

– selecteer " Modus telefoon " om het gesprek via de telefoon voort te zetten (bijv. om tijdens het uitstappen het gesprek te kunnen voortzetten).

– deselecteer " Modus telefoon " om het gesprek in de auto voort te zetten.

Bevestig met OK .

Als het contact is uitgeschakeld wordt de

Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als u in de auto stapt en wordt het geluid weer weergegeven via het systeem

(afhankelijk van de specificaties van de telefoon).

In sommige gevallen moet u de doorschakelfunctie via de telefoon activeren.

Contactenlijst

Houd SOURCE of SRC ingedrukt om de contactenlijst te openen.

Selecteer " Telefoonboek " voor een overzicht van alle contacten.

Bevestig met OK .

Druk op MENU als u gegevens van contacten in het systeem wilt veranderen, selecteer dan " Telefoon " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Beheer index " en bevestig uw keuze.

U kunt kiezen uit:

– " Een bestand raadplegen ",

– " Een bestand verwijderen ",

– " Alle bestanden verwijderen ".

Afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon heeft het systeem toegang tot het telefoonboek van de telefoon gedurende de tijd dat de Bluetooth-verbinding actief is.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde

Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van het audiosysteem.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een telefoonboek dat, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van het telefoonboek is niet beschikbaar als het telefoonboek leeg is.

Spraakherkenning

Dankzij deze functie kunt u de spraakherkenning van uw smartphone via het systeem gebruiken.

Starten van de spraakherkenning (afhankelijk van het type stuurkolomschakelaars):

Houd het uiteinde van de lichtschakelaar enige tijd ingedrukt.

OF

Druk op deze toets.

Voor de spraakherkenning is een compatibele smartphone nodig die via

Bluetooth met de auto is verbonden.

Veelgestelde vragen

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw audiosysteem.

telefoonboek van de telefoon gedurende de tijd dat de Bluetooth-verbinding actief is.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde

Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van het audiosysteem.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een telefoonboek dat, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van het telefoonboek is niet beschikbaar als het telefoonboek leeg is.

Spraakherkenning

Dankzij deze functie kunt u de spraakherkenning van uw smartphone via het systeem gebruiken.

Starten van de spraakherkenning (afhankelijk van het type stuurkolomschakelaars):

Houd het uiteinde van de lichtschakelaar enige tijd ingedrukt.

OF

Druk op deze toets.

Voor de spraakherkenning is een compatibele smartphone nodig die via

Bluetooth met de auto is verbonden.

Veelgestelde vragen

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw audiosysteem.

Na het afzetten van de motor wordt het audiosysteem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-stand van het audiosysteem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto leeg raakt.

► Start de auto om de accu op te laden.

De melding "het audiosysteem is oververhit" wordt op het scherm weergegeven.

Als de buitentemperatuur te hoog wordt, schakelt het audiosysteem over op een automatische beschermingsstand tegen oververhitting, waarbij het volume kan worden verlaagd of de cd-speler gestopt, ter bescherming van het systeem.

► Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

Radio

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, cd...).

Voor een optimale luisterkwaliteit kunnen de geluidsinstellingen (Volume, Bass, hoge tonen, Geluidseffect en Loudness) worden aangepast aan de verschillende geluidsbronnen, waardoor er hoorbare verschillen zijn tussen de verschillende bronnen (radio, cd etc.).

► Controleer of de geluidsinstellingen

(Volume, Bass, hoge tonen, Geluidseffect

Bluetooth®-audiosysteem en Loudness) goed zijn ingesteld voor de bronnen waarnaar u luistert. We raden u aan om de geluidsinstellingen (Bass, hoge tonen, balans voor/achter en balans links/rechts) in de middelste stand, de geluidssfeer op "Geen" en de correctie van het volume in de cd-stand op

"Actief" en in de radiostand op "Niet actief" te zetten.

De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt weergegeven...).

Er is een verkeerde golflengte geselecteerd.

► Druk op de toets BAND om terug te keren naar de golflengte (FM, FM2, DAB, AM) waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

TA voor verkeersinformatie wordt weergegeven, maar ik ontvang geen verkeersinformatie.

De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.

► Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt weergegeven, enz.).

De auto is te ver verwijderd van het zendstation of er is geen zendstation aanwezig in het geografische gebied.

10

185

186

Bluetooth®-audiosysteem

► Activeer de RDS-functie om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Elementen uit de omgeving (zoals heuvels, gebouwen, tunnels en ondergrondse parkeergarages) kunnen de ontvangst blokkeren, ook in de RDS-stand.

Dit is heel normaal en betekent niet dat het audiosysteem defect is.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd

(bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

► Laat de antenne controleren door een dealer.

Het geluid wordt in de radiostand af en toe 1 of 2 seconden onderbroken.

Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een andere frequentie voor een betere ontvangst van de radiozender.

► Schakel de RDS-functie uit als dit te vaak en steeds op hetzelfde traject gebeurt.

Media

De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.

De batterij van het apparaat is misschien onvoldoende opgeladen.

► Laad de batterij van het apparaat op.

Het scherm toont de melding "Storing

USB-apparaat".

De USB-stick wordt niet herkend of is mogelijk defect.

► Formatteer de USB-stick opnieuw.

De cd wordt steeds uitgeworpen of niet afgespeeld.

De cd is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door het audiosysteem worden herkend.

De cd is tegen kopiëren beveiligd en deze beveiliging wordt niet door het audiosysteem herkend.

► Controleer of de cd goed in de speler is geplaatst.

► Controleer de staat van de cd: de cd kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

► Controleer bij een opgenomen cd de inhoud: zie het advies in het hoofdstuk "Audio".

Door een te slechte kwaliteit kunnen bepaalde gebrande cd's niet door het audiosysteem worden afgespeeld.

De geluidskwaliteit van de cd is slecht.

De cd is bekrast of van slechte kwaliteit.

► Gebruik alleen cd's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

De geluidsinstellingen (lage tonen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de cd-speler afgestemd.

► Zet het niveau van de lage en hoge tonen op

0, zonder een geluidseffect te selecteren.

Muziek op een smartphone wordt niet via de

USB-aansluiting afgespeeld.

Afhankelijk van het type smartphone moet het audiosysteem toestemming krijgen van de smartphone voor toegang tot de muziekbestanden.

► Activeer het MTP-profiel op de smartphone handmatig (menu USB-instellingen).

Telefoon

Ik heb geen toegang tot mijn voicemail.

Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit ondersteunen.

► Ga naar het menu voor telefoneren en kies het nummer van uw voicemail dat u van uw provider hebt gekregen.

Ik kan mijn telefoonboek niet openen.

► Controleer of uw telefoon compatibel is.

U hebt tijdens de koppeling het systeem geen toestemming gegeven voor toegang tot het telefoonboek.

► Geef het systeem toegang tot het telefoonboek van uw telefoon.

Het gesprek wordt onderbroken als ik in de auto stap.

De handsetstand is ingeschakeld.

► Schakel de handsetstand uit om het gesprek over te zetten naar het systeem van de auto.

Het lukt niet om mijn telefoon via Bluetooth te koppelen.

De koppelingsprocedure kan afhankelijk van de telefoon (model, besturingssysteem) verschillen en bepaalde telefoons zijn niet compatibel.

► Voordat u de telefoon en het systeem gaat koppelen, moet u de telefoonkoppeling uit het systeem en de systeemkoppeling van de telefoon verwijderen om te kijken of de telefoon geschikt is.

CITROËN Connect Radio

Multimedia-audiosysteem -

Apps - Bluetooth

®

-telefoon

De functies en de instellingen die worden beschreven, verschillen afhankelijk van de uitvoering van de auto en de configuratie.

Om veiligheidsredenen en omdat deze handelingen de aandacht van de bestuurder vereisen, moeten deze handelingen worden uitgevoerd wanneer de auto stilstaat en het contact is ingeschakeld:

– De smartphone in de Bluetooth-modus koppelen met het systeem.

– De smartphone gebruiken.

– Verbinding maken met de CarPlay ® -,

MirrorLink TM - of Android Auto apps (de weergave van bepaalde apps wordt onderbroken wanneer met de auto wordt gereden).

– De systeeminstellingen en de configuratie wijzigen.

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in de auto functioneert.

De melding Eco-modus wordt weergegeven wanneer het systeem in de betreffende modus wordt gezet.

De broncodes van Open Source

Software (OSS) van het systeem, zijn op de volgende sites verkrijgbaar: https://www.groupe-psa.com/fr/oss/ https://www.groupe-psa.com/en/oss/

De eerste stappen

Als u bij draaiende motor op de toets drukt, wordt het geluid onderbroken.

Als u bij afgezet contact op de toets drukt, wordt het systeem ingeschakeld.

Verhoog of verlaag het volume met het wieltje of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de uitvoering).

Gebruik de toetsen aan weerszijden van of onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen.

Gebruik al naar gelang het model de toetsen

"Bron" of "Menu" aan de linkerkant van het touchscreen om de menu's te openen en

CITROËN Connect Radio druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen.

U kunt op elk gewenst moment de menu's oproepen door het scherm kort met drie vingers aan te raken.

Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.

Voor pagina's met meerdere tabbladen onder aan het scherm, kan tussen de pagina's gewisseld worden door op de gewenste pagina te tikken of door een vinger te gebruiken en de pagina's naar links of rechts te verschuiven.

Druk op het gearceerde gedeelte om één niveau terug te gaan of om uw keuze te bevestigen.

Druk op de zwarte pijl om een niveau lager te gaan of om uw keuze te bevestigen.

11

Het touchscreen is een capacitief scherm.

Voor het schoonmaken van het scherm is het raadzaam gebruik te maken van een niet schurende zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.

Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen.

Raak het scherm niet aan met natte handen.

Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen:

– Statusinformatie van de airconditioning

(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreeks toegang tot het desbetreffende menu.

– Menu statusinformatie Radio Media en

Telefoon.

187

188

CITROËN Connect Radio

– Statusinformatie Privacy.

– Toegang tot de instellingen van het touchscreen en het digitaal instrumentenpaneel.

Audiobronnen selecteren (afhankelijk van de uitrusting):

– FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van de uitrusting).

– Telefoon verbonden via Bluetooth en multimedia-uitzending Bluetooth (streaming).

– USB-geheugenstick.

– Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler (afhankelijk van de uitrusting).

Als het zeer warm is in het interieur, kan het voorkomen dat het geluidsvolume lager wordt gezet om het systeem te beschermen. Het systeem kan dan gedurende 5 minuten of langer in de standby-modus (scherm en geluid worden uitgeschakeld) staan.

Het systeem werkt weer normaal wanneer de temperatuur in het passagiersgedeelte is gezakt.

Stuurkolomschakelaars

Bedieningselementen op het stuurwiel - Type 1

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Geluidsbron wijzigen (radio, USB-uitgang,

AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten), CD-speler, audiostreaming).

Een selectie bevestigen.

Verhogen van het geluidsvolume.

Verlagen van het geluidsvolume.

Geluid onderbreken/weer inschakelen door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Bedieningsfuncties op het stuurwiel - Type 2

In het menu "Instellingen" kunt u een individueel profiel of een profiel voor een groep mensen met gedeelde interesses aanmaken, en een groot aantal instellingen

(voorkeuzezenders, audio-instellingen, sfeer, enz.) configureren. De instellingen worden automatisch toegepast.

Radio:

Vorige/volgende voorkeuzezender selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Media:

Vorig/volgend nummer selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bijwerken.

Media:

Gesproken commando's :

Deze toets bevindt zich op het stuurwiel of op het uiteinde van de lichtschakelaar

(afhankelijk van de uitvoering).

Kort indrukken: gesproken commando's smartphone via het systeem.

Verhogen van het geluidsvolume.

Verlagen van het geluidsvolume.

Geluid onderbreken door tegelijkertijd op de toetsen voor het verhogen en verlagen van

CITROËN Connect Radio het geluidsvolume te drukken (afhankelijk van de uitrusting).

Geluidsweergave weer inschakelen door op één van de twee volumetoetsen te drukken.

Media (kort indrukken): veranderen van multimediabron.

Telefoon (kort indrukken): telefoongesprek starten.

Tijdens telefoongesprek (kort indrukken): toegang tot het telefoonmenu.

Telefoon (lang indrukken) : inkomend gesprek weigeren, gesprek beëindigen; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu.

Radio (draaien): automatisch zoeken naar vorige/volgende zender.

Media (draaien): vorige/volgende nummer, scrollen door lijsten.

Kort indrukken : bevestigen van een selectie.

Indien niets geselecteerd: toegang tot voorkeuzezenders.

Radio : weergeven van de zenderlijst.

Media : weergeven van de tracklijst.

Radio (ingedrukt houden): bijwerken van de lijst met beschikbare radiozenders.

Menu's

Apps

Toegang tot te configureren apparaten.

Radio Media

Telefoon

Verbind een mobiele telefoon via

Bluetooth ® .

Gebruik bepaalde apps op een smartphone die is verbonden via MirrorLink TM , CarPlay ® of

Android Auto.

Instellingen

11

Selecteer een geluidsbron of radiozender.

Configureer een persoonlijk profiel en/of configureer het geluid (balans, sfeer enz.)

189

190

CITROËN Connect Radio en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, enz.).

Rijden

Airconditioning

18,5 21,5

Schakel bepaalde voertuigfuncties in of uit, of configureer deze.

Navigatie

Stel de navigatie in en selecteer uw bestemming via MirrorLink TM , CarPlay ® of

Android Auto.

Stel de instellingen voor temperatuur en de luchtstroom in.

Applicaties

Foto's bekijken

Steek een USB-geheugenstick in de USB-poort.

Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het systeem kan mappen en beeldbestanden in de volgende indelingen lezen: .tiff; .gif; .jpg/jpeg;

.bmp; .png.

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Beheer foto's ".

Selecteer een map.

Selecteer een afbeelding om deze te bekijken.

Druk op deze toets voor informatie over de foto.

Druk op de pijl Terug om één niveau terug te gaan.

Berichten beheren

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op "SMS".

Selecteer het tabblad "SMS".

Druk op deze toets om de scherminstellingen voor berichten te selecteren.

Druk op deze toets om een ontvanger te zoeken en te selecteren.

Selecteer het tabblad "SMS-berichten".

Druk op deze toets om de scherminstellingen voor berichten te selecteren.

Druk op deze toets om een nieuw bericht te schrijven.

Druk op de prullenbak naast het geselecteerde bericht om het bericht te verwijderen.

Druk op de toets naast het geselecteerde bericht om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op deze toets om de bestaande tekst te bewerken en aan te passen.

Druk op deze toets om een nieuw bericht te schrijven.

Druk op de prullenbak om het bericht te verwijderen.

Radio

Een radiozender selecteren

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op een van de toetsen om automatisch naar radiozenders te zoeken.

Of

Verplaats de schuifbalk om handmatig naar andere frequenties te zoeken.

Of

Druk op de frequentie.

Voer de waarden van de FM- en

AM-frequentieband in via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om te bevestigen.

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door het merk is

Druk op deze toets om de bestaande tekst te bewerken en aan te passen.

Druk op deze toets om een nieuw bericht te schrijven.

Druk op de prullenbak om het bericht te verwijderen.

Radio

Een radiozender selecteren

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op een van de toetsen om automatisch naar radiozenders te zoeken.

Of

Verplaats de schuifbalk om handmatig naar andere frequenties te zoeken.

Of

Druk op de frequentie.

Voer de waarden van de FM- en

AM-frequentieband in via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om te bevestigen.

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een USB-lader die is aangesloten op de 12 V-aansluiting.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit fenomeen is heel normaal bij de transmissie van radiogolven, en geven in geen geval een defect van het audiosysteem aan.

De frequentieband wijzigen

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Band " om de frequentieband te wijzigen.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Opslaan van een radiozender

Selecteer een zender of een frequentie.

Druk kort op de lege ster. Als de ster is gevuld, is de radiozender al opgeslagen.

Of

Selecteer een zender of een frequentie.

Druk op " Opslaan ".

Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan lang ingedrukt.

CITROËN Connect Radio

RDS inschakelen/ uitschakelen

Als RDS is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen.

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Schakel " RDS " in of uit.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Het kan zijn dat het volgen van een

RDS-zender niet in het hele land beschikbaar is, omdat veel radiozenders geen dekking hebben in het hele land. Daardoor kan de zender tijdens het rijden wegvallen.

Tekstberichten weergeven

De functie "Radio-tekstberichten" toont informatie die door de radiozender wordt uitgezonden en die betrekking heeft op de zender, of op het nummer wat op dat moment wordt afgespeeld.

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

11

191

192

CITROËN Connect Radio

Schakel " INFO " in of uit.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Verkeersinformatie (TA) beluisteren

De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de

TA-verkeersinformatie. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt. Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken voor de weergave van het

TA-verkeersinformatiebericht. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt het afspelen van de vorige media hervat.

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Schakel " TA " in of uit.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Audio-instellingen

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Audio-instellingen ".

Selecteer het tabblad " Klank ",

" Verdeling ", " Geluid ", " Spraak ", of

" Beltonen " om de geluidsinstellingen te configureren.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Op het tabblad " Klank " zijn de geluidsinstellingen Equalizer , Bass ,

Medium en Treble voor elke geluidsbron verschillend en onafhankelijk van elkaar.

Op het tabblad " Verdeling " zijn de instellingen Alle passagiers , Bestuurder en

Alleen vóór gelijk voor alle bronnen.

Schakel, op het tabblad, " Geluid ",

" Snelheidsafhankelijke volumeregeling ",

" Extra ingang " en " Geluiden touchscreen " in of uit.

De balans/verdeling (of spatialisatie met het Arkamys © -systeem) verwerkt audio zodanig dat de geluidskwaliteit wordt afgestemd op het aantal personen in de auto.

Audio in de auto: Arkamys Sound

Staging © optimaliseert de verdeling van geluid in het passagiersgedeelte.

Digitale radio

(DAB, Digital Audio

Broadcasting)

Digitale radio

Digitale radio biedt een betere geluidskwaliteit.

De verschillende "multiplex/bundels" bieden keuze uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Band " om " DAB-band " te selecteren.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

FM-DAB

"DAB" is niet overal in het land beschikbaar.

Als het digitale signaal zwak is, kunt u met

"FM-DAB" dezelfde zender blijven beluisteren omdat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar).

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Schakel " FM-DAB " in of uit.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Als "FM-DAB" is geactiveerd, kan er een onderbreking van een paar seconden zijn wanneer het systeem schakelt naar

"FM"-analoge radio, en in sommige gevallen kan het volume veranderen.

Wanneer de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB".

Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet beschikbaar is als "FM" of "FM-DAB" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Media

USB-poort

Steek de USB-geheugenstick in de

USB-poort, of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan.

Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Als "FM-DAB" is geactiveerd, kan er een onderbreking van een paar seconden zijn wanneer het systeem schakelt naar

"FM"-analoge radio, en in sommige gevallen kan het volume veranderen.

Wanneer de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB".

Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet beschikbaar is als "FM" of "FM-DAB" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Media

USB-poort

Steek de USB-geheugenstick in de

USB-poort, of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan.

Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Verminder het aantal niet-muziekbestanden en het aantal mappen om de wachttijd te verkorten.

Elke keer wanneer het contact wordt ingeschakeld of wanneer er een USBgeheugenstick wordt ingestoken, worden de afspeellijsten bijgewerkt. Het audiosysteem slaat deze lijsten op, zodat deze sneller worden geladen wanneer ze niet gewijzigd zijn.

Externe

(AUX)-jackaansluiting

Afhankelijk van de uitrusting

Sluit een draagbaar apparaat (MP3speler, enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de jack-aansluiting.

Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als "Extra ingang" in de audio-instellingen is geselecteerd.

Stel eerst het volume van het draagbare apparaat af (op een hoog geluidsniveau). Stel dan het geluidsvolume van het audiosysteem in.

De bediening vindt plaats via het draagbare apparaat.

Geluidsbron selecteren

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " BRONNEN ".

Selecteer de geluidsbron.

CITROËN Connect Radio

BluetoothStreaming

®

Met Streaming kunt u via uw smartphone naar audio luisteren.

Het profiel Bluetooth moet hiervoor worden geactiveerd.

Stel eerst het volume van het draagbare apparaat af (op een hoog geluidsniveau). Stel dan het geluidsvolume van het systeem in.

Als het afspelen niet automatisch begint, kan het zijn dat u het afspelen van de audio moet starten via de smartphone.

Bediening verloopt via het externe apparaat of via de aanraaktoetsen van het systeem.

Als de Streaming eenmaal is gestart, wordt uw smartphone als een geluidsbron beschouwd.

Apple

®

-speler aansluiten

Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de

USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums

/ genres / playlists / audioboeken / podcasts).

U kunt ook een gestructureerde indeling in bibliotheekvorm gebruiken.

De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug

11

193

194

CITROËN Connect Radio naar het eerste niveau in de structuur en kiest u een andere indeling (bijvoorbeeld afspeellijsten). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar het gewenste nummer.

De softwareversie van het audiosysteem kan incompatibel zijn met de softwareversie van de

Apple ® -speler.

Informatie en tips

Het systeem ondersteunt USB-apparaten voor massaopslag, BlackBerry ® -apparaten of Apple ® spelers via de USB-poorten. De adapterkabel wordt niet meegeleverd.

U beheert de apparaten met de bedieningstoetsen van het audiosysteem.

Andere apparaten, die bij het aansluiten niet door het systeem worden herkend, moeten met een kabel (niet meegeleverd) op de jack-plug worden aangesloten of via Bluetooth-streaming worden gekoppeld (indien compatibel).

Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het audiosysteem speelt alleen audiobestanden af met de bestandsextensie ".wav", ".wma",

".aac", ".ogg" en ".mp3" met een bitrate tussen

32 Kbps en 320 Kbps.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld.

Andere typen audiobestanden (".mp4", enz.) kunnen niet worden afgespeeld.

Alle ".wma"-bestanden moeten standaard WMA

9-bestanden zijn.

De ondersteunde bemonsteringsfrequenties

(sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 KHz.

Om problemen met lezen en weergeven te voorkomen, raden wij aan om bestandsnamen te kiezen van maximaal 20 tekens die geen speciale tekens bevatten (zoals, " ? . ; ù).

Gebruik uitsluitend USB-geheugensticks met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).

Wij raden aan om de originele USB-kabel voor het draagbare apparaat te gebruiken.

Telefoon

USB-aansluitingen

Zie de rubriek “Ergonomie en comfort” voor meer informatie over de USB-aansluitingen die compatibel zijn met de uitvoering).

CarPlay ® - MirrorLink TM - of Android Auto -applicaties (afhankelijk van de

Door uw smartphone te synchroniseren kunt u de met CarPlay ® , MirrorLink TM of

Android Auto compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto. Voor CarPlay ® compatibele apps moet eerst de functie CarPlay ® op de smartphone geactiveerd worden.

Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Houd daarom zowel het besturingssysteem van de smartphone als de datum en de tijd van de smartphone en van het systeem up-to-date .

Ga naar de landelijke internetsite van het merk om te zien welke smartphones compatibel zijn.

MirrorLink

TM

-verbinding voor smartphones

De functie "MirrorLink TM " werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Telefoon niet verbonden via

Bluetooth

®

Wanneer u een smartphone aansluit op het systeem, raden wij u aan om

Bluetooth ® op de smartphone in te schakelen.

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een

USB-kabel is verbonden.

Druk op het scherm van het systeem op

" Telefoon " om het beginscherm weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de app in het systeem te starten.

Bij bepaalde smartphones moet de functie

" MirrorLink TM " worden geactiveerd.

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Telefoon verbonden via Bluetooth

®

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een

USB-kabel is verbonden.

Druk op het scherm van het systeem op

" Telefoon " om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de app in het systeem te starten.

Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de reeds op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie.

Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de aanraaktoetsen in de bovenste balk van het scherm.

Druk op het scherm van het systeem op

" Telefoon " om het beginscherm weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de app in het systeem te starten.

Bij bepaalde smartphones moet de functie

" MirrorLink TM " worden geactiveerd.

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Telefoon verbonden via Bluetooth

®

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een

USB-kabel is verbonden.

Druk op het scherm van het systeem op

" Telefoon " om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de app in het systeem te starten.

Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de reeds op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie.

Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de aanraaktoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk, kan het zijn dat het even duurt voordat de apps beschikbaar zijn.

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een

USB-kabel is verbonden.

Druk in het systeem op Telefoon om de

CarPlay ® -interface weer te geven.

Of

Als de smartphone al via Bluetooth ® is verbonden.

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een

USB-kabel is verbonden.

Druk op het scherm van het systeem op geven.

" Telefoon " om het beginscherm weer te

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " CarPlay " om de CarPlay ® interface weer te geven.

-

Wanneer de USB-kabel wordt aangesloten, schakelt de functie

CarPlay ® de Bluetooth ® -modus van het systeem uit.

CITROËN Connect Radio

Wanneer de USBkabel wordt ontkoppeld en het contact uit en weer in wordt geschakeld, schakelt het systeem niet automatisch naar de RAD MEDIA-modus. De bron moet handmatig worden gewijzigd.

De CarPlay ® -navigatie is op elk moment toegankelijk door op de Navigation -toets van het systeem te drukken.

Android Auto-verbinding voor smartphones

Download de Android Auto app op de smartphone.

De functie "Android Auto" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Telefoon niet verbonden via

Bluetooth

®

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een

USB-kabel is verbonden.

Druk op het scherm van het systeem op

" Telefoon " om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Android Auto " om de app in het systeem te starten.

Bij bepaalde smartphones moet de functie

" Android Auto " worden geactiveerd.

11

195

196

CITROËN Connect Radio

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Wanneer u een smartphone aansluit op het systeem, raden wij u aan om

Bluetooth ® op de smartphone in te schakelen.

Telefoon verbonden via Bluetooth

®

Druk op het scherm van het systeem op

" Telefoon " om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Android Auto " om de app in het systeem te starten.

Tijdens de Android Auto-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de aanraaktoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk, kan het zijn dat het even duurt voordat de apps beschikbaar zijn.

Een Bluetooth koppelen

®

-telefoon

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte

Bluetooth-apparaten. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de telefoon om te kijken welke diensten beschikbaar zijn.

De functie Bluetooth moet zijn ingeschakeld, en de telefoon moet zijn ingesteld op "zichtbaar voor alle apparaten"

(in de telefooninstellingen).

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door de telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.

Wanneer het koppelen niet lukt, raden wij u aan om op de telefoon de functie

Bluetooth uit te schakelen en weer in te schakelen.

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst met gedetecteerde apparaten.

Accepteer, in het systeem, het verzoek om verbinding met de telefoon te maken.

Procedure via het systeem

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Bluetooth zoeken ".

Er wordt een lijst met de gedetecteerde telefoons weergegeven.

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.

Verbinding delen

Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor:

– " Telefoon " (handsfree-set, uitsluitend telefoon),

– " Streaming " (streaming: draadloos audiobestanden via de telefoon afspelen),

– " Gegevens mobiel internet ".

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Afhankelijk van het type telefoon, wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten goed te keuren.

De mogelijkheid van het systeem om maar één profiel te koppelen hangt af van de telefoon.

Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie de verbindingsprofielen geselecteerd.

Profielen die compatibel zijn met het systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,

AVRCP, MAP en PAN.

Ga naar de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies, enz.).

Automatisch opnieuw verbinden

Wanneer u met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, terugkomt in uw auto wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het inschakelen van het contact automatisch verbinding gemaakt met de telefoon (indien

Bluetooth is ingeschakeld).

Het verbindingsprofiel wijzigen:

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Bluetooth-verbinding" om een lijst met gekoppelde apparatuur weer te geven.

Druk op de toets "Details" van een gekoppeld apparaat.

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Telefoonverbindingen beheren

Met deze functie kunt u een apparaat aansluiten of ontkoppelen, of een koppeling verwijderen.

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Bluetooth-verbinding" om een lijst met gekoppelde apparatuur weer te geven.

Automatisch opnieuw verbinden

Wanneer u met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, terugkomt in uw auto wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het inschakelen van het contact automatisch verbinding gemaakt met de telefoon (indien

Bluetooth is ingeschakeld).

Het verbindingsprofiel wijzigen:

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Bluetooth-verbinding" om een lijst met gekoppelde apparatuur weer te geven.

Druk op de toets "Details" van een gekoppeld apparaat.

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Telefoonverbindingen beheren

Met deze functie kunt u een apparaat aansluiten of ontkoppelen, of een koppeling verwijderen.

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Bluetooth-verbinding" om een lijst met gekoppelde apparatuur weer te geven.

Druk op de naam van de telefoon die in de lijst is geselecteerd om de koppeling ongedaan te maken.

Druk er nogmaals op om de telefoon weer te koppelen.

Verwijderen van een telefoon

Druk op het prullenbaksymbool rechts boven op het scherm om een prullenbak naast de geselecteerde telefoon weer te geven.

Druk op het prullenbaksymbool naast de naam van de telefoon te verwijderen.

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.

En houd de toets

Of

TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren.

Druk op " Ophangen ".

Bellen

Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden.

Parkeer de auto.

CITROËN Connect Radio

Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.

Een nieuw nummer bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.

Druk op " Bellen" om het nummer te bellen.

Een contact bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Of, houd de TEL -toets op het stuurwiel ingedrukt.

Druk op " Contacten ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

Druk op " Bellen ".

Een recent gebruikt nummer bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Of

Houd

11

197

198

CITROËN Connect Radio de toets op het stuurwiel ingedrukt.

Druk op " Gesprekkenlijst ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

De beltoon instellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Volume beltoon: " om de volumebalk weer te geven.

Druk op de pijlen of verplaats de schuifbalk om het volume van de beltoon in te stellen.

Configuratie

Profielen configureren

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Profielen ".

Selecteer " Profiel 1 ", " Profiel 2 ", " Profiel 3 ", of

" Gemeensch.prof.

".

Druk op deze toets om een profielnaam in te voeren via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om op te slaan.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op deze toets om het profiel te activeren.

Druk nogmaals op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te resetten.

Helderheid instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op Lichtsterkte .

Verplaats de schuifbalk om de helderheid van het scherm en/of het instrumentenpaneel (afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Systeeminstellingen wijzigen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Systeemconfiguratie ".

Druk op het tabblad " Eenheden " om de eenheden voor afstand, brandstofverbruik en temperatuur te wijzigen.

Druk op het tabblad " Fabrieksparameters " om de begininstellingen te herstellen.

Als het systeem wordt teruggezet op de fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal ingesteld (afhankelijk van de uitvoering).

Druk op het tabblad " Systeeminfo " om de versie van de verschillende in het systeem geïnstalleerde modules te controleren.

Druk op het tabblad " Privacy ", of

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Privacy " om de privégegevensmodus in of uit te schakelen.

Schakel het volgende in of uit:

– " Niet delen (gegevens, locatie van de auto) ".

– " Alleen gegevens delen "

– " Gegevens en locatie van de auto delen "

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Schermconfig.

".

Druk op " Lichtsterkte ".

Verplaats de schuifbalk om de helderheid van het scherm en/of het instrumentenpaneel (afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op " Animatie ".

Schakel " Automatische tekstweergave " in of uit.

Selecteer " Overgangen met animaties ".

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

De taal selecteren

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Taal " om de taal te wijzigen.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

De tijd instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Datum en tijd ".

Selecteer " Tijd: ".

Druk op " Lichtsterkte ".

Verplaats de schuifbalk om de helderheid van het scherm en/of het instrumentenpaneel (afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op " Animatie ".

Schakel " Automatische tekstweergave " in of uit.

Selecteer " Overgangen met animaties ".

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op deze toets om de tijd in te stellen via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om de tijd op te slaan.

Druk op deze toets om de tijdzone in te stellen.

Selecteer hoe de tijd (12h/24h) moet worden weergegeven.

Schakel de zomertijd in of uit (+1 uur).

Schakel GPS-synchronisatie (UTC) in of uit.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

De taal selecteren

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Taal " om de taal te wijzigen.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

De tijd instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Datum en tijd ".

Selecteer " Tijd: ".

Het kan zijn dat het systeem niet automatisch overschakelt naar zomertijd/ wintertijd (afhankelijk van het land van verkoop).

De datum instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Datum en tijd ".

Selecteer " Datum: ".

Druk op deze toets om de datum in te stellen.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

CITROËN Connect Radio

Selecteer hoe de datum wordt weergegeven.

Druk nogmaals op de pijl Terug om te bevestigen.

U kunt alleen de tijd en de datum instellen wanneer "GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld.

Veelgestelde vragen

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over het systeem.

Radio

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af, of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt weergegeven, enz.).

De auto is te ver verwijderd van het zendstation, of er is geen zendstation aanwezig in het geografische gebied.

► Activeer de functie "RDS" via de bovenste balk om het systeem te laten controleren of er een krachtiger zendstation in het gebied aanwezig is.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit fenomeen is heel normaal, en geeft geen defect van het audiosysteem aan.

11

199

200

CITROËN Connect Radio

De antenne ontbreekt of is beschadigd

(bijvoorbeeld tijdens het inrijden van een wasstraat of parkeergarage).

► Laat de antenne controleren door een dealer.

Ik kan sommige opgeslagen radiozenders in de lijst niet ontvangen.

De naam van de zender verandert.

De zender wordt niet meer ontvangen, of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

► Druk op de ronde pijl op het tabblad "Lijst" van het scherm "Radio".

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde nummer).

Het systeem interpreteert deze informatie als de naam van de zender.

► Druk op de ronde pijl op het tabblad "Lijst" van het scherm "Radio".

Media

Het afspelen van de muziek op mijn USBgeheugenstick begint pas na lang wachten

(ongeveer 2 tot 3 minuten).

Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-geheugenstick staan, kan het erg lang duren tot de muziek op de USBgeheugenstick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).

► Wis de bestanden die standaard op de USBgeheugenstick staan, en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de

USB-geheugenstick.

Het kan zijn dat sommige informatietekens in de huidige afspeelmedia niet correct worden weergegeven.

Het audiosysteem kan bepaalde typen tekens niet verwerken.

► Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en mappen.

Het afspelen van streaming-bestanden start niet.

Het aangesloten apparaat start afspelen niet automatisch.

► Start het afspelen via het apparaat.

Titels van nummers en afspeeltijden worden niet op het scherm voor audiostreaming weergegeven.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

Telefoon

Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

► Controleer of de Bluetooth-functie van de telefoon is ingeschakeld.

► Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "zichtbaar voor alle apparaten" staat.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.

► Controleer op de website van het merk

(diensten) of de telefoon compatibel is.

Android Auto en CarPlay werken niet.

Android Auto en CarPlay worden niet ingeschakeld wanneer de USB-kabels van slechte kwaliteit zijn.

► Gebruik originele USB-kabels om de compatibiliteit te waarborgen.

Het volume van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.

Het volume is afhankelijk van het systeem en van de telefoon.

► Verhoog het volume van het audiosysteem, indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume van de telefoon indien nodig.

Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit van een telefoongesprek.

► Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, ventilatie lager zetten, snelheid verminderen, enz.).

De contacten staan niet op alfabetische volgorde.

Sommige telefoons hebben speciale weergaveopties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

► Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

Instellingen

Wanneer ik de instellingen voor hoge en lage tonen wijzig, wordt geluidssfeer uitgeschakeld.

Wanneer de geluidssfeer wordt gewijzigd, worden de instellingen voor hoge en lage tonen gereset.

De geluidssfeer is gekoppeld aan de hoge en lage tonen.

► Wijzig de instelling van de hoge en de lage tonen of wijzig de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Wanneer ik de instellingen voor balans wijzig, wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.

Wanneer u de instelling voor de geluidsverdeling wijzigt, worden de instellingen voor de balans gedeselecteerd.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

► Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen geluidsbronnen.

Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de geluidsinstellingen worden aangepast aan verschillende audiobronnen die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron.

► Controleer of de geluidsinstellingen overeenkomen met de bronnen waarnaar wordt geluisterd. Zet de geluidsinstellingen in de middelste stand.

Na het afzetten van de motor, wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-modus om de accu niet te ontladen.

► Start de auto om de laadstroom van de accu te verhogen.

CITROËN Connect Radio

11

201

202

CITROËN Connect Nav

CITROËN Connect Nav

GPS-navigatie - Apps -

Multimedia-audiosysteem

- Bluetooth

®

-telefoon

De functies en de instellingen die worden beschreven, verschillen afhankelijk van de uitvoering van de auto en de configuratie.

Om veiligheidsredenen en omdat deze handelingen de aandacht van de bestuurder vereisen, moeten deze handelingen worden uitgevoerd wanneer de auto stilstaat en het contact is ingeschakeld:

– De smartphone in de Bluetooth-modus koppelen met het systeem.

– De smartphone gebruiken.

– Verbinding maken met de CarPlay ® -,

MirrorLink TM - of Android Auto apps (de weergave van bepaalde apps wordt onderbroken wanneer met de auto wordt gereden).

– De systeeminstellingen en de configuratie wijzigen.

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

Het bericht Eco-modus wordt weergegeven wanneer het systeem in de betreffende modus wordt gezet.

Via de website van het merk kunt u updates voor systemen en kaarten downloaden.

Op de website wordt ook de procedure voor updaten vermeld.

De broncodes van Open Source

Software (OSS) van het systeem, zijn op de volgende sites verkrijgbaar: https://www.groupe-psa.com/fr/oss/ https://www.groupe-psa.com/en/oss/

De eerste stappen

Als u bij draaiende motor op de toets drukt, wordt het geluid onderbroken.

Als u bij afgezet contact op de toets wordt drukt, wordt het systeem ingeschakeld.

Volumeregeling.

Gebruik de toetsen aan weerszijden van of onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen.

Gebruik al naar gelang het model de toetsen

"Bron" of "Menu" aan weerszijden van het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen.

U kunt op elk gewenst moment het menu oproepen door het scherm kort met drie vingers aan te raken.

Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.

Druk op de "X" om een niveau lager te gaan.

Druk op "OK" om te bevestigen.

Het touchscreen is een capacitief scherm.

Voor het schoonmaken van het scherm is het raadzaam gebruik te maken van een niet schurende zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.

Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen.

Raak het scherm niet aan met natte handen.

Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen:

– Basisinformatie van de airconditioning

(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu.

– Rechtstreekse toegang tot de keuze van de geluidsbron, de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron).

– Toegang tot de notificaties van meldingen, e-mailberichten, updates van kaartgegevens en - afhankelijk van beschikbaarheid - de aanwijzingen van het navigatiesysteem

– Toegang tot de instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel.

23 °C 18,5 21,5 12:13

Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van de uitvoering):

– FM/DAB/AM*-radio *

– USB-stick.

– CD-speler (afhankelijk van het model).

– Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler (afhankelijk van het model).

– Telefoon verbonden via Bluetooth en multimedia-uitzending Bluetooth* (streaming).

Via het menu "Instellingen" kunt u een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke instellingen aanmaken, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio, audio-instellingen, navigatiegeschiedenis, favoriete contacten, enz.). De instellingen worden automatisch aangepast.

Als het zeer warm is in het interieur, kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Het systeem kan gedurende ten minste 5 minuten stand-by

(scherm en geluid uitgeschakeld) worden gezet.

Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt.

CITROËN Connect Nav

Stuurkolomschakelaars

Spraakbedieningssysteem :

Deze toets bevindt zich op het stuurwiel of op het uiteinde van de lichtschakelaar

(afhankelijk van de uitvoering).

Kort indrukken: spraakbediening van het systeem.

Lang indrukken: spraakbediening van smartphone of CarPlay ® , MirrorLink TM

(beschikbaarheid van het land), Android Auto via het systeem.

Verhogen van het geluidsvolume.

12

Verlagen van het geluidsvolume.

Geluid onderbreken door tegelijkertijd op de toetsen voor het verhogen en verlagen van het geluidsvolume te drukken (afhankelijk van de uitrusting).

Geluidsweergave weer inschakelen door op één van de twee volumetoetsen te drukken.

Media (kort indrukken): veranderen van multimediabron.

Telefoon (kort indrukken): telefoongesprek starten.

Tijdens telefoongesprek (kort indrukken): toegang tot het telefoonmenu.

Telefoon (lang indrukken) : inkomend gesprek weigeren, gesprek beëindigen; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu.

* afhankelijk van de uitrusting.

203

204

CITROËN Connect Nav

Radio (draaien): automatisch zoeken naar vorige/volgende zender.

Media (draaien): vorige/volgende nummer, scrollen door lijsten.

Kort indrukken : bevestigen van een selectie.

Indien niets geselecteerd: toegang tot voorkeuzezenders.

Radio : weergeven van de zenderlijst.

Media : weergeven van de tracklijst.

Radio (ingedrukt houden): bijwerken van de lijst met beschikbare radiozenders.

Menu's

Online navigatie

Apps

Gebruik bepaalde apps op een smartphone die is verbonden via

CarPlay ® , MirrorLink TM (in bepaalde landen beschikbaar), of Android Auto.

Controleer de status van de verbindingen van

Bluetooth ® en Wi-Fi.

Radio Media

Telefoon

Verbind een telefoon via Bluetooth ® , lees berichten en e-mails en verzend snelberichten.

Instellingen

FM 87.5 MHz

Voer de instellingen voor het navigatiesysteem in, en kies een bestemming.

Gebruik realtime diensten, afhankelijk van de uitrusting.

Selecteer een geluidsbron of radiozender, of laat foto's weergeven.

Configureer een persoonlijk profiel en/of configureer het geluid (balans, sfeer enz.) en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, enz.).

Auto

Schakel bepaalde voertuigfuncties in of uit, of configureer deze.

Airconditioning

18,5 21,5

Stel de instellingen voor temperatuur en de luchtstroom in.

Auto

Schakel bepaalde voertuigfuncties in of uit, of configureer deze.

Airconditioning

18,5 21,5

Stel de instellingen voor temperatuur en de luchtstroom in.

Gesproken commando's

Stuurkolomschakelaars

Gesproken commando's :

Gesproken commando's kunnen via elk scherm worden gegeven wanneer u kort op de toets "Gesproken commando's" drukt . Deze bevindt zich op het stuur of aan het uiteinde van de lichtschakelaar (afhankelijk van de uitrusting), maar u kunt alleen opdrachten geven wanneer er geen telefoongesprek wordt gevoerd.

Neem de volgende aanwijzingen in acht om ervoor te zorgen dat het systeem uw gesproken commando's altijd herkent:

– spreek met een normale stem de woorden volledig uit, zonder uw stem te verheffen.

– wacht voordat u spreekt altijd op de "piep"

(geluidssignaal).

– voor een optimale werking raden we aan de ruiten en het schuif-/kanteldak (afhankelijk van de uitvoering) te sluiten om geluiden van buitenaf te vermijden.

– vraag, voordat u gesproken commando's gebruikt, aan de overige inzittenden om niet te praten.

De eerste stappen

Voorbeeld van een "gesproken commando" voor het navigatiesysteem:

"Navigeer naar adres" "Kerkstraat 11

Amsterdam" .

CITROËN Connect Nav

Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de radio en de multimediafuncties:

"Artiest ""Madonna"" afspelen" .

Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de telefoon:

"Bel Jan" .

De gesproken commando's zijn beschikbaar in 12 talen (Engels, Frans,

Italiaans, Spaans, Duits, Nederlands,

Portugees, Pools, Turks, Russisch, Arabisch en Braziliaans).

Voor bepaalde gesproken commando's bestaan er synoniemen.

Voorbeeld: Navigeer naar / Routebegeleiding naar / Ga naar / ...

In het Arabisch zijn de gesproken commando's voor: "Navigeer naar adres" en

"POI weergeven in de stad" niet beschikbaar.

Informatie - het systeem gebruiken

Druk op de spraaktoets en zeg wat u wilt na de pieptoon. U kunt mij altijd onderbreken door op deze toets te drukken. Als u er nogmaals op drukt terwijl ik op een commando wacht, wordt ons gesprek beëindigd.

Als u opnieuw wilt beginnen, zegt u "annuleren".

Als u iets ongedaan wilt maken, zegt u "terug".

Om te allen tijde informatie en tips te krijgen, zegt u "help". Als u mij vraagt iets te doen en er mist informatie, zal ik u een paar voorbeelden

12

205

206

CITROËN Connect Nav geven om u er stap voor stap doorheen te lopen.

U krijgt meer informatie in "dialoogmodus beginner". U kunt de dialoogmodus op "expert" zetten als u zich zeker voelt.

Algemene gesproken commando's

Gesproken commando's

Help

Hulp bij gesproken commando's

Hulp bij navigatie

Hulp bij radio

Hulp bij media

Hulp bij telefoon

Helpberichten

Ik kan u met allerlei onderwerpen helpen. U kunt bijvoorbeeld zeggen: "hulp bij telefoon",

"hulp bij navigatie", "hulp bij media" of "hulp bij radio". Om een overzicht te krijgen over hoe de spraakdialoog werkt, kunt u zeggen "hulp bij spraakcommando's".

Gesproken commando's

Zet dialoogmodus op <...>

Helpberichten

Kies de modus "beginner" of "expert".

Gesproken commando's

Selecteer profiel <...>

Helpberichten

Selecteer profiel 1, 2 of 3.

Gesproken commando's

Ja

Nee

Helpberichten

Zeg "ja" als het klopt. Anders zegt u "nee" en dan beginnen we opnieuw.

Gesproken commando's

"Navigatie"

Gesproken commando's

Navigeer naar huis

Navigeer naar het werk

Navigeer naar favoriet adres <...>

Navigeer naar contact <...>

Navigeer naar adres <...>

Toon POI <...> in de buurt

Helpberichten

Om de navigatie te starten of een routepunt toe te voegen, zegt u "navigeer naar" en dan het adres of de naam van de contactpersoon.

Bijvoorbeeld "navigeer naar adres Kerkstraat 11

Amsterdam" of "navigeer naar contactpersoon

Jan Janssen". U kunt aangeven of het een favoriete of recente bestemming is. Bijvoorbeeld

"navigeer naar favoriet adres Tennisclub" of

"navigeer naar recente bestemming Kerkstraat

11 Amsterdam". U kunt ook "navigeer naar huis" zeggen. Om POI's op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon hotels in Rotterdam" of "toon

POI tankstation in de buurt" zeggen. Voor meer informatie kunt u "hulp bij routebegeleiding" zeggen.

Gesproken commando's

Af te leggen afstand

Af te leggen tijd

Aankomsttijd

Stop navigatie

Helpberichten

Om informatie over uw huidige route te krijgen, kunt u zeggen "wat is de nog af te leggen tijd" of "afstand", of "aankomsttijd". Om meer commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie" zeggen.

Geef, afhankelijk van het land, de bestemmingsinstructies (het adres) op in de taal die voor het systeem is geconfigureerd.

Gesproken commando's

"Radio Media"

Gesproken commando's

Stem af op zender <...>

Helpberichten

U kunt een radiozender uitkiezen door "stem af op" en dan de zendernaam of frequentie te zeggen. Bijvoorbeeld "stem af op zender

Talksport", of "stem af op 98. 5 FM". Om naar een voorkeuze radiozender te luisteren, zegt u bijvoorbeeld "stem af op voorkeuze nummer vijf".

Gesproken commando's

Wat speelt er nu

Helpberichten

Als u de details van het "nummer", de "artiest" en het "album" van de afgespeelde muziek wilt weergeven, zegt u bijvoorbeeld "Wat speelt er nu".

Gesproken commando's

Speel nummer <...> af

Speel artiest <...> af

Speel album <...> af

Helpberichten

Gebruik het commando "speel" om het type muziek dat u wilt luisteren af te spelen. U kunt selecteren via "nummer", "artiest" of " album".

Zeg bijvoorbeeld "artiest Madonna afspelen",

"nummer 'Te Laat' afspelen", of "album Hotel

New York afspelen".

De gesproken commando's voor media zijn uitsluitend beschikbaar wanneer een

USB-aansluiting wordt gebruikt.

Gesproken commando's

"Telefoon"

Als er geen telefoon is aangesloten door middel van Bluetooth, kondigt een gesproken bericht het volgende aan: "Maak a.u.b. eerst contact met een telefoon". Hierna wordt de spraaksessie afgesloten.

Gesproken commando's

Bel <...> *

Kies <…> *

Toon contacten *

Toon oproepen *

Bel voicemail *

Helpberichten

Om te telefoneren, zegt u "bel" en dan de naam van de contactpersoon, bijvoorbeeld "Bel Jan". U kunt ook het telefoontype noemen, bijvoorbeeld

CITROËN Connect Nav

"Bel Jan thuis". Om een nummer te kiezen, zegt u "kies" gevolgd door het telefoonnummer, bijvoorbeeld "Kies 0123 4567890". U kunt uw voicemail afluisteren door "bel voicemail" te zeggen. Om een SMS te sturen, zegt u "verstuur standaard SMS naar" gevolgd door het contact en de naam van het standaardbericht dat u wilt verzenden. Bijvoorbeeld, "verstuur standaard

SMS naar Jan, Ik kom te laat". Om een lijst met contacten of oproepen weer te geven, zegt u "contacten weergeven" of "oproepen weergeven". Voor meer informatie over SMS berichten, zegt u "hulp bij SMS".

12

Gesproken commando's

"Tekstberichten"

Als er geen telefoon is aangesloten door middel van Bluetooth, kondigt een gesproken bericht het volgende aan: "Maak a.u.b. eerst contact met een telefoon". Hierna wordt de spraaksessie afgesloten.

Gesproken commando's

Stuur SMS naar <...>

Lees nieuwste SMS **

* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van de contacten en de lijst met recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.

** Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van de contacten en de lijst met recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.

207

208

CITROËN Connect Nav

Helpberichten

Om uw berichten af te luisteren, kunt u bijvoorbeeld zeggen "lees nieuwste SMS". Als u een SMS wilt versturen, staan er ook een aantal standaard berichten ter beschikking. Gebruik dan de naam van het standaard bericht en zeg bijvoorbeeld "verstuur standaard SMS naar Jan

Jansen, ik kom te laat". Zie het telefoonmenu voor de beschikbare standaard berichten.

Zeg "bel" of "verstuur standaard SMS naar" en dan een regelnummer. Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga naar einde", "volgende pagina" of

"vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken, zegt u "terug". En om de huidige actie te annuleren en opnieuw te beginnen, zegt u

"annuleren".

Het systeem verstuurt uitsluitend vooraf opgenomen "snelberichten".

Navigatie

Een bestemming kiezen

Naar een nieuwe bestemming

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Adres invoeren ".

Selecteer het " Land ".

Voer de " Een plaatsnaam invoeren ", de

" Een straatnaam invoeren " en het

" Nummer ", en bevestig deze door op de weergegeven suggesties te drukken.

Druk op " OK " om de " Navigatiecriteria " te selecteren.

En/of

Selecteer " Op kaart tonen " om de

" Navigatiecriteria "te kiezen.

Druk op " OK " om de geleide navigatie te starten.

U kunt met de aanraaktoetsen of met twee vingers op het scherm in-/en uitzoomen.

Als u de navigatiefunctie wilt kunnen gebruiken, moet u met het virtuele toetsenbord " Een plaatsnaam invoeren ",

" Een straatnaam invoeren " en " Nummer " opgeven of deze selecteren in de lijst in

" Contact " of in het adres-" Historie ".

Wanneer u geen huisnummer opgeeft, leidt de navigatie u naar een van de uiteinden van de straat.

Naar een recente bestemming

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Mijn bestemmingen ".

Selecteer het tabblad " Recent ".

Selecteer het gekozen adres in de lijst om de

" Navigatiecriteria ” weer te geven.

Druk op " OK " om de geleide navigatie te starten.

Selecteer " Locatie " om de locatie van aankomst op de kaart te bekijken.

Naar "My home" of "My work"

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Mijn bestemmingen ".

Selecteer het tabblad " Favorieten ".

Selecteer " My home ".

Of

Selecteer " My work ".

Of

Selecteer een vooraf ingestelde favoriete bestemming.

Naar een contact

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Mijn bestemmingen ".

Selecteer het tabblad " Contact ".

Selecteer een contact in de lijst om de geleide navigatie te starten.

Naar een Point of Interest

(POI)

De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën.

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Points of interest ".

Selecteer het tabblad " Reizen ",

" Activiteiten ", " Winkelcentrum ",

" Openbaar ", of " Geografisch ".

Of

Selecteer " Zoeken " om de naam en het adres van een POI in te voeren.

Of

Selecteer een vooraf ingestelde favoriete bestemming.

Naar een contact

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Mijn bestemmingen ".

Selecteer het tabblad " Contact ".

Selecteer een contact in de lijst om de geleide navigatie te starten.

Naar een Point of Interest

(POI)

De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën.

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Points of interest ".

Selecteer het tabblad " Reizen ",

" Activiteiten ", " Winkelcentrum ",

" Openbaar ", of " Geografisch ".

Of

Selecteer " Zoeken " om de naam en het adres van een POI in te voeren.

Druk op " OK " om de route te berekenen.

Naar een punt op de kaart

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Verken de kaart door er met uw vinger overheen te gaan.

Selecteer de bestemming door op de kaart te drukken.

Tik op het scherm om een markeerpunt te plaatsen en een submenu weer te geven.

Druk op deze toets om de geleide navigatie te starten.

Of

Druk op deze toets om het weergegeven adres op te slaan.

Wanneer u lang op een punt drukt, wordt een lijst met POIs in de buurt geopend.

Naar GPS-coördinaten

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Verken de kaart door er met uw vinger overheen te gaan.

Druk op deze toets om de wereldkaart weer te geven.

Selecteer met behulp van het raster het gewenste land of de gewenste regio door hierop in te zoomen.

CITROËN Connect Nav coördinaten " Breedtegraad " en " Lengtegraad ".

Druk op deze toets om de geleide navigatie te starten.

Of

Druk op deze toets om de GPScoördinaten in te voeren.

Er wordt een markeerpunt weergegeven in het midden van het scherm, met de

Druk op deze toets om het weergegeven adres op te slaan.

OF

Druk op deze toets om de

" Breedtegraad "-gegevens via het virtuele toetsenbord in te voeren.

En

Druk op deze toets om de

" Lengtegraad "-gegevens via het virtuele toetsenbord in te voeren.

12

TMC (Traffic Message

Channel)

TMC (Trafic Message Channel) is een

Europese standaard voor verkeersinformatieberichten die via het

RDS-systeem van FM-radio in realtime worden ontvangen.

De door deze TMC-berichten doorgegeven locaties worden vervolgens weergegeven op een GPS-navigatiekaart en onmiddellijk verwerkt in de aanwijzingen van het navigatiesysteem, zodat ongevallen, files en wegafsluitingen worden vermeden.

209

210

CITROËN Connect Nav

De weergave van gevarenzones is afhankelijk van de lokale wetgeving en het afsluiten van een abonnement op de dienst.

Online navigatie

Afhankelijk van de uitvoering

Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto

Internetverbinding via het systeem van de auto

OF

Internetverbinding via de mobiele telefoon van de gebruiker

Verbinding voor online navigatie

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Voor de online navigatie kunt u gebruikmaken van de internetverbinding van de auto (via de diensten "Noodoproep of pechhulpoproep") of uw smartphone als modem gebruiken.

Activeer en configureer het delen van de internetverbinding van uw smartphone.

Internetverbinding via het systeem van de auto

Het systeem is automatisch verbonden met het geïntegreerde modem voor de diensten "Noodoproep of pechhulpoproep", een verbinding maken via de smartphone van de gebruiker is niet nodig.

Internetverbinding via de mobiele telefoon van de gebruiker

USB-verbinding

Sluit een USB-kabel aan.

De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Bluetooth-verbinding

Activeer de Bluetooth-functie van de telefoon en maak deze 'zichtbaar' voor alle apparaten (zie de rubriek "Applicaties").

Wi-Fi-verbinding

Selecteer een door het systeem gevonden Wi-Fi-netwerk en maak hier verbinding mee (zie de rubriek “Applicaties”).

Beperkingen m.b.t. het gebruik:

– Met CarPlay ® kan uitsluitend de Wi-Fiverbinding worden gedeeld.

– Met MirrorLink TM kan uitsluitend de USBverbinding worden gedeeld.

De kwaliteit van de diensten is afhankelijk van de kwaliteit van de netwerkverbinding.

Als "TOMTOM TRAFFIC" wordt weergegeven, zijn de diensten beschikbaar.

Met online navigatie beschikt u over de volgende diensten.

Een pakket online services:

– Weer,

– Tankstations,

– Parking,

– Verkeer,

– POI lokaal zoeken.

Een pakket "Gevarenzone" (optioneel).

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig.

Om te zorgen voor een optimale communicatie tussen de smartphone en het systeem, adviseren wij u om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up to date te houden.

Specifieke instellingen voor online navigatie

In het menu "Instellingen" kunt u een individueel profiel of een profiel voor een groep mensen met gedeelde interesses maken, en een groot aantal instellingen

(voorkeuzezenders, audio-instellingen, navigatiegeschiedenis, favoriete contacten, enz.) configureren. De instellingen worden automatisch toegepast.

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Instellingen ".

Selecteer " Kaart ".

Schakel het volgende in of uit:

– " Waarschuwingen voor risicozones toestaan ".

– " Adviesroute om eindbestemming te voet te bereiken "

– " Versturen van gegevens toestaan.

"

Deze instellingen moeten voor elk profiel worden geconfigureerd.

Selecteer " Config. waarsch.

".

Schakel “ Waarschuwen voor gevarenzones ” in of uit.

Selecteer deze toets.

Specifieke instellingen voor online navigatie

In het menu "Instellingen" kunt u een individueel profiel of een profiel voor een groep mensen met gedeelde interesses maken, en een groot aantal instellingen

(voorkeuzezenders, audio-instellingen, navigatiegeschiedenis, favoriete contacten, enz.) configureren. De instellingen worden automatisch toegepast.

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Instellingen ".

Selecteer " Kaart ".

Schakel het volgende in of uit:

– " Waarschuwingen voor risicozones toestaan ".

– " Adviesroute om eindbestemming te voet te bereiken "

– " Versturen van gegevens toestaan.

"

Deze instellingen moeten voor elk profiel worden geconfigureerd.

Selecteer " Config. waarsch.

".

Schakel “ Waarschuwen voor gevarenzones ” in of uit.

Selecteer deze toets.

Inschakelen: Geluidssignaal

Als u gebruik wilt maken van verbonden navigatie, moet u de optie " Versturen van gegevens toestaan.

" selecteren

Waarschuwingen voor gevarenzones kunnen al dan niet worden weergegeven, afhankelijk van de betreffende wetgeving en op het hebben van een abonnement op de betreffende dienst.

Melden van "Gevarenzones"

Voor het melden van gevarenzones moet u de volgende optie selecteren:

" Waarschuwingen voor risicozones toestaan "

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " Een nieuwe gevarenzone doorgeven " op de bovenste balk van het touchscreen

Selecteer de optie " Type " om het type

"Gevarenzone" te selecteren.

Selecteer de optie " Geschwindigkeit " en voer de gegevens in via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om de gegevens op te slaan en te verzenden.

CITROËN Connect Nav

Updaten van het pakket

"Gevarenzones"

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina te openen.

Selecteer " Systeembeheer ".

Selecteer het tabblad " Systeeminfo ".

Selecteer " Raadplegen " om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te bekijken.

Selecteer " Nog uit te voeren update(s) ".

U kunt de updates van het systeem en de kaartgegevens downloaden vanaf de website van het merk.

U vindt daar ook de updateprocedure.

Het weerbericht weergeven

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op deze toets om de lijst van beschikbare diensten weer te geven.

Selecteer " Kaart raadplegen ".

Selecteer " Weer ".

Druk op deze toets om standaardinformatie weer te geven.

12

211

212

CITROËN Connect Nav

Druk op deze toets om een uitgebreid weerbericht weer te geven.

De temperatuur die om 6 uur 's ochtends wordt weergegeven, is de maximumtemperatuur van de dag.

De temperatuur die om 6 uur 's avonds wordt weergegeven, is de minimumtemperatuur van de nacht.

Applicaties

Internet-browser

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Connectiviteit " om de functie

" Internet-browser " te openen.

Druk op " Internet-browser " om de startpagina van de browser te openen.

Selecteer uw woonland.

Druk op " OK " om uw keuze op te slaan en de browser te starten.

De internetverbinding komt tot stand via een van de netwerkverbindingen van de auto of van de gebruiker.

Connectiviteit

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Connectiviteit " om de functies

CarPlay TM , of Android Auto te openen.

® , MirrorLink

Connect-App

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Connect-App " om de startpagina van de apps te openen.

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Dankzij synchronisatie van de smartphone kunnen gebruikers op het scherm van de auto smartphonetoepassingen weergeven die compatibel zijn met de

CarPlay ® -technologie, mits de CarPlay ® functie van de smartphone eerder is ingeschakeld.

Aangezien de werkingsprincipes en normen voortdurend veranderen, adviseren we om het besturingssysteem van uw smartphone te updaten .

Ga naar de landelijke website van uw automerk om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een

USB-kabel is aangesloten.

Druk op " Telefoon " om de CarPlay interface weer te geven.

Of

® -

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een

USB-kabel is aangesloten.

Druk op het scherm van het systeem op

" Connect-App " om het beginscherm weer te geven.

"Druk op " Connectiviteit " om de "CarPlay ® functie te openen.

Druk op " CarPlay " om de CarPlay interface weer te geven.

® -

Wanneer de USB-kabel wordt aangesloten, schakelt de functie

CarPlay ® de Bluetooth ® -modus van het systeem uit.

MirrorLink

TM

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone

vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Dankzij synchronisatie van de smartphone kunnen gebruikers op het scherm van de auto smartphonetoepassingen weergeven die compatibel zijn met de

MirrorLink TM -technologie.

Werkingsprincipes en normen veranderen voortdurend. Het communicatieproces tussen de smartphone en het systeem vereist dat de smartphone ontgrendeld is; update het besturingssysteem van de smartphone en de datum en tijd op de smartphone en in het systeem .

Ga naar de landelijke website van uw automerk om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

De functie " MirrorLink TM " werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Wanneer u een smartphone aansluit op het systeem, raden wij u aan om

Bluetooth ® op de smartphone in te schakelen.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een

USB-kabel is aangesloten.

Druk op het scherm van het systeem op

" Connect-App " om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Connectiviteit " om de "MirrorLink TM "functie te openen.

Druk op " MirrorLink TM " om de app in het

" systeem te starten.

Bij bepaalde smartphones moet de functie

MirrorLink TM " worden geactiveerd.

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de al op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie.

Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de aanraaktoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn.

CITROËN Connect Nav

Android Auto-verbinding voor smartphones

12

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door synchronisatie van de smartphone kunnen gebruikers de apps die compatibel zijn met de Android Autotechnologie van de smartphone, weergeven op het scherm van de auto.

Werkingsprincipes en normen veranderen voortdurend. Het communicatieproces tussen de smartphone en het systeem vereist dat de smartphone ontgrendeld is; update het besturingssysteem van de smartphone en de datum en tijd op de smartphone en in het systeem .

Ga naar de landelijke website van uw automerk om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

213

214

CITROËN Connect Nav

De functie " Android Auto " werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een

USB-kabel is aangesloten.

Druk op het scherm van het systeem op

" Connect-App " om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Connectiviteit " om de "Android Auto"functie te openen.

Druk op " Android Auto " om de app in het systeem te starten.

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Tijdens de Android Auto-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de aanraaktoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

In de Android Auto-modus wordt de functie die uitklapmenu's weergeeft door met drie vingers op het scherm te drukken, uitgeschakeld.

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn.

Bluetooth-verbinding

®

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een

Bluetooth-telefoon aan het Bluetoothhandsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze

"zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten.

Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken.

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.

Procedure via het systeem

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina weer te geven.

Druk op " Bluetooth-verbinding ".

Selecteer " Zoeken ".

Er wordt een lijst van de waargenomen telefoons weergegeven.

Wanneer het koppelen niet lukt, raden wij u aan om op de telefoon de functie

Bluetooth uit te schakelen en weer in te schakelen.

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.

Afhankelijk van het type telefoon wordt u mogelijk gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten te accepteren (of niet).

Verbinding delen

Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor:

– " Telefoon " (handsfree-set, uitsluitend telefoon),

– " Streaming " (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon),

– " Gegevens mobiel internet ".

Om gebruik te kunnen maken van online navigatie moet het profiel " Gegevens mobiel internet " zijn geselecteerd (indien uw auto niet beschikt over de diensten

"Noodoproep en pechhulpoproep"), nadat u eerst op uw smartphone het delen van de mobiele dataverbinding hebt geactiveerd.

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Wi-Fi-verbinding

Verbinding met het netwerk via Wi-Fi van de smartphone.

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Verbinding Wi-Fi-netwerk ".

Selecteer het tabblad " Beveiligd ", " Niet beveiligd ", of " Opgeslagen ".

Selecteer een netwerk.

Voer, via het virtuele toetsenbord, voor het netwerk de Wi-Fi, " Sleutel " en het

" Wachtwoord " in.

Druk op " OK " om de verbinding tot stand te brengen.

Om gebruik te kunnen maken van online navigatie moet het profiel " Gegevens mobiel internet " zijn geselecteerd (indien uw auto niet beschikt over de diensten

"Noodoproep en pechhulpoproep"), nadat u eerst op uw smartphone het delen van de mobiele dataverbinding hebt geactiveerd.

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Wi-Fi-verbinding

Verbinding met het netwerk via Wi-Fi van de smartphone.

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Verbinding Wi-Fi-netwerk ".

Selecteer het tabblad " Beveiligd ", " Niet beveiligd ", of " Opgeslagen ".

Selecteer een netwerk.

Voer, via het virtuele toetsenbord, voor het netwerk de Wi-Fi, " Sleutel " en het

" Wachtwoord " in.

Druk op " OK " om de verbinding tot stand te brengen.

De Wi-Fi-verbinding en Wi-Fi-verbinding delen kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt.

Wi-Fi-verbinding delen

Een lokaal Wi-Fi-netwerk aanmaken via het systeem.

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Wifi-verbinding delen ".

Selecteer het tabblad " Activering " om Wi-Fiverbinding delen in- of uit te schakelen.

En/of

Selecteer het tabblad " Instellingen " om de netwerknaam en het wachtwoord van het systeem te wijzigen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Het gebruik van een complex wachtwoord of een complexe beveiligingscode wordt aanbevolen om uzelf te beschermen tegen niet-geautoriseerde toegang en om uw systeem zo veilig mogelijk te maken.

Verbindingen beheren

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

CITROËN Connect Nav

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Verbinding beheren ".

12

Via deze functie kunt u zien welke online diensten u gebruikt en welke beschikbaar zijn, en kunt u de verbindingsmethode wijzigen.

Radio

Een radiozender selecteren

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Frequentie ".

Druk op een van de toetsen om automatisch naar radiozenders te zoeken.

Of

Verplaats de schuifbalk om handmatig naar andere frequenties te zoeken.

Of

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina weer te geven.

Selecteer " Zenderlijst " op het vervolgscherm.

Druk op " Frequentie ".

Voer de frequentie in via het virtuele toetsenbord.

Voer eerst de eenheden in, en klik dan op het veld voor decimalen om de waarden achter het decimale punt in te voeren.

215

216

CITROËN Connect Nav

Druk op " OK " om te bevestigen.

Schakel " Volgen van zenders " in of uit.

Druk op " OK " om te bevestigen.

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een USB-lader die is aangesloten op de 12 V-aansluiting.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit fenomeen is heel normaal bij de transmissie van radiogolven, en geven in geen geval een defect van het audiosysteem aan.

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige RDS-zenders niet in het hele land te ontvangen doordat de zenders niet altijd het hele land dekken.

Daardoor kan de zender tijdens het rijden wegvallen.

Een zender opslaan

Selecteer een zender of een frequentie.

(zie de desbetreffende rubriek)

Druk op " Geheugen ".

Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan lang ingedrukt.

RDS inschakelen/ uitschakelen

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Radioinstellingen ".

Selecteer " Algemeen ".

Tekstberichten weergeven

De functie "Radio-tekstberichten" toont informatie die door de radiozender wordt uitgezonden en die betrekking heeft op de zender, of op het nummer wat op dat moment wordt afgespeeld.

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Radioinstellingen ".

Selecteer " Algemeen ".

Schakel " Weergeven radiotekst " in of uit.

Druk op " OK " om te bevestigen.

TA-berichten beluisteren

De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken voor de weergave van het

TA-verkeersinformatiebericht. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Selecteer " Berichten ".

Inschakelen / uitschakelen

" Verkeersinfo ".

Druk op " OK " om te bevestigen.

Digitale radio

(DAB, Digital Audio

Broadcasting)

Digitale radio

Digitale radio biedt een betere geluidskwaliteit.

De verschillende "multiplex/bundels" bieden keuze uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Selecteer de geluidsbron.

Druk op " Band " om het golfbereik " DAB " te selecteren.

FM-DAB volgen

“DAB" is niet overal in het land beschikbaar.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met "FM-DAB automatisch volgen" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de betreffende analoge FM-zender (indien beschikbaar).

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Digitale radio

(DAB, Digital Audio

Broadcasting)

Digitale radio

Digitale radio biedt een betere geluidskwaliteit.

De verschillende "multiplex/bundels" bieden keuze uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Selecteer de geluidsbron.

Druk op " Band " om het golfbereik " DAB " te selecteren.

FM-DAB volgen

“DAB" is niet overal in het land beschikbaar.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met "FM-DAB automatisch volgen" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de betreffende analoge FM-zender (indien beschikbaar).

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Radioinstellingen ".

Selecteer " Algemeen ".

Schakel " Volgen van zenders " in of uit.

Druk op " OK ".

Als "FM-DAB automatisch volgen" is ingeschakeld, kan er een onderbreking van een paar seconden zijn wanneer het systeem overschakelt naar "FM"-analoge radio, en soms kan het volume veranderen.

Wanneer de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB".

Als de "DAB"-zender waarnaar wordt geluisterd, niet beschikbaar is als

FM-zender (de optie " FM-DAB " wordt grijs weergegeven), of als "DAB/FM automatisch volgen" niet is ingeschakeld, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Media

CITROËN Connect Nav

12

USB-aansluiting

Steek de USB-geheugenstick in de

USB-aansluiting, of sluit het USBapparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de

USB-aansluiting aan.

Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Verminder het aantal niet-muziekbestanden en het aantal mappen om de wachttijd te verkorten.

Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als deze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.

AUX-aansluiting (AUX)

(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)

Sluit een draagbaar apparaat (MP3speler, enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de jack-aansluiting.

Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als "Extra ingang" in de audio-instellingen is geselecteerd.

217

218

CITROËN Connect Nav

Stel eerst het volume van het externe apparaat af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het volume van het audiosysteem af.

De bediening vindt plaats via het draagbare apparaat.

CD-speler

(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)

Plaats de CD in de speler.

Geluidsbron selecteren

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Selecteer " Bron ".

Selecteer de geluidsbron.

Bluetooth

®

streaming audio

Streaming audio biedt de mogelijkheid om naar door de smartphone verzonden audiostreams te luisteren.

Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en stel eerst het volume van het externe apparaat in

(op een hoog volume).

Stel vervolgens het volume van het audiosysteem in.

Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon.

Bediening verloopt via het externe apparaat of via de aanraaktoetsen van het systeem.

Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd.

Apple

®

-speler aansluiten

Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de

USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via het audiosysteem in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten/albums/ genres/playlists/audiobooks/podcasts).

De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren

(bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afdaalt naar de gewenste track.

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw

Apple ® -speler.

Informatie en tips

Het systeem is geschikt voor externe

USB-geluidsdragers, BlackBerry's ® of apparatuur van Apple ® die op de

USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten/ De kabel is niet meegeleverd.

Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd met bedieningselementen van het audiosysteem.

Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de jackplug worden aangesloten of via Bluetooth streaming worden gekoppeld (indien compatibel).

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het audiosysteem speelt bestanden af met de extensie ".wma, .aac, .flac, .ogg en .mp3" met een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld.

Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...) kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie ".wma" moeten van het type WMA 9 Standaard zijn.

De ondersteunde bemonsteringsfrequenties

(sampling rates) zijn 32, 44 en 48 kHz.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " "

? . ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).

Gebruik bij voorkeur de originele

USB-kabels van het externe apparaat.

Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd.

Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld.

Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit.

Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.

Telefoon

Koppelen van een

Bluetooth

®

-telefoon

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een

Bluetooth-telefoon aan het Bluetoothhandsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze

Gebruik bij voorkeur de originele

USB-kabels van het externe apparaat.

Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd.

Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld.

Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit.

Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.

Telefoon

Koppelen van een

Bluetooth

®

-telefoon

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een

Bluetooth-telefoon aan het Bluetoothhandsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze

"zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten.

Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken.

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.

Procedure via het systeem

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Bluetooth zoeken ".

Of

Selecteer " Zoeken ".

Er wordt een lijst van de waargenomen telefoons weergegeven.

Wanneer het koppelen niet lukt, raden wij u aan om op de telefoon de functie

Bluetooth uit te schakelen en weer in te schakelen.

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.

CITROËN Connect Nav

Verbinding delen

Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor:

– " Telefoon " (handsfree-set, uitsluitend telefoon),

– " Streaming " (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon),

– " Gegevens mobiel internet ".

12

Selecteren van het profiel; " Gegevens mobiel internet " is vereist voor online navigatie, nadat u eerst op uw smartphone het delen van de mobiele dataverbinding hebt geactiveerd.

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Afhankelijk van het type telefoon wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten wel of niet te accepteren.

Automatisch opnieuw verbinden

Wanneer u terugkomt in uw auto met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch met de telefoon verbinding gemaakt (indien

Bluetooth is ingeschakeld).

219

220

CITROËN Connect Nav

Het verbindingsprofiel wijzigen:

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina weer te geven.

Selecteer " Bluetooth-verbinding " om een lijst met gekoppelde apparatuur weer te geven.

Druk op de toets "Details".

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

De mogelijkheid van het systeem om maar één profiel te koppelen hangt af van de telefoon.

Alle drie profielen kunnen standaard verbinding maken.

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte

Bluetooth-apparaten. Raadpleeg de handleiding van uw telefoon en uw provider om te zien welke diensten u kunt gebruiken.

Het systeem ondersteunt de volgende profielen: HFP, OPP, PBAP, A2DP,

AVRCP, MAP en PAN.

Ga naar de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies, enz.).

Telefoonverbindingen beheren

Met deze functie kunt u een apparaat aansluiten of ontkoppelen, of een koppeling verwijderen.

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina weer te geven.

Selecteer " Bluetooth-verbinding " om een lijst met gekoppelde apparatuur weer te geven.

Druk op de naam van de telefoon die in de lijst is geselecteerd om de koppeling ongedaan te maken.

Druk er nogmaals op om de telefoon weer te koppelen.

Verwijderen van een telefoon

Selecteer de prullenbak rechts boven op het scherm om een prullenbak naast de geselecteerde telefoon weer te geven.

Druk op de prullenbak naast de geselecteerde telefoon om deze telefoon te verwijderen.

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

En

Of

Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.

houd de toets

TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren

Selecteer " Ophangen ".

Bellen

Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden.

Parkeer de auto.

Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.

Een nieuw nummer bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.

Druk op " Bellen " om het nummer te bellen.

Een contact bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Of houd

TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.

Selecteer " Contact ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

Selecteer " Bellen ".

Een recent gebruikt nummer bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Of

Houd op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.

Selecteer " Oproepen ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

Contacten/items beheren

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Selecteer " Contact ".

Selecteer " Aanmaken "om een nieuw contact toe te voegen.

TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.

Selecteer " Contact ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

Selecteer " Bellen ".

Een recent gebruikt nummer bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Of

Houd op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.

Selecteer " Oproepen ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

Contacten/items beheren

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Selecteer " Contact ".

Selecteer " Aanmaken "om een nieuw contact toe te voegen.

Voer op het tabblad " Telefoon " de telefoonnummers van het contact in.

Voer op het tabblad " Adres " de adresgegevens van het contact in.

Voer op het tabblad " Email " de e-mailadressen van het contact in.

Met de functie " Email " kunt u e-mailadressen van uw contacten invoeren, maar u kunt met het systeem geen e-mailberichten versturen.

Berichten beheren

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina weer te geven.

Selecteer " Berichten " om de berichtenlijst weer te geven.

Selecteer het tabblad " Alle ",

" Ontvangen " of "".

Selecteer de details van het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.

Druk op " Beantwoorden " om een in het systeem opgeslagen snelbericht te versturen.

Druk op " Bellen " om een nummer te bellen.

Druk op " Beluisteren " om het bericht te beluisteren.

CITROËN Connect Nav

De toegang tot " Berichten " is afhankelijk van de compatibiliteit van de smartphone met het systeem in de auto.

De benodigde tijd voor het ophalen van uw berichten of e-mailberichten is afhankelijk van de smartphone.

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte

Bluetooth-apparaten.

Raadpleeg de handleiding van uw telefoon en uw provider om te zien welke diensten voor u beschikbaar zijn.

Snelberichten beheren

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina weer te geven.

Selecteer " SMS-berichten " om de berichtenlijst weer te geven.

Selecteer het tabblad " Te laat ",

" Aangekomen ", " Niet beschikbaar ", of

" Overig "om nieuwe berichten aan te maken.

Druk op " Aanmaken " om een nieuw bericht te schrijven.

Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.

Druk op " Overbrengen " om een of meerdere ontvangers te selecteren.

12

221

222

CITROËN Connect Nav

Druk op " Beluisteren " om het bericht af te spelen.

E-mailberichten beheren

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina weer te geven.

Selecteer " Email " om de berichtenlijst weer te geven.

Selecteer het tabblad " Ontvangen ",

" Verzonden " of " Ongelezen ”.

Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.

Druk op " Beluisteren " om het bericht af te spelen.

De toegang tot " Email " is afhankelijk van de compatibiliteit van de smartphone met het systeem in de auto.

Configuratie

Audio-instellingen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Selecteer " Audio-instellingen ".

Selecteer " Equalizer ".

Of

" Verdeling ".

Of

" Geluid ".

Of

" Spraak ".

Of

" Beltonen ".

Druk op " OK " om de instellingen op te slaan.

De balans/verdeling (of spatialisatie met het Arkamys © -systeem) verwerkt audio zodanig dat de geluidskwaliteit wordt afgestemd op het aantal personen in de auto.

Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met luidsprekers voor en achter.

De instelling voor Equalizer (keus uit 6 sferen) en ook voor Bass , Medium en

Treble zijn verschillend en apart in te stellen voor elke geluidsbron.

Schakel " Loudness " in of uit.

De instellingen " Verdeling " (Alle passagiers,

Bestuurder en Alleen vóór) zijn gelijk voor alle bronnen.

Schakel " Geluiden touchscreen ",

" Snelheidsafhankelijke volumeregeling ", en " Extra ingang " in of uit.

Audio in de auto: Arkamys Sound

Staging © optimaliseert de balans/ verdeling van geluid in het interieur.

Profielen configureren

Het configureren van de profielen mag, om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat .

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Configuratie van de profielen ".

Selecteer " Profiel 1 ", " Profiel 2 ", " Profiel 3 ", of

" Gemeenschappelijk profiel ".

Druk op deze toets om een profielnaam in te voeren via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op deze toets om een profielfoto toe te voegen.

Plaats een USB-stick met daarop de foto in de USB-aansluiting.

Selecteer de foto.

Druk op " OK " om toestemming te geven voor de overdracht van de foto.

Druk nogmaals op " OK " om de instellingen op te slaan.

Het kader voor de foto heeft een vierkante vorm, het systeem past de oorspronkelijke vorm van de foto aan dit vierkant aan.

Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te resetten.

Wanneer het geselecteerde profiel wordt gereset, wordt standaard het Engels geactiveerd.

Selecteer een " Profiel " (1, 2 of 3) om de " Audioinstellingen " aan te koppelen.

Selecteer " Audio-instellingen ".

Selecteer " Equalizer ".

Of

" Verdeling ".

Of

" Geluid ".

Of

" Spraak ".

Of

" Beltonen ".

Druk op " OK " om de instellingen op te slaan.

Systeeminstellingen wijzigen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Schermconfiguratie ".

Selecteer " Animatie ".

Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te resetten.

Wanneer het geselecteerde profiel wordt gereset, wordt standaard het Engels geactiveerd.

Selecteer een " Profiel " (1, 2 of 3) om de " Audioinstellingen " aan te koppelen.

Selecteer " Audio-instellingen ".

Selecteer " Equalizer ".

Of

" Verdeling ".

Of

" Geluid ".

Of

" Spraak ".

Of

" Beltonen ".

Druk op " OK " om de instellingen op te slaan.

Systeeminstellingen wijzigen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Schermconfiguratie ".

Selecteer " Animatie ".

Schakel " Automatische tekstweergave " in of uit.

Selecteer " Lichtsterkte ".

Verplaats de schuifbalk om de helderheid van het scherm en/of het instrumentenpaneel in te stellen.

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Systeemparameters ".

Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, brandstofverbruik en temperatuur te wijzigen.

Selecteer " Fabrieksparameters " om de begininstellingen te herstellen.

Als het systeem wordt teruggezet naar de fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal ingesteld.

Selecteer " Systeeminfo " om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te bekijken.

De taal selecteren

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina weer te geven.

Selecteer " Talen " om de taal te wijzigen.

CITROËN Connect Nav

De datum instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Instellen tijd-datum ".

Selecteer " Datum ".

Druk op deze toets om de datum in te stellen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Selecteer hoe de datum wordt weergegeven.

U kunt alleen de tijd en de datum instellen wanneer "GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld.

Overschakelen naar zomer- of wintertijd gebeurt door de tijdzone te wijzigen.

De tijd instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Instellen tijd-datum ".

Selecteer " Tijd ".

Druk op deze toets om de tijd in te stellen via het virtuele toetsenbord.

12

223

224

CITROËN Connect Nav

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op deze toets om de tijdzone in te stellen.

Selecteer hoe de tijd (12h/24h) moet worden weergegeven.

Schakel GPS-synchronisatie (UTC) in of uit.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk van het land).

Thema's

Om veiligheidsredenen mag het kleurenschema alleen worden versteld als de auto stilstaat .

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Selecteer " Thema's ".

Selecteer het thema in de lijst en druk vervolgens op " OK " om te bevestigen.

Bij elke wijziging van het thema wordt het systeem opnieuw opgestart waarbij het scherm tijdelijk zwart wordt.

Veelgestelde vragen

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over het systeem.

Navigatie

Ik kan het bestemmingsadres niet opgeven.

Het adres wordt niet herkend.

► Gebruik de "intuïtieve methode" door op de toets "Zoeken..." op de onderzijde van het scherm "Navigatie" te drukken.

De route wordt niet berekend.

Het kan zijn dat de route-instellingen niet overeenkomen met de huidige locatie

(bijvoorbeeld, wanneer geen rekening wordt gehouden met tolwegen terwijl de auto op een tolweg rijdt).

► Controleer de route-instellingen in het menu

"Navigatie".

Ik krijg geen waarschuwingen voor

"Gevarenzones".

U heeft geen abonnement op deze online dienst.

► Wanneer u wel op deze dienst bent geabonneerd:

- kan het zijn dat na het afsluiten van het abonnement deze dienst pas een paar dagen later wordt geactiveerd,

- kan het zijn dat de diensten niet in het systeemmenu zijn geselecteerd,

- kan het zijn dat de online diensten niet actief zijn ("TOMTOM TRAFFIC" wordt niet op de kaart weergegeven).

De POI's worden niet aangegeven.

De POI's zijn niet geselecteerd.

► Stel het zoomniveau in op 200 m, of selecteer de POI's in de lijst met POI's.

Het geluidssignaal "Gevarenzone" werkt niet.

Het geluidssignaal is niet geactiveerd of het volume is te laag.

► Activeer het geluidssignaal in het menu

"Navigatie", en controleer het spraakvolume in de audio-instellingen.

Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.

De route-instellingen houden geen rekening met de actuele verkeersinformatie.

► Configureer de functie "Verkeersinformatie" in de lijst met route-instellingen (geen, handmatig of automatisch).

Ik word gewaarschuwd voor een

"Gevarenzone" die niet op mijn route ligt.

Het systeem biedt geleide navigatie, maar kondigt ook alle "Gevarenzones" aan. Deze worden met een driehoek vóór het pictogram van de auto weergegeven. Het kan zijn dat het systeem waarschuwt voor "Gevarenzones" op dichtstbijzijnde of parallelwegen.

► Zoom in op de kaart om de precies locatie van de "Gevarenzone" te bekijken. U kunt "Op de route" selecteren zodat u geen waarschuwingen meer ontvangt. Ook kunt u de duur van de waarschuwing beperken.

Sommige files op de route worden niet direct gemeld.

Na het opstarten kan het een paar minuten duren voordat het systeem verkeersinformatie ontvangt.

► Wacht totdat de verkeersinformatie goed is ontvangen (op de kaart worden pictogrammen met verkeersinformatie weergegeven).

In bepaalde landen is verkeersinformatie alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, enz.) beschikbaar.

Dit is volkomen normaal. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.

De hoogteligging wordt niet weergegeven.

Na het opstarten kan de initialisatie van het

GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.

► Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat het signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen.

De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel, enz.) en het weer.

Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.

De verbinding van de online navigatie is verbroken.

Tijdens het opstarten en in bepaalde gebieden kan het zijn dat er geen verbinding beschikbaar is.

► Controleer of de online diensten zijn geactiveerd (instellingen, contract).

Radio

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af, of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt weergegeven, enz.).

De auto is te ver verwijderd van het zendstation, of er is geen zendstation aanwezig in het geografische gebied.

► Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten zoeken naar een sterkere zender in het geografisch gebied.

De antenne ontbreekt of is beschadigd

(bijvoorbeeld tijdens het inrijden van een wasstraat of parkeergarage).

► Laat de antenne controleren door een dealer.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit fenomeen is heel normaal, en geeft geen defect van het audiosysteem aan.

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.

De naam van de zender verandert.

De zender wordt niet meer ontvangen, of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde nummer).

Het systeem interpreteert deze informatie als de naam van de zender.

CITROËN Connect Nav

► Druk op de toets "Lijst updaten" in het vervolgmenu "Zenderlijst".

12

Media

Het afspelen van de muziek op mijn USBgeheugenstick begint pas na lang wachten

(ongeveer 2 tot 3 minuten).

Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-geheugenstick staan, kan het erg lang duren voordat de muziek op de USBgeheugenstick wordt afgespeeld (tot 10 keer de tijd van de fabrieksopgave).

► Wis de bestanden die standaard op de USBgeheugenstick staan, en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de

USB-geheugenstick.

De cd wordt automatisch uitgeworpen of niet afgespeeld.

De cd is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door het audiosysteem worden herkend.

► Controleer of de cd goed in de speler is geplaatst.

► Controleer de staat van de cd: de cd kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

De cd is opgenomen in een indeling die niet compatibel is met de speler (udf,...).

► Controleer de inhoud bij een opgenomen cd: zie het advies in het hoofdstuk "AUDIO.

► De cd-speler van het audiosysteem kan geen dvd's afspelen.

225

226

CITROËN Connect Nav

De cd is voorzien van een systeem voor kopieerbeveiliging dat niet door de audioinstallatie wordt herkend.

► Door een te slechte kwaliteit kunnen bepaalde gebrande cd's niet door het audiosysteem worden afgespeeld.

Na het laden van een cd of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten.

Het systeem moet diverse gegevens (zoals map, titel en artiest) lezen. Dit kan een paar seconden duren, maar ook een paar minuten.

Dit is volkomen normaal.

De geluidskwaliteit van de cd is slecht.

De cd is bekrast of van slechte kwaliteit.

► Gebruik alleen cd's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de cd-speler afgestemd.

► Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.

Sommige tekens in de informatie over de afgespeelde media worden niet goed weergegeven.

Het audiosysteem kan bepaalde typen tekens niet verwerken.

► Gebruik standaardtekens voor de benaming van nummers en mappen.

De bestanden worden niet in de modus voor streaming audio afgespeeld.

Het aangesloten apparaat start afspelen niet automatisch.

► Start het afspelen via het apparaat.

De namen van de nummers en afspeeltijden worden in de modus voor streaming audio niet op het scherm getoond.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

Telefoon

Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

► Controleer of de Bluetooth-functie van de telefoon is ingeschakeld.

► Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "zichtbaar voor alle apparaten" staat.

► Schakel de Bluetooth-functie van de telefoon uit en weer in.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.

► U kunt op de website van het merk ( diensten) controleren of uw telefoon compatibel is.

Het volume van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.

Het volume is afhankelijk van het systeem en van de telefoon.

► Verhoog het volume van het audiosysteem, indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume van de telefoon indien nodig.

Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit van een telefoongesprek.

► Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, ventilatie lager zetten, snelheid verminderen, enz.).

Sommige contacten komen in de lijst dubbel voor.

U kunt contacten op de volgende manieren synchroniseren: u kunt de contacten op de

SIM-kaart synchroniseren, de contacten op de telefoon synchroniseren, of beide. Wanneer u beide synchronisaties selecteert, kan het zijn dat sommige contacten dubbel voorkomen.

► Selecteer "Contacten van SIM-kaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven".

De contacten staan niet op alfabetische volgorde.

Sommige telefoons hebben speciale weergaveopties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

► Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.

In de Bluetooth-modus kunnen geen SMSberichten naar het systeem worden verzonden.

Instellingen

Wanneer ik de instellingen voor hoge en lage tonen wijzig, wordt geluidssfeer uitgeschakeld.

Wanneer de geluidssfeer wordt gewijzigd, worden de instellingen voor hoge en lage tonen gereset.

De geluidssfeer is gekoppeld aan de hoge en lage tonen.

► Wijzig de instelling van de hoge en de lage tonen of wijzig de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Wanneer ik de instellingen voor balans wijzig, wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.

Wanneer u de instelling voor de geluidsverdeling wijzigt, worden de instellingen voor de balans gedeselecteerd.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

► Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen geluidsbronnen.

Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de geluidsinstellingen worden aangepast aan verschillende audiobronnen die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron.

► Controleer of de geluidsinstellingen overeenkomen met de bronnen waarnaar wordt geluisterd. Het is raadzaam om de geluidsinstellingen (Bass:, Treble:, Balans) in de middelste stand te zetten, om de geluidssfeer op "Geen" te zetten en om de correctie van het volume in de USB-modus op "Actief" en in de

Radiomodus op "Niet actief" te zetten.

► Pas, in alle gevallen, nadat u de geluidsinstellingen heeft ingesteld, het geluidsvolume op het draagbare apparaat eerst aan (op hoog zetten). Stel dan het geluidsvolume van het audiosysteem in.

Na het afzetten van de motor, wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-modus om de accu niet te ontladen.

► Start de auto om de laadstroom van de accu te verhogen.

Ik kan de datum en tijd niet instellen.

De datum en tijd kunnen alleen worden ingesteld als u de synchronisatie met de satellieten deactiveert.

► Menu Instellingen/Opties/Datum en tijd instellen. Selecteer het tabblad "Tijd" en deactiveer de "GPS-synchronisatie" (UTC).

CITROËN Connect Nav

12

227

228

Trefwoordenregister

12V-accu

180° zicht naar achteren

A

Aanhanger

Aanhangergewichten

Aansluiten MirrorLink

Aansluiting 12 V

ABS

Accessoires

Accu

Accu laden

Achterlichten

Achterruitverwarming

Achteruitrijcamera

Actieradius AdBlue

Actieradius AdBlue®

Active Safety Brake

Adaptieve cruise control met Stop-functie

AdBlue®

AdBlue® bijvullen

AdBlue®-reservoir

Afmetingen

Afstandsbediening

Afstellen van de koplamphoogte

Afzetten van de motor

Airbags

Airbags vóór

Airconditioning

137

169–170, 172

194–195, 212

51

71

68

138, 163, 165–166

164–165

159

44, 50

106, 124–125, 127

16, 143

16

117, 119

111–112

16, 145

146

146

173–174

25–29

63

94

78, 80, 82

79–80, 83

46–47

143, 164

127

Airconditioning (handbediend)

Alarmknipperlichten

Alarmsysteem

Algemeen menu

Allesdragers

Antiblokkeersysteem (ABS)

Antidiefstalsysteem/Startblokkering

Antispinregeling (ASR) ~

Antislipregeling

Apple®-speler

Apple CarPlay verbinding

Armleuning achter

Armleuning vóór

Audio-aansluitingen

Audiokabel

Automatische airconditioning ~

47

68

33–35

176

138–139

71–72

28

72–73

181, 193, 218

195, 212

54

53

53

217

Airconditioning, automatische

Automatische ruitenwissers

47–48

67

Automatische transmissie ~ Versnellingsbak, automatische

Automatisch noodremsysteem

AUX-aansluiting

99, 101–104, 144

Automatisch inschakelen verlichting 61–62

117, 119

180, 193, 217

Bagageruimte

Banden

Banden oppompen

Bandenreparatieset

Bandenspanning

B

32, 58

144, 174

144, 174

150

144, 153, 174

Bandenspanningscontrole (met set) 150, 152

Bandenspanning te laag (detectie) 104

Batterij afstandsbediening ~

Afstandsbediening, batterij

Batterij afstandsbediening vervangen ~

Afstandsbediening, batterij vervangen

29–30

30

Bediening autoradio aan stuurkolom ~

Autoradio, bedieningen aan stuurkolom

Bekerhouder

176, 188, 203

54

140, 170

143, 146

45

16, 143, 149

Benzinemotor

Bijvullen AdBlue®

Binnenspiegel

BlueHDi

Bluetooth

(handsfree set)

Bluetooth (telefoon)

182–183, 196–197, 219

196–197, 219–220

Bluetooth-telefoon met spraakherkenning 185

Bluetooth- verbinding 183, 196–197, 214, 219–220

Bochtverlichting

Bochtverlichting, statisch

64

Boordcomputer

Boordgereedschap

Brandstof

Brandstofadditief

Brandstofniveaumeter

Brandstoftank

Brandstof tanken

Brandstoftank leeg (diesel)

Brandstofverbruik

64

21–22

57, 149–150

6, 132

143–144

132–133

132–133

132–133

149

6

Trefwoordenregister

Brandstofvuldop ~

Brandstoftankdop

Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep 132–133

Buitenspiegels

132–133

44–45, 121

Carrosserie

Carrosserie-onderhoud

CD

CD MP3

CD-/MP3 -speler

Centrale vergrendeling

Claxon

Configuratie van de auto

Contact

Contact aangezet

Controlelampjes

Controle motorolieniveau ~

Motorolieniveau, controle

Controles

C

148

148

180, 193, 218

180–181, 193, 218

180–181, 218

27–28, 32

69

18–21

49, 96, 221

96

9–10

15

140–141, 143–144

D

DAB (Digital Audio Broadcasting) -

Digitale radio

Dagteller

Dashboardkastje

Datum (instellen)

Datum instellen

178–179, 192, 217

17–18

51

18–19, 23, 199, 223

18–19, 23, 199, 223

Detectie obstakels

Detectie te lage bandenspanning ~

Bandenspanning, detectie

Dieselmotor

123

104, 153

132, 141, 149, 172

Digitale radio - DAB

(Digital Audio Broadcasting)

Dimlicht

Display instrumentenpaneel

Dodehoekbewaking

Draadloze lader

178, 192, 217

59, 157–158

22

121

52

E

Eco-mode ~ Eco-modus

Eco-rijden (adviezen)

Electronic Stability Program (ESC)

Elektrische ruitbediening

Elektronische remdrukregelaar (REF)

Elektronische remdrukregelaar (REF) ~

138

6

72–73

37

71

Electronic Brake Force Distribution (EBD) 71–72

Elektronische sleutel 26–28

Elektronische startblokkering ~

Startblokkering, elektronische

Elektronisch Stabiliteits

Programma (ESP)

93

71–73

ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma) 71

Follow me home verlichting ~

Follow-me-home-verlichting

Frequentie (radio)

Functie snelweg (richtingaanwijzers)

Gereedschap

Gereedschapskist

Gesproken commando's ~

Spraakcommando's

Gewichten

GPS

Grip control

Grootlicht

Grootlichtassistent

Flacon AdBlue®

F

146

61–62

216

60

G

149, 149–150

57

205–207

169–170, 172

209

73

59, 157–158

62–63

H

Haken

Halogeenlampen

Handgeschakelde versnellingsbak ~

Versnellingsbak, handgeschakeld

Handgrepen

Handopvoerpomp

Handrem

Handsfree set

Head-up display

Helderheid

56

157

98, 102–104, 144

54

149

97, 144

182–183, 196–197, 219

107–108

198

229

230

Trefwoordenregister

Het opslaan van de snelheid

Hill Assist Descent

Hill Descent Control

Hill Assist Descent Control (HADC)

Hill-Holder ~ Hill Start Assist

Hoedenplank

Hoek van de stoel

Hoek van de stoel verstellen

Hoofdsteunen achter

Hoofdsteunen verstellen

Hoofdsteunen vóór

Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ~

Stuurverstelling

Hoogteverstelling veiligheidsgordels ~

Gordelverstelling

Hulpoproep

108–109

74

74–75

74–75

102

55

40

40

41–43

39

39

44

76

69–70

Identificatiegegevens

Identificatieplaatjes constructeur

Identificatie (stickers)

Indeling achter

Indeling bagageruimte ~ Bagageruimte, indeling

Indeling interieur ~ Interieurindeling

Inductielader

Infraroodcamera

Inhoud brandstoftank ~

Brandstoftank (inhoud)

Instapverlichting

173

173

173

54

55

51, 54

52

106

132–133

62

I

Instellen van de uitrustingen

Instellingen van het systeem

Instrumentenpaneel

Instrumentenpanelen

Interieurfilter

Interieurfilter (vervangen)

Interieurverlichting

ISOFIX (bevestigingen)

ISOFIX bevestigingen

ISOFIX kinderzitjes

Jack

Jack-aansluiting

Jack-kabel

Kaartleeslampjes

Keyless entry and start

Kilometerteller

Kinderbeveiliging

Kinderen

Kinderen (veiligheid)

Kinderzitjes

Kinderzitjes (conventioneel)

Kinderzitjes i-Size

Kledinghaak

Kleurcode lak

18–21

198, 223

8, 8–9, 107

8

46, 143

143

57

86

86

86–87, 89

Klokje (instellen)

Koelvloeistof

Koelvloeistoftemperatuur

Koelvloeistoftemperatuurmeter

Kofferdeksel sluiten

Koplampverstelling

Krik

18–19, 23, 199, 223

142

14

14

26, 28, 32

63

150, 153

J

217

180, 217

217

K

57

26–28, 93, 95–96

17–18

90–91

77, 84, 87–88, 89

90

77, 80–84

83–84

89

54

173

L

Laden accu ~ Accu laden

Lak

Lampen

Lampen (vervangen)

Lampen vervangen 156–157, 159, 159–160

Lane Departure Warning System (LDWS) 121

LED-verlichting

Lekke band

Lichtschakelaar

Lokaliseren van de auto

Luchtfilter

Luchtfilter (vervangen)

Luchtrecirculatie

164–165

148, 173

157

156–157, 159

61, 157

150–151, 153

59–60

26

144

144

47–48

Matrix-instrumentenpaneel

Matten

Mat verwijderen

Meldingen

M

9

53–54, 107

53–54

221

Trefwoordenregister

Menu

Menu's (audio)

Menustructuren display

Milieu

Mistachterlicht

Mistlampen vóór

Monochroom display

Monteren allesdragers ~ Allesdragers

195

189–190, 204–205

195

6, 29

59, 59–60

59–60, 64, 157–158

18–19 monteren

Motoren

Motorkap

Motorkapsteun

138–139

169–170, 172

139–140

140

Motorolie

Motorolieniveaumeter

MP3 (CD)

Multifunctioneel display (met autoradio)

141

15

181

176

Neerklappen stoelen achter

Niveau AdBlue®

Niveau brandstofadditief diesel ~

Brandstofaddititiefniveau

Niveau koelvloeistof ~

Koelvloeistofniveau

Niveau remvloeistof ~

Remvloeistofniveau

Niveau ruitensproeiervloeistof ~

Ruitensproeiervloeistofniveau

Niveaus controleren

Niveaus en controles

N

41–43

143

143–144

14, 142

142

65, 143

141–143

140–143

Noodbediening achterklep

Noodbediening portieren

32

29–30

Noodoproep ~ Urgence-oproep 69–70

Noodprocedure afzetten van de motor 96–97

96, 163 Noodprocedure starten

Noodremassistentie ~

Brake Assist System (BAS)

Noodremassistentie (AFU) ~

72, 119

Brake Assist System (BAS)

Nulstelling dagteller ~

Dagteller resetten

72

17–18

Oliefilter

Oliefilter (vervangen)

Olieniveau

Oliepeilstok

Olieverbruik

Onder de motorkap ~ Motorruimte

Onderhoud (adviezen)

Onderhoudsadviezen

Onderhoudscontroles

Onderhoudsindicator ~

Onderhoudsintervalindicator

Ontdooien

Ontgrendelen

Ontgrendelen portieren ~

Portieren ontgrendelen

Ontgrendelen van binnenuit ~

Interieur ontgrendelen

O

144

144

15, 141

15, 141

141

140–141

147

147

14, 143

14

50

26–27

32–33

32

Ontluchten brandstofsysteem ~

Brandstofsysteem ontluchten

Ontwasemen achter

Ontwasemen achter ~

Achterruitverwarming

Ontwasemen voor

Opbergnet

Opbergvak

Opbergvakken

Openen bagageruimte ~

Bagageruimte openen

Openen motorkap ~

Motorkap, openen

Openen portieren ~

Portieren openen

Opschakelindicator

Overzicht zekeringen ~

Zekeringentabel

149

49

44

49

54

57

51, 54, 57

26–27, 32

139–140

26–27, 31

101

160–163

P

Panoramisch schuifdak

Park Assist

Parkeerhulp achter

Parkeerhulp achter met grafische weergave en geluidssignalen

Parkeerhulpsystemen

(algemene adviezen)

Parkeerhulp vóór

Parkeerlichten

Plafonnier

35–36

127

123

123

106

124

59–61, 60, 157–159

160

231

232

Trefwoordenregister

Plafonniers

Portieren

Portieren sluiten

Profielen

Pyrotechnische gordelspanners

R

Radio

Radiozender

177–178, 191, 193, 215–216, 218

177, 191, 215–216

RDS

Regeling luchtopbrengst ~ Aanjager,

191, 216 regeling 47–48

Regeling luchtverdeling ~ Luchtverdeling 48

Regelmatige controles ~ Controles 143–144

Regelmatig onderhoud 107, 143

144

147–148

71–72

Regeneratie roetfilter

Reinigen (adviezen)

Rembekrachtigingsysteem

Remblokken

Remlichten

Remmen

Remschijven

Remvloeistof

144

159

144

144

Reservewiel

Reservoir ruitensproeiers ~

142

144, 149–150, 153, 156

143 Ruitensproeierreservoir

Resetten bandenspanningscontrolesysteem

Richtingaanwijzers

Rijadviezen

105

60, 157–159, 158

6, 92

57

31

26–28, 31

198, 222

77

Rijden

Rijhulpcamera (waarschuwingen)

Rijhulpsystemen (algemene adviezen)

Rijstrookcontrolesystemen

Rijverlichting

Roetfilter

Ruitbediening

Ruitensproeier achter

Ruitensproeiers

Ruitensproeiers vóór

Ruitenwisser achter

Ruitenwisserbladen (vervangen)

Ruitenwisserbladen vervangen

Ruitenwissers

Ruitenwisserschakelaar

Ruitenwissers vóór

92

106

106

71–72

59

143–144

37

65

65

65

65–66

66

66

64, 67

64–65, 67

65, 67

S

Schakelaar

Schakelaars stoelverwarming ~

94–95

Stoelverwarming, schakelaars 41

SCR (Selective Catalytic Reduction) 17, 145

17, 145 SCR-systeem

Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak ~ Schakelen elektronisch bediende versnellingsbak

Sensoren (waarschuwingen)

Serienummer auto

Set voor tijdelijke bandenreparatie ~

Bandreparatieset

98

107

173

149–152

Sfeerverlichting

Signalering onoplettendheid

Sjorogen

Slepen

Slepen van een auto

Sleutel

Sleutel met afstandsbediening

Sleutel niet herkend

SMS

Sneeuwkettingen

Snelheidsbegrenzer

Snelheidslimietherkenning

Snelheidsregelaar

57

120

54

166

166–168

25–30

93–94

96–97

221

105, 134

108–109, 111–114

109–110

108–109,

111–112, 114–116

Snelheidsregeling met snelheidslimietherkenning

Spaarfase

Starten

Starten dieselmotor ~

Dieselmotor starten

Starten van de auto

Starten van de motor

Stickers

Stickerset

Stilzetten van de auto

Stoelen achter ~ Achterbank

Stoelen verstellen

Stoelverwarming

Stop & Start

111–112

138

163

132

94–95

94

148

148

94–96

41–43, 81

40

Streaming audio Bluetooth

Stuurwiel (verstellen)

41

22, 46, 49, 102–104,

132, 139, 143, 166

181, 193, 218

44

Supervergrendeling

Synchroniseren afstandsbediening

26, 28

30

Synchroniseren van de afstandsbediening ~

Afstandsbediening synchroniseren 30

T

Tankbeveiliging

Technische gegevens

Te laag brandstofniveau ~

Brandstofniveau

Telefoon

Teller

Temperatuurregeling

Tijdelijke bandenspanning (met set) ~

Banden, noodreparatie

Tijd instellen

TMC (verkeersinformatie)

Toevoer van buitenlucht ~

133

170, 172

132–133

52, 182–184, 196–198, 219–222

107

48

18–19, 23, 199, 223

Luchttoevoer (bediening)

Top Rear Vision

Touchscreen

Trekhaak

Trekhaak met afneembare kogel

150, 152

209

47–48

124

20, 66, 120

137

134–137

U

Uitschakelen airbag passagier ~

Passagiersairbag uitschakelen

USB

USB-aansluiting

79, 82–83

179, 193, 217–218

53, 179, 193, 217

USB-poort 179, 193, 217

V

Veiligheidsgordels

Veiligheidsgordels achter

Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen

Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ~ Kinderen

Ventilatie

75–77, 83

76

79–84, 87–88, 89

(veiligheidsvoorzieningen) 79–84, 87–88, 89

45–47

45

26, 28

Ventilatieroosters

Vergrendelen

Vergrendeling portieren ~

Portieren vergrendelen

Vergrendeling van binnenuit

Verkeersinformatie (TA)

Verkeersinformatie (TMC)

Verklikkerlampjes ~ Controlelampjes

Verklikkerlampjes ~

Waarschuwingslampjes

Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder niet vastgemaakt ~

Gordellampje

Verklikkerlampje veiligheidsgordels ~

Gordel (lampje)

Verlichting bagageruimte ~

Bagageruimteverlichting

Verlichting overdag ~

Dagrijverlichting

Verversen

32–33

32

177

209

9–10

10

77

77

58, 160

61, 157–158

141

Trefwoordenregister

Vervuiling van het roetfilter (diesel)

Verwarming

Verwijderbare koffervloer

Voorruitverwarming

Voorstoelen

144

45, 47

56

50

39–40

W

Waarschuwing bij kans op aanrijding 117, 119

Waarschuwing kans op aanrijding 117–118

Waarschuwing oplettendheid bestuurder 120

Waarschuwingssignaal sleutel in contact

Waarschuwing vergeten verlichting

Wassen

Wassen (adviezen)

Webbrowser

Wiel demonteren

Wiel monteren

Wiel verwisselen

WiFi-netwerkverbinding

Window-airbags

95

60

107

147–148

212

154–155

154–155

149, 153

215

79–80

Zekeringen

Zekeringen vervangen

Zekeringkast dashboard

Zekeringkast motorruimte

Zij-airbags

Zonder gereedschap afneembare kogel

Z

160–163

160–162, 160–163

160, 162

160, 162–163

79–80

134–137

233

234

Trefwoordenregister

Zonneklep

Zonnescherm

Zonnesensor

Zonwering

Zuinig rijden

51

35–36

46

54

6

Automobiles CITROËN verklaart dat er in overeenstemming met de voorschriften van de

Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat er recyclebare materialen worden gebruikt voor de productie van producten die door het bedrijf worden verkocht.

Reproductie of vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles CITROËN.

4DCONCEPT

Groupe MAURY Imprimeur

Gedrukt in de EU

10-19

*19A88.0070*

NE. 19A88.0070

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement