CITROEN JUMPY 01/12/2021 - ∞ de handleiding

Add to My manuals
324 Pages

advertisement

CITROEN JUMPY 01/12/2021 - ∞ de handleiding | Manualzz

INSTRUCTIEBOEKJE

Toegang tot het instructieboekje

MOBIELE APPS

Installeer de app (inhoud is offline beschikbaar).Scan

MyCitroën

Ook beschikbaar in de app MyCitroën App .

ONLINE

Bekijk of download het instructieboekje via het volgende adres: http://service.citroen.com/ACddb/

Scan deze QR-code voor directe toegang.

Selecteer:

– de taal,

– het model en de carrosserievariant van uw auto,

– de uitgifteperiode van het instructieboekje die overeenkomt met de datum van de 1 e tenaamstelling van uw auto.

Met dit symbool wordt de meest recente informatie aangeduid.

Welkom

Dit boekje bevat alle belangrijke informatie en adviezen die u nodig hebt om optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto.

Wij adviseren u om dit boekje aandachtig door te lezen, evenals het garantie- en onderhoudsboekje.

Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waar uw auto verkocht is, slechts van een deel van de uitrusting in dit boekje zijn voorzien.

Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.

Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor om de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit document aan te passen.

Overhandig dit instructieboekje bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar.

Legenda

Veiligheidswaarschuwing

Aanvullende informatie

Milieubeschermingsfunctie

Auto's met stuur links

Auto's met stuur rechts

Locatie van uitrusting / toets, aangeduid met een zwart gebied

Identificatie

Hiermee kunt u de specifieke kenmerken van de auto identificeren:

Bestelwagen

Dubbele cabine met mechanisch kinderslot

Dubbele cabine met elektrisch kinderslot

Combi, Business, Feel, Shine,

Business Lounge

2

Inhoudsopgave

Overzicht

Stickers

Overzicht  ■

4

5

Eco-rijden  ■

Instrumentenpaneel

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- en verklikkerlampjes

Meters

Kilometerteller en dagteller

Dimmer verlichting

Boordcomputer

Touchscreen

Extra op afstand bedienbare functies

(elektrische auto)

Datum en tijd instellen

1

22

23

24

9

11

17

22

26

26

Toegang

Elektronische sleutel met afstandsbedieningsfunctie en geïntegreerde sleutel 28

Ontgrendelen/Volledige of selectieve ontgrendeling 30

Noodprocedures

Centrale vergrendeling

Elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Algemene aanbevelingen voor de schuifdeuren

Handsfree-functie schuifdeur(en)

Achterdeuren

Achterklep

Ruit van de achterklep

Alarm

Elektrische ruitbediening

2

43

44

45

45

35

37

39

40

46

48

Ergonomie en comfort

Juiste zitpositie

Voorstoelen

Tweezitsbank vóór

Het stuurwiel verstellen

Spiegels

Moduwork

Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de stoelen en banken

Vaste eendelige bank

Vaste stoel en bank achter

Zitplaatsen achter en bank op rails

Achterstoel(en) op rails

Dubbele cabine, vast

Dubbele cabine, neerklapbaar

Voorzieningen in het interieur

Inrichting laadruimte

Voorzieningen passagierscompartiment

Panoramadak

Wegklapbare schuiftafel

Verwarming en ventilatie

Verwarming

Handbediende airconditioning

Automatische airconditioning met gescheiden regeling

Ontwasemen - ontdooien voorruit en voorste zijruiten

De achterruit- en buitenspiegelverwarming gebruiken

Verwarming - airconditioning achter

Extra verwarmings-/ventilatiesysteem

Voorverwarmen / voorkoelen (Elektrisch)

Plafonnier(s)

3

49

49

51

53

53

55

82

83

84

85

85

88

89

80

81

81

73

75

76

77

65

67

69

70

58

59

61

63

Lichtschakelaar

Richtingaanwijzers

Verlichting en zicht

4

91

92

Dagrijverlichting / Parkeerlichten

Automatisch inschakelen koplampen

Follow me home- en instapverlichting

Grootlichtassistent

Hoogteverstelling van de koplampen

Sfeerverlichting

Ruitenwisserschakelaar

Automatische stand ruitenwissers

Ruitenwisserbladen vervangen

Veiligheid

Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid

Alarmknipperlichten

Noodoproep of pechhulpoproep

Claxon

Geluidssignaal voor voetgangers (Elektrisch)

Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)

Advanced Grip Control

Veiligheidsgordels

Airbags

Kinderzitjes

5

100

100

101

103

103

103

106

107

110

113

De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen 115

ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes

i-Size-kinderzitjes

Mechanisch kinderslot

Elektrisch kinderslot

Kinderslot op de achterruiten

123

134

137

138

138

Rijadviezen

Starten / afzetten van de motor

Handbediende parkeerrem

Elektrische parkeerrem

Hill Start Assist

Handgeschakelde 6-versnellingsbak

Rijden

6

139

141

145

145

148

149

95

96

96

97

98

93

93

93

94

Schakelindicator

Automatische transmissie

Selectiehendel (elektrisch)

Rijstanden (elektrische auto)

Stop & Start

Bandenspanningscontrolesysteem

Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen

Head-up display

Snelheden opslaan

Verkeersbordherkenning

Snelheidsbegrenzer

Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen

Snelheidsregelaar

Adaptieve snelheidsregelaar

Active Safety Brake met Collision Risk Alert en

Intelligente noodremassistentie

Lane Departure Warning System

Systeem voor detecteren van onoplettendheid

Dodehoekbewaking

Parkeerhulp

Top Rear Vision

Praktische informatie

Compatibiliteit van brandstoffen

Tanken

Tankbeveiliging diesel

Laadsysteem (elektrische auto)

Laden van de tractiebatterij (Elektrisch)

Eco-stand

Sneeuwkettingen

Trekhaak

Dakdragers / imperiaal

Motorkap

Onder de motorkap

Niveaus controleren

Controles

7

184

184

185

186

193

197

198

198

199

200

201

201

204

164

165

166

168

158

159

161

161

149

150

153

154

155

156

171

175

176

177

178

180

AdBlue® (BlueHDi)

Vrijloop

Onderhoudstips

Gevarendriehoek

Brandstoftank leeg (diesel)

Gereedschapskist

Bandenreparatieset

Reservewiel

Een lamp vervangen

Zekeringen

Accu van 12 V / Hulpaccu

De auto slepen

In geval van pech

206

208

209

8

212

212

213

214

217

221

226

227

230

Technische gegevens

Technische gegevens motoren en aanhangergewichten

Dieselmotoren

Elektromotor

Afmetingen

Identificatie

9

233

234

239

241

243

Bluetooth®-audiosysteem

De eerste stappen

Stuurkolomschakelaars

Menu's

Radio

10

Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 248

Media

Telefoon

Veelgestelde vragen

245

246

246

247

249

252

254

Inhoudsopgave

MyCitroën Play

11

De eerste stappen

Stuurkolomschakelaars

Menu's

Applicaties

Radio 260

Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 262

Media

Telefoon

Configuratie

Veelgestelde vragen

257

258

259

260

263

264

267

268

MyCitroën Drive

12

De eerste stappen

Stuurkolomschakelaars

Menu's

Gesproken commando's

Navigatie

Online navigatie

Applicaties

Radio

Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) 286

Media

Telefoon

Configuratie

Veelgestelde vragen

287

288

291

293

271

272

272

274

278

280

282

285

Event Data Recorders (EDR)

13

Trefwoordenregister

 ■

Bijlage

 ■

3

4

Overzicht

Presentatie

Cockpit

Deze afbeeldingen en beschrijvingen dienen slechts als voorbeeld. De aanwezigheid en locatie van bepaalde componenten zijn afhankelijk van de uitvoering of het uitrustingsniveau.

1.

Dashboardkastje

Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde

2.

12V-aansluitingen (120 W)

3.

USB-aansluiting

4.

AUX-aansluiting

5.

Instrumentenpaneel

6.

Opbergruimte

Beker-/blikhouder

7.

Opbergruimte

8.

Bovenste opbergruimte

9.

220V-aansluiting (120 W)

10.

Claxon

11.

Plafonnière

Paneel met waarschuwingslampjes voor veiligheidsgordels en airbag vóór aan passagierszijde

Binnenspiegel

Bewakingsspiegel

Toetsen voor noodoproep en pechhulpoproep

12.

Verwarming / airconditioning

Ontwasemen - ontdooien voorruit en voorste zijruiten

Achterruitverwarming

13.

Toets "START/STOP"

14.

Versnellingspook of keuzeschakelaar

Selectie van de rijstand

15.

Monochroom display in combinatie met audiosysteem

Touchscreen

16.

Ontgrendeling motorkap

17.

Zekeringen dashboard

18.

Head-up display

19.

Elektrische parkeerrem

Afhankelijk van de uitvoering van de auto zijn de opbergvakken wel of niet voorzien van een klep. Deze configuratie wordt als voorbeeld weergegeven.

Schakelaars op en rondom het stuurwiel

1.

Schakelaar verlichting / richtingaanwijzers

2.

Schakelaar ruitenwissers / ruitensproeiers / boordcomputer

3.

Bediening audiosysteem

4.

Bediening snelheidsregelaar / snelheidsbegrenzer / Adaptieve snelheidsregelaar

5.

Rolknop voor het selecteren van de weergavemodus van het instrumentenpaneel

6.

Bediening spraaksynthese

Volume

7.

Bediening audiosysteem

Middelste schakelaarpaneel

1.

Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit

2.

Elektrisch bediende schuifdeur links

3.

Elektrisch kinderslot

4.

Elektrisch bediende schuifdeur rechts

5.

Selectie cabine / laadruimte

6.

Alarmknipperlichten

7.

DSC/ASR-systeem

8.

Bandenspanningscontrolesysteem

9.

Stop & Start (diesel)

Schakelaarpaneel aan de zijkant

1.

Advanced Grip Control

2.

Head-up display

3.

Parkeerhulp

4.

Extra verwarmings- / ventilatiesysteem (Diesel)

5.

Alarm (Diesel of Elektrisch)

6.

Hoogteverstelling van de koplampen

7.

Lane Departure Warning System

8.

Dodehoekbewakingssysteem

9.

Grootlichtassistent

Elektromotor

1.

Laadaansluitingen

2.

Tractiebatterij

3.

12V-accu

4.

Geïntegreerde lader

5.

Elektromotor

6.

Laadkabel

Via de laadaansluitingen ( 1 ) kan de auto op 3 manieren worden opgeladen:

Overzicht

– Opladen via een normaal stopcontact en de bijbehorende laadkabel ( 6 ) (Mode 2).

– Versneld opladen via een snellader opladen

(wallbox) (Mode 3).

– Snelladen via een openbare snellader (Mode 4).

De tractiebatterij van 400 V ( 2 ) is een lithiumionbatterij. Deze slaat energie op die voor de elektromotor, de airconditioning en de verwarming wordt gebruikt. Het laadniveau wordt met een meter weergegeven. Bovendien bevindt zich op het instrumentenpaneel een waarschuwingslampje voor een laag laadniveau.

De 12V-accu ( 3 ) levert stroom aan het normale elektrische systeem van de auto. Deze wordt automatisch via de geïntegreerde lader door de tractiebatterij opgeladen.

De geïntegreerde lader ( 4 ) verzorgt het opladen via een normaal stopcontact (Mode 2) en het versneld opladen (Mode 3) van de tractiebatterij, maar ook het opladen van de 12 V-accu.

De elektromotor ( 5 ) zorgt voor de aandrijving op basis van de geselecteerde rijstand en de rijomstandigheden. Deze motor wint ook energie terug bij het remmen en vaart minderen van de auto.

Stickers

Deel "Toegang - Achterdeuren":

Deel "Ergonomie en comfort - Moduwork":

5

Overzicht

6

Deel "Veiligheid - Handmatig kinderslot":

Deel "Praktische informatie - Niveaus controleren":

Deel "Ergonomie en comfort -

"Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de stoelen en banken":

Deel "Rijden - Elektrische parkeerrem":

Deel "In geval van pech - Reservewiel":

Deel "Praktische informatie - Compatibiliteit van brandstoffen":

Deel "In geval van pech - 12V-accu":

Deel "Praktische informatie - Laadsysteem

(Elektrisch)":

24V

12V

Deel "Ergonomie en comfort - Wegklapbare schuiftafel":

Deel "Ergonomie en comfort - Extra verwarming/ ventilatie":

Deel "Veiligheid - Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde":

Deel "Praktische informatie - De tractiebatterij opladen (Elektrisch)":

Deel "Praktische informatie - Motorkap":

Deel "Veiligheid - ISOFIX-kinderzitjes":

Eco-rijden

Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kan de bestuurder het energieverbruik van zijn auto (brandstof en / of elektriciteit) en de CO

2

-uitstoot optimaliseren.

Het gebruik van de versnellingsbak / transmissie optimaliseren

Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg en schakel zo snel mogelijk naar de tweede versnelling. Schakel bij het accelereren bij voorkeur snel over naar een hogere versnelling.

Met een automatische transmissie kunt u het beste de automatische modus gebruiken. Trap het gaspedaal niet heel diep of plotseling in.

De schakelindicator adviseert u de versnelling te kiezen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden. Volg het schakeladvies op het instrumentenpaneel zo snel mogelijk op.

Bij een auto met een automatische transmissie wordt de schakelindicator alleen in de handmatige stand weergegeven.

Kies voor een soepele rijstijl

Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in.

Op deze manier verlaagt u het energieverbruik en de CO

2

-emissies, en neemt het algemene geluidsniveau van het verkeer af.

Wanneer het verkeer goed doorstroomt, kunt u de snelheidsregelaar inschakelen.

Eco-rijden

Gebruik de elektrische voorzieningen op de juiste manier

Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters voordat u de airconditioning inschakelt.

Sluit de ruiten bij snelheden hoger dan 50 km/h, maar laat de ventilatieroosters geopend.

Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen bijdragen aan een verlaging van de temperatuur in het interieur (zoals het zonnescherm van het schuif-/ kanteldak en de zonneschermen van de zijruiten).

Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).

Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn, als deze niet automatisch worden geregeld.

Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.

Pas uw gebruik van de (mist)verlichting aan het zicht aan, in overeenstemming met de geldende wetgeving in het land waar u rijdt.

Laat de motor vooral 's winters (behalve onder zeer winterse omstandigheden: bij temperaturen lager dan -23 °C) na het starten niet stationair draaien. De auto warmt onder het rijden veel sneller op.

Sluit als passagier zo weinig mogelijk multimediaapparaten (voor bijvoorbeeld films, muziek of spelletjes) aan om het energieverbruik te beperken.

Koppel alle draagbare apparatuur los als u de auto verlaat.

Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik

Verdeel het gewicht gelijkmatig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte zo dicht mogelijk bij de achterbank.

Beperk de belading en de luchtweerstand van uw auto (onder meer door dakdragers, imperiaal, fietsendrager en aanhanger). Gebruik bij voorkeur een dakkoffer voor het vervoer van bagage op het dak.

Verwijder de dakdragers en het imperiaal na gebruik.

Vervang de winterbanden na de winter zo snel mogelijk door zomerbanden.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften

Controleer de bandenspanning regelmatig (bij koude banden) en houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de sponning van het bestuurdersportier.

Controleer de bandenspanning met name:

– voorafgaand aan een lange rit;

– bij de wisseling van de seizoenen;

– als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.

Vergeet daarbij het reservewiel en de wielen van een aanhanger of caravan (indien van toepassing) niet.

Laat uw auto regelmatig onderhouden

(motorolie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen enz.). Houd u aan het onderhoudsschema van de fabrikant.

Bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCR-systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo snel mogelijk naar een

7

8

Eco-rijden

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om de hoeveelheid stikstofoxide tot wettelijke niveaus te verlagen.

Laat het vulpistool bij het tanken niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.

U zult bij een nieuwe auto merken dat het gemiddelde brandstofverbruik zich pas na 3000 km stabiliseert.

De actieradius optimaliseren (elektrisch voertuig)

Het stroomverbruik van de auto hangt grotendeels af van de route, snelheid en rijstijl, en van het gebruik van de verwarming / airconditioning.

Probeer in het gebied " ECO " op de vermogensmeter te blijven door gelijkmatig te rijden en de snelheid niet te veel te variëren.

Anticipeer op de situatie op de weg zodat u op tijd en geleidelijk kunt remmen; rem zo veel mogelijk op de motor af om energie terug te winnen. De vermogensmeter zal dan in het gebied CHARGE staan.

Gebruik de airconditioning in plaats van de verwarming om het interieur te ontwasemen.

Instrumentenpaneel

Snelheidsmeter

Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).

display

Met lcd-tekst- of matrixdisplay

1.

Verbruiksmeter thermische comfortfuncties

2.

Laadniveaumeter

Met lcd-display

Met matrixdisplay

Instrumentenpaneel

1

Met matrixdisplay (elektrische auto)

Met lcd-tekstdisplay

1.

Brandstofniveaumeter

2.

Koelvloeistoftemperatuurmeter

Met matrixdisplay (elektrische auto)

Wanneer u in het buitenland rijdt, dan moet u mogelijk de maateenheden veranderen: de rijsnelheid moet in de officiële eenheid van het land (mijl of kilometer per uur) worden weergegeven. U kunt deze eenheid via het configuratiemenu van het scherm aanpassen terwijl de auto stilstaat.

9

10

Instrumentenpaneel

1.

Instellingen snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer

Weergave van verkeersborden met een snelheidslimiet

2.

Schakelindicator (diesel)

Ingeschakelde versnelling automatische transmissie (diesel) of positie aandrijfhendel

(elektrisch)

3.

Digitale snelheidsmeter (km/h of mph) met lcdinstrumentenpaneel en instrumentenpaneel met lcd-tekstdisplay (Diesel)

Weergavegedeelte bij instrumentenpaneel met matrixdisplay: waarschuwingsmeldingen of meldingen over de status van functies, boordcomputer, digitale snelheidsmeter (km/h of mph), energiestroom / laadtoestand van de auto

(elektrisch) enz.

4.

Onderhoudsindicator en vervolgens kilometerteller (km of mijl)

Dagteller (km of mijl) (diesel)

Resterende actieradius / rijmodus geselecteerd

(elektrisch)

Display bij instrumentenpaneel met lcdtekstdisplay: waarschuwingsmeldingen of meldingen over de status van functies, boordcomputer enz.

5.

Koelvloeistoftemperatuurmeter

6.

Motorolieniveaumeter

7.

Brandstofniveaumeter

Toetsen

Met lcd-display

Met lcd-tekstdisplay

Met matrixdisplay

Met matrixdisplay (Elektrisch)

A.

Onderhoudsindicator resetten.

Tijdelijke herinnering onderhoudsinformatie.

Herinnering actieradius AdBlue ® -systeem.

Afhankelijk van de uitvoering: terugkeren naar een bovenliggend niveau of annuleren van huidige bewerking.

B.

Dimfunctie verlichting.

Afhankelijk van de uitvoering: door een menu of lijst bladeren, of een waarde wijzigen.

C.

Dagteller resetten.

Afhankelijk van de uitvoering: openen van het configuratiemenu (lang indrukken), bevestigen van een keuze (kort indrukken).

D.

Herinnering onderhoudsinformatie of de actieradius met het SCR-systeem en de AdBlue ® .

De geselecteerde functie resetten

(onderhoudsindicator of dagteller).

Afhankelijk van de uitvoering: openen van het configuratiemenu (lang indrukken), bevestigen van een keuze (kort indrukken).

Op het touchscreen kunt u ook de dimfunctie voor de verlichting aanpassen.

Toerenteller

Toerenteller (x 1000 t/min).

Vermogensmeter (elektrisch)

Vermogensmeter CHARGE , ECO , POWER of

NEUTRAAL .

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de meters .

Waarschuwings- en verklikkerlampjes

De waarschuwings- en verklikkerlampjes

(weergegeven als symbolen) informeren de bestuurder over een storing (waarschuwingslampjes) of de werking van een systeem (verklikkerlampjes ingeschakelde of uitgeschakelde functie). Bepaalde lampjes kunnen op twee manieren (permanent of knipperend) en/of in verschillende kleuren branden.

Bijbehorende waarschuwingen

Een lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en/of een melding op het display.

Door de weergegeven waarschuwingen te relateren aan de werkingstoestand van de auto kan worden bepaald of er sprake is van een normale situatie of van een storing; zie de beschrijving van ieder lampje voor meer informatie.

Bij het aanzetten van het contact

Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde rode of oranje waarschuwingslampjes enkele seconden branden. Deze lampjes moeten doven als de motor draait.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een systeem of een functie.

Continu brandend waarschuwingslampje

Als er een rood of oranje waarschuwingslampje gaat branden, is er een storing die verder moet worden onderzocht.

Wanneer een lampje blijft branden

De aanduidingen (1) , (2) en (3) in de beschrijvingen van de waarschuwings- en verklikkerlampjes geven aan of u naast de onmiddellijk aanbevolen acties contact met een gekwalificeerde professional moet opnemen.

(1) : Zet de auto stil .

Zet het voertuig zo snel mogelijk stil op een veilige plaats en zet het contact af.

(2) : Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

(3) : Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Lijst met waarschuwingslampjes

Rode waarschuwingslampjes

STOP

Permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje, een melding en een geluidssignaal.

Een ernstige storing in de motor, het remsysteem, de stuurbekrachtiging of de automatische transmissie, of een ernstige elektrische storing.

Voer (1) en dan (2) uit.

Te hoge koelvloeistoftemperatuur

Permanent (waarschuwingslampje of led), met de naald in het rode gebied

(afhankelijk van de uitvoering).

De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.

Instrumentenpaneel

Voer (1) uit en wacht totdat de motor is afgekoeld voordat u bijvult (diesel) (waar nodig). Zie (2) als het probleem niet verdwijnt.

Motoroliedruk

Permanent.

Een probleem met de motorsmering.

Voer (1) en dan (2) uit.

Storing in het systeem (Elektrisch)

Brandt permanent.

Er is een storing in de elektromotor of tractiebatterij gedetecteerd.

Voer (1) en dan (2) uit.

Kabel aangesloten (Elektrisch)

Brandt permanent bij het aanzetten van het contact.

De laadkabel is aangesloten op de aansluiting van de auto.

Brandt permanent bij het aanzetten van het contact, in combinatie met een melding.

De auto kan niet worden gestart als de laadkabel op de aansluiting van de auto is aangesloten.

Koppel de laadkabel los en sluit de klep.

Laadstroom accu

Brandt permanent.

Een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet goed gespannen of gebroken enz.).

Reinig de nokjes en bevestig deze weer als het waarschuwingslampje niet uitgaat wanneer de motor is gestart, (2) uitvoeren.

1

11

12

Instrumentenpaneel

Veiligheidsgordels losgemaakt of niet vastgemaakt

Permanent of knipperend, samen van een toenemend geluidssignaal.

Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of is weer losgemaakt (afhankelijk van de uitvoering).

Portier geopend

Brandt permanent, samen met een melding dat aangeeft welk portier of de achterklep is geopend.

Samen met de waarschuwing wordt er een geluidssignaal gegeven als de snelheid hoger is dan

10 km/h.

Een portier, de achterklep of de achterruit is nog open (afhankelijk van de uitvoering).

Sluit wat er niet gesloten is.

Als uw auto is uitgerust met een deur aan de rechterzijde, dan geeft dit waarschuwingslampje niets aan als deze deur nog open is.

Elektrische parkeerrem

Brandt permanent.

De elektrische parkeerrem is aangetrokken.

Knippert.

Het aantrekken / vrijzetten werkt niet.

Voer (1) uit: parkeer de auto op een vlakke

(horizontale) ondergrond.

Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een versnelling in.

Bij een auto met een automatische transmissie of een selectiehendel (elektrisch): selecteer stand P .

Zet het contact af en voer (2) uit.

Handbediende parkeerrem

Brandt permanent.

De parkeerrem is ingeschakeld of niet goed vrijgezet.

Remmen

Brandt permanent.

Het remvloeistofpeil in het remcircuit is aanzienlijk gedaald.

Voer (1) uit en vul het remvloeistofreservoir bij met de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.

Zie (2) als het probleem niet verdwijnt.

Brandt permanent.

Een storing in het systeem van de elektronische remdrukregelaar (EBD).

Voer (1) en dan (2) uit.

Oranje waarschuwingslampjes

Service

Brandt tijdelijk in combinatie met een melding.

Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek waarschuwingslampje gaat branden.

Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het instrumentenpaneel.

Sommige problemen kunt u zelf oplossen, zoals het vervangen van de batterij in de afstandsbediening.

Zie (3) voor andere problemen, zoals een storing in het bandenspanningscontrolesysteem.

Brandt permanent, in combinatie met een melding.

Er zijn één of meerdere grote storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek waarschuwingslampje gaat branden.

Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het instrumentenpaneel en voer vervolgens (3) uit.

De functie automatisch uitschakelen van de elektrische parkeerrem is niet beschikbaar.

Zie (2).

Permanent, in combinatie met de melding

" Storing parkeerrem ".

Waarschuwingslampje Service brandt permanent en onderhoudssleutel knippert, en brandt vervolgens permanent.

Het interval voor de onderhoudsbeurt is overschreden.

Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel mogelijk uitvoeren.

Alleen bij BlueHDi-dieselmotoren.

Antiblokkeersysteem (ABS)

De normale remwerking blijft behouden.

Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer dan

(3) uit.

Permanent.

Er is een storing in het antiblokkeersysteem.

AdBlue

®

(Euro 6.2/6.3)

Brandt ongeveer 30 seconden nadat de motor is gestart, in combinatie met een

melding over het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 2400 en 800 km.

Vul AdBlue ® bij.

Brandt permanent nadat het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding over het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 800 en 100 km.

Vul AdBlue ® meteen bij of voer (3) uit.

Knippert, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius is minder dan 100 km.

U moet AdBlue ® bijvullen om te voorkomen dat het starten wordt geblokkeerd of (3) uitvoeren.

Knippert, in combinatie met een geluidssignaal en een melding dat het starten van de motor wordt geblokkeerd.

De AdBlue ® -tank is leeg: de wettelijk verplichte startblokkering voorkomt dat de motor kan worden gestart.

Vul AdBlue ® bij om de motor opnieuw te kunnen starten of voer (2) uit.

De tank moet worden bijgevuld met minimaal 5 liter

AdBlue ® .

SCR-emissieregelsysteem (BlueHDi)

combinatie met een geluidssignaal en een melding.

Er is een storing in het SCR-emissieregelsysteem gedetecteerd.

Permanent wanneer het contact wordt aangezet, in

Instrumentenpaneel

Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.

Het AdBlue ® waarschuwingslampje knippert zodra het contact wordt aangezet, in combinatie met het permanent branden van het waarschuwingslampje Service en het waarschuwingslampje Zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot de actieradius.

Afhankelijk van de weergegeven melding kan er nog maximaal 1.100 km worden gereden voordat de startblokkering wordt geactiveerd.

Voer (3) direct uit, om te voorkomen dat de motor niet kan worden gestart .

Het AdBlue ® waarschuwingslampje knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het waarschuwingslampje

Service en het waarschuwingslampje Zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding die aangeeft dat de motor niet kan worden gestart.

De startonderbreker voorkomt dat de motor weer start (de toegestane rijlimiet is overschreden na bevestiging van een storing van het emissieregelsysteem).

Start de motor en zie (2).

Zelfdiagnosesysteem motor

Knippert.

Er is een storing in het motormanagementsysteem.

De katalysator kan onherstelbaar beschadigd raken.

Uitvoeren (2) zonder defect .

Permanent.

Er is een storing in de emissieregeling.

Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan.

Snel (3) uitvoeren.

Brandt permanent.

Er is sprake van een kleine motorstoring.

Zie (3).

Brandt permanent.

Er is sprake van een ernstige motorstoring.

Voer (1) en dan (2) uit.

Automatische functies uitgeschakeld

(elektrische parkeerrem)

Brandt permanent.

De functies "automatisch inschakelen"

(bij het afzetten van de motor) en "automatisch uitschakelen" (bij het wegrijden) zijn uitgeschakeld.

Als automatisch inschakelen / uitschakelen niet meer mogelijk is:

► Start de motor.

► Gebruik de hendel om de elektrische parkeerrem in te schakelen.

► Laat het rempedaal volledig los.

► Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de richting voor uitschakelen.

► Laat de hendel los.

► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.

► Trek de hendel 2 seconden in de richting voor inschakelen.

► Laat de hendel en het rempedaal los.

1

13

14

Instrumentenpaneel

Storing (met elektrische parkeerrem)

Permanent, in combinatie met de melding " Storing parkeerrem ".

De auto kan niet stil blijven staan terwijl de motor draait.

Als de parkeerrem niet handmatig kan worden in- en uitgeschakeld, dan is de hendel van de elektrische parkeerrem defect.

De automatische functies moeten te allen tijde worden gebruikt: ze worden automatisch weer geactiveerd bij een storing in de hendel.

Zie (2).

Permanent, in combinatie met de melding " Storing parkeerrem ".

De elektrische parkeerrem is defect; de handmatige en elektrische functies werken mogelijk niet meer.

Om de auto bij stilstand op zijn plaats te houden:

► Trek aan de elektrische parkeerrem en houd deze 7 tot 15 seconden aangetrokken, totdat het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden.

Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan op de volgende wijze tegen wegrollen:

► Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.

► Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een versnelling in.

► Bij auto's met een automatische transmissie of selectiehendel (elektrisch): selecteer P en plaats het meegeleverde wielblok tegen een van de wielen.

Zie (2).

Remmen

gedetecteerd.

Rijd voorzichtig.

Zie (3).

Brandt permanent.

Er is een kleine storing in het remsysteem

Collision Risk Alert / Active Safety Brake

Knippert.

Het systeem activeert en remt de auto kort af om de snelheid te verlagen.

Zie het deel Rijden voor meer informatie.

Brandt permanent, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

Er is een storing in het systeem.

Zie (3).

Brandt permanent, in combinatie met een melding.

Het systeem is uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) / antispinregeling (ASR)

Knippert.

De regeling van het DSC- / ASR-systeem wordt ingeschakeld bij minder grip of afwijken van de rijbaan.

Brandt permanent.

Een storing in het DSC- / ASR-systeem.

Zie (3).

Storing noodremassistentie (bij elektrische parkeerrem)

Permanent, in combinatie met de melding " Storing parkeerrem ".

De noodremassistentie werkt niet optimaal.

Als automatisch uitschakelen niet mogelijk is, schakel de functie handmatig uit of zie (3).

Hill Start Assist

antiterugrolsysteem ".

Er is een storing in het systeem.

Zie (3).

Brandt permanent, in combinatie met de melding " Storing in

Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) / antispinregeling (ASR)

Brandt permanent.

De functie is uitgeschakeld.

De functie DSC / ASR wordt automatisch weer ingeschakeld als de motor opnieuw wordt gestart en vanaf een snelheid van ongeveer 50 km/h.

Bij een snelheid lager dan 50 km/h kan de functie handmatig weer worden ingeschakeld.

Bandenspanning te laag

Brandt permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

De bandenspanning van een of meerdere banden is te laag.

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.

Reset het controlesysteem na het aanpassen van de bandenspanning.

Het waarschuwingslampje voor te lage bandenspanning knippert en

Instrumentenpaneel brandt vervolgens permanent, en waarschuwingslampje Service brandt permanent.

Er is een storing in het bandenspanningscontrolesysteem.

Het systeem kan geen lage bandenspanning meer aangeven.

Controleer de bandenspanning zo snel mogelijk en zie (3).

Voorverwarmen motor (Diesel)

Brandt tijdelijk

(tot ongeveer 30 seconden bij lage temperaturen).

Wanneer het contact wordt aangezet, als de weersomstandigheden en de motortemperatuur dit noodzakelijk maken.

Wacht met starten totdat het waarschuwingslampje uit gaat.

Wanneer het waarschuwingslampje uit gaat, wordt de motor onmiddellijk gestart wanneer u:

– bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak het koppelingspedaal ingetrapt houdt.

– bij een auto met een automatische transmissie het rempedaal ingetrapt houdt.

Als de motor niet start, druk dan nogmaals op de knop START/STOP terwijl u het pedaal ingetrapt houdt.

Airbag vóór aan passagierszijde (ON)

Brandt permanent.

De airbag vóór aan passagierszijde is geactiveerd.

De schakelaar staat in de stand " ON ".

Plaats in dit geval GEEN kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel - risico op zwaar letsel!

Airbag vóór aan passagierszijde (OFF)

Brandt permanent.

De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld.

De schakelaar is in de stand " OFF " gezet.

Er kan een kinderzitje met de rug in de rijrichting worden geplaatst, tenzij er een probleem met de airbags is (waarschuwingslampje airbags aan).

Airbags

Brandt permanent.

Een van de airbags of pyrotechnische gordelspanners is defect.

Zie (3).

Laag brandstofniveau (Diesel)

Brandt permanent (lampje of led), met de naald in het rode gebied

(afhankelijk van de uitvoering), in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

Als het lampje gaat branden, zit er nog minder dan

8 liter brandstof in de tank.

Zolang er geen brandstof wordt getankt, wordt deze waarschuwing iedere keer herhaald wanneer het contact wordt aangezet, en met een toenemende frequentie naarmate het brandstofniveau verder zakt en de nul nadert.

Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege brandstoftank te voorkomen.

Rijd nooit door totdat de tank helemaal leeg is ; hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.

Tractiebatterij bijna leeg (elektrisch)

100

0 %

Led brandt permanent, met de naald in het rode gebied, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

De tractiebatterij is bijna leeg.

Controleer de resterende actieradius

Laad de tractiebatterij zo snel mogelijk op.

Schildpadmodus bij geringe actieradius

(elektrische auto)

Brandt permanent.

De laadtoestand van de tractiebatterij is kritiek.

Het motorvermogen neemt geleidelijk af.

De tractiebatterij moet direct worden opgeladen.

Als het waarschuwingslampje blijft branden, voer dan (2) uit.

Geluidssignaal voor voetgangers (Elektrisch)

Brandt permanent.

Storing in geluidssignaal gedetecteerd.

Zie (3).

Water in dieselbrandstoffilter (Diesel)

Brandt permanent (met lcd-instrumentenpaneel).

Het dieselbrandstoffilter bevat water.

Voer direct (2) uit. Kans op schade aan het brandstofinspuitsysteem!

1

15

16

Instrumentenpaneel

Roetfilter (diesel)

Brandt permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding over de kans op verstopping van het roetfilter.

Het roetfilter is bijna verzadigd.

Regenereer het roetfilter zodra de verkeersomstandigheden dit toelaten door met een snelheid van minimaal 60 km/h, een motortoerental van minimaal 2.500 omw/min te rijden totdat het waarschuwingslampje uit gaat.

Brandt permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding over een te laag additiefniveau voor het roetfilter.

Het additiefreservoir is bijna leeg.

Vul meteen bij: voer (3) uit.

Stuurbekrachtiging

Brandt permanent.

Er is een storing in de stuurbekrachtiging.

Rijd voorzichtig met matige snelheid en zie (3).

Mistachterlicht

Permanent.

Het lampje brandt.

Voet op het rempedaal

Brandt permanent.

Rempedaal niet of onvoldoende stevig ingetrapt.

Bij een auto met een automatische transmissie of de keuzeschakelaar voor de transmissie (elektrische auto) moet het rempedaal mogelijk worden ingedrukt om de transmissie vanuit stand N in een andere stand te zetten.

Voet op het koppelingspedaal

Brandt permanent.

Stop & Start: de stand START kan niet worden geactiveerd, omdat het koppelingspedaal niet volledig wordt ingedrukt.

Trap het koppelingspedaal volledig in.

Groene verklikkerlampjes

Automatische ruitenwissers

Brandt permanent.

De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd.

Grootlichtassistent

Brandt permanent.

De functie is via het configuratiemenu van de auto ingeschakeld.

De lichtschakelaar staat in de stand "AUTO".

Zie het deel Verlichting en zicht voor meer informatie.

Stop & Start

Brandt permanent.

Wanneer de auto stopt, zet het Stop & Startsysteem de motor in de STOP-stand.

Knippert tijdelijk.

De STOP-stand is momenteel niet beschikbaar of de START-stand wordt automatisch geactiveerd.

Zie het deel Rijden voor meer informatie.

Auto klaar om te rijden (Elektrisch)

Brandt permanent, in combinatie met een geluidssignaal als het gaat branden.

De auto is klaar om te rijden en de verwarmings- en airconditioningsfuncties zijn beschikbaar.

Het controlelampje gaat uit wanneer er een snelheid van ongeveer 5 km/h is bereikt en gaat weer branden als de auto tot stilstand komt.

Het lampje gaat uit als u de motor afzet en uit de auto stapt.

Dodehoekbewaking

Permanent.

De functie is geactiveerd.

Lane Departure Warning System

Knippert in combinatie met een geluidssignaal.

Er wordt een overschrijding van een rijstrookmarkering links of rechts gedetecteerd.

Stuur de andere kant op om de auto weer op de juiste baan te brengen.

Zie het deel Rijden voor meer informatie.

Brandt permanent, in combinatie met een melding op het scherm.

Er is een storing in het systeem.

Let goed op en rijd voorzichtig. Zie daarna (3).

Richtingaanwijzers

Knippert, met geluidssignaal.

De richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.

Parkeerlicht

Permanent.

De lampen zijn ingeschakeld.

Dimlicht

Brandt permanent.

De lampen zijn ingeschakeld.

Mistlampen vóór

Brandt permanent.

De mistlampen vóór zijn ingeschakeld.

Blauwe verklikkerlampjes

Grootlicht

Brandt permanent.

De lampen zijn ingeschakeld.

Zwarte/witte waarschuwingslampjes

Voet op het rempedaal

Brandt permanent.

Rempedaal niet of onvoldoende stevig ingetrapt.

De keuzeschakelaar uit stand P halen bij uitvoeringen met automatische transmissie bij draaiende motor en vóór het uitschakelen van de parkeerrem.

Meters

Onderhoudsindicator

De onderhoudsindicator wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de uitvoering van de auto:

– de kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan of de afgelegde afstand sinds de vorige verstreken onderhoudsdatum, voorafgegaan door het teken “-”.

Instrumentenpaneel

– een waarschuwingsmelding geeft de resterende kilometers en de tijd tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan of verstreken is.

Onderhoudssleutel

Brandt tijdelijk bij het aanzetten van het contact.

Er kan nog 1.000 tot 3.000 km worden gereden totdat de eerstvolgende beurt moet worden uitgevoerd.

Permanent, bij het aanzetten van het contact.

De volgende onderhoudsbeurt moet binnen 1.000 km worden uitgevoerd.

Laat zeer binnenkort een onderhoudsbeurt aan uw auto uitvoeren.

Onderhoudssleutel knippert

Knippert en brandt vervolgens permanent, bij het inschakelen van het contact.

(Bij uitvoeringen met de BlueHDi-dieselmotor, in combinatie met het waarschuwingslampje Service.)

Het interval voor de onderhoudsbeurt is overschreden.

Laat zo spoedig mogelijk een onderhoudsbeurt aan uw auto uitvoeren.

Onderhoudsindicator resetten

Na elke onderhoudsbeurt moet de onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.

► Zet het contact af.

► Houd deze toets ingedrukt.

► Zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen.

► Laat de toets los als het display =0 aangeeft; de sleutel verdwijnt.

Als u de accu na deze handeling wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Anders wordt het op nul zetten van de onderhoudsindicator niet opgeslagen.

Opvragen van onderhoudsinformatie

U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven.

► Druk op deze toets.

De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens.

De weergegeven afstand (in kilometers of mijlen) wordt berekend op basis van het

1

17

18

Instrumentenpaneel aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.

De waarschuwing kan ook worden weergegeven als het einde van het onderhoudsinterval in tijd nadert.

Indicator koelvloeistoftemperatuur

(Diesel)

Bij draaiende motor:

– In zone A is de temperatuur in orde.

– In zone B is de temperatuur te hoog. Het bijbehorende waarschuwingslampje en het waarschuwingslampje STOP branden rood op het instrumentenpaneel, er wordt een melding weergegeven en er klinkt een geluidssignaal.

Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.

Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.

Zet het contact uit, open voorzichtig de motorkap en controleer het koelvloeistofniveau.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het controleren van de niveaus .

Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Olieniveau correct

Controle

De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.

Om koelvloeistof bij te vullen:

► laat de motor ten minste één uur afkoelen,

► draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen,

► verwijder vervolgens de dop,

► vul bij tot aan het merkteken "MAX".

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus .

Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau

(aangegeven op het reservoir).

Dit wordt aangegeven met een melding op het instrumentenpaneel.

Laag olieniveau

Dit wordt aangegeven met een melding op het instrumentenpaneel.

Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau inderdaad te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het controleren van de niveaus .

Motorolieniveaumeter

(Afhankelijk van de uitvoering)

Bij uitvoeringen met een elektrische motorolieniveaumeter worden bij het aanzetten van het contact zowel het motorolieniveau als de onderhoudsindicator enkele seconden op het instrumentenpaneel weergegeven.

Storing in de olieniveaumeter

Dit wordt aangegeven met een melding op het instrumentenpaneel.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een storing in de elektrische motorolieniveaumeter wordt het motorolieniveau niet meer gecontroleerd.

Bij een storing in het systeem moet u het motorolieniveau met de peilstok in de motorruimte controleren.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het controleren van de niveaus .

AdBlue

®

actieradiusindicatoren

(BlueHDi)

De BlueHDi-dieselmotoren zijn uitgerust met een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met het SCR-emissieregelsysteem

(Selective Catalytic Reduction) voor de nabehandeling van de uitlaatgassen. Deze kunnen niet functioneren zonder AdBlue ® -vloeistof.

Zodra de reservevoorraad van het AdBlue ® -reservoir is aangesproken (tussen 2400 en 0 km), gaat bij het aanzetten van het contact een verklikkerlampje branden en wordt een melding weergegeven die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd.

Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het AdBlue ® -reservoir leeg is.

De motor kan weer worden gestart nadat

AdBlue ® is bijgevuld tot het minimale niveau.

Handmatige weergave van de actieradius

Een actieradius van meer dan 2.400 km wordt niet automatisch weergegeven.

► Druk op deze toets om de actieradius tijdelijk weer te geven.

Met touchscreen

U kunt informatie over de actieradius weergegeven in het menu " Rijverlichting/

Auto ".

Instrumentenpaneel

Benodigde maatregelen vanwege te weinig AdBlue

®

De volgende waarschuwingslampjes gaan branden wanneer de hoeveelheid AdBlue ® minder is dan de reservevoorraad die goed is voor een actieradius van 2.400 km.

Samen met de waarschuwingslampjes herinneren meldingen u er regelmatig aan dat u het reservoir moet bijvullen om te voorkomen dat de motor niet meer kan worden gestart. Zie het hoofdstuk

Waarschuwings- en controlelampjes voor informatie over de weergegeven meldingen.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over AdBlue ® name over het bijvullen ervan.

(BlueHDi) en met

Bij BlueHDi-motoren (Euro 6.2 / 6.3)

Waarschuwings-

/ controlelampjes aan

Actie

Vul bij.

Resterende actieradius

Vul zo snel mogelijk bij.

Tussen

2.400 km en

800 km

Tussen

800 km en

100 km

1

19

20

Instrumentenpaneel

Waarschuwings-

/ controlelampjes aan

Actie

Bijvullen is noodzakelijk ; de kans bestaat dat de motor niet meer kan worden gestart.

De motor kan pas weer starten als er minimaal 5 liter

AdBlue ® aan het reservoir is toegevoegd.

Resterende actieradius

Tussen 100 en 0 km

0 km

Storing in het SCR-emissieregelsysteem

Storingsdetectie

Als er een storing wordt gedetecteerd, gaan deze waarschuwingslampjes branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding

" Storing emissieregeling " of

" NO START IN ".

De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven zodra de storing voor de eerste keer wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij het aanzetten van het contact zolang de storing niet is verholpen.

Bij een tijdelijke storing verdwijnt de waarschuwing tijdens de volgende rit na de zelfdiagnose van het SCR-emissieregelsysteem.

Storing bevestigd tijdens de toegestane rijfase (tussen 1.100 en 0 km)

Als de storingsmelding na 50 km rijden nog steeds wordt weergegeven, wordt de storing in het SCRsysteem bevestigd.

Het AdBlue-waarschuwingslampje knippert en er wordt een melding weergegeven (" Storing emissieregeling: starten niet meer mogelijk over X km ") of (" NO START IN X km "), met de actieradius in kilometers.

Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven. De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het contact wordt aangezet.

U kunt nog 1.100 km rijden voordat het systeem het starten van de motor blokkeert .

Laat het systeem door een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Starten geblokkeerd

Telkens wanneer het contact wordt aangezet, wordt de melding " Storing emissieregeling: starten geblokkeerd " of " NO START IN " weergeven.

Om de motor weer te kunnen starten

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Vermogensmeter (Elektrisch)

CHARGE

Tractiebatterij laadt op tijdens het vaart minderen en remmen.

ECO

Beperkt energieverbruik en optimale actieradius.

POWER

Energieverbruik door de aandrijflijn tijdens het accelereren

NEUTRAAL

Wanneer het contact is aangezet, dan kan de elektrische aandrijflijn van de auto geen energie verbruiken of genereren; als u over de indicator veegt, gaat de naald terug naar de "neutrale" positie: tussen ECO en CHARGE.

Wanneer bij afgezet contact het bestuurdersportier wordt geopend, wordt de indicator geactiveerd en gaat deze naar de neutrale positie: tussen ECO en CHARGE.

Laadniveaumeter (Elektrisch)

Bijbehorende waarschuwingslampjes

De bestuurder wordt door middel van twee opeenvolgende waarschuwingen gewaarschuwd voor een laag energieniveau:

1e waarschuwing: reserve

100

0 %

De tractiebatterij is bijna leeg.

Led brandt permanent, met de naald in het rode gebied, in combinatie met een geluidssignaal.

► Bekijk de resterende actieradius op het instrumentenpaneel.

► Laad de tractiebatterij zo snel mogelijk op.

2e waarschuwing: kritiek

De laadtoestand van de tractiebatterij is kritiek.

Brandt permanent, in combinatie met de led voor de reservehoeveelheid en een geluidssignaal.

► De tractiebatterij moet direct worden opgeladen.

De resterende actieradius wordt niet meer berekend. Het vermogen van de aandrijflijn neemt geleidelijk af.

De verwarming en airconditioning worden uitgeschakeld (ook als de naald die het verbruik ervan aangeeft niet in de zone " ECO " staat).

Het actuele laadniveau van de tractiebatterij en de resterende actieradius worden continu weergegeven als de auto is gestart.

Als het contact is afgezet, wordt de meter bij het openen van het bestuurdersportier geactiveerd.

Instrumentenpaneel

Verbruiksmeter thermischcomfortfuncties (elektrisch)

Deze meter toont het verbruik van de elektrische energie van de tractiebatterij door de voorzieningen voor het thermische comfort in het interieur.

De betreffende voorzieningen zijn de verwarmings- en airconditioningssystemen.

Deze systemen kunnen worden gebruikt:

– Als de auto niet wordt opgeladen, wanneer het lampje READY brandt.

– Als de auto wordt opgeladen, wanneer het contact is aangezet (stand "Lounge").

Wanneer de ECO -modus is geselecteerd, worden de prestaties van bepaalde uitrustingselementen beperkt. De naald van de verbruiksmeter van de thermisch-comfortfuncties gaat dan naar de zone

" ECO ".

Als u het interieur snel wilt verwarmen of koelen, dan kunt u tijdelijk de maximale

1

21

22

Instrumentenpaneel stand van de verwarming of airconditioning selecteren.

Wanneer de verwarming op de hoogste stand staat, bevindt de verbruiksmeter van de thermisch-comfortfuncties zich in de zone MAX .

Wanneer de airconditioning op de hoogste stand staat, blijft de meter in de zone ECO .

Bij overmatig gebruik van de thermischcomfortfuncties, vooral bij lage snelheden, kan de actieradius van de auto aanzienlijk afnemen.

Optimaliseer de instellingen van de uitrustingselementen zodra het gewenste comfortniveau is bereikt en stel ze indien nodig af wanneer u de auto start.

Wanneer de verwarming langere tijd niet is gebruikt, kunt u een bepaalde geur ruiken gedurende de eerste minuten dat de verwarming weer is ingeschakeld.

Kilometerteller

Deze meet de totale afstand die de auto heeft afgelegd sinds de eerste tenaamstelling.

Dagteller (diesel)

► Druk bij aangezet contact op de toets totdat de dagteller op 0 staat.

Dimmer verlichting

Met dit systeem kunt u de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.

Met toetsen

Kilometerteller en dagteller

De kilometerteller en dagteller worden gedurende

30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.

Deze geeft het aantal gereden kilometers weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.

Op 0 zetten van de dagteller

Druk terwijl de verlichting brandt op toets A om de verlichting feller te laten branden of op toets B om de verlichting te dimmen.

Laat de toets los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.

Met touchscreen

► Selecteer in het menu Instellingen

" Lichtsterkte " of " OPTIES ", " Schermconfig.

" en vervolgens " Lichtsterkte ".

► Stel de lichtsterkte af door op de pijlen te drukken of de cursor te verplaatsen.

De lichtsterkte kan verschillend worden ingesteld voor de dag- en de nachtstand.

► Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar .

Met de toetsen op het stuurwiel

► Druk op de rolknop op het stuurwiel .

Op het instrumentenpaneel

Boordcomputer

Toont informatie over de huidige rit (actieradius, brandstofverbruik, gemiddelde snelheid, enz.).

Informatiedisplay

Doe het volgende om achtereenvolgens de verschillende functies van de boordcomputer weer te geven: ► Druk op deze toets.

De volgende actuele informatie wordt achter elkaar weergegeven:

– Actieradius (diesel).

Instrumentenpaneel

– Actueel verbruik.

– Stop & Start-tijdteller (diesel).

– Traject " 1 " gevolgd door (afhankelijk van de uitvoering) traject " 2 " inclusief gemiddelde snelheid, gemiddeld verbruik en afgelegde afstand tijdens elk traject.

De trajecten " 1 " en " 2 " zijn onafhankelijk, maar werken hetzelfde.

Traject " 1 " kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject " 2 " voor een maandelijks verbruik.

Traject resetten

De reset wordt uitgevoerd wanneer de dagteller wordt weergegeven.

► Druk langer dan twee seconden op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar .

1

23

24

Instrumentenpaneel

► Druk langer dan twee seconden op de knop op het stuurwiel .

► Druk langer dan 2 seconden op deze toets.

Begrippen

De actieradius

(km of mijl)

(Percentage laadniveau tractiebatterij) (Elektrisch)

Afstand die u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt afleggen

(gebaseerd op het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers).

Deze waarde kan schommelen door een verandering in rijstijl of van het reliëf op de route, waardoor het actuele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.

Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, worden streepjes weergegeven.

Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.

Wanneer tijdens het rijden permanent streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers, duidt dit op een storing.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Huidig verbruik

(l/100 km, km/l of mijl/gallon)

(kWh/100 km, km/kWh of mijl/kWh) (Elektrisch)

/ Berekend over de laatste seconden.

Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h (Diesel).

Gemiddeld verbruik

(l/100 km, km/l of mijl/gallon)

(kWh/100 km, km/kWh of mijl/kWh) (Elektrisch)

/ Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Gemiddelde snelheid

(km/h of mijl/h)

Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Afgelegde afstand

(km of mijl)

Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Tijdteller Stop & Start

(minuten / seconden of uren / minuten)

Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoe lang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd.

De tijdteller wordt gereset telkens wanneer het contact wordt aangezet.

Touchscreen

Dit systeem heeft de volgende functies:

– Permanente weergave van de tijd en de buitentemperatuur (er brandt een blauw waarschuwingslampje bij kans op gladheid).

– Toegang tot de configuratiemenu's van de functies en systemen van de auto.

– Bediening van het audiosysteem en de telefoonfuncties, en weergave van de bijbehorende informatie.

– Weergave van de informatie van de parkeerhulpsystemen.

– Toegang tot de internetdiensten en weergave van de bijbehorende informatie.

– Bediening van het navigatiesysteem en weergave van de bijbehorende informatie (afhankelijk van de uitvoering).

Zet de auto uit veiligheidsoverwegingen altijd stil voordat u handelingen uitvoert die uw volledige aandacht vragen.

Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de auto rijdt.

Adviezen

Dit scherm werkt met capacitieve detectietechnologie.

– Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen.

– Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers.

– Gebruik een schone, zachte doek om het touchscreen te reinigen.

Werkingsprincipes

► Gebruik de toetsen aan weerszijden van het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de aanraaktoetsen op het touchscreen.

Bepaalde menu's worden op twee pagina's weergegeven: druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina te bekijken.

Als u enkele seconden niets op de tweede pagina doet, wordt automatisch de eerste pagina weer weergegeven.

Druk op " ON " of " OFF " om een functie in of uit te schakelen.

Een functie configureren

Toegang tot aanvullende informatie over de functie

Bevestigen

Terug naar de vorige pagina of bevestigen

Instrumentenpaneel

Menu's

Druk met drie vingers op het touchscreen om alle menutoetsen weer te geven.

Zie de hoofdstukken over de audio- en telematicasystemen voor meer informatie over de menu's.

Radio / Media

Navigatie (Afhankelijk van de uitrusting)

Rijverlichting of Auto (afhankelijk van uitvoering)

Activering, deactivering en instellingen van bepaalde functies.

De functies staan op 2 tabbladen:

" Snelkoppelingen " en " Overige instellingen ".

Telefoon

Connect-App

Weergave van de beschikbare Connected

Services.

Energie

Toegang tot de specifieke elektrische functies (energiestroom, verbruiksstatistieken, geprogrammeerd laden), verdeeld over 3 overeenkomstige tabbladen.

of

Instellingen

Hoofdinstellingen voor het audiosysteem en touchscreen.

Audiosysteem aan / uit

Instellen van het volume / onderbreken van het geluid

Bovenste balk

Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen:

– Tijd en buitentemperatuur (er gaat een blauw waarschuwingslampje branden bij kans op gladheid).

– Basisinformatie van de menu's

RadioMedia en Telefoon en navigatie-aanwijzingen

(afhankelijk van de uitvoering).

– Berichten.

– Toegang tot de Instellingen .

Menu Energie (elektrische auto)

Dit menu is alleen beschikbaar met MyCitroën Drive.

Afhankelijk van de uitvoering is dit als volgt toegankelijk:

– direct, door op de toets bij het touchscreen te drukken.

– via het menu Applicaties .

1

25

26

Instrumentenpaneel

Stroom

De pagina geeft in real time de werking van de elektrische aandrijflijn weer.

1.

Actieve rijstand

2.

Elektromotor

3.

Schatting laadniveau tractiebatterij

4.

Energiestromen

De kleur van de energiestromen is afhankelijk van de manier van rijden:

A.

Blauw: energieverbruik

B.

Groen: terugwinning van energie

Statistieken

Op deze pagina worden de statistieken over het verbruik van elektrische energie weergegeven.

– Blauwe staven: direct verbruikte energie die door de tractiebatterij is geleverd.

– Groene staven: tijdens het vaart minderen en remmen teruggewonnen energie die wordt gebruikt om de tractiebatterij op te laden.

Het gemiddelde resultaat voor de huidige rit wordt weergegeven in kWh / 100 km.

► U kunt de schaal van de weergegeven tijd veranderen met de toetsen en + .

Een huidige rit is elke rit die langer dan 20 minuten duurt zonder dat het contact wordt afgezet.

Laden

Op deze pagina kunt u het laden programmeren.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het laden van de tractiebatterij (elektrisch) .

Extra op afstand bedienbare functies (elektrische auto)

(Afhankelijk van het land waarin de auto wordt verkocht)

– De laadtoestand en de actieradius van de auto aflezen.

Installatieprocedure

► Download de app MyCitroën App vanaf de voor uw smartphone geschikte online store.

► Maak een account aan.

► Voer het VIN van de auto in (het nummer op het kentekenbewijs van de auto dat begint met "VF").

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de identificatie .

Netwerkbereik

Zorg ervoor dat uw auto zich bevindt in een gebied met dekking van een mobiel netwerk wanneer u op afstand bedienbare functies wilt gebruiken.

Wanneer deze dekking er niet is, kan uw smartphone niet met de auto communiceren

(bijvoorbeeld in een ondergrondse parkeergarage). De app geeft dan een melding dat er geen verbinding met de auto kan worden gemaakt.

De volgende functies zijn beschikbaar in de app MyCitroën

App , die toegankelijk is vanaf een smartphone:

– Beheer van het opladen van de tractiebatterij

(geprogrammeerd laden).

– Beheer van het voorverwarmen of -koelen.

Datum en tijd instellen

Met audiosysteem

► Druk op de toets MENU om het hoofdmenu weer te geven .

► Druk op de toets " 7 " of " 8 " om het menu

" Personalisering - configuratie " te selecteren en

bevestig vervolgens uw keuze door op de toets OK te drukken.

► Druk op de toets "

5

" of "

6

" om het menu

Configuratie display te selecteren en bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

► Druk op de toetsen "

5

" of "

6

" en "

7

" of "

8

" om de gewenste waarden voor de datum en de tijd in te stellen en druk op de toets OK om uw keuze te bevestigen.

Met MyCitroën Play

► Selecteer het menu Instellingen in de bovenste balk van het touchscreen.

► Selecteer " Configuratie ".

► Selecteer " Datum en tijd ".

► Selecteer " Datum: " of " Tijd: ".

► Selecteer het formaat van de weergave.

► Wijzig de datum en/of de tijd met het numerieke toetsenbord.

► Bevestig met " OK ".

Met MyCitroën Drive

U kunt de tijd en de datum alleen instellen wanneer

"GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld.

► Selecteer het menu Instellingen in de balk van het touchscreen.

► Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

► Selecteer " Instellen tijd-datum ".

► Selecteer het tabblad " Datum: " of " Tijd: ".

► Wijzig de datum en/of de tijd met het numerieke toetsenbord.

► Bevestig met " OK ".

Andere instellingen

U kunt:

– De tijdzone wijzigen.

– De manier waarop de datum en tijd worden weergegeven (12 uur/24 uur) instellen.

– De regelfunctie voor de zomertijd activeren of deactiveren (+ 1 uur).

– De GPS-synchronisatie (UTC) in- of uitschakelen.

Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk van het verkoopland).

Instrumentenpaneel

1

27

28

Toegang

Elektronische sleutel met afstandsbedieningsfunctie en geïntegreerde sleutel

Advies

Als een van de portieren of de achterklep nog open is of als de elektronische sleutel van het Keyless Entry and Start-systeem in de auto is achtergebleven, werkt de centrale vergrendeling niet.

Als de auto echter is uitgerust met een alarmsysteem, dan wordt dit na ongeveer 45 seconden ingeschakeld.

Als de auto wordt ontgrendeld maar de portieren of de achterklep worden vervolgens niet geopend, dan wordt de auto automatisch na ongeveer 30 seconden weer vergrendeld. Als de auto is uitgerust met een alarmsysteem, dan wordt dit automatisch weer ingeschakeld.

Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door een CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats.

Laat de auto uit veiligheidsoverwegingen nooit onbeheerd achter, zelfs niet voor korte tijd, zonder de elektronische sleutel van het

Keyless Entry and Start-systeem mee te nemen.

Vergeet niet dat de auto kan worden gestolen als de sleutel nog in een van de aangegeven gebieden aanwezig is terwijl de auto niet is vergrendeld.

Als een portier of deur, of de achterklep niet goed is gesloten (behalve de rechterachterdeur):

– wanneer de auto stilstaat en de motor draait, gaat dit waarschuwingslampje branden in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven,

– wanneer de auto rijdt (bij een rijsnelheid hoger dan 10 km/h), gaat dit waarschuwingslampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven.

Sleutel met afstandsbediening

Met de sleutel met afstandsbediening kunt de auto ontgrendelen of vergrendelen door de centrale vergrendeling te bedienen via het portierslot of met de afstandsbediening.

De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor lokalisatie van de auto, het openen en sluiten van de tankdop en de klep van de laadaansluiting en het starten of afzetten van de motor, en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.

De knoppen van de afstandsbediening werken niet meer als het contact aan staat.

De sleutel uitklappen / inklappen

► Druk op deze toets om de sleutel uit of in te klappen.

De afstandsbediening kan beschadigd raken als u niet op de toets drukt.

Keyless Entry and Start

Hiermee kunt u de auto op afstand ontgrendelen of vergrendelen.

De afstandsbediening dient tevens voor het lokaliseren en starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.

Geïntegreerde sleutel

Hiermee kan de auto worden vergrendeld en ontgrendeld als de afstandsbediening niet werkt:

– lege batterij, accu ontladen of losgekoppeld, ...

– auto bevindt zich in een omgeving met veel elektromagnetische straling.

"Keyless Entry and Start" met de elektronische sleutel op zak

► Trek aan de toets ( 1 ) om de sleutel ( 2 ) uit de behuizing te verwijderen.

Als het alarm is geactiveerd, stopt het geluidssignaal, dat klinkt als een van de deuren met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) wordt geopend, wanneer het contact wordt ingeschakeld.

Wanneer de ingebouwde sleutel is uitgenomen, dient u deze altijd bij u te houden om de betreffende noodprocedures uit te kunnen voeren.

Met dit systeem kunt u de auto ontgrendelen, vergrendelen en starten terwijl u de afstandsbediening op zak houdt in het detectiegebied " A ".

De functie handsfree-toegang werkt niet en de portieren kunnen niet worden geopend als het contact AAN (stand Accessoires) is gezet met de knop "START/STOP".

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het starten en afzetten van de motor,Keyless Entry and Start en in het bijzonder de stand "contact aan".

Lokaliseren van de auto

Met deze functie kunt u uw vergrendelde auto op afstand herkennen, door:

– De richtingaanwijzers knipperen ongeveer 10 seconden.

– De plafonniers gaan branden.

► Druk op deze toets.

Toegang

2

Bedienen van verlichting op afstand

Afhankelijk van de uitvoering van de auto.

Druk kort op deze toets om de verlichting via de afstandsbediening in te schakelen

(inschakelen van de parkeerlichten, het dimlicht en de kentekenplaatverlichting).

Door deze toets een tweede keer in te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de verlichting via de afstandsbediening weer uitgeschakeld.

Advies

Afstandsbediening

De afstandsbediening is een gevoelig apparaat dat met hoge frequentie werkt; zit niet aan de afstandsbediening terwijl u deze in uw zak hebt, omdat u dan per ongeluk de auto kunt ontgrendelen.

Druk niet op de toetsen van de afstandsbediening wanneer u buiten het bereik van de auto bent, omdat dat ervoor kan zorgen dat de afstandsbediening niet meer werkt. In dat geval moet de afstandsbediening worden gereset.

De afstandsbediening werkt niet als de sleutel in het contactslot zit, zelfs niet als het contact is uitgeschakeld.

29

30

Toegang

Diefstalbeveiliging

Pas de elektronische startblokkering niet aan, omdat er dan storingen kunnen ontstaan.

Vergeet bij uitvoeringen met contactslot niet om de sleutel te verwijderen en aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.

Vergrendelen van de auto

Wanneer de portieren onder het rijden zijn vergrendeld, kunnen hulpdiensten in noodgevallen lastig in de auto komen.

Haal uit veiligheidsoverwegingen altijd de contactsleutel uit het contactslot of neem de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs wanneer dit voor korte duur is.

Bij het aanschaffen van een gebruikte auto

Laat uw sleutels door een CITROËN-dealer in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u zeker weet dat de sleutels in uw bezit de enige sleutels zijn waarmee de auto kan worden gestart.

De handsfree functies worden in de ruststand gezet als ze 21 dagen niet worden gebruikt, zodat de batterij in de elektronische sleutel en de accu van de auto niet leeg lopen.

Druk op een van de toetsen van de afstandsbediening of plaats de elektronische sleutel in de lezer en start de motor om het systeem weer te activeren.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het Keyless Entry and

Start-systeem.

Elektrische storingen

De elektronische sleutel werkt in sommige gevallen niet goed in de nabijheid van elektronische apparatuur (zoals mobiele telefoons (ingeschakeld of in stand-by), laptops en sterke magnetische velden). Als dat het geval is, moet u de elektronische sleutel verder weg van de elektronische apparatuur houden.

Vuil (vocht, stof, modder, zout...) op de binnenzijde van de portiergreep kan de detectie negatief beïnvloeden.

Als de detectie na het reinigen van de binnenzijde van de portiergreep met een doek niet verbetert, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Plotseling contact met water (waterstraal, hogedrukspuit...) kan door het systeem worden beschouwd als een verzoek om de auto te ontgrendelen.

Ontgrendelen/Volledige of selectieve ontgrendeling

Wat is het doel van volledige of selectieve ontgrendeling?

De volledige ontgrendeling ontgrendelt alle portieren van de auto (voor, zij, achter).

De selectieve ontgrendeling ontgrendelt de portieren van de cabine of de deuren van de laadruimte (zij en achter).

Het afzonderlijke ontgrendelingssysteem tussen de cabine en de laadruimte is een veiligheidsmaatregel. Zo kan niemand in het deel van de auto komen waar de bestuurder zich niet bevindt.

Inschakelen / Uitschakelen

► Als u de selectieve ontgrendeling wilt activeren tussen de cabine en de laadruimte of als u de selectieve ontgrendeling wilt uitschakelen en de totale vergrendelmodus wilt inschakelen, schakel het contact in en druk langer dan twee seconden op deze toets.

Er klinkt een geluidssignaal en afhankelijk van de uitvoering verschijnt er een melding ter bevestiging dat het verzoek is uitgevoerd.

De selectieve ontgrendeling tussen cabine en laadruimte is standaard geactiveerd.

Ontgrendelen / Volledig ontgrendelen

Het ontgrendelen wordt aangegeven door het gedurende enkele seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels uitgeklapt en wordt het alarmsysteem uitgeschakeld.

Met de sleutel

► Steek de sleutel in het slot van het portier linksvoor en draai hem richting de voorzijde van de auto om de auto volledig te ontgrendelen.

Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt niet uitgeschakeld. Het alarm wordt geactiveerd als een portier wordt geopend en kan worden uitgeschakeld door het contact aan te zetten.

Met de afstandsbediening

► Druk op een van deze toetsen om de auto te ontgrendelen (afhankelijk van de uitvoering).

Met de afstandsbediening, uitvoeringen met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

► Om de auto volledig te ontgrendelen en de schuifdeur te openen, moet u deze toets ingedrukt houden totdat de schuifdeur opengaat.

Met de Keyless Entry and Startafstandsbediening op zak

Voor het ontgrendelen van de auto moet de afstandsbediening in detectiegebied A aanwezig zijn.

► Als u de auto volledig wilt ontgrendelen, legt u uw hand achter een van de portiergrepen

(voorportier(en), handbediende schuifdeur(en) of achterdeur links). Trek vervolgens aan de portiergreep om het portier / de deur te openen.

Met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Toegang

2

► Als u de Keyless Entry and Start

-afstandsbediening op zak hebt, legt u uw hand achter de portiergreep om de auto te ontgrendelen.

Trek vervolgens aan de portiergreep en laat hem weer los. Hierdoor gaat ook de betreffende deur open.

Met achterklep

► Met de Keyless Entry and Start

-afstandsbediening op zak kunt u de auto ontgrendelen door aan de handgreep van de achterklep te trekken en deze daarna omhoog te bewegen.

31

32

Toegang

Met te openen achterruit (achterklep)

► Met de Keyless Entry and Startafstandsbediening op zak drukt u op de knop voor het ontgrendelen van de te openen achterruit van de achterklep om de auto te ontgrendelen. De ruit gaat iets open; beweeg de ruit vervolgens omhoog om de ruit te openen.

Selectieve ontgrendeling

Het ontgrendelen wordt aangegeven door het gedurende enkele seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels uitgeklapt en wordt het alarmsysteem uitgeschakeld.

Met de afstandsbediening

► Druk een keer op deze toets om alleen de portieren van de cabine te ontgrendelen.

► Druk nogmaals op deze toets om de deuren van de laadruimte (schuifdeuren en achterdeuren) te ontgrendelen.

Als uw auto is uitgerust met deze functie:

► Druk op deze toets om alleen de laadruimte te ontgrendelen.

Met de afstandsbediening, uitvoeringen met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

► Druk om alleen de laadruimte te ontgrendelen zonder de schuifdeur te openen op de toets van de betreffende schuifdeur of houd de toets ingedrukt om de schuifdeur te openen.

Met de Keyless Entry and Startafstandsbediening op zak

► Als u alleen de laadruimte wilt ontgrendelen terwijl u de afstandsbediening op zak hebt binnen detectiezoneA , B of C , legt u uw hand achter de handgreep van een van de deuren van de laadruimte. Trek vervolgens aan de handgreep om de betreffende deur te openen.

Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels alleen uitgeklapt wanneer de cabine wordt ontgrendeld en het alarmsysteem is uitgeschakeld.

Met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

► Als u alleen de cabine wilt ontgrendelen, legt u uw hand achter een portiergreep van het portier linksvoor of rechtsvoor. Trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen.

De vergrendelingsstatus van de deuren van de laadruimte blijft ongewijzigd.

Toegang

► Terwijl u de Keyless Entry and Startafstandsbediening op zak hebt, legt u uw hand achter de portiergreep links of rechts om de laadruimte te ontgrendelen. Trek vervolgens aan de portiergreep en laat hem weer los. Hierdoor gaat ook de betreffende deur open.

Met achterklep

Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt niet ingeschakeld.

Met de afstandsbediening

► Druk op deze toets om de auto volledig te vergrendelen.

Met de Keyless Entry and

Start-afstandsbediening op zak

Voor het vergrendelen van de auto moet de afstandsbediening zich in detectiegebied A bevinden.

► Met de Keyless Entry and Startafstandsbediening op zak kunt u de laadruimte ontgrendelen door aan de handgreep van de achterklep te trekken en deze daarna omhoog te bewegen.

Het ontgrendelen wordt aangegeven door het gedurende enkele seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Vergrendelen

Met de sleutel

► Steek de sleutel in het slot van het portier linksvoor en draai hem richting de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen.

► Als u de auto wilt vergrendelen, drukt u op de merktekens van een van de portiergrepen

(voorportier(en), handbediende schuifdeur(en) of achterdeur links).

Met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

► Met de Keyless Entry and Start

-afstandsbediening op zak kunt u de auto volledig vergrendelen door op de merktekens op een van de portierhandgrepen voor te drukken.

Met achterklep

► Met de Keyless Entry and Startafstandsbediening op zak drukt u op de vergrendelknop voor de achterklep om de auto te vergrendelen.

Afhankelijk van de uitvoering kunt u de ruiten sluiten door de vergrendelknoppen ingedrukt te houden. Als u de knop loslaat, stopt de ruit direct.

Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten niet door voorwerpen of personen wordt gehinderd.

Let vooral goed op als kinderen de ruiten bedienen.

Als de auto niet is voorzien van een alarmsysteem, dan gaan de richtingaanwijzers ongeveer twee seconden branden om aan te geven dat de auto is vergrendeld.

Afhankelijk van de uitvoering worden tegelijkertijd de buitenspiegels ingeklapt.

2

33

34

Toegang

Wanneer de portieren onder het rijden zijn vergrendeld, kunnen hulpdiensten in noodgevallen lastig in de auto komen.

Verlaat om veiligheidsredenen nooit de auto, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de afstandsbediening mee te nemen.

Supervergrendeling

De supervergrendeling schakelt de buiten- en binnenportiergrepen uit en de knop voor de centrale vergrendeling op het dashboard.

De claxon blijft werken.

Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels elektrisch ingeklapt.

Als de auto niet is voorzien van het alarmsysteem, wordt het inschakelen van de supervergrendeling bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers.

Met de Keyless Entry and Startafstandsbediening op zak

Voor het vergrendelen van de auto moet de afstandsbediening zich in detectiegebied A bevinden.

Met de sleutel

► Steek om de supervergrendeling van de auto in te schakelen de sleutel in het slot van het portier linksvoor en draai hem richting de achterzijde van de auto.

► Draai de sleutel binnen vijf seconden nogmaals richting de achterzijde.

Met de afstandsbediening

► Druk op deze toets om de supervergrendeling in te schakelen.

► Druk binnen 5 seconden na het vergrendelen nogmaals op deze toets.

► Als u de auto volledig wilt vergrendelen, drukt u op de merktekens van een van de portiergrepen

(voorportier(en), handbediende schuifdeur(en) of achterdeur links).

► Druk binnen vijf seconden nogmaals op de merktekens om de supervergrendeling in te schakelen.

Met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

► Met de Keyless Entry and Start

-afstandsbediening op zak kunt u de auto volledig vergrendelen door op de merktekens op een van de handgrepen van de portieren voor te drukken.

► Druk binnen vijf seconden nogmaals op de merktekens om de supervergrendeling in te schakelen.

Met achterklep

► Met de Keyless Entry and Startafstandsbediening op zak drukt u op de vergrendelknop voor de achterklep om de auto volledig te vergrendelen.

► Druk binnen 5 seconden nogmaals op de knop om de supervergrendeling in te schakelen.

Als de auto niet is voorzien van een alarmsysteem, dan gaan de richtingaanwijzers ongeveer twee seconden branden om aan te geven dat de supervergrendeling is ingeschakeld.

Noodprocedures

Sleutels, afstandsbediening of elektronische sleutel verloren

Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sleutelcode naar een CITROËN-dealer.

De CITROËN-dealer kan de sleutelcode en de transpondercode uitlezen, waardoor er een nieuwe sleutel kan worden besteld.

De auto volledig met de sleutel ontgrendelen/ vergrendelen

Gebruik deze procedure in de volgende situaties:

– De batterij van de afstandsbediening is leeg.

– Een storing in de afstandsbediening.

– De accu van de auto is leeg.

– De auto staat in een gebied met sterke elektromagnetische straling.

In het eerste geval moet u de batterij van de afstandsbediening vervangen.

In het tweede geval kunt u het probleem mogelijk verhelpen door de afstandsbediening te resetten.

Zie de betreffende hoofdstukken.

► Steek de sleutel in het portierslot.

► Draai de sleutel in de richting van de voorzijde

/ achterzijde om de auto te ontgrendelen / vergrendelen.

► Draai de sleutel binnen 5 seconden nogmaals naar de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.

Als de auto is uitgerust met een alarmsysteem, wordt het alarm niet ingeschakeld bij het vergrendelen met de sleutel.

Als het alarmsysteem is ingeschakeld, klinkt de sirene bij het openen van de deur. De sirene stopt als het contact wordt ingeschakeld.

Als de auto wordt ontgrendeld met de sleutel in het slot nadat de auto met de afstandsbediening of het Keyless Entry and

Start-systeem is vergrendeld, dan worden alle portieren en de achterklep ontgrendeld.

Als de auto wordt ontgrendeld met de sleutel in het slot nadat de auto met de sleutel is vergrendeld , dan worden alleen de portieren

(voorportieren en schuifdeur(en)) ontgrendeld.

De achterdeuren en achterklep worden niet ontgrendeld. Wanneer het contact wordt aangezet, worden ze ontgrendeld.

Centrale vergrendeling werkt niet

Gebruik deze procedures in de volgende situaties:

– Storing in de centrale vergrendeling.

– Accu losgekoppeld of leeg.

Bij een storing in het centralevergrendelingssysteem moet de accu

Voordeur aan passagierszijde

Toegang worden losgekoppeld, zodat de auto volledig is vergrendeld.

Portier linksvoor

► Steek de sleutel in het portierslot.

► Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om deze te vergrendelen of in de richting van de voorzijde om de auto te ontgrendelen.

Voorportier aan passagierszijde en schuifdeur

Ontgrendelen

► Trek aan de handgreep aan de binnenzijde.

Vergrendelen

► Open de deur.

► Controleer of het kinderslot van de schuifdeur niet geactiveerd is. Zie het betreffende hoofdstuk.

Schuifdeur

► Verwijder de zwarte dop op de zijkant van het portier met behulp van de sleutel.

2

35

36

Toegang

► Steek de sleutel voorzichtig in de opening en duw zonder de sleutel te verdraaien de pal naar de binnenzijde van het portier.

► Verwijder de sleutel en plaats de zwarte dop terug.

► Sluit de portieren en controleer van buitenaf of de auto goed is vergrendeld.

Achterdeuren

Ontgrendelen

► Gebruik de binnenportiergreep.

Vergrendelen

► Controleer of het elektrische kinderslot (indien aanwezig) niet is ingeschakeld.

► Open de achterdeur links.

De achterklep ontgrendelen

► Steek vanuit het interieur van de auto een kleine schroevendraaier in opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.

► Verplaats de nok naar links.

Wanneer de achterklep wordt gesloten, wordt deze weer vergrendeld als het probleem niet is verholpen.

► Steek de sleutel (zonder te forceren) in het vergrendelingssysteem op de zijkant van de deur en schuif het geheel omhoog.

► Verwijder de sleutel.

► Sluit de deur en controleer van buitenaf of de auto goed is vergrendeld.

Vervangen van de batterij

Als de batterij leeg is, gaat dit waarschuwingslampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

Batterijtype: CR2032 / 3 V.

► Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los en zet het deksel omhoog.

► Verwijder de lege batterij.

► Plaats de nieuwe batterij en let goed op de plus- en minkant. Steek de batterij eerst in de contacten in de hoek en klik het deksel daarna erop.

► Synchroniseer de afstandsbediening.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het synchroniseren van de afstandsbediening .

Gooi batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever ze in bij een speciaal inzamelpunt.

Synchroniseren van de afstandsbediening

Na het vervangen van de batterij of bij een storing moet de afstandsbediening gesynchroniseerd worden.

Zonder Keyless Entry and Start

Centrale vergrendeling

Toegang

► Zet het contact af.

► Zet de sleutel in de stand 2 (contact aan) .

► Druk direct gedurende enkele seconden op de toets met het gesloten hangslot.

► Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot.

De afstandsbediening werkt nu weer volledig.

► Steek de mechanische sleutel (uit de afstandsbediening) in het slot om de auto te openen.

► Houd de elektronische sleutel tegen de noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het contact hebt aangezet.

► Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in.

► Bij een auto met een automatische transmissie of een selectiehendel

(elektrisch): trap met de selectiehendel in stand P op het rempedaal.

► Zet het contact aan door op de toets START/

STOP te drukken.

Als de storing na het resetten niet is verholpen, neem zo snel mogelijk contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Handmatig

► Druk op deze toets om de auto (portieren, achterklep of deuren) vanuit het interieur te vergrendelen / ontgrendelen.

Het controlelampje gaat branden om te bevestigen dat de centrale vergrendeling is ingeschakeld.

De centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend.

Bij vergrendeling / supervergrendeling van buitenaf

Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld, knippert het controlelampje en werkt de knop niet.

► Als de auto is vergrendeld, trek dan aan de binnenportiergreep van een van de portieren om de auto te ontgrendelen.

► Als de supervergrendeling is ingeschakeld, moet u de afstandsbediening, het Keyless Entry

2

37

38

Toegang and Start-systeem of de geïntegreerde sleutel gebruiken om de auto te ontgrendelen.

Wanneer er met vergrendelde portieren wordt gereden, kunnen de hulpdiensten in een noodgeval lastig in het interieur komen.

Wanneer er een grote lading wordt vervoerd

(met de achterklep of achterdeuren geopend), druk dan op de toets om alleen de portieren van de cabine te vergrendelen.

Wanneer er een grote lading wordt vervoerd

(met de achterklep of achterdeuren geopend), druk dan op de toets om alleen de voor- en achterportieren (schuifdeuren) te vergrendelen.

Bij het van binnenuit vergrendelen worden de buitenspiegels niet ingeklapt.

De centrale vergrendeling vanuit het interieur werkt niet als een van de portieren open is

(aangegeven met een mechanisch geluid uit de sloten).

Wanneer de achterklep of de achterdeuren open zijn, dan worden alleen de andere portieren vergrendeld (het lampje in de toets gaat niet branden).

Automatisch (beveiliging tegen agressie)

De portieren en de achterklep of de deuren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld

(bij een snelheid hoger dan 10 km/h).

De functie is standaard ingeschakeld. Voor uit- of weer inschakelen:

► Druk op de toets totdat er een geluidssignaal klinkt en / of er een melding op het scherm wordt weergegeven.

De laadruimte vergrendelen / ontgrendelen

Deze toets werkt niet als de auto van buitenaf is vergrendeld of de supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld

(met de sleutel, de afstandsbediening of Keyless

Entry and Start, afhankelijk van de uitvoering), of als een van de portieren nog open is.

Automatisch

De laadruimte is tijdens het rijden altijd vergrendeld.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats als u de automatische vergrendelingsfunctie wilt deactiveren.

Handbediening

► Druk op deze toets om de auto te vergrendelen (het controlelampje gaat branden) / ontgrendelen (het controlelampje gaat uit) met de volledige ontgrendeling geactiveerd.

► Druk op deze toets om de laadruimte te vergrendelen (het controlelampje gaat branden) / ontgrendelen (het controlelampje gaat uit) met de selectieve ontgrendeling geactiveerd.

Wanneer de deuren onder het rijden zijn vergrendeld, kunnen hulpdiensten in noodgevallen lastig in de auto komen.

Toegang

Dit controlelampje gaat uit als één of meer portieren van de laadruimte worden ontgrendeld.

Als het contact is afgezet en de auto volledig is vergrendeld, gaat het controlelampje uit om te voorkomen dat de accu erdoor ontladen raakt.

Met de afstandsbediening

Elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Met de handgrepen aan de buitenzijde en de handgrepen en knoppen in het interieur kan de schuifdeur elektrisch in beweging gezet worden.

Bij het openen en sluiten van de schuifdeuren klinkt een geluidssignaal.

Openen

Met de buitenportiergreep of binnenportiergreep

► Houd als de schuifdeur is ontgrendeld deze toets ingedrukt totdat de betreffende schuifdeur opengaat.

► Druk nogmaals op deze toets om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

De knoppen van de afstandsbediening werken niet meer als het contact aan staat.

Met de toets(en) op de deurstijl

Met de toets(en) voorin

► Druk met de volledige ontgrendeling geactiveerd en het kinderslot uitgeschakeld op de toets van een schuifdeur om de auto te ontgrendelen en de betreffende schuifdeur te laten openen.

► Druk met de selectieve ontgrendeling geactiveerd op de toets van de schuifdeur die u wilt openen om de laadruimte te ontgrendelen en de betreffende schuifdeur te laten openen.

► Als u in beide gevallen weer op de toets drukt, keert de bewegingsrichting van de deur om.

2

► Trek als de schuifdeur is ontgrendeld aan de handgreep en laat deze weer los om de schuifdeur te laten openen. Trek nogmaals aan de handgreep om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

39

40

Toegang

Sluiten

Met de buitenhandgreep

Met de knop(pen) voorin

► Trek aan de handgreep en laat hem weer los om de schuifdeur te laten sluiten. Trek nogmaals aan de handgreep om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

Met de afstandsbediening

► Houd deze knop ingedrukt totdat de betreffende schuifdeur is gesloten. Trek nogmaals aan de handgreep om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

De knoppen van de afstandsbediening werken niet meer als het contact aan staat.

Met de toets(en) op de deurstijl

► Druk op de knop van een schuifdeur om de betreffende schuifdeur te laten sluiten. Druk nogmaals op deze knop om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

De knop werkt niet en er klinkt bij het indrukken een geluidssignaal als de wagensnelheid hoger is dan 30 km/h.

De knop(pen) aan de voorzijde of op de portierstijl werken niet en er klinkt bij het indrukken een geluidssignaal als:

– de auto rijdt,

– de kinderbeveiliging is ingeschakeld (voor de knoppen op de portierstijlen).

– van buitenaf de auto is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld (afhankelijk van de uitvoering met de sleutel, met de afstandsbediening of via het Keyless entry en start-systeem).

De knop van de linker schuifdeur werkt niet en er klinkt bij het indrukken een geluidssignaal als de brandstofvulklep is geopend.

Algemene aanbevelingen voor de schuifdeuren

Bedien de deuren uitsluitend bij stilstaande auto.

Omwille van de veiligheid van uzelf en uw passagiers en voor een goede werking van de deuren raden wij u aan om niet met geopende deuren te rijden.

Controleer voordat u een schuifdeur bedient altijd of de omstandigheden veilig zijn en zorg ervoor dat kinderen en huisdieren zich niet zonder toezicht in de omgeving van de bedieningsschakelaars van de schuifdeuren bevinden.

U wordt hierop geattendeerd door een geluidssignaal, het branden van het waarschuwingslampje "portier geopend" en een melding op het scherm. Neem contact op met een CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats als u deze waarschuwing wilt uitschakelen.

Vergrendel de auto tijdens het wassen in een wasstraat.

Controleer voordat u een schuifdeur opent of sluit en gedurende de beweging van de schuifdeur of er, zowel in als buiten de auto, geen personen, huisdieren of voorwerpen zijn die zich in de deuropening of een andere positie bevinden waardoor de beweging van de schuifdeur gehinderd zou kunnen worden.

Wanneer dit veiligheidsvoorschrift niet in acht wordt genomen, kan er schade aan voorwerpen en letsel bij personen ontstaan wanneer deze tijdens het bewegen van de deur bekneld raken.

De deuren kunnen niet elektrisch worden geopend als de auto sneller dan 3 km/h rijdt:

– Maar als de auto begon te rijden terwijl de deuren open waren, dan moet de snelheid worden verlaagd tot lager dan 30 km/h voordat de deuren kunnen worden gesloten.

– De deuren kunnen tijdens het rijden niet elektrisch met de binnenhandgreep worden geopend, dat kan alleen handmatig.

– Hierbij klinkt een geluidssignaal, gaat het waarschuwingslampje "portier geopend" branden en wordt de bijbehorende melding weergegeven op het scherm. Pas als de auto stilstaat, wordt de deur ontgrendeld en kan hij weer worden bediend.

Controleer of het gebied op de vloer bij de deuropening vrij is van voorwerpen die het

Deuren en ruimte voor de deuren

Toegang openen of sluiten van de schuifdeur in de weg kunnen staan.

Ga om veiligheidsredenen en om storingen te voorkomen niet rijden met geopende schuifdeuren.

Bij een aanrijding wordt de elektrische bediening uitgeschakeld. Handmatig openen en sluiten blijft mogelijk.

Wanneer de motor wordt gestart, worden de deuren gestopt. Ze gaan weer verder wanneer de motor draait.

Afhankelijk van de motoruitvoering: als u, terwijl de stopstand van het

Stop & Start-systeem is geactiveerd, de gesloten deur wilt openen, gaat de deur een klein stukje open waarna hij tot stilstand komt. In de modus

Start blijft de deur bewegen als de motor opnieuw wordt gestart.

Als u de schuifdeur open wilt houden, moet hij volledig worden geopend, zodat hij wordt geblokkeerd door het blokkeersysteem (aan de onderzijde van de deur).

Een geopende deur steekt uit. Zorg dat er voldoende ruimte is wanneer u bijvoorbeeld naast muren, straatlantaarns of hoge stoepen parkeert.

De achterzijde van een geopende schuifdeur zal nooit voorbij de achterbumper van de auto komen.

2

41

42

Toegang

Beveiliging / Detectie van obstakels elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Resetten elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Als de elektrische bediening niet meer werkt:

► Sluit handmatig de schuifdeur(en) tot deze volledig is/zijn gesloten.

► Open elektrisch de schuifdeur(en) tot deze volledig is/zijn geopend.

► Sluit de schuifdeur(en) elektrisch .

Na het uitvoeren van deze procedure kunnen de schuifdeuren weer elektrisch worden bediend.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats als het probleem niet is verholpen.

Op een steile helling

Het obstakeldetectiesysteem wordt geactiveerd op het moment dat de schuifdeur tijdens het bewegen tegen een obstakel met een bepaalde weerstand komt. Als er een obstakel wordt gedetecteerd:

– bij het sluiten van de schuifdeur, stopt de schuifdeur met bewegen en wordt deze vervolgens volledig geopend.

– bij het openen van de schuifdeur, stopt de schuifdeur met bewegen en wordt deze vervolgens gesloten.

– twee keer achter elkaar tijdens de beweging van de deur, wordt de deur niet meer elektrisch gesloten

(resetten).

Op een steile helling: een veiligheidssysteem vertraagt het opengaan van de deur.

Wacht in elk geval enkele seconden voordat u de deur bedient (sluiten of openen).

Sluit de deur handmatig om veiligheidsredenen.

Vervolgens moet u de deur resetten.

De schuifdeuren kunnen alleen elektrisch worden bediend op hellingen van maximaal 20%.

Als de auto met de voorzijde naar boven op een helling staat, is voorzichtigheid geboden bij het bedienen van de schuifdeuren. De helling kan een versnelde beweging van de schuifdeuren veroorzaken.

Als de auto op een steile helling staat, begeleid de schuifdeur dan bij het sluiten met de hand.

Als de auto met de achterzijde naar boven op een helling staat, kan het zijn dat de schuifdeur niet in de geopende stand blijft staan, schoksgewijs weer sluit en daardoor letsel veroorzaakt.

Op een steile helling kan de schuifdeur zich door zijn eigen gewicht plotseling in beweging zetten.

De beweging van de schuifdeur kan niet worden gestopt door de schakelaar te bedienen vanwege de tijd die nodig is om het bedieningssignaal te verwerken.

Het obstakeldetectiesysteem heeft onvoldoende tijd om te kunnen reageren.

Zorg ervoor dat de schuifdeur op een steile helling niet onbewaakt geopend blijft. Wanneer dit veiligheidsvoorschrift niet in acht wordt genomen, kan er schade aan voorwerpen en letsel bij personen ontstaan wanneer deze tijdens het bewegen van de deur bekneld raken.

Handsfree-functie schuifdeur(en)

Openen / sluiten

uw evenwicht verliest of uitglijdt (vooral bij regen, sneeuw, ijzel, modder enz.).

Voorkom dat u bij de voetbeweging de uitlaat raakt, u kunt hierdoor brandwonden oplopen.

Met een voetbeweging en de afstandsbediening op zak in detectiegebied A wordt het systeem ontgrendeld en de schuifdeur geopend of gesloten en vergrendeld.

De afstandsbediening moet zich aan de achterkant van de auto bevinden, op een afstand van meer dan ca. 30 cm en minder dan ca. 2 m.

Het automatisch vergrendelen na het sluiten van de schuifdeur kan worden geprogrammeerd in het configuratiemenu van de auto.

Zorg dat u stabiel en op de juiste positie ten opzichte van de auto staat alvorens de voetbeweging te maken, om te voorkomen dat u

► Zet uw voet onder de hoek van de achterbumper en maak dan een rustige horizontale beweging met uw voet.

De sensor signaleert de beweging van uw voet en activeert het openen of sluiten van de schuifdeur.

Maak de beweging één keer, zonder deze te onderbreken.

Als de schuifdeur niet opengaat, wacht dan ongeveer 2 seconden en probeer het daarna nogmaals.

Houd uw voet niet omhoog.

Het sluiten of openen wordt bevestigd door het gedurende enkele seconden knipperen

Toegang van de richtingaanwijzers in combinatie met een geluidssignaal.

De beweging van de deur wordt omgekeerd als de voet wordt bewogen tijdens de manoeuvre.

Afhankelijk van de uitvoering van de auto worden de buitenspiegels bij het vergrendelen / ontgrendelen elektrisch ingeklapt / uitgeklapt.

2

Automatische vergrendeling

De auto wordt automatisch vergrendeld nadat de schuifdeur via de handsfree-functie is gesloten.

Als uw auto niet is uitgerust met het alarmsysteem, wordt het vergrendelen bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden blijven branden van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering van de auto worden gelijktijdig de buitenspiegels ingeklapt.

Activeren/Deactiveren

Met audiosysteem of touchscreen

De handsfree-functie is standaard ingeschakeld.

De functie "Handsfree toegang" of automatisch vergrendelen van de auto wanneer de schuifdeur wordt gesloten, wordt geactiveerd en gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.

43

44

Toegang

Storing

Als u een geluidssignaal bestaande uit drie piepjes hoort tijdens het gebruik van de functie, is er een storing in het systeem.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Als in het menu Auto de optie " Toegang handen vol automatische vergrendeling " is geselecteerd, controleer dan na het sluiten van de deur of de auto goed is vergrendeld.

De auto wordt niet vergrendeld:

– als het contact aan staat,

– als een van de portieren/deuren of de achterklep geopend of niet goed gesloten is,

– als een "Keyless Entry and Start"afstandsbediening zich in de auto bevindt.

Als meerdere, opeenvolgende voetbewegingen geen effect hebben gehad, wacht dan enkele seconden alvorens weer een voetbeweging te maken.

De functie wordt automatisch uitgeschakeld bij zware neerslag of opeenhoping van sneeuw.

Als de functie niet werkt, controleer dan of de werking van de afstandsbediening niet wordt gehinderd door elektromagnetische straling

(smartphone enz.).

De functie werkt bij een beenprothese mogelijk minder goed.

Ook als er een trekhaakkogel is gemonteerd, werkt de functie mogelijk niet correct.

De schuifdeur kan mogelijk onverwacht worden geopend of gesloten als:

– er een trekhaakkogel is gemonteerd.

– er een aanhanger wordt aan- of losgekoppeld.

– er een fietsendrager wordt gemonteerd of verwijderd.

– er fietsen op de fietsendrager worden geplaatst of van de fietsendrager worden gehaald.

– iets achter de auto wordt neergezet of opgepakt.

– een dier de bumper nadert,

– de auto wordt gewassen.

– er onderhoud aan de auto wordt uitgevoerd.

– een wiel wordt verwisseld.

We raden aan om de sleutel buiten het detectiebereik te houden (en buiten de bagageruimte) of de functie uit te schakelen via het configuratiemenu van de auto om te voorkomen dat deze functie plotseling in werking treedt.

Zorg ervoor dat het sluiten of openen van de deuren niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen.

Zorg er met name voor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de schuifdeuren niet kunnen bezeren.

Achterdeuren

► Trek nadat u de achterdeur links hebt geopend de hendel A naar u toe om de rechterachterdeur te openen.

Sluiten

► Sluit eerst de achterdeur rechts en vervolgens de achterdeur links.

Als eerst de achterdeur links wordt gesloten, voorkomt een aanslag op de zijkant van de achterdeur rechts dat deze kan worden gesloten.

Als de achterdeur links niet goed is gesloten, gaat het waarschuwingslampje " portier geopend " branden (bij de achterdeur rechts wordt dit niet gesignaleerd). Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het overzicht van waarschuwings- en controlelampjes, en vooral de waarschuwing voor een geopend portier.

Openen tot ongeveer 180°

die mogelijk uw auto niet stil zien staan) te waarschuwen voor uw auto.

Achterklep

Openen

Toegang

Bij een storing of wanneer de achterklep lastig opent en sluit, moet u de auto onmiddellijk door een CITROËN-dealer of in een gekwalificeerde werkplaats laten nakijken om te voorkomen dat het probleem verergert en de achterklep plotseling dicht valt, waarbij ernstig letsel kan ontstaan.

2

Ruit van de achterklep

De ruit van de achterklep kunt u openen, zodat u het achtercompartiment rechtstreeks kunt bereiken zonder dat u de achterklep hoeft te openen.

Openen

De deurvangers (afhankelijk van de uitvoering) maken het mogelijk de achterdeuren in een hoek van ongeveer 90° tot ongeveer 180° te openen.

► Trek als de deur is geopend aan de gele hendel.

Bij het sluiten komt de deurvanger automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug.

Bij het parkeren van de auto met de achterdeuren 90° geopend, bedekken de deuren de achterlichten. Gebruik een gevarendriehoek of een andere voorziening die wettelijk is vereist in uw land om andere weggebruikers die in dezelfde rijrichting rijden (en

► Na het ontgrendelen van de auto trekt u aan de handgreep en zet u de achterklep omhoog.

Sluiten

► Trek de achterklep omlaag aan de handgreep aan de binnenzijde en vergrendel deze.

Als de achterklep niet goed is gesloten, gaat het lampje " portier geopend " branden. Raadpleeg het desbetreffende onderdeel voor meer informatie over het overzicht van waarschuwings- en verklikkerlampjes, en in het bijzonder de waarschuwing voor geopend portier.

Druk op deze knop nadat u de auto hebt ontgrendeld en til de achterruit op om deze te openen.

Sluiten

Sluit de achterruit door op het midden van de ruit te drukken totdat deze volledig gesloten is.

Als de achterruit van de achterklep niet goed is gesloten, gaat het lampje " portier geopend " branden. Raadpleeg het desbetreffende onderdeel

45

46

Toegang voor meer informatie over het overzicht van waarschuwings- en verklikkerlampjes, en in het bijzonder de waarschuwing voor een geopend portier.

De achterklep en de achterruit kunnen niet gelijktijdig worden geopend. Ze zouden anders beschadigd kunnen raken.

Alarm

(Afhankelijk van de uitvoering)

Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal.

Omtrekbeveiliging

Dit systeem controleert of de auto wordt geopend.

Het alarm gaat af als iemand een portier, de bagageruimte of de motorkap probeert te openen.

Interieurbeveiliging

Het systeem controleert alleen op bewegingen in de cabine .

Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen of als iemand de cabine van het voertuig binnendringt, maar gaat niet af als iemand de laadruimte binnendringt.

Het systeem controleert op bewegingen in het interieur.

Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand het interieur binnendringt of als iets of iemand in het voertuig beweegt.

Zelfbeveiligingsfunctie

Het systeem controleert of systeemcomponenten niet goed werken.

Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van het hoorbare alarm uit te schakelen of te beschadigen.

Werkzaamheden aan het alarmsysteem

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Als uw auto is uitgerust met extra verwarming/ventilatie, kan de interieurbeveiliging niet worden gebruikt.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de extra verwarming/ventilatie .

Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm

Activering

► Zet het contact af en verlaat de auto.

► Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de afstandsbediening of met het Keyless Entry and Start-systeem.

Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd, knippert het rode controlelampje van de toets één keer per seconde en gaan de richtingaanwijzers gedurende ongeveer 2 seconden branden.

De omtrekbeveiliging wordt na 5 seconden geactiveerd en de interieurbeveiliging na 45 seconden.

Wanneer een portier, de achterklep / de deuren of de motorkap niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de omtrekbeveiliging en de interieurbeveiliging wel na 45 seconden ingeschakeld.

Uitschakelen

► Druk op de ontgrendeltoets van de afstandsbediening.

of

► Ontgrendel de auto met het Keyless Entry and

Start-systeem.

Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het controlelampje van de toets gaat uit en de richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2 seconden.

Als de auto automatisch opnieuw wordt vergrendeld (als binnen 30 seconden niet een van de portieren of de achterklep wordt geopend), wordt ook het alarmsysteem automatisch weer ingeschakeld.

Afgaan van het alarm

Als het alarm afgaat, treedt het hoorbare alarm in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende 30 seconden.

Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de beveiligingsfuncties uitgeschakeld.

Als het controlelampje van de toets snel knippert bij het ontgrendelen van de auto, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.

Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld

Schakel de interieurbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld:

– Het raam staat een klein stukje open.

– De auto wordt gewassen.

– Er wordt een wiel verwisseld.

– De auto wordt gesleept.

– De auto staat op een schip of veerboot.

Uitschakelen van de interieurbeveiliging

► Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op de toets van het alarm totdat het verklikkerlampje blijft branden.

► Stap uit de auto.

► Vergrendel de auto meteen met de afstandsbediening of het Keyless Entry and

Start-systeem.

Alleen de omtrekbeveiliging is ingeschakeld; het rode verklikkerlampje in de toets knippert elke seconde.

De beveiliging kan alleen worden uitgeschakeld als het contact is afgezet.

Opnieuw inschakelen van de interieurbeveiliging

► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto met de afstandsbediening of het Keyless Entry and

Start-systeem te ontgrendelen.

Het lampje in de toets gaat uit.

Toegang

► Schakel het volledige alarmsysteem weer in door de auto met de afstandsbediening of met het

Keyless Entry and Start-systeem te vergrendelen.

Het rode verklikkerlampje in de toets knippert weer

één keer per seconde.

Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen

► Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier.

Storing afstandsbediening

Om de alarmsystemen uit te schakelen:

► ontgrendel de auto met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier;

► Open het portier; het alarm gaat af.

► Zet het contact aan, het alarm stopt. Het lampje van de knop gaat uit.

Storing

Wanneer het contact wordt aangezet, betekent het permanent branden van het rode controlelampje in de toets dat er een storing in het systeem aanwezig is.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

2

47

48

Toegang

Automatisch inschakelen van het alarm

(Afhankelijk van de uitvoering)

Het systeem wordt automatisch ingeschakeld 2 minuten nadat het laatste portier of de bagageruimte is gesloten.

► Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet u eerst op de ontgrendeltoets van de afstandsbediening drukken of moet u de auto ontgrendelen met het Keyless Entry and

Start-systeem.

Elektrische ruitbediening

1.

Linksvoor.

2.

Rechtsvoor.

Werking

► Duw of trek de schakelaar tot het weerstandspunt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.

► Duw of trek de schakelaar voorbij het weerstandspunt om de ruit automatisch te openen of te sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen.

De elektrische ruitbediening blijft ongeveer

45 seconden nadat het contact is afgezet actief als de voorportieren niet open zijn.

Daarna wordt de bediening uitgeschakeld. Zet het contact aan om deze weer te activeren.

Antiklemvoorziening

Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open.

Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar tot de ruit volledig wordt geopend. Trek vervolgens binnen 4 seconden de schakelaar omhoog tot de ruit wordt gesloten.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

Resetten van de ruitbediening

Wanneer de accu opnieuw is aangesloten of wanneer de ruit een abnormale beweging maakt, moet de beveiliging tegen beknellen gereset.

De beveiliging tegen beknellen wordt tijdens de volgende handelingen uitgeschakeld.

Doe het volgende voor elke ruit:

► Open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt gedrukt, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek deze opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten.

► Blijf nog minimaal één seconde aan de schakelaar trekken nadat de ruit is gesloten.

Wanneer er tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de elektrische ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk hiervoor op de betreffende schakelaar.

Wanneer de bestuurder de elektrische ruitbediening van het voorportier aan passagierszijde bedient, moet hij/zij controleren of de ruit zonder problemen kan worden gesloten.

Let bij het bedienen van de ruiten vooral goed op kinderen.

Steek uw hoofd of armen bij geopende ruiten niet naar buiten wanneer de auto rijdt – kans op ernstig letsel!

Ergonomie en comfort

Juiste zitpositie

Voordat u gaat rijden, moet u de zitpositie in de volgende volgorde afstellen, om de ergonomische plaatsing van instrumenten en bedieningselementen optimaal te benutten:

– de hoogte van de hoofdsteun,

– de hoek van de rugleuning,

– de hoogte van de zitting van de stoel,

– de positie in lengterichting van de stoel,

– de hoogte en diepte van het stuurwiel,

– de binnenspiegel en buitenspiegels.

Handmatig verstelbare voorstoelen

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de veiligheidsgordels .

Verstellen in lengterichting

Hoogte

► Trek de hendel omhoog voor omhoog zetten of duw deze omlaag voor omlaag zetten totdat de gewenste stand is bereikt.

Rugleuninghoek

3

Controleer vervolgens of u vanuit uw zitpositie een goed zicht hebt op het instrumentenpaneel.

► Beweeg de stang omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

► Laat de stang los om de stoel in de betreffende positie te vergrendelen.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of voorwerpen.

Er is een risico op bekneld raken van de achterpassagiers of op blokkeren van de stoel als grote voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn geplaatst.

► Afhankelijk van de uitrusting moet u de knop draaien of de knop helemaal omhoog trekken en de rugleuning naar voren of naar achteren kantelen om deze in de gewenste hoek te zetten.

Lendensteun

49

50

Ergonomie en comfort

► Draai aan de knop om de lendensteun in de gewenste stand te zetten.

Tafelstand van de rugleuning van de bestuurders- en/of voorpassagiersstoel

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de veiligheidsgordels .

Verstellen in lengterichting

Als de rugleuning van de voorpassagiersstoel in de tafelstand is gezet, kunnen lange voorwerpen worden vervoerd.

Als de rugleuning van de bestuurdersstoel in de tafelstand is gezet, kunnen de achterpassagiers door de hulpdiensten uit de auto worden gehaald.

Controleer of er geen voorwerpen boven of onder een stoel de beweging van de stoel kunnen hinderen.

► Zet de hoofdsteun in de laagste stand, zet de armsteun (indien aanwezig) rechtop en klap het uitklaptafeltje aan de achterzijde van de rugleuning in.

We raden aan om de airbag vóór aan passagierszijde uit te schakelen.

► Trek de hendel zo ver mogelijk omhoog en kantel de rugleuning naar voren.

Om de stoel weer in de normale stand te zetten moet u de hendel omhoog trekken om de rugleuning te ontgrendelen en vervolgens de rugleuning rechtop zetten.

Let op: bij hard remmen kunnen op de neergeklapte rugleuning geplaatste voorwerpen veranderen in gevaarlijke projectielen.

► Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel in lengterichting te verplaatsen tot de gewenste positie is verkregen.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of voorwerpen.

Er is een risico op bekneld raken van de achterpassagiers of op blokkeren van de stoel als grote voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn geplaatst.

Elektrisch verstelbare voorstoel

Voer deze elektrische verstellingen alleen bij draaiende motor uit om te voorkomen dat de accu leegraakt.

De hoogte van de zitting van de stoel

Hoogte van de hoofdsteun instellen

Ergonomie en comfort

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

► Beweeg de schakelaar omhoog of omlaag om de gewenste hoogte in te stellen.

Rugleuninghoek

► Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste hoek te verkrijgen.

Tweezitsbank vóór

Afhankelijk van de uitvoering is deze niet verstelbaar en voorzien van een aan de rugleuning bevestigde veiligheidsgordel voor de zitplaats aan de zijde van de bestuurdersstoel.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de veiligheidsgordels .

Opbergruimte onder de zitting

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto.

► Om de hoofdsteun in de hoge stand te zetten, trekt u de hoofdsteun zo ver mogelijk omhoog (tot deze vastklikt).

► Om de hoofdsteun te verwijderen, drukt u op de pal A en trekt u de hoofdsteun omhoog.

► Om de hoofdsteun terug te zetten, steekt u de pennen recht in de openingen van de rugleuning.

► Om de hoofdsteun omlaag te zetten, drukt u tegelijkertijd op de nok A en op de hoofdsteun.

Voor de veiligheid zijn de pennen van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding.

De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.

Afhankelijk van de uitvoering van de auto bevindt zich onder de zitting een opbergruimte.

► Trek de riem naar u toe om het zitkussen te kantelen.

3

51

52

Ergonomie en comfort

Armsteun

De armsteun kan in meerdere standen worden gezet.

► Beweeg de armsteun zo ver mogelijk omhoog.

► Beweeg de armsteun zo ver mogelijk omlaag.

► Beweeg de armsteun omhoog tot de gewenste stand is bereikt.

Stoelverwarming voor stoelen en bank

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto.

► Terwijl de motor draait en de buitentemperatuur lager dan 20 °C is, kunt u de stelknop gebruiken om deze functie in te schakelen en de verwarming in te stellen van 0 (uit) tot en met 3 (hoog).

Langdurig gebruik van de stoelverwarming wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid.

Personen die warmte niet goed kunnen voelen door bijvoorbeeld ziekte of medicijnen, kunnen brandwonden krijgen.

Voorkom als volgt schade aan het verwarmingselement en kortsluiting:

– Plaats geen zware voorwerpen op de stoel.

– Ga niet op uw knieën op de stoel zitten of op de stoel staan.

– Mors geen vloeistoffen op de stoel.

– Gebruik de stoelverwarming nooit als de stoel vochtig is.

Gebruik de functie niet als de stoel niet wordt gebruikt.

Verlaag de verwarmingsstand zo snel mogelijk.

Als de stoel en het interieur een prettige temperatuur hebben bereikt, schakel de functie uit; als het stroomverbruik daalt, daalt ook het energieverbruik.

Elektrisch verstelbare lendensteun

► Druk de schakelaar in om de lendensteun naar wens in te stellen.

Massagefunctie

Deze functie zorgt voor een massage van de lendenen en werkt alleen bij draaiende motor en als de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is geactiveerd.

Inschakelen / uitschakelen

► Druk op deze toets om de functie in of uit te schakelen.

Na activering gaat het controlelampje branden. De massagefunctie wordt één uur ingeschakeld.

Gedurende deze tijd wordt de massage in 6 cycli van 10 minuten uitgevoerd (6 minuten massage worden gevolgd door 4 minuten rust).

Na één uur wordt de functie uitgeschakeld; het controlelampje gaat dan uit.

Intensiteit instellen

Ergonomie en comfort

Het stuurwiel verstellen

► Duw bij stilstaande auto de hendel omlaag om het stuurwiel te ontgrendelen.

► Verstel de hoogte en de diepte.

► Trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen.

Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.

3

Druk op deze toets om de intensiteit van de massage in te stellen.

U hebt de keuze uit twee standen voor de intensiteit van de massage.

Spiegels

Buitenspiegels

Stel de buitenspiegels om veiligheidsredenen zo af dat de dode hoek zo klein mogelijk is.

De objecten die u in de spiegel ziet zijn dichterbij dan ze lijken. Houd hiermee rekening om de

53

54

Ergonomie en comfort afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.

► Zorg dat het contact is aangezet en zet schakelaar A vanuit de auto in de middelste stand.

► Beweeg schakelaar A naar achteren.

► Vergrendel de auto van buitenaf.

Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van schakelaar A , worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld.

► Beweeg schakelaar A naar rechts of links om de juiste buitenspiegel te selecteren.

► Duw schakelaar B in de vier richtingen om de spiegel af te stellen.

► Zet schakelaar A weer in de middenstand.

Handmatig inklappen

De spiegels kunnen handmatig worden ingeklapt

(parkeren, smalle garage, enz.).

► Kantel de spiegel richting de auto.

Elektrisch inklappen

Afhankelijk van de uitvoering zijn de buitenspiegels elektrisch inklapbaar.

Elektrisch uitklappen

De buitenspiegels worden elektrisch uitgeklapt wanneer de auto wordt ontgrendeld met de afstandsbediening of sleutel. Trek als de spiegels zijn ingeklapt met behulp van schakelaar A de schakelaar naar de middenstand.

Het in- en uitklappen bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto kan worden uitgeschakeld. Neem contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig worden ingeklapt.

Buitenspiegels met verwarming

► Druk op een van deze toetsen.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de achterruitverwarming .

Binnenspiegel

De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.

Dag- / nachtstand

► Trek aan het hendeltje om de spiegel in de antiverblindingsstand (nachtstand) te zetten.

► Duw het hendeltje naar voren om de spiegel in de normale dagstand te zetten.

Gebied op de voorruit voor een tolbadge

Afhankelijk van de uitvoering kan de auto met een thermische voorruit zijn uitgevoerd.

Voor de beste werking van het tolbadgesysteem moet de tolbadge in het speciale gebied van de voorruit worden geplaatst; dit gebied wordt aangegeven met zwarte stippen rond de voet van de achteruitkijkspiegel.

Moduwork

De zitting van de buitenste zitplaats van de bank kan omhoog tegen de rugleuning worden geklapt om meer laadruimte in de cabine te creëren.

De scheidingswand is voorzien van een afneembare klep die kan worden verwijderd om lange voorwerpen te vervoeren.

Ergonomie en comfort

Afneembare klep (mode 1)

De klep verwijderen

3

Wanneer de afneembare klep is verwijderd, kunt u lange voorwerpen onder de buitenste zitplaats door schuiven.

► Houd de klep met één hand tegen en draai met uw andere hand aan de knop boven de klep om het los te maken.

► Zet de klep omlaag om deze uit de behuizing te halen.

► Berg de klep op achter de bestuurdersstoel door de klep vast te klemmen in de nokken.

► Draai aan de knop boven de klep om de klep vast te zetten.

Voor de uitvoering zonder thermische voorruit raden wij u aan om de tolbadge in het bovenste deel van de voorruit te plaatsen om ervoor te zorgen dat het zicht zo weinig mogelijk wordt belemmerd.

55

Ergonomie en comfort

De klep terugplaatsen

De klep blijft in de gesloten of geopende positie staan met magneten in elke eindpositie.

Opklapbare zitting

De zitting omhoog klappen

Plaats nooit uw hand onder de zitting om deze omhoog te leiden, omdat uw vingers dan klem kunnen gaan zitten.

Gebruik altijd uitsluitend de lus.

► Kantel de klep met de gele scharnieren omlaag.

► Steek de scharnieren in de behuizing en druk ze dan helemaal omlaag (om trillingen te voorkomen).

► Til de klep met één hand op om hem te sluiten en draai vervolgens met de andere hand de hendel bovenaan de klep om hem te vergrendelen.

Afneembare klep (mode 2)

► Trek de lus met één hand stevig naar voren om de zitting los te halen.

► Een gasveer zet de zitting omhoog tegen de rugleuning.

Wanneer de buitenste zitplaats omhoog is geklapt en de klep is verwijderd, dan moet u het veiligheidsnet aanbrengen.

Zie het hoofdstuk Veiligheidsnet .

56

► Schuif de klep naar links of rechts om deze te openen of te sluiten.

De zitting neerklappen Veiligheidsnet

Aanbrengen van het net

Ergonomie en comfort deze vervolgens een kwartslag rechtsom om te vergrendelen.

► Plaats de tweede bevestiging in de onderste uitsparing ( 2 ), op de zitting. Houd de bevestiging tegen de constructie en draai deze vervolgens een kwartslag rechtsom om te vergrendelen.

3

► Verwijder het veiligheidsnet.

► Plaats de zitting terug door stevig met een hand op de bovenkant van de stoel te drukken om de zitting omlaag te bewegen totdat deze in de zitpositie vastklikt.

Let erop dat het vergrendelen niet wordt verhinderd door voorwerpen of voeten van passagiers achterin die zich op de verankeringspunten bevinden.

► Plaats de eerste bevestiging in de bovenste uitsparing ( 1 ), onder de neergeklapte zitting. Houd de bevestiging tegen de constructie en draai

► Bevestig de eerste haak aan de ring ( 3 ) in het dashboardkastje.

► Bevestig de tweede haak aan de ring ( 4 ) op de vloer.

Net verwijderen

► Haal de haken los uit de ringen ( 4 en 3 ).

► Verwijder de onderste bevestiging ( 2 ) en vervolgens de bovenste bevestiging ( 1 ) en draai deze een kwartslag naar achteren om te ontgrendelen.

Zorg ervoor dat het formaat, de vorm en het volume van de vervoerde lading voldoen aan de Wegenverkeerswet en de veiligheidsnormen en dat de lading het zicht van de bestuurder niet hindert.

Zet alle lading goed vast om het schuiven van de lading te voorkomen of te beperken, en letsel te vermijden.

57

58

Ergonomie en comfort

Plaats altijd het met de auto meegeleverde veiligheidsnet als de zitting omhoog is geklapt en het luik in de scheidingswand is verwijderd.

Gebruik het veiligheidsnet nooit voor andere doeleinden.

Controleer regelmatig de staat van het veiligheidsnet. Neem bij sporen van slijtage of beschadiging contact op met de CITROËNdealer om het veiligheidsnet te laten vervangen door een net dat aan de specificaties van

CITROËN voor uw auto voldoet.

Zorg altijd dat het luik in de scheidingswand is aangebracht wanneer u geen lange voorwerpen vervoert.

"Draaibaar schrijftafeltje"

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kan de rugleuning van de middelste zitplaats van de bank worden neergeklapt; zo ontstaat een scharnierend schrijftafeltje en dus een mobiel bureau (als de auto stilstaat).

► Trek aan de hendel aan de bovenzijde van de rugleuning.

Opbergruimte middelste zitkussen

Gebruik de tafel nooit tijdens het rijden.

Wanneer de auto plotseling remt of betrokken is bij een aanrijding, kunnen voorwerpen op het tafeltje gevaarlijke projectielen worden die letsel kunnen veroorzaken.

Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de stoelen en banken

Verwijder een hoofdsteun niet zonder deze op te bergen en vast te zetten.

Zorg ervoor dat passagiers de veiligheidsgordels altijd kunnen bereiken en gemakkelijk kunnen vastmaken.

Ga niet rijden voordat alle passagiers hun hoofdsteun correct hebben afgesteld en hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt en afgesteld.

Let erop dat het vergrendelen niet wordt verhinderd door voorwerpen of voeten van passagiers achterin die zich op de verankeringspunten bevinden.

Wanneer u de stoel (of de bank) uit de auto verwijdert, bewaar hem dan op een schone plaats om te voorkomen dat er troep in het mechanisme terechtkomt.

De stoel (of bank) is niet bedoeld voor gebruik buiten de auto. Als deze oneigenlijk gebruikt wordt of valt, kunnen de mechanismen ervan beschadigd raken.

Vervoeren van bagage of voorwerpen achter de stoelen en de bank van de 3e zitrij

Ergonomie en comfort

De aanwezigheid van de hieronder beschreven voorzieningen en instellingsmogelijkheden is afhankelijk van de uitvoering en configuratie van uw auto.

Wanneer u voor het vervoeren van bagage de rugleuningen van de 3e zitrij in de tafelstand hebt geklapt, moeten ook de rugleuningen van de 2e zitrij in de tafelstand worden geklapt.

Tijdens het rijden mag u geen passagier meenemen:

– op de stoel aan de rechterzijde van de tweede en derde zitrij als de bank in de volledig ingeklapte stand staat,

– op de middelste zitplaats als de stoel rechts ernaast is in de volledig ingeklapte stand staat,

– op de derde zitrij als de rugleuning ervoor (tweede zitrij) in de tafelstand staat,

– op de derde zitrij als de stoel / bank ervoor

(tweede zitrij) is in de volledig ingeklapte stand staat.

Vaste eendelige bank

Combi , Business

De rugleuning van de bank is eendelig en kan vast of neerklapbaar (tafelstand) zijn.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de veiligheidsgordels .

Toegang tot de 3e zitrij

3

59

60

Ergonomie en comfort

► Trek aan de hendel om de achterste verankeringen van de stoel te ontgrendelen en kantel de stoel vervolgens naar voren.

► Kantel de bank om hem weer te gebruiken naar achteren tot de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Het is niet noodzakelijk om de rugleuning neer te klappen (tafelstand) en de bank vervolgens naar voren te klappen voor toegang tot de 3e zitrij.

De rugleuning neerklappen en als tafeltje gebruiken

► Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.

Laat geen voorwerpen (bijvoorbeeld een tas of speelgoed) op de zitting liggen bij het neerklappen van de rugleuning.

Opklappen

► Zet de rugleuning in de tafelstand (afhankelijk van de uitvoering).

► Ontgrendel de voorste verankeringen met behulp van de hendels.

► Verwijder de bank uit de verankeringspunten.

► Haal de bank uit de auto.

Terugplaatsen

► Controleer of er geen voorwerpen het vergrendelen van de verankeringen hinderen.

► Aan de achterzijde: beweeg de hendel omlaag om de rugleuning te ontgrendelen.

► Aan de voorzijde: beweeg de hendel omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.

► Klap de rugleuning op de zitting.

► Trek om de rugleuning weer rechtop te zetten nogmaals aan de hendel en beweeg de rugleuning omhoog.

► Trek aan de hendel om de achterste verankeringen van de stoel te ontgrendelen en kantel de stoel vervolgens naar voren.

► Kantel de bank om hem weer te gebruiken naar achteren tot de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Verwijderen

► Zet de rugleuning in de tafelstand als de auto die heeft.

► Kantel de bank.

► Plaats de voorste verankeringen in de verankeringspunten op de vloer (zoals hierboven afgebeeld).

Ergonomie en comfort

Controleer of de stoel goed in de vloer is vergrendeld wanneer deze weer in de zitpositie wordt gezet.

Vaste stoel en bank achter

Combi , Business

► Vergrendel de voorste verankeringen met behulp van de hendels.

► Kantel de bank naar achteren totdat de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Let bij het kantelen op de voeten van de passagiers.

► Trek afhankelijk van de uitvoering van uw auto aan de hendel en zet de rugleuning rechtop (vanaf de achterkant: beweeg de hendel omlaag).

De aanwezigheid van de hieronder beschreven voorzieningen en instellingsmogelijkheden is afhankelijk van de uitvoering en configuratie van uw auto.

De rugleuning van de stoel kan vast of neerklapbaar

(tafelstand) zijn.

De rugleuning van de bank is eendelig en kan vast of neerklapbaar (tafelstand) zijn.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de veiligheidsgordels .

Toegang tot de 3e zitrij

(Voorbeeld voor een individuele stoel)

► Trek aan de hendel om de achterste verankeringen van de stoel te ontgrendelen en kantel de stoel vervolgens naar voren.

► Als u de stoel in de normale positie wilt zetten, kantelt u de stoel naar achteren totdat de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Het is niet nodig om de rugleuning neer te klappen (tafelstand) en de bank vervolgens naar voren te klappen voor toegang tot de 3e zitrij.

De rugleuning neerklappen en als tafeltje gebruiken

► Zet de hoofdsteun in de laagste stand.

3

61

62

Ergonomie en comfort

► Aan de achterzijde: duw de hendel omlaag om de rugleuning te ontgrendelen.

► Aan de voorzijde: beweeg de hendel omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.

► Klap de rugleuning op de zitting.

► Beweeg om de rugleuning weer in de normale stand te zetten nogmaals de hendel omhoog en zet de rugleuning rechtop (aan de achterzijde: duw de hendel omlaag).

Laat geen voorwerpen (bijvoorbeeld een tas of speelgoed) op de zitting liggen bij het neerklappen van de rugleuning.

Opklappen

(voorbeeld: individuele stoel)

► Zet de rugleuning in de tafelstand (afhankelijk van de uitvoering).

► Trek aan de hendel om de achterste verankeringen van de stoel te ontgrendelen en kantel de stoel vervolgens naar voren.

► Kantel de stoel om hem weer te gebruiken naar achteren tot de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Verwijderen

(voorbeeld: individuele stoel)

► Kantel de stoel.

► Ontgrendel de voorste verankeringen met behulp van de hendels.

► Verwijder de stoel uit de verankeringspunten.

► Haal de stoel uit de auto via de opening van de schuifdeur voor de 2e zitrij of via de bagageruimte voor de 3e zitrij.

Terugplaatsen

(voorbeeld: individuele stoel)

► Controleer of er geen voorwerpen op de verankeringspunten liggen die het correct vergrendelen van de verankeringen kunnen verhinderen.

► Plaats de voorste verankeringen in de verankeringspunten op de vloer (zoals hierboven afgebeeld).

Controleer of de stoel goed in de verankeringspunten in de vloer is vergrendeld als deze is teruggeklapt.

Ergonomie en comfort

De hoek van de rugleuning verstellen

De verstelbare rugleuning kan in meerdere standen worden gezet.

3

Zitplaatsen achter en bank op rails

Feel , Shine , Business Lounge

► Vergrendel de voorste verankeringen met behulp van de hendels.

► Kantel de stoel naar achteren totdat de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Let bij het kantelen op de voeten van de passagiers.

De aanwezigheid van de hieronder beschreven voorzieningen en instellingsmogelijkheden is afhankelijk van de uitvoering en configuratie van uw auto.

► Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar achteren te bewegen (aan de achterzijde: duw de hendel omlaag).

► Laat de hendel los wanneer de gewenste positie is bereikt.

Naar voren of achteren schuiven

(Voorbeeld voor een individuele stoel)

► Trek afhankelijk van de uitvoering van uw auto aan de hendel en zet de rugleuning rechtop (vanaf de achterkant: beweeg de hendel omlaag).

De stoel bevindt zich altijd aan de rechterkant en de bank aan de linkerkant (in de richting van de auto).

De stoel heeft een onafhankelijke rugleuning en de bank heeft twee onafhankelijke rugleuningen.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de veiligheidsgordels .

63

Ergonomie en comfort

De rugleuning neerklappen en als tafeltje gebruiken

(Voorbeeld voor een individuele stoel)

► Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.

64

De stoel kan op twee manieren naar voren of naar achteren worden geschoven:

► Aan de achterzijde: trek aan de riem, zonder daarbij het zware punt te passeren, en duw de stoel naar voren of trek de stoel naar achteren.

► Aan de voorzijde: til de hendel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

De stoel volledig naar voren of achteren schuiven

► Aan de achterzijde: beweeg de hendel omlaag om de rugleuning te ontgrendelen.

► Aan de voorzijde: beweeg de hendel omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.

► Klap de rugleuning op de zitting.

Laat geen voorwerpen (bijvoorbeeld een tas of speelgoed) op de zitting liggen bij het neerklappen van de rugleuning.

► Trek de riem aan de achterzijde helemaal uit om de verankeringspunten te ontgrendelen, klap de stoel naar voren en zet hem in de verticale stand.

► Haal de stoel uit de auto via de opening van de schuifdeur voor de 2e zitrij of via de bagageruimte voor de 3e zitrij.

Terugplaatsen

Verwijderen

(voorbeeld: individuele stoel)

► Schuif de stoel naar voren om bij de riem te kunnen komen.

► Zet de rugleuning in de tafelstand

► Trek aan de voorste hendel of aan de riem aan de achterzijde en verschuif de stoel.

Voordat u de stoel of bank in de auto terugplaatst, moet u de riem helemaal naar buiten om er zeker van te zijn dat het vergrendelingsmechanisme ver genoeg is ingetrokken.

Til de stoel of de bank niet aan de riem op.

(voorbeeld: individuele stoel)

► Controleer of er geen voorwerpen op de rails liggen.

► Zet de rugleuning omhoog.

Controleer of de stoel goed in de vloer is vergrendeld wanneer deze weer in de zitpositie wordt gezet.

Achterstoel(en) op rails

Shine , Business Lounge

De aanwezigheid van de hieronder beschreven voorzieningen en instellingsmogelijkheden is afhankelijk van de uitvoering en configuratie van uw auto.

Ergonomie en comfort passagier) niet te ver naar achteren staat om te voorkomen dat de twee stoelen elkaar raken.

Wanneer de stoelen elkaar raken, kan er aanzienlijke slijtage ontstaan.

3

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de veiligheidsgordels .

Armsteun(en)

De armsteun kan in meerdere standen worden gezet.

► Plaats het voorste deel van de geleiders op de rails.

► Klap de stoel naar achteren om het achterste deel van de geleiders op de rails te plaatsen.

► Schuif de stoel naar voren of naar achteren totdat deze een vergrendelde stand heeft bereikt.

De achterstoel is voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.

Deze kan in de rijrichting of tegen de rijrichting worden geplaatst.

Als een stoel op de 2e zitrij met de rug tegen de rijrichting is geplaatst, zorg er dan voor dat de stoel op de 1e zitrij (bestuurder of

► Beweeg de armsteun zo ver mogelijk omhoog.

► Zet de armsteun helemaal omlaag.

► Beweeg de armsteun omhoog totdat de gewenste stand is bereikt.

De hoek van de rugleuning verstellen

De rugleuning kan in meerdere standen worden gezet.

65

Ergonomie en comfort

► Aan de achterzijde: trek aan de riem, zonder daarbij het zware punt te passeren, en duw de stoel naar voren of trek de stoel naar achteren.

► Aan de voorzijde: til de hendel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

De rugleuning neerklappen en als tafeltje gebruiken

► Aan de voorzijde: beweeg de hendel omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.

► Klap de rugleuning op de zitting.

Verwijderen

► Schuif de stoel naar voren om bij de riem te kunnen komen.

► Zet de rugleuning in de tafelstand.

► Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar achteren te bewegen (aan de achterzijde: duw de hendel omlaag).

► Laat de hendel los wanneer de gewenste positie is bereikt.

Naar voren of achteren schuiven

Let erop dat niets (bijvoorbeeld een tas, koffer, speelgoed, verschuifbaar en uitklapbaar tafeltje) het mechanisme van de rugleuning bij het op-/neerklappen kan belemmeren.

► Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.

► Trek van achteren aan de riem, tot voorbij het zware punt, om de verankeringspunten te ontgrendelen, klap de stoel naar voren en zet deze in de verticale stand.

► Haal de stoel uit de auto via de opening van de schuifdeur voor de 2e zitrij of via de bagageruimte voor de 3e zitrij.

66

De stoel kan op twee manieren naar voren of naar achteren worden geschoven:

► Aan de achterzijde: beweeg de hendel omlaag om de rugleuning te ontgrendelen.

Stand van de stoel wijzigen

Ergonomie en comfort

Controleer of de stoel goed in de vloer is vergrendeld wanneer deze weer in de zitpositie wordt gezet.

3

Vaste dubbele cabine

Wanneer de stoel is verwijderd, kan deze 180° worden gedraaid.

Terugplaatsen

Til de stoel niet aan de riem op.

► Controleer of er geen voorwerpen op de rails liggen.

De dubbele cabine bestaat uit een vaste bank, veiligheidsgordels, opbergruimtes (afhankelijk van de uitvoering) en zijruiten. Deze is door een zeer sterke scheidingswand van de laadruimte gescheiden.

Achterbank

Deze ergonomische bank heeft drie zitplaatsen.

De twee buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met

ISOFIX-bevestigingen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over

ISOFIX-bevestigingen .

Trek de riem helemaal naar buiten voordat u de stoel terugplaatst in de auto om er zeker van te zijn dat het vergrendelingsmechanisme goed is bevestigd.

► Plaats het voorste deel op de rails.

► Klap de stoel naar achteren om het achterste deel van de geleiders op de rails te plaatsen.

► Schuif de stoel naar voren of naar achteren totdat deze een vergrendelde stand heeft bereikt.

► Zet de rugleuning omhoog.

67

Ergonomie en comfort

Opbergruimte Opbergruimten onder de zitting

68

Indien van toepassing bevindt er zich een opbergruimte aan de voorzijde onder de bank.

Als de auto hiermee is uitgerust, bevinden ze zich onder de middelste stoel en de linkerstoel aan de buitenzijde.

Voor toegang vanuit de cabine kantelt u de betreffende stoel naar voren.

Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht, kunnen de opbergruimten worden gedemonteerd en via de achterzijde kan worden verwijderd, zodat grote voorwerpen onder de bank kunnen worden geplaatst.

Hang geen voorwerpen aan de bevestigingsstructuur van de cabine.

Vervoer niet meer passagiers dan het aantal dat vermeld wordt op het kentekenbewijs.

De laadruimte achterin is uitsluitend bedoeld voor het transporteren van goederen.

Wij adviseren u de lading of zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren in de laadruimte te plaatsen (bij de cabine) en deze vast te zetten met behulp van riemen en de sjorogen op de laadvloer.

De frames van de achterste veiligheidsgordels zijn niet ontworpen voor het vastzetten van de lading.

Opklapbare dubbele cabine

► Begeleid met handgreep B de beweging van de bank totdat deze in de opgeklapte positie wordt vergrendeld.

Zitbankstand

De dubbele cabine heeft een opklapbare bank, veiligheidsgordels en zijruiten. Deze is door de bank en een zeer sterk rooster van de laadruimte gescheiden.

Opgeklapte toestand

Ergonomie en comfort

Plaats uw hand nooit onder de bank om deze omlaag te geleiden; uw vingers kunnen bekneld raken.

Let erop dat er zich geen voorwerpen of voeten onder de bank bevinden die het verankeringssysteem belemmeren, waardoor de constructie niet goed kan worden vergrendeld.

3

Hang geen voorwerpen aan de bevestigingsstructuur van de cabine.

Vervoer niet meer passagiers dan het aantal dat vermeld wordt op het kentekenbewijs.

De laadruimte achterin is uitsluitend bedoeld voor het transport van goederen.

Wij adviseren u de lading of zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren in de laadruimte te plaatsen (bij de cabine) en deze vast te zetten met behulp van riemen en de sjorogen op de laadvloer.

De frames van de achterste veiligheidsgordels zijn niet ontworpen voor het vastzetten van de lading.

► Trek met een hand een van de lussen A omhoog om de bank op te klappen.

► Trek aan de riem ( C ) voor het ontgrendelen van de bank om de bank terug op zijn plaats te zetten en laat dan de riem los.

► Begeleid vervolgens met alleen de hendel ( B ) het omlaaggaan van de rugleuning om zo de constructie te kantelen totdat deze wordt vergrendeld in de zitbankstand.

69

70

Ergonomie en comfort

Voorzieningen in het interieur

Matten

Bevestigen

Gebruik bij het monteren aan de bestuurderszijde alleen de bevestigingsogen in de mat.

De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.

Verwijderen / terugplaatsen

► Om deze aan de bestuurderszijde te verwijderen: schuif de bestuurdersstoel zo ver mogelijk naar achteren en draai de bevestigingen een kwartslag.

► Om de mat terug te plaatsen: plaats de mat, plaats de bevestigingen terug en draai deze een kwartslag.

► Controleer of de mat goed vastzit.

Voorkom dat de pedalen blijven hangen:

– Gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht.

– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kunnen de bediening van de pedalen en de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.

De goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.

Op 2e en 3e zitrij

Gebruik het klittenband om de dwarsgeplaatste mat van de 2e zitrij aan de in lengterichting geplaatste matten van de 2e en 3e zitrij vast te maken.

Dashboardkastje

Hierin bevindt zich de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde en er kan bijvoorbeeld een fles water of het boorddocumentatiemapje in worden opgeborgen.

Rijd nooit met een geopend dashboardkastje (indien aanwezig) wanneer een passagier voorin zit. Bij hard remmen kan dit letsel tot gevolg hebben.

Opbergruimte

In deze ruimte kunnen een fles water, de boorddocumentatie enz. worden opgeborgen.

► Druk op het linkergedeelte van de knop om de opbergruimte te openen en begeleid de klep tot de aanslag voor volledig openen.

Als de auto hiermee is uitgerust, gaat het branden als de klep wordt geopend.

Houd de opbergruimte tijdens het rijden gesloten. Inzittenden kunnen anders gewond raken bij een ongeval of een noodstop.

Opbergvakken in de voorportieren

Vloeistof die in de bekerhouder wordt vervoerd (bijvoorbeeld in een mok) en wordt gemorst, kan bij contact met schakelaars op het dashboard en de middenconsole storingen veroorzaken. Wees voorzichtig.

Bovenste dashboardkastje

Dit bevindt zich in het dashboard, achter het stuurwiel.

Druk op de knop om de klep (afhankelijk van de uitvoering) te openen en geleid de klep tot de volledig geopende positie.

Begeleid om het te sluiten het deksel omlaag en druk vervolgens kort op het midden ervan.

Het morsen van vloeistof kan kortsluiting veroorzaken, wat tot brand kan leiden.

Uitklaptafeltjes

Aangebracht op de achterkant van elke voorstoel.

Ergonomie en comfort

Vergeet niet het tafeltje aan passagierszijde in te klappen alvorens de stoel in de

"tafelstand" te zetten.

Plaats geen zware of harde voorwerpen op het tafeltje. Ze kunnen bij een noodstop of een aanrijding veranderen in gevaarlijke projectielen.

3

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de voorstoelen en in het bijzonder het plaatsen van de rugleuning in de tafelstand.

12V-accessoireaansluiting(en)

Afhankelijk van de uitvoering.

► Gebruiken: beweeg het tafeltje zo ver mogelijk naar beneden, tot het in de laagste stand vergrendeld is.

► U kunt het opbergen door het tafeltje omhoog te klappen, tot voorbij het weerstandspunt.

71

72

Ergonomie en comfort

► Wanneer u een 12V-accessoire (maximaal vermogen: 120 watt) wilt aansluiten, til het kapje op en sluit een geschikte adapter aan.

Houd rekening met het maximale vermogen om te voorkomen dat het accessoire beschadigd raakt.

Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door CITROËN is goedgekeurd, zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische systemen van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays.

USB-aansluiting

Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting wordt het draagbare apparaat automatisch opgeladen.

Tijdens het laden wordt er een melding weergegeven als het stroomverbruik van de draagbare apparatuur hoger is dan de door de auto geleverde stroomsterkte.

Zie de delen over de audio- en telematicasystemen voor meer informatie over het gebruik van deze apparatuur.

220V-aansluiting

De aansluiting kan worden gebruikt om een draagbaar apparaat of een USB-stick aan te sluiten.

Via de aansluiting kunt u audiobestanden via de luidsprekers van het audiosysteem van de auto afspelen.

Deze bestanden kunnen worden beheerd met de toetsen op het stuurwiel of van het audiosysteem.

De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt om een smartphone via

Android Auto ® of CarPlay ® te verbinden, zodat u bepaalde apps van uw smartphone via het touchscreen kunt gebruiken.

Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van het apparaat.

Deze apps kunnen met de schakelaars op en rondom het stuurwiel of de bedieningselementen van het audiosysteem worden beheerd.

Afhankelijk van de uitvoering bevindt er zich een aansluiting van 220 V/50 Hz (maximaal vermogen:

120 W) onder de voorstoel rechts, die toegankelijk is vanaf de 2e zitrij.

Deze aansluiting werkt als de motor draait, maar ook in de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.

belasting van de elektrische installatie van de auto enz.). Het groene controlelampje gaat dan uit

Bagageafdekking

Ergonomie en comfort

3

► Beweeg het klepje omhoog.

► Controleer of het groene controlelampje brandt.

► Sluit uw elektrische apparaat (zoals telefoonlader, laptop, cd-/dvd-speler of flessenwarmer) aan.

Bij een storing gaat het groene controlelampje knipperen.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Sluit slechts één apparaat per keer aan op de aansluiting (gebruik geen verlengsnoer of verdeelstekker) en sluit alleen apparaten met isolatieklasse II aan (dit wordt op het apparaat aangegeven).

Gebruik geen apparaten met een metalen behuizing.

De stroomtoevoer naar deze aansluiting wordt bij overbelasting automatisch onderbroken; dit gebeurt ook als er andere omstandigheden zijn die daar aanleiding toe geven (bijzondere weersomstandigheden, zware

► Til deze omhoog om hem te verwijderen.

► Steek de geleiders in de uitsparingen om de bagageafdekking weer aan te brengen.

Bij een noodstop of een aanrijding kunnen voorwerpen op de bagageafdekking in gevaarlijke projectielen veranderen.

Inrichting laadruimte

Sjorogen

Gebruik de sjorogen op de vloer achter in de auto om lading vast te zetten.

Als veiligheidsmaatregel raden wij u aan om zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren (dicht bij de cabine) te plaatsen, voor het geval de auto hard moet remmen.

Wij raden aan om de lading goed vast te zetten aan de sjorogen op de vloer.

73

74

Ergonomie en comfort

Scheidingswand

Het schot achter de voorstoelen beschermt de bestuurder en voorpassagiers tegen schuivende ladingen.

Een stalen scheidingswand met of zonder ruit scheidt de laadruimte af van de cabine.

Aanbevelingen voor de lading

Het gewicht van de lading moet voldoen aan het maximaal toelaatbare treingewicht.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de motorspecificaties en aanhangergewichten .

Als u gebruikmaakt van een draagsysteem

(allesdragers/imperiaal), dient u de maximale belasting van het desbetreffende systeem niet te overschrijden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de allesdragers/het imperiaal .

Zorg ervoor dat het formaat, de vorm en het volume van de vervoerde lading in de auto voldoen aan de Wegenverkeerswet en dat de lading het zicht van de bestuurder niet hindert.

De lading moet gelijkmatig worden verdeeld over de laadruimte om het rijgedrag van de auto zo min mogelijk te beïnvloeden.

Plaats de lading in de buurt van de zijwandpanelen of druk de lading waar mogelijk tegen de zijwandpanelen tussen de wielkasten.

Plaats zware voorwerpen echter zo dicht mogelijk bij de cabine, als voorzorg in het geval van hard remmen.

Zet de lading stevig vast met de sjorogen op de vloer van de laadruimte.

Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over voorzieningen in het interieur en met name over de sjorogen.

Om het risico op letsel of een ongeluk te beperken moet de lading stabiel worden geplaatst, zodat deze niet kan verschuiven, kantelen, vallen of naar voren schieten. Gebruik hiervoor uitsluitend riemen die voldoen aan de huidige normen (bijvoorbeeld DIN).

Volg de gebruikershandleiding van de fabrikant voor meer informatie over het aanbrengen van de riemen.

Voorkom dat de lading schuift door ervoor te zorgen dat er geen lege ruimte tussen de lading en de wandpanelen van de auto is.

Er kan naast de riemen ook gebruik worden gemaakt van andere middelen om de lading te stabiliseren (wiggen, stevige houten blokken of opvulmateriaal).

Reinig tijdens het wassen van de auto het interieur nooit met een tuinslang of een hogedrukspuit.

Voorzieningen passagierscompartiment

Ergonomie en comfort

Onderste bevestigingspunten (achter de

1e zitrij)

Als uw auto is uitgerust met eendelige banken of vaste stoelen en banken:

► Breng aan beide zijden van de 2e zitrij de bevestigingspunten aan in de verankeringen op de vloer en draai deze een kwart omwenteling om ze te vergrendelen (zoals hierboven afgebeeld).

Plaats ze zo dicht mogelijk bij het uiteinde van de rail.

Onderste bevestigingspunten (achter de

2e zitrij)

3

Bagagenet voor hoge belading

Met dit bagagenet kan de auto tot aan het dak worden beladen:

– achter de voorstoelen van de 1e zitrij als de stoelen (en banken) op de 2e en 3e zitrij zijn neergeklapt of verwijderd,

– achter de stoelen (en banken) op de 2e zitrij, als de stoelen (en banken) op de 3e zitrij zijn neergeklapt of verwijderd.

Bovenste bevestigingspunten

► Maak aan beide zijden van het dak (bovenaan) de sierkapjes los.

► Breng aan beide zijden van de 2e zitrij de bevestigingspunten aan in de verankeringen op de vloer (zoals hierboven afgebeeld).

Als uw auto is uitgerust met stoelen en banken of individuele stoelen op rails :

► Gebruik de sjorogen.

Plaatsen van het net

Maak de bovenste afdekkapjes los en zet de onderste bevestigingspunten vast (zoals eerder beschreven).

► Klap de stoelen en banken op de 2e en 3e zitrij

(volgens uitvoering) neer (in de tafelstand).

► Sluit de ventilatieroosters van de airconditioning en de verwarming achter (volgens uitrusting).

► Rol het bagagenet voor hoge belading uit.

75

76

Ergonomie en comfort

► Bevestig de haken aan de bovenzijde van het net in de daarvoor bestemde bevestigingspunten in het dak (eerst de ene en vervolgens de andere zijde).

► Trek de riemen er volledig uit.

► Bevestig het net aan de onderste bevestigingspunten aan beide zijden achter de 1e zitrij of aan de sjorogen aan beide zijden achter de

2e zitrij.

► Span het net met behulp van de riemen.

► Controleer of het net goed is bevestigd en gespannen.

Gebruik nooit de ISOFIX-ring die is bedoeld voor de bevestiging van de riem van een kinderzitje met Top Tether.

► Knijp de twee knoppen in en schuif de ruit open.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het kinderslot van de zijruiten achter .

Zonneschermen voor de zijruiten

De zonneschermen voor de zijruiten van de 2e zitrij beschermen het interieur tegen de zon.

Zijruiten van de 2e zitrij

De zijruiten van de 2e zitrij (afhankelijk van de uitvoering) kunnen worden geopend.

Panoramadak

Het panoramadak is voorzien van twee onafhankelijke handbediende zonneschermen om het thermische en akoestische comfort te verbeteren.

Zonneschermen

Openen / sluiten

► Trek het zonnescherm aan lip A uit en bevestig het aan haak B .

Beweeg het zonnescherm altijd langzaam met de lip omhoog of omlaag.

► Het zonnescherm dat u wilt sluiten moet u met behulp van de handgreep naar achteren duwen of naar voren trekken tot aan de gewenste stand.

Tijdens het rijden moeten deze ruiten zijn gesloten of in een van de standen zijn vastgezet.

Wegklapbare schuiftafel

Shine , Business Lounge

Opbergruimte

► Schuif de klep van de opbergruimte met een inhoud van 11 liter open.

De maximale belasting van de opbergruimte bedraagt 3 kg; overschrijd deze limiet niet.

De tafel bevat een opbergruimte in het midden voorzien van een deksel. Wanneer de tafel is uitgeklapt, beschikt u over twee tafelbladen waarop u voorwerpen kunt zetten. Het middelste deel heeft twee bekerhouders en kan ook worden gebruikt voor kleine voorwerpen, zoals creditcards of pennen.

Het geheel is op een rail gemonteerd en kan zowel op de tweede als de derde zitrij worden geplaatst.

Naar voren of achteren schuiven

Ergonomie en comfort

► Laat de hendel los zodra de gewenste positie is bereikt.

► Controleer of de tafel goed is vergrendeld op de rail. Is dat niet het geval, verschuif hem dan iets over de rail tot de volgende stand is bereikt.

U kunt de tafel in de uitgeklapte of ingeklapte stand zetten. Om de veiligheid echter te waarborgen, wordt het aanbevolen de tafel in de ingeklapte stand te zetten.

3

Om ervoor te zorgen dat het inklappen en uitklappen van de tafel soepel werkt, dient u ervoor te zorgen dat de ruimte van de rail op de vloer niet door objecten wordt belemmerd.

Controleer voordat u de tafel verplaatst of er niets op de tafel ligt.

Uitklappen

► Beweeg de hendel omhoog (zonder het zware punt te overschrijden) en verschuif het geheel naar voren of naar achteren.

► Bedien de hendel aan de bovenzijde en beweeg de complete tafel omhoog tot deze wordt vergrendeld.

77

78

Ergonomie en comfort

► Trek beide tafelbladen zo ver mogelijk omhoog, klap ze vervolgens opzij en zet ze in de horizontale stand.

Inklappen

► Beweeg beide tafelbladen omhoog tot voorbij het zware punt en zet ze in de verticale stand.

► Druk beide tafelbladen zo ver mogelijk in hun behuizing tot ze worden vergrendeld.

Bekerhouders

U kunt 2 bekers of blikjes plaatsen en kleine voorwerpen (creditcard, uitneembare asbak, pen enz.) opbergen op het middelste gedeelte van de uitgeklapte tafel.

Vloeistof in een beker die kan omvallen, vormt altijd een risico. Wees voorzichtig.

Gebruik deze stand van de tafel nooit als de auto rijdt.

Verwijderen

Richting omdraaien

Nadat u de tafel hebt verwijderd, kunt u hem 180 graden draaien.

Voor meer comfort is het raadzaam een stoel te verwijderen.

Terugplaatsen

► Controleer of er geen voorwerpen op de rail liggen die het vergrendelen kunnen verhinderen.

► Druk op de hendel en kantel de complete tafel omlaag tot deze wordt vergrendeld.

Controleer voordat u de tafelbladen inklapt of er niet opligt. Controleer voordat u het geheel kantelt of de twee tafelbladen correct zijn vergrendeld in de lage stand en dat er zich geen voorwerpen (blikje, pen enz.) in de bekerhouder bevinden.

► Beweeg de hendel helemaal omhoog om de verankeringspunten te ontgrendelen en kantel de complete tafel naar voren.

► Haal de complete tafel naar buiten via de schuifdeur bij de tweede zitrij.

Controleer of er geen voorwerpen aanwezig zijn bij de rail op de vloer zodat de tafel probleemloos kan worden verwijderd.

► Controleer of de hendel omhoog staat

(vergrendelmechanisme geactiveerd). Wanneer dat niet het geval is, zet de hendel helemaal omhoog om het mechanisme te activeren.

► Plaats het voorste deel van de tafel op de rail.

► Klap het geheel naar achteren tot u hoort dat de tafel is vergrendeld; zorg ervoor dat de bewegingen van de hendel niet gehinderd worden.

► Controleer of het geheel goed op de rail is vergrendeld. Wanneer dat niet het geval is, schuif het geheel voorzichtig over de rail totdat deze bij de volgende inkeping is.

Controleer of de tafel goed op de rail is vergrendeld, anders bestaat er kans op letsel bij een ongeval of bij plotseling remmen.

► Laat de hendel los als de geleider op de rail is vergrendeld.

Let bij het kantelen op de voeten van de passagiers.

Buiten de auto opslaan

Als u de tafel buiten de auto gaat opbergen, bewaar hem dan op een schone plek om te voorkomen dat er vuil in de mechanismen komt.

Als de tafel buiten de auto wordt opgeslagen, moet hij met de geleider op een horizontale en vlakke ondergrond staan zodat er geen zichtbare delen beschadigd kunnen raken.

Let op: als de tafel buiten de auto wordt neergezet, maakt hij een hoek naar rechts of naar links.

Onjuist gebruik van de tafel kan ernstig letsel veroorzaken.

Gebruik de tafel nooit in de geopende of uitgeklapte stand wanneer de auto rijdt. Bij plotseling remmen kunnen de voorwerpen op de tafel veranderen in gevaarlijke projectielen.

Controleer voordat u gaat rijden of de tafel zich in de lage stand bevindt.

Gebruik de tafelbladen nooit als zitplaats en druk er niet op.

Op een sticker op de zijkant van de tafel staat hetzelfde advies vermeld.

Ergonomie en comfort

Plaats geen hete voorwerpen zoals kook- en braadpannen op de tafel - kans op schade aan het oppervlak en brand!

3

Wanneer de tafel is uitgeklapt, heeft elk tafelblad een draagvermogen van maximaal

10 kg. Als u dit maximale gewicht overschrijdt, dan kan een deel van of de volledige tafel beschadigd raken.

Til de tafel nooit op als deze tussen twee stoelen is geplaatst; de tafelbladen kunnen dan beschadigd raken.

Wanneer u de tafel of een afzonderlijke stoel naar voren of achteren wilt verplaatsen, zorg

79

80

Ergonomie en comfort er dan voor dat de rugleuning van de stoel rechtop staat en de tafel is ingeklapt.

Wanneer u de tafelbladen opbergt, dan mag u nooit uw hand in het schuifgebied steken, want dan kunnen uw vingers klem komen te zitten. Gebruik de betreffende hendel.

Verwarming en ventilatie

Advies

Het ventilatie- en airconditioningssysteem gebruiken

► Let erop dat de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur.

► Dek de zonnesensor op het dashboard niet af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het automatische airconditioningssysteem.

► Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in goede staat te houden.

► Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en neem contact op met een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Wanneer er een zware lading op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur wordt gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen heeft en meer sleepkracht biedt.

Rijd niet te lang met de ventilatie uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!

Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, is het raadzaam om het interieur even te ventileren.

Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed wordt ververst.

Bij condensvorming door gebruik van de airconditioning kan er water onder uit de auto lekken. Dit is volkomen normaal.

Onderhoud van het ventilatie- en airconditioningssysteem

► Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen.

We raden aan om een samengesteld interieurfilter te gebruiken. Het speciale actieve additief biedt bescherming tegen vervuilende gassen en onaangename geuren.

► Voor een juiste werking van het airconditioningssysteem moet u het laten controleren volgens de aanbevelingen in het onderhoudsschema van de fabrikant.

Bevat gefluoreerde

R134A-broeikasgassen

Afhankelijk van de uitvoering en het land waarin de auto is verkocht kan het airconditioningssysteem gefluoreerde R134Abroeikasgassen bevatten. Gascapaciteit 0,5 kg

(+/- 0,025 kg), GWP-index 1430 (CO

0,715 t).

2 equivalent:

Stop & Start

De verwarmings- en airconditioningssystemen werken alleen als de motor draait.

Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit om een comfortabele temperatuur in het interieur te behouden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start -systeem.

ECO-rijstand

Wanneer deze stand wordt geselecteerd, neemt het stroomverbruik af, maar wordt de werking van de verwarmings- en airconditioningssystemen beperkt, hoewel deze systemen niet worden uitgeschakeld.

Verwarming

Handbediende airconditioning

De airconditioning werkt alleen als de motor draait.

1.

Temperatuur.

2.

Luchtstroom.

3.

Luchtverdeling.

4.

Luchtrecirculatie in de auto.

5.

Airconditioning aan/uit.

Luchtstroom

► Draai aan de rolknop ( 2 ) voor de gewenste luchtstroom.

Wanneer de knop van de luchtstroom in de stand minimaal staat (systeem uitgeschakeld), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.

Temperatuur

► Draai de rolknop ( 1 ) van " LO " (koel) naar " HI "

(warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.

Luchtverdeling

► Wanneer er meerdere keren op de toets ( 3 ) wordt gedrukt, wordt de luchtstroom geleid naar:

– de voorruit, de zijruiten en de voetenruimten,

– de voetenruimten,

– middelste ventilatieopeningen, zijventilatieopeningen en voetenruimten,

– voorruit, zijruiten, middelste ventilatieopeningen, zijventilatieopeningen en voetenruimten,

– middelste ventilatieroosters,

– de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of ontdooien).

Ergonomie en comfort

Airconditioning

De airconditioning werkt doeltreffend in elk jaargetijde, bij draaiende motor en mits de ruiten zijn gesloten.

Dit systeem maakt het mogelijk om:

– in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen,

– in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.

Aan / uit

► Druk op de toets ( 5 ) om de airconditioning in of uit te schakelen.

Bij ingeschakelde airconditioning kunt u de lucht sneller koelen door gedurende korte tijd de recirculatiestand in te schakelen met de toets ( 4 ).

Schakel daarna de toevoer van buitenlucht weer in.

De airconditioning werkt niet als de aanjager is uitgeschakeld.

3

Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).

81

82

Ergonomie en comfort

Automatische airconditioning met gescheiden regeling

1.

Temperatuur.

2.

Luchtstroom.

3.

Luchtverdeling.

4.

Luchtrecirculatie in het interieur.

5.

Airconditioning aan/uit.

6.

Automatisch comfortprogramma.

7.

Programma "Zicht".

8.

Centrale regeling of verwarming en airconditioning achter aan/uit (afhankelijk van de uitvoering).

Automatisch comfortprogramma

► Druk op de toets " AUTO " ( 6 ) om een ander programma te kiezen.

Het geactiveerde programma, zoals hieronder beschreven, wordt weergegeven op het display:

Voor een aangename en stille werking door de luchtstroom te beperken.

Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau.

Voor een doeltreffende en dynamische luchtstroom.

De aanjagersnelheid wordt geleidelijk op het optimale niveau gebracht om de toevoer van koude lucht bij een koude motor te beperken.

Bij koud weer wordt de warme lucht voornamelijk naar de voorruit, de zijruiten en de voetenruimten geleid.

► Duw toets 1 omlaag om de waarde te verlagen of omhoog om de waarde te verhogen.

Een waarde van rond de 21 zorgt voor een optimaal comfort. U kunt ook een andere waarde instellen; een waarde tussen 18 en 24 is gebruikelijk.

Daarnaast raden we aan om de verschillen tussen links en rechts op maximaal 3 te houden.

Handbediende stand

U kunt altijd een andere stand kiezen dan het systeem heeft gedaan. De overige functies blijven dan automatisch geregeld.

Zodra u een instelling wijzigt, verdwijnt het symbool

" AUTO ".

Het systeem uitschakelen

► Druk op de toets ( 2 ) " " totdat het symbool van de propeller is verdwenen.

Hierdoor worden alle functies van de airconditioning uitgeschakeld.

De temperatuur wordt dan niet meer geregeld.

Tijdens het rijden blijft er een kleine luchtstroom gehandhaafd.

► Druk op de toets ( 2 ) " + " om het systeem weer in te schakelen.

Temperatuur

De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.

De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.

Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.

Om het interieur maximaal te koelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden.

► Duw toets 1 omlaag tot "LO" wordt weergegeven of omhoog tot "HI" wordt weergegeven.

Functie "Mono"

Het comfortniveau aan passagierszijde kan worden aangepast aan het comfortniveau aan bestuurderszijde (monozone).

► Druk op de toets ( 8 ) om de functie in/uit te schakelen.

Het controlelampje van de toets brandt als de functie is ingeschakeld.

De functie wordt automatisch uitgeschakeld als een passagier de temperatuurregeling aan passagierszijde bedient.

Verwarming - airconditioning achter

► Druk op de toets ( 8 ) om de functie in/uit te schakelen.

Zie het hoofdstuk Verwarming - airconditioning achter voor meer informatie.

Programma "Zicht"

► Druk op de toets "zicht" ( 7 ) om de voorruit en de zijruiten sneller te ontwasemen of te ontdooien.

Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de airconditioning, de luchtstroom en de luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.

► Druk nogmaals op de toets " zicht " ( 7 ) om het programma uit te schakelen.

Of

► Druk op de toets " AUTO " ( 6 ) om terug te keren naar het automatische comfortprogramma.

Airconditioning

De airconditioning werkt doeltreffend in elk jaargetijde, bij draaiende motor en mits de ruiten zijn gesloten.

De sleutelhanger wordt gebruikt om:

– de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen,

– in de winter, bij temperaturen boven 3°C, beslagen ruiten sneller te ontwasemen.

Aan / uit

► Druk op de toets ( 5 ) om de airconditioning in of uit te schakelen.

Bij ingeschakelde airconditioning kunt u de lucht sneller koelen door gedurende korte tijd de recirculatiestand in te schakelen met de toets ( 4 ).

Schakel daarna de toevoer van buitenlucht weer in.

De airconditioning werkt niet als de aanjager is uitgeschakeld.

Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).

Luchtverdeling

► Wanneer er meerdere keren op de toets ( 3 ) wordt gedrukt, wordt de luchtstroom geleid naar:

– de voorruit, de zijruiten en de voetenruimten,

– de voetenruimten,

– middelste ventilatieopeningen, zijventilatieopeningen en voetenruimten,

Ergonomie en comfort

– voorruit, zijruiten, middelste ventilatieopeningen, zijventilatieopeningen en voetenruimten,

– middelste ventilatieroosters,

– de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of ontdooien).

Luchtstroom

► Druk op de toetsen ( 2 ) om de luchtstroom te verhogen / verlagen.

Het symbool van de luchtstroom (ventilator) wordt geleidelijk opgevuld. Het vult of leegt zich geleidelijk op basis van de ingestelde waarde.

Luchtrecirculatie in het interieur

De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de voorruit en zijruiten beslaan.

Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd, wordt het interieur beschermd tegen luchtjes en vervuilende stoffen van buitenaf en kan de gewenste binnentemperatuur sneller worden bereikt.

► Druk op deze toets om de functie in of uit te schakelen (bevestigd door branden / doven van het controlelampje).

Ontwasemen - ontdooien voorruit en voorste zijruiten

Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten

3

83

84

Ergonomie en comfort staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.

Verwarming of handbediende airconditioning

Automatische airconditioning met gescheiden regeling

De achterruit- en buitenspiegelverwarming gebruiken

► Zet de knoppen van de luchtstroom, de temperatuur en de luchtverdeling in de juiste stand.

► Airconditioning inschakelen: druk op deze toets, het controlelampje in de toets gaat branden.

► Druk op deze toets om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.

Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de airconditioning, de luchtstroom en de luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.

► Druk nogmaals op deze toets of op AUTO om deze functie uit te schakelen.

Het systeem start opnieuw met de waarden die waren ingesteld voordat het werd uitgeschakeld.

► Druk op een van deze toetsen om de achterruit- en/of buitenspiegelverwarming in en uit te schakelen

(afhankelijk van de uitvoering).

Het controlelampje in de toets brandt als de functie is ingeschakeld .

De achterruit- en buitenspiegelverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.

Schakel de verwarming uit zodra deze functie niet meer nodig is, omdat het brandstofverbruik door een lager energieverbruik daalt.

De verwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor.

Verwarming - airconditioning achter

Als uw auto is voorzien van de in het dak geplaatste airconditioning achter, dan verdeelt dit systeem gekoelde of verwarmde lucht via een luchtverdelingskanaal en afzonderlijke uitstroomopeningen.

Luchtstroom

► Draai aan de rolknop om de luchtstroom te vergroten of te verkleinen.

Comforttemperatuur

– Draai de knop naar het blauwe gedeelte

(koud) of het rode gedeelte (warm) om de temperatuur naar eigen wens in te stellen.

Met deze knop wordt zowel de temperatuur als de luchtverdeling geregeld:

– blauw: de lucht stroomt voornamelijk uit de uitstroomopeningen in het dak,

– rood: de lucht stroomt voornamelijk uit de uitstroomopeningen op de 3e zitrij en rechts in het interieur.

Inschakelen / uitschakelen

Afhankelijk van de uitvoering bevindt deze toets zich voorin op het bedieningspaneel van de automatische airconditioning met gescheiden regeling.

► Druk op deze toets om de bediening achterin in of uit te schakelen.

Ergonomie en comfort

Extra verwarmings-/ ventilatiesysteem

Alleen beschikbaar voor voertuigen met dieselmotor.

Verwarming

Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat het interieur voorverwarmt en de ruiten sneller ontdooit.

Dit controlelampje brandt permanent als het systeem is geprogrammeerd of met de afstandsbediening in werking is gesteld.

Het lampje knippert tijdens de verwarmingscyclus en gaat uit aan het einde ervan of als de verwarming met de afstandsbediening wordt uitgeschakeld.

Ventilatie

Dit systeem ventileert het interieur met buitenlucht, zodat onder zomerse omstandigheden bij het instappen een aangenamere temperatuur in het interieur heerst.

3

85

86

Ergonomie en comfort

Programmeren

Gebruik bij een auto met MyCitroën Drive de afstandsbediening om de extra verwarming in en uit te schakelen.

Gebruik bij een auto met een Bluetooth ® audiosysteem of een MyCitroën Play de afstandsbediening om de extra verwarming in en uit te schakelen en/of de voorverwarmingstijden in te stellen.

Met Bluetooth

®

-audiosysteem

► Druk op de toets MENU om het hoofdmenu weer te geven.

► Selecteer " Voorverw./Voorventil ".

► Selecteer " Activering " en indien nodig voor het programmeren, “Parameters ".

► Selecteer " Verwarm.

" om de motor en het interieur te verwarmen of " Ventilatie " om het interieur te ventileren,

Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld afhankelijk van het seizoen, een keuze maken uit twee inschakeltijdstippen.

Via een melding op het scherm wordt uw keuze bevestigd.

Met MyCitroën Play

Druk op Applicaties om de hoofdpagina weer te geven.

Druk vervolgens op " Programmeerbare verwarming/ventilatie ".

► Selecteer het tabblad " Status " om het systeem in/uit te schakelen.

► Selecteer het tabblad " Overige instellingen " voor het kiezen van " Verwarming " om de motor en het interieur te verwarmen of " Ventilatie " om het interieur te ventileren.

► Stel vervolgens het inschakeltijdstip

(vooraf) in waarbij voor elke selectie de voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt.

Druk op deze toets om op te slaan.

► Selecteer:

• de eerste klok voor het instellen / opslaan van de tijd waarop de voorverwarmingstemperatuur moet zijn bereikt,

• de tweede klok voor het instellen / opslaan van een tweede tijd waarop de voorverwarmingstemperatuur moet zijn bereikt,

Met MyCitroën Drive

In het menu Connect-App > Voertuig-apps :

► Selecteer Temperatuur conditionering .

► Druk op het tabblad " Status " om het systeem in/ uit te schakelen.

► Druk op het tabblad Parameters voor het kiezen van Verwarming om de motor en het interieur te verwarmen of " Ventilatie " om het interieur te ventileren.

► Programmeer/bewaar vervolgens de activeringstijd voor elke selectie.

► Druk op OK om te bevestigen.

Wanneer u meerdere functies gaat programmeren, moet u telkens 60 minuten tussen elke functie wachten.

Afhankelijk van de buitentemperatuur is er een bepaalde voorverwarmingstijd nodig om de geprogrammeerde temperatuur te bereiken op de opgeslagen activeringstijd.

Deze voorverwarming duurt tot 45 minuten

Afstandsbediening met ver bereik

Op deze manier kunt u de verwarming in het interieur op afstand in- of uitschakelen.

De afstandsbediening heeft een bereik van ongeveer 1 kilometer op open terrein.

Aan

► Als deze toets ingedrukt wordt gehouden, begint de verwarming meteen te werken (ter bevestiging gaat het groene controlelampje kort branden).

Uitschakelen

► Door deze toets ingedrukt te houden, wordt de verwarming onmiddellijk gestopt

(bevestigd door het tijdelijk branden van het rode controlelampje).

Het controlelampje van de afstandsbediening knippert gedurende ongeveer 2 seconden als de auto het signaal niet heeft ontvangen.

Herhaal het commando nadat u de locatie hebt gewijzigd.

Vervangen van de batterij

Als het lampje van de afstandsbediening oranje gaat branden, is de batterij bijna leeg.

Als het lampje niet meer brandt, is de batterij leeg.

► Draai de knop met een muntstuk los en vervang de batterij.

Gooi batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever ze in bij een speciaal inzamelpunt.

Als het systeem wordt ingeschakeld met de afstandsbediening met groot bereik, dan is de maximale verwarmingsduur ongeveer 45 minuten

De ventilatie wordt alleen geactiveerd als de laadtoestand van de accu dat toelaat.

De verwarming wordt geactiveerd als:

– de accu voldoende is opgeladen en het brandstofpeil voldoende is,

– de motor na het vorige gebruik van de programmeerbare verwarming een keer is gestart,

– er 60 minuten zijn verstreken tussen twee verwarmingsverzoeken.

De programmeerbare verwarming werkt op brandstof uit de brandstoftank van de auto.

Controleer of er voldoende brandstof is voordat u deze functie gebruikt. Het wordt sterk afgeraden om de verwarming te programmeren wanneer

Ergonomie en comfort het minimumniveau van de brandstofvoorraad is bereikt.

Zorg ervoor dat de extra verwarming altijd is uitgeschakeld tijdens het tanken van brandstof, om brand- en explosiegevaar te voorkomen.

Om het risico van vergiftiging of verstikking te vermijden, mag de programmeerbare verwarming niet worden gebruikt, ook niet voor korte perioden, in afgesloten ruimten zoals een garage of een werkplaats zonder een uitlaatgasafvoersysteem.

Parkeer de auto niet op een brandbare ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier enz.). - Brandgevaar!

Glazen oppervlakken zoals de achterruit en voorruit kunnen plaatselijk zeer warm worden.

Plaats nooit voorwerpen op deze oppervlakken; raak deze oppervlakken nooit aan - Kans op brandwonden!

Onafhankelijke extra verwarming

Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht, is dit een extra en onafhankelijk systeem dat het

3

87

88

Ergonomie en comfort hetewatercircuit van de dieselmotor opwarmt, om meer comfort te bieden en de temperatuur van de koude motor te verhogen. Hierdoor worden de ruiten beter ontwasemd en ontdooid. Als de motor stationair draait of de auto stilstaat, kunt u een hoog fluitgeluid horen, rook zien of een geur ruiken.

De temperatuur bij het verwarmingssysteem mag niet hoger zijn dan 120 °C. Een hogere temperatuur

(bijvoorbeeld in een spuitoven) kan de componenten van elektronische circuits beschadigen.

De extra verwarming werkt op brandstof uit de brandstoftank van de auto. Zorg ervoor dat het waarschuwingslampje voor een laag brandstofpeil niet brandt.

Vermijd het risico van vergiftiging of verstikking door de programmeerbare extra verwarming niet te gebruiken, ook niet voor korte perioden, in afgesloten ruimten zoals een garage of een werkplaats zonder een uitlaatgasafvoersysteem.

Parkeer de auto niet op een ontvlambaar oppervlak (zoals droog gras, bladeren of papier) - brandgevaar!

Laat de extra verwarming ministens één keer per jaar aan het begin van de winter nakijken.

Neem voor onderhoud of reparaties uitsluitend contact op met een CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats.

Voorverwarmen / voorkoelen (elektrische auto)

Met deze functie kunt u de temperatuur in het interieur zo programmeren dat een vooraf bepaalde temperatuur die niet kan worden gewijzigd

(ongeveer 21 °C) is bereikt voordat u in de auto stapt. U kunt de dagen en tijden hiervoor instellen.

Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet wordt opgeladen.

Programmeren

Met Bluetooth

®

-audiosysteem

Voorverwarming / -koeling is niet beschikbaar bij het

Bluetooth ® -audiosysteem.

Met het MyCitroën Play- of MyCitroën

Drive-systeem

Het programmeren kan ook met een smartphone worden uitgevoerd, met de app

MyCitroën App .

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de op afstand te bedienen functies .

Met MyCitroën Drive-systeem

In het menu Connect-App :

Druk op " Voertuig-apps " om de startpagina van de apps te openen.

Selecteer Temperatuur conditionering .

► Druk op + om een programmering toe te voegen.

► Selecteer het tijdstip waarop u in de auto stapt en de gewenste dagen. Druk op OK .

► Druk op ON om dit programma te activeren.

De voorverwarming / -koeling begint ongeveer 45 minuten vóór de geprogrammeerde tijd wanneer de auto op een laadpunt is aangesloten (20 minuten wanneer dat niet het geval is) en blijft daarna nog 10 minuten ingeschakeld.

U kunt meerdere programma's instellen.

Elk programma wordt in het systeem opgeslagen.

Om de elektrische actieradius te optimaliseren raden wij aan om een programma te starten wanneer de auto op een laadpunt is aangesloten.

Het is normaal dat de ventilator tijdens het voorverwarmen/-koelen geluid maakt.

Werkingsvoorwaarden

– De functie wordt alleen geactiveerd als het contact is afgezet en de auto is vergrendeld .

– Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten, dan wordt de functie alleen geactiveerd als de laadtoestand van de tractiebatterij meer dan 50% is.

– Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten, er een herhaald programma is geactiveerd

(bijvoorbeeld van maandag tot en met vrijdag) en er twee cycli voor voorverwarmen/-koelen zijn uitgevoerd zonder dat de auto is gebruikt, dan wordt het programma gestopt.

Plafonnier(s)

Voor: gaat branden als een van de voorportieren of deuren achter (schuifdeur en afhankelijk van het uitrustingsniveau achterdeur links of achterklep) wordt geopend.

Achterin of 2e en 3e zitrij: gaat branden zodra een van de deuren achter (schuifdeur en afhankelijk van de uitvoering de achterdeur links of de achterklep) wordt geopend.

Brandt altijd, contact aan.

Altijd uit.

Voor Achter

Ergonomie en comfort

3

Automatisch inschakelen/ uitschakelen

De plafonnier vóór gaat automatisch branden als de sleutel uit het contact wordt gehaald.

Bij het ontgrendelen van de auto, zodra een portier wordt geopend of als de auto wordt gelokaliseerd met de afstandsbediening, gaan alle plafonniers branden.

De plafonniers gaan geleidelijk uit nadat het contact is aangezet en nadat de auto is vergrendeld.

Let op dat u nergens mee tegen de plafonniers stoot.

89

90

Ergonomie en comfort

Afzonderlijke leeslampjes

Waar aanwezig kunnen deze lampjes met behulp van een schakelaar worden in- en uitgeschakeld.

Bedien de betreffende schakelaar terwijl het contact is aangezet.

Let op dat u nergens mee tegen de plafonnier stoot.

Lichtschakelaar

Hoofdverlichting

Lichten uit (contact uit) /

Dagrijverlichting (draaiende motor)

Automatische verlichting / dagrijverlichting

Alleen parkeerlichten

Dimlicht of grootlicht

Overschakelen van dim- naar grootlicht

► Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.

Als de verlichting is uitgeschakeld of als alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal met het grootlicht geven door de lichtschakelaar naar u toe te trekken.

Het branden van het desbetreffende verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.

Zonder automatische verlichting

Verlichting en zicht

Mistachterlichten

Mistachterlicht

Deze functie werkt alleen als de parkeerlichten zijn ingeschakeld.

► Draai de ring naar voren / naar achteren om deze functie in of uit te schakelen.

Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoering met automatische verlichting), blijven de mistlampen en het dimlicht branden.

Mistlampen voor en achter

Deze verlichting werkt als de parkeerlichten, of het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld.

4

Met automatische verlichting

► Draai de ring naar voren:

• één keer om de mistlampen vóór in te schakelen,

• twee keer om de mistachterlichten in te schakelen.

91

92

Verlichting en zicht

► Draai in de tegengestelde richting voor uitschakelen.

Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld

(uitvoering met stand AUTO) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden.

► Draai de ring naar achteren om de mistlampen uit te schakelen; de parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.

Het inschakelen van de mistverlichting is verboden bij helder weer of regen, zowel overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze omstandigheden namelijk verblindend voor medeweggebruikers. De mistverlichting mag alleen worden ingeschakeld bij mist of sneeuwval

(de regels kunnen per land verschillen).

Vergeet niet de mistverlichting uit te schakelen zodra deze niet meer nodig is.

De verlichting inschakelen na het afzetten van het contact

Als u de lichtschakelaar weer wilt activeren, draai de ring in de stand 0 (lampen uit) en vervolgens in de gewenste stand.

Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder waarschuwt dat de lampen nog branden.

De verlichting gaat automatisch na enige tijd uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de laadtoestand van de accu (overgang naar de eco-modus).

Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact

Als u het contact afzet, worden alle lichten automatisch uitgeschakeld, behalve de dimlichten als de automatische "follow me home"-verlichting is geactiveerd.

Onder bepaalde weersomstandigheden

(zoals een lage temperatuur of vocht) kan er een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.

Reizen naar het buitenland

Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waar het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moeten de dimlichten worden afgesteld om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind. Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Richtingaanwijzers

► Links of rechts: beweeg de lichtschakelaar omlaag of omhoog, voorbij het zware punt.

Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan

20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, neemt het knippergeluid bij een snelheid van meer dan 80 km/h automatisch toe.

Drie keer knipperen

► Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De betreffende richtingaanwijzers knipperen drie keer.

Dagrijverlichting /

Parkeerlichten

Bij het starten van de motor wordt deze verlichting

(waar aanwezig) automatisch ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand " 0 " of " AUTO " staat.

Automatisch inschakelen verlichting

Met behulp van een lichtsensor worden de kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en het dimlicht automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. Bij neerslag kan de verlichting gelijktijdig met het automatisch inschakelen van de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.

De verlichting schakelt automatisch uit als er voldoende omgevingslicht is of nadat de ruitenwissers zijn uitgeschakeld.

Storing

Bij een storing in de regen-/lichtsensor gaat de verlichting van de auto branden en gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden in combinatie met een geluidssignaal en / of een melding.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Dek de regen-/lichtsensor midden aan de bovenzijde van de voorruit achter de binnenspiegel niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer geregeld.

Bij mist of sneeuw kan de regen-/lichtsensor ten onrechte voldoende licht waarnemen.

De verlichting wordt dan niet automatisch ingeschakeld.

De binnenkant van de voorruit kan beslaan en ervoor zorgen dat de regen-/lichtsensor niet goed werkt.

Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.

Verlichting en zicht

Follow me home- en instapverlichting

Follow me home-verlichting

Handmatig

► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar naar u toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te schakelen.

De handbediende "follow me home"-verlichting wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.

Automatisch

Als de functie "Automatische verlichting" is ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand " AUTO "), wordt het dimlicht bij weinig omgevingslicht automatisch ingeschakeld zodra u het contact uitschakelt.

Met de ring in de stand " AUTO " en bij weinig licht gaat het dimlicht automatisch branden als het contact wordt afgezet.

4

93

94

Verlichting en zicht

Met audiosysteem of touchscreen

U kunt de functie in- en uitschakelen en de tijdsduur van de "follow me home"-verlichting instellen via het configuratiemenu van de auto.

Instapverlichting buitenzijde

De instapverlichting is bedoeld om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken. De instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in de stand " AUTO " staat en de lichtsensor weinig omgevingslicht detecteert.

Inschakelen

Druk op deze toets op de afstandsbediening of op een van de portierhandgrepen bij een auto met het "Keyless Entry and Start"-systeem.

Het dimlicht en de parkeerlichten gaan branden en uw auto wordt ontgrendeld.

Uitschakelen

De instapverlichting aan de buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het aanzetten van het contact of het vergrendelen van de auto.

Programmeren

Met audiosysteem of touchscreen

Het in- of uitschakelen van de functie en de tijdsduur van de instapverlichting zijn in te stellen via het configuratiemenu op het scherm van de auto.

Grootlichtassistent

Raadpleeg de algemene adviezen voor automatische verlichtingssystemen voor meer informatie.

Als de ring van de lichtschakelaar in de stand " AUTO" staat en de functie op het touchscreen is ingeschakeld, dan schakelt dit systeem automatisch tussen dimlicht en grootlicht, afhankelijk van de licht- en verkeersomstandigheden, met behulp van een camera boven aan de voorruit.

Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.

De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing van de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer, en voor het naleven van de verkeersregels.

Het systeem werkt bij snelheden hoger dan

25 km/h.

Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, werkt deze functie niet meer.

Inschakelen/uitschakelen

Met audiosysteem

► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op deze toets te drukken.

Het controlelampje van de toets brandt als de functie is ingeschakeld .

Met touchscreen

De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden aangepast.

► Zet vervolgens de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO" of "dimlicht/grootlicht".

Onderbreken

De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen.

► Geef een lichtsignaal om de werking van de functie te onderbreken; het verlichtingssysteem schakelt over op de stand

"automatische verlichting":

– Als de controlelampjes "AUTO" en "Dimlicht" branden, schakelt het systeem over op het grootlicht.

– Als de controlelampjes "AUTO" en "Grootlicht" branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.

► U kunt de functie weer inschakelen door weer handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te schakelen.

Bij het geven van een lichtsignaal wordt het systeem niet uitgeschakeld.

De status van het systeem wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.

In de volgende gevallen kan het systeem tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed werken:

– Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of zware regen).

– Als de voorruit voor de camera vuil of beslagen is, of wordt afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker).

– Als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).

Hoogteverstelling van de koplampen

Verlichting en zicht

Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als het dichte mist detecteert.

Het systeem detecteert geen:

– Weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers.

– Voertuigen waarvan de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg).

– Voertuigen die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.

Reinig de voorruit, met name het gedeelte vóór de camera, regelmatig.

De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan ter hoogte van de camera. Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.

Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak liggen, omdat de detectiecamera daardoor kan worden afgedekt.

Verstel de halogeenkoplampen op basis van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.

2

3

0

1

Leeg (eerste instelling)

Gedeeltelijke belading

Gemiddelde belading

Maximaal toegestane belading

4 5 6 Niet gebruikt

4

2

3

0

1

1 of 2 personen voorin (eerste instelling)

5 personen

6 - 9 personen

Bestuurder + maximaal toegestane belading

4 5 6 Niet gebruikt

95

96

Verlichting en zicht

Sfeerverlichting

De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als de auto zich in een donkere omgeving bevindt.

Inschakelen

Als het buiten donker is, gaat de verlichting van de plafonnier vóór en het panoramadak

(indien aanwezig) automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.

De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld.

Programmeren

Met audiosysteem of touchscreen

U kunt de sfeerverlichting in- en uitschakelen en de helderheid ervan instellen via het configuratiemenu van de auto.

Ruitenwisserschakelaar

Voordat u de ruitenwissers onder winterse omstandigheden gaat gebruiken, moet u sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.

Schakel de ruitenwissers niet in op een droge voorruit. Bij zeer hoge of lage temperaturen moet u controleren of de ruitenwissers niet aan de voorruit vastzitten voordat u de ruitenwissers inschakelt.

Wanneer u de auto in een wasstraat was, kunt u tijdelijk vreemde geluiden of verminderde werking van de ruitenwissers opmerken. U hoeft de ruitenwissers niet te vervangen.

Zonder automatische ruitenwissers

Met automatische ruitenwissers

Ruitenwissers vóór

► De wissnelheid selecteren: zet de hendel omhoog of omlaag in de gewenste stand.

Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag) of

Wissen op normale snelheid (matige neerslag)

Intervalstand (in verhouding tot de rijsnelheid)

Uitschakelen

Eén keer wissen (duw de hendel even omlaag).

Automatische ruitenwissers

Zie het betreffende hoofdstuk.

Als het contact is afgezet, kunnen de ruitenwissers iets bewegen aan de onderkant van de voorruit.

Als het contact is afgezet terwijl de ruitenwissers ingeschakeld zijn, dan moet u

de ruitenwisserschakelaar opnieuw bedienen om de ruitenwissers in te schakelen nadat het contact is aangezet (tenzij het contact minder dan een minuut was afgezet).

Ruitensproeiers vóór

► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.

De ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers voor een bepaalde duur ingeschakeld.

Bij een automatische airconditioning zorgt elke beweging van de ruitensproeierbediening dat de luchtinlaat tijdelijk wordt gesloten om te voorkomen dat er geurtjes in het interieur komen.

Bedien de ruitensproeiers niet zolang het reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg is; kans op beschadiging van de ruitenwisserbladen.

Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen risico is van bevriezing van de vloeistof op de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk kunnen afnemen. Gebruik tijdens de winter producten die geschikt zijn voor zeer lage temperaturen.

Vul nooit bij met water.

Laag ruitensproeiervloeistofniveau

Als het niveau in het reservoir laag is, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

Zolang het reservoir niet gevuld wordt, gaat het lampje branden telkens wanneer u het contact aanzet of de ruitenwisserschakelaar bedient.

Vul het reservoir van de ruitensproeiervloeistof (of laat het vullen) bij de volgende stop.

Automatische ruitenwissers

In de stand AUTO werken de ruitenwissers van de voorruit automatisch en passen ze zich aan de intensiteit van de regenval aan.

Er wordt een regen- / lichtsensor gebruikt, die middenboven tegen de voorruit is geplaatst, achter de binnenspiegel.

Inschakelen

► Duw de hendel kort omlaag.

De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen.

Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding.

Afzetten

► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of zet de hendel in een andere stand ( Int.

, 1 of 2 ).

Ruitenwisser achter

Uit.

Interval.

Verlichting en zicht

Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding.

Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel

één keer omlaag te duwen.

Storing

Bij een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Dek de regen-/lichtsensor niet af.

Schakel de automatische ruitenwissers uit en zet het contact af als de auto wordt gewassen in een wasstraat.

Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit volledig ontdooid is.

4

97

98

Verlichting en zicht

Wissen en sproeien (gedurende enige tijd).

Achteruitversnelling

Wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld en de ruitenwissers van de voorruit in werking zijn, dan gaat de ruitenwisser achter automatisch ook werken

(standaard geactiveerd).

Inschakelen / uitschakelen

Met audiosysteem of touchscreen

De instellingen van het systeem kunnen via het configuratiemenu van de auto worden aangepast.

Deze functie is standaard geactiveerd.

Wanneer er sneeuw of ijs op de achterruit ligt of er een fietsendrager op de achterklep is gemonteerd, schakel de automatische achterruitenwisser dan uit via het configuratiemenu van de auto.

Ruitensproeier achter

► Draai de ring zo ver mogelijk en houd de ring in deze stand.

De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang aan de ring wordt gedraaid.

Na het sproeien wordt er nog een laatste wisbeweging gemaakt.

Speciale stand van de ruitenwissers vóór

De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het reinigen of vervangen van de wisserbladen. De stand kan ook bij winters weer (ijs en sneeuw) worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los van de voorruit te zetten.

Voor een goede werking van de ruitenwissers raden wij u het volgende aan:

– Ga er voorzichtig mee om.

– Reinig ze regelmatig met zeepsop.

– Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk karton tegen de voorruit te houden.

– Vervang ze zodra ze tekenen van slijtage vertonen.

Voordat u een wisserblad van de voorruit demonteert

Wanneer u de wisserhendel direct na het uitschakelen van het contact bedient, gaan de wisserbladen in een verticale positie staan.

► U kunt vervolgens de gewenste procedure uitvoeren of de ruitenwisserbladen vervangen.

Na het monteren van een ruitenwisserblad voor de voorruit

► Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in de oorspronkelijke stand te zetten.

Ruitenwisserbladen vervangen

Aan de voorzijde verwijderen / monteren

► Voer de vervangingsprocedures voor de ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.

► Begin met het ruitenwisserblad het verst van u af en houd elke arm vast bij het starre gedeelte en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.

Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans op onherstelbare vervorming.

Laat de ruitenwissers niet los tijdens het verplaatsen. Kans op beschadiging van de voorruit!

► Reinig de voorruit met behulp van een reinigingsmiddel voor autoruiten.

Gebruik geen waterafstotende producten van het type "Rain X".

► Maak het versleten wisserblad het dichtst bij u los en verwijder het.

► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.

► Herhaal de procedure voor het andere ruitenwisserblad.

► Begin met het ruitenwisserblad het dichtst bij u; houd nogmaals elke arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.

Verwijderen/aanbrengen ruitenwisserblad achter

► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.

► Reinig de achterruit met reinigingsmiddel voor autoruiten.

► Maak het versleten wisserblad los en verwijder het.

► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op de ruitenwisserarm.

► Houd nogmaals de arm vast bij het starre gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de achterruit.

Verlichting en zicht

4

99

100

Veiligheid

Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid

Verwijder de stickers niet die op de verschillende plaatsen van uw auto zijn aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van de auto.

Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. De

CITROËN-dealer is in staat u dit te bieden.

Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto enz.

Montage van elektrische accessoires:

– Bij montage van elektrische apparatuur of accessoires die niet door CITROËN zijn goedgekeurd, kan het stroomverbruik te hoog worden en kunnen er storingen en defecten aan het elektrische systeem van uw auto voordoen.

Neem contact op met een CITROËN-dealer voor meer informatie over het aanbod van goedgekeurde accessoires.

– Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de elektronische systemen in de auto, uitsluitend voorbehouden aan CITROËNdealers of gekwalificeerde werkplaatsen waar de beschikking is over geschikt gereedschap (kans op storingen in de elektronische systemen die kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen).

De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd.

– Wijzigingen of aanpassingen die niet door

CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de commerciële garantie.

Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders

Voordat u een radiocommunicatiezender met buitenantenne monteert, moet u bij een CITROËN-dealer de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn

Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/

EG).

Conformiteitsverklaring voor radioapparatuur

De relevante certificaten zijn beschikbaar op de website Website van het merk: http://service.citroen.com/ACddb/

Alarmknipperlichten

► Wanneer u op deze rode toets drukt, gaan alle richtingaanwijzers knipperen.

Ze werken ook als het contact is afgezet.

Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten

Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld, afhankelijk van de mate van remvertraging. Zodra u weer gas geeft, gaan de alarmknipperlichten uit.

Ze kunnen ook worden uitgeschakeld door op de toets te drukken.

Noodoproep of pechhulpoproep

1.

Noodoproep met lokalisering

2.

Pechhulpoproep met lokalisering

eCall (SOS)

Uw auto kan standaard of optioneel zijn voorzien van het systeem eCall (SOS).

Het systeem eCall (SOS) biedt direct contact met de hulpdiensten en is volledig in de auto geïntegreerd.

Afhankelijk van het land van verkoop komt het systeem eCall (SOS) overeen met de systemen

PE112, ERAGLONASS, 999 etc.

Het systeem eCall (SOS) is standaard geactiveerd.

► Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op toets 1 .

Veiligheid

Het brandende controlelampje en een spraakbericht bevestigen dat de oproep naar de hulpdiensten is verstuurd*.

Het systeem eCall (SOS) zoekt onmiddellijk uw auto en brengt u in contact met de juiste hulpdiensten.**.

► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt, wordt de oproep geannuleerd.

Het controlelampje knippert wanneer de autogegevens worden verzonden en blijft branden wanneer de communicatie tot stand is gebracht.

Als de airbagregeleenheid onafhankelijk van de activering van de airbags een aanrijding detecteert, wordt er automatisch een noodoproep verzonden.

– Het controlelampje brandt permanent rood: er is een storing in het systeem. De nood- en pechhulpdiensten werken mogelijk niet.

– Als het controlelampje niet gaat branden als het contact wordt aangezet, dan is er sprake van een systeemstoring.

Neem zo snel mogelijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats als het probleem zich blijft voordoen.

Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden.

Dit systeem is een gratis openbare dienst.

Werking van het systeem

– Het systeem werkt goed als het controlelampje bij het inschakelen van het contact rood en daarna groen brandt, en vervolgens uitgaat.

– Het lampje knippert rood: de noodbatterij moet worden vervangen.

Gegevensverwerking

De verwerking van persoonsgegevens door het "Noodoproep met lokalisering"-systeem

(PE112) voldoet aan het kader voor bescherming van persoonsgegevens volgens Verordening

2016/679 (GDPR) en Richtlijn 2002/58/EC van het Europese parlement en de Europese Raad, en is specifiek bedoeld om de belangen van het onderwerp van de gegevens te beschermen, in overeenstemming met Artikel 6.1, paragraaf d) van Verordening 2016/679.

De verwerking van persoonsgegevens is uitsluitend beperkt tot het beheer van het

"Noodoproep met lokalisering"-systeem in

5

* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, die u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het systeem.

** Afhankelijk van de geografische dekking van de systemen "eCall (SOS)" en "ASSISTANCE".

Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website voor uw land.

101

102

Veiligheid combinatie met het noodnummer 112 voor

Europa.

Het "Noodoproep met lokalisering"-systeem is in staat om alleen de volgende gegevens met betrekking tot de auto te verzamelen en te verwerken: chassisnummer, type (personenauto of bedrijfsauto), type brandstof of voedingsbron, de drie meest recente locaties en de rijrichting, en een logbestand met tijdstempel dat de automatische inschakeling van het systeem aangeeft.

De verwerkte gegevens worden ontvangen door noodoproepcentra die door de relevante nationale autoriteiten zijn aangewezen in het gebied waarin zij zich bevinden, met ontvangst op prioriteit en verwerking van oproepen naar het noodnummer 112.

Gegevensopslag

Gegevens in het geheugen van het systeem zijn alleen buiten het systeem toegankelijk als er een oproep wordt gemaakt. Het systeem is niet traceerbaar en wordt bij normaal gebruik niet continu in de gaten gehouden.

De gegevens in het interne geheugen van het systeem worden automatisch en continu gewist.

Alleen de drie meest recente locaties van de auto worden opgeslagen.

Wanneer er een noodoproep wordt gedaan, wordt het gegevenslogbestand maximaal 13 uur opgeslagen.

Toegang tot gegevens

U hebt het recht van toegang tot de gegevens en kunt waar nodig een verzoek indienen om de verwerking van persoonsgegevens die niet zijn verwerkt in overeenstemming met de voorschriften van verordening 2016/679 (GDPR) te corrigeren, te wissen of te beperken. Derden die deze gegevens hebben ontvangen, moeten op de hoogte worden gesteld van het corrigeren, wissen of beperken in overeenstemming met de hierboven genoemde Richtlijn, tenzij dit onmogelijk is of onredelijke inspanningen vereist.

U hebt ook het recht om een klacht in te dienen bij de relevante gegevensbeschermingsautoriteit.

Pechhulpoproep met lokalisering

► Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt bevestigd met een spraakbericht*).

► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt, wordt de oproep geannuleerd.

In de privacymodus kunt u instellen hoeveel er wordt gedeeld (gegevens en/of locatie) tussen uw auto en CITROËN.

Dit kunt u instellen in het menu Instellingen van het touchscreen.

Standaard (afhankelijk van de uitrusting) kunt u de geolocalisatie uitschakelen / inschakelen door gelijktijdig op de 2 toetsen te drukken en vervolgens op de toets "ASSISTANCE" om te bevestigen.

Wanneer u uw auto niet bij een CITROËNdealer hebt gekocht, raden wij u aan om de aanwezigheid van deze diensten bij een dealer te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.

Om technische redenen, zoals het verbeteren van de kwaliteit van telematicadiensten voor klanten, behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

* Afhankelijk van de geografische dekking van ‘Noodoproep met lokalisering’, ‘Pechhulpoproep met lokalisering’ en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen.

Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website voor uw land.

Indien uw auto is uitgerust met de Citroën

Connect Box met het Pack SOS &

Assistance, beschikt u via uw persoonlijke pagina op de landelijke website over aanvullende diensten.

Raadpleeg de algemene voorwaarden van deze diensten voor informatie over het Pack SOS &

Assistance.

Claxon

► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.

Geluidssignaal voor voetgangers (Elektrisch)

Dit systeem waarschuwt voetgangers dat het voertuig nadert.

Veiligheid

Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als het voertuig rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een versnelling vooruit of achteruit.

Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.

Storing

Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)

Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat de volgende systemen:

– Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD).

– Noodremassistentie (BAS).

– Antispinregeling (ASR).

– Dynamische stabiliteitsregeling (DSC).

– Intelligent Traction Control.

– Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).

Antiblokkeersysteem (ABS) / elektronische remdrukregelaar

(EBD)

Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het rijgedrag van de auto tijdens het remmen en zorgen ervoor dat u de auto beter onder controle hebt in bochten, vooral op slechte of natte wegen.

Het ABS voorkomt dat de wielen bij een noodstop blokkeren.

De elektronische remdrukregelaar (EBD) regelt de remdruk op elk afzonderlijk wiel.

► Wanneer er in een noodgeval moet worden geremd, trap het pedaal dan stevig in en houd die druk vast.

Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het rempedaal voelen; dit is normaal.

Als dit waarschuwingslampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS.

De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig en met een matige snelheid.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal, dan is er een storing in de EBD.

Zet de auto stil.

Zet het voertuig zo snel mogelijk stil op een veilige plaats en zet het contact af.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten worden vervangen, zorg er dan voor dat er wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn goedgekeurd.

5

103

104

Veiligheid

Na een aanrijding

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Noodremassistentie (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

Antispinregeling

(ASR) / Dynamische stabiliteitscontrole (DSC)

De antispinregeling (of tractieregeling) optimaliseert de tractie door het motorkoppel te regelen en de remmen van de aangedreven wielen te bedienen om te voorkomen dat een of meerdere wielen gaan spinnen. Bovendien verbetert dit systeem de koersstabiliteit van de auto.

Als er een verschil is tussen de koers van de auto en de door de bestuurder gewenste koers, grijpt de dynamische stabiliteitsregeling automatisch in op het motorkoppel en remt een of meerdere wielen af zodat de auto weer de juiste koers volgt, in zoverre dit binnen de natuurkundige wetten mogelijk is.

Deze systemen worden automatisch geactiveerd zodra de motor wordt gestart.

Deze systemen worden geactiveerd bij een probleem met de grip of de koers van de auto (het waarschuwingslampje knippert op het instrumentenpaneel).

Uitschakelen/weer inschakelen

In uitzonderlijke omstandigheden (als de auto bijvoorbeeld vastzit in de modder of sneeuw, of op losse grond rijdt) kan het nuttig zijn om de DSC/

ASR-systemen uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip krijgen.

Wij raden u echter aan om de systemen zo snel mogelijk weer in te schakelen.

Alleen het ASR-systeem kan via het touchscreen worden uitgeschakeld.

Uitschakelen met de toets of Advanced Grip

Control

Druk op deze toets of zet de draaiknop in deze stand.

Het controlelampje in de toets of de draaiknop gaat branden: de DSC/ASR-systemen hebben geen effect meer op de werking van de motor.

Uitschakelen via het touchscreen

Schakel het ASR-systeem in het menu

" Rijverlichting/Auto " uit.

Er wordt een bevestiging weergegeven en het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden.

Het ASR-systeem grijpt dan niet meer in op de werking van de motor.

Opnieuw inschakelen met de toets of Advanced

Grip Control

Druk op deze toets.

Of

Draai de knop in deze stand.

Het controlelampje in de toets of draaiknop gaat uit.

Opnieuw inschakelen via het touchscreen

Schakel het ASR-systeem in het menu

" Rijverlichting/Auto " in.

Er wordt een bevestiging weergegeven en het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat uit.

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact wordt afgezet of bij een snelheid hoger dan 50 km/h.

Bij een snelheid lager dan 50 km/h moeten deze systemen handmatig weer worden ingeschakeld.

Storing

Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

ASR/DSC

Deze systemen zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. Dat betekent echter niet dat de bestuurder meer risico's mag nemen of hard mag rijden.

In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus

van het grootste belang dat de systemen altijd zijn ingeschakeld, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden.

Deze systemen kunnen alleen goed werken als de aanbevelingen van de fabrikant met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem en elektronische onderdelen, en de montageprocedures die door een CITROËN-dealer worden toegepast worden gevolgd.

We raden het gebruik van winter- of all seasonbanden aan om ervoor te zorgen dat deze systemen ook onder winterse omstandigheden goed blijven werken. Alle vier de wielen moeten worden voorzien van banden die zijn goedgekeurd voor uw auto.

Alle bandenspecificaties staan op de banden- / laksticker vermeld. Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de identificatie .

Intelligent Traction Control

("Snow Motion")

(Afhankelijk van de uitvoering)

Het intelligente tractieregelsysteem verbetert de grip bij rijden op sneeuw.

Deze functie signaleert situaties met weinig grip, zoals wegrijden en voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw.

In dergelijke omstandigheden zorgt dit systeem dat de voorwielen minder doorslippen, voor een optimale grip en bestuurbaarheid.

Veiligheid

Het gebruik van winterbanden wordt sterk aanbevolen op gladde wegen.

Aanhangerstabiliteitscontrole

(TSA)

Bij het trekken van een aanhanger vermindert dit systeem de kans op slingeren van de auto en de aanhanger.

Werking

Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als het contact wordt aangezet.

Het elektronische stabiliteitssysteem (ESC) moet storingsvrij zijn.

De rijsnelheid moet tussen 60 en 160 km/h liggen.

Als het systeem detecteert dat de aanhanger slingert, worden de remmen ingeschakeld om de aanhanger te stabiliseren en wordt indien nodig het motorvermogen verlaagd om de snelheid van de auto te verlagen (dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat knipperen en de remlichten gaan branden).

Zie voor meer informatie over gewichten en aanhangergewichten het deel Technische gegevens en aanhangergewichten of het kentekenbewijs van uw auto.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over veilig rijden met een trekhaak .

Storing

Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

Verlaag de snelheid en rijd voorzichtig wanneer u verder wilt rijden met de aanhanger.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Het stabiliteitscontrolesysteem voor de aanhanger biedt extra veiligheid onder normale rijomstandigheden, wanneer de aanbevelingen voor gebruik van aanhangers en de geldende wetgeving in uw land in acht worden genomen. Dit moet de bestuurder niet aanmoedigen om extra risico's te nemen, zoals op een onjuiste manier een aanhanger gebruiken

(bijvoorbeeld met te veel belasting, een te hoge kogeldruk, versleten banden, banden met een lage bandenspanning of een defect remsysteem) of te snel rijden.

In bepaalde gevallen neemt het systeem niet waar dat de aanhanger gaat slingeren, vooral met een lichte aanhanger.

Wanneer u op een glad of slecht wegdek rijdt, kan het systeem niet voorkomen dat de aanhanger slingert.

Advanced Grip Control

5

105

106

Veiligheid

(Afhankelijk van de uitvoering)

Een specifieke en gepatenteerde antispinregeling waarmee de grip op ondergronden met sneeuw, modder en zand wordt verbeterd.

Dit systeem is geoptimaliseerd voor gebruik onder uiteenlopende omstandigheden, zodat u ook onder gladde omstandigheden kunt manoeuvreren (bij normaal gebruik van de personenauto).

In combinatie met Peak Mountain Snow Flakevierseizoenenbanden weet dit systeem veiligheid, grip en tractie uitstekend te combineren.

Het motorvermogen kan alleen optimaal worden gebruikt als het gaspedaal voldoende wordt ingedrukt. Tijdens de werking van het systeem draait de motor soms met hoge toerentallen; dit is normaal.

Met een draaiknop met vijf standen kunt u de stand selecteren die het meest geschikt is voor de rijomstandigheden.

Afhankelijk van de gekozen stand gaat er een controlelampje branden en wordt er een melding weergegeven om uw keuze te bevestigen.

Bedieningsstanden

Normaal (ESC)

Dit is de stand voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de verschillende normale rijomstandigheden die kunnen voorkomen.

Telkens wanneer u het contact uitschakelt, gaat het systeem automatisch terug naar deze stand.

Sneeuw

In deze stand past het systeem bij het wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment heeft.

(regeling actief tot 80 km/h)

Off road (modder, nat gras enz.)

In deze stand wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip overgebracht.

Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de wielslip zodanig dat de handelingen van de bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.

(regeling actief tot 50 km/h)

Zand

In deze stand kunnen de twee aangedreven wielen tegelijkertijd iets spinnen, zodat de auto vooruit kan rijden en niet vast komt te zitten in het zand.

(regeling actief tot 120 km/h)

Gebruik geen andere standen in zand, anders bestaat de kans dat de auto vast komt te zitten.

Uitschakelen

U kunt de ASR en de DSC uitschakelen door de draaiknop in de stand " OFF " te draaien.

De ASR en het DSC grijpen niet meer in op de werking van de motor en het remsysteem als de auto uit de koers raakt.

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld bij een snelheid van 50 km/h of als het contact opnieuw wordt ingeschakeld.

Voorschriften

Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook mee uit de voeten op minder goed begaanbare wegen.

Uw auto is echter geen terreinauto, en is niet ontworpen voor de volgende omstandigheden:

– het rijden in terreinen die de onderzijde van de auto zouden kunnen beschadigen of waarin onderdelen (brandstofleiding, brandstofkoeler, ...) geraakt zouden kunnen worden door stenen of andere objecten,

– het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip,

– het doorwaden van beekjes en stroompjes, enz.

Veiligheidsgordels

Oprolautomaat

De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die de lengte van de riem automatisch aanpast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als hij niet wordt gebruikt.

De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Pyrotechnische gordelspanner

Dit systeem verbetert de veiligheid bij een frontale aanrijding of een aanrijding van opzij.

Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.

De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt ingeschakeld.

Spankrachtbegrenzer

Dit systeem beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden wordt getrokken en verhoogt daarmee de veiligheid.

In het geval van een aanrijding

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer de gordelspanners worden geactiveerd, kan er wat onschadelijke rook en een knal uit komen, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading in het systeem.

In alle gevallen gaat het controlelampje van de airbag branden.

Laat het gordelsysteem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Veiligheidsgordels vóór

Veiligheid

5

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.

Deze veiligheidsgordels zorgen voor extra bescherming van de personen op de voorstoelen bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.

Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.

De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt ingeschakeld.

107

108

Veiligheid

De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en verhoogt daarmee de veiligheid.

Omdoen

Hoogteverstelling

Als de auto een voorbank heeft, zorg dan dat elke veiligheidsgordel in de juiste gordelsluiting wordt gestoken.

Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder niet in de gordelsluiting van de middelste veiligheidsgordel en andersom, en gebruik de gordel van de bestuurder niet voor de middelste zitplaats.

Veiligheidsgordels achter

► Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

► Controleer of de veiligheidsgordel goed is vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.

Losmaken

► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

► Houd de gordel tijdens het oprollen vast.

► Beweeg de knop A omlaag en schuif het bevestigingspunt omlaag om het lager te plaatsen.

► Schuif het bevestigingspunt omhoog om het hoger te plaatsen.

Het schoudergedeelte van de gordel moet in het holle gedeelte van de schouder vallen.

Voorbank met twee zitplaatsen

De driezitsbank (eendelig of 1/3 - 2/3 gedeelde bank) is voorzien van driepuntsgordels en oprolautomaten bij de buitenste zitplaatsen.

De middelste zitplaats heeft een gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn bevestigd aan de rugleuning.

De oprolautomaten voor de veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen op de 2e zitrij beschikken over spankrachtbegrenzers.

De zitplaatsen van de 3e zitrij zijn voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met oprolautomaten.

Bevestig elke veiligheidsgordel van de 2e en

3e zitrij aan de juiste gesp.

Verwissel geen gordels of gespen van de buitenste zitplaatsen met die van de middelste zitplaats.

Zorg dat de gordel van de middelste zitplaats niet klem komt te zitten bij het neerklappen van de buitenste zitplaatsen of het plaatsen van de rugleuningen in de tafelstand.

Controleer na het opklappen of verplaatsen van

(een deel van) de achterbank of de gordels goed zijn opgerold en of deze goed kunnen worden vastgemaakt.

Wanneer u de buitenste zitplaatsen verwijdert/ terugplaatst of wanneer u bij de 3e zitrij moet zijn, zorg dan dat de middelste veiligheidsgordel niet klem komt te zitten.

Met individuele stoelen

Shine , Business Lounge

Ze zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel en een aan de rugleuning bevestigde geleider en oprolautomaat.

Waarschuwingslampjes veiligheidsgordel(s)

A.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s) vóór losgemaakt / niet vastgemaakt

B.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel links losgemaakt / niet vastgemaakt

C.

Waarschuwingslampje middelste veiligheidsgordel niet vastgemaakt (als uw auto is uitgerust met een bank vóór met 2 zitplaatsen).

D.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechts losgemaakt / niet vastgemaakt (als uw auto is uitgerust met individuele voorstoelen).

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechts losgemaakt (als uw auto is uitgerust met een bank vóór met 2 zitplaatsen).

Als bij het aanzetten van het contact één of meer veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt of weer zijn losgemaakt, gaat het waarschuwingslampje van de betreffende veiligheidsgordel(s) branden.

Veiligheid

Bij een rijsnelheid van ongeveer 20 km/h of hoger knippert het waarschuwingslampje

(of de waarschuwingslampjes) gedurende 2 minuten, in combinatie met een geluidssignaal.

Na deze 2 minuten blijft het (de) betreffende waarschuwingslampje(s) branden zolang de bestuurder of de passagier de veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.

Advies

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.

Maak altijd de veiligheidsgordel vast, ongeacht de reistijd en de plaats waar u in het voertuig zit.

Wissel de gordelsluitingen van de veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.

Voor een juiste werking van de gordelsluiting moet u voor het vastmaken van de gordel controleren of er geen vreemde voorwerpen aanwezig zijn in de sluiting.

Controleer zowel voor als na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.

Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

5

Omdoen

De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.

109

110

Veiligheid

De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.

Aan de voorkant moet de stoelhoogte mogelijk worden aangepast om de positie van de veiligheidsgordel af te stellen.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:

– dient deze strak om het lichaam te worden gedragen.

– moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt.

– mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen.

– mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen.

– mag er niets aan de gordel worden gewijzigd om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.

Aanbevelingen voor kinderen

Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een geschikt kinderzitje.

De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één kind gedragen worden.

Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot zitten.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over kinderzitjes .

Onderhoud

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten alle werkzaamheden aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats, om te garanderen dat de werkzaamheden volgens de voorschriften worden uitgevoerd.

Laat de veiligheidsgordels van uw voertuig regelmatig controleren door een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen.

Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij

CITROËN-dealers.

Airbags

Algemene informatie

Het systeem is speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen de werking van de veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers aan.

Elektronische schoksensoren registreren en analyseren de frontale en zijdelingse krachten waaraan de detectiezones bij een aanrijding worden blootgesteld:

– Bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de bescherming van de inzittenden van de auto; direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.

– Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van achteren en in sommige gevallen bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de veiligheidsgordels bescherming.

De ernst van de aanrijding hangt af van de aard van het obstakel en de snelheid van de auto op het moment van de aanrijding.

De airbags werken alleen als het contact is ingeschakeld.

Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer geactiveerd.

Detectiezones bij aanrijdingen

A.

Impactzone vóór

B.

Impactzone opzij

Wanneer een of meerdere airbags worden geactiveerd, veroorzaakt de pyrotechnische

Veiligheid lading in het systeem een geluid en een kleine hoeveelheid rook.

De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.

De knal die bij het afgaan van een of meerdere airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

Airbags vóór

Activering

Ze worden geactiveerd, behalve de airbag vóór aan passagierszijde als deze is uitgeschakeld.*, bij een ernstige frontale aanrijding op de volledige of een gedeelte van de voorste impactzone ( A ).

De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.

Zijairbags

Dit systeem beschermt de bestuurder en passagier voorin bij een ernstige frontale aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.

De bestuurdersairbag is in het stuurwiel ingebouwd en de airbag vóór aan passagierszijde in het dashboard boven het dashboardkastje.

Houd de opbergruimte tijdens het rijden gesloten. Inzittenden kunnen anders gewond raken bij een ongeval of een noodstop.

Dit systeem beschermt de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel aan het bovenlichaam, tussen de heup en de schouder, te verkleinen.

De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.

Activering

De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij, loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto.

De zijairbag wordt opgeblazen tussen de buik en het hoofd van de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.

5

* Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het uitschakelen van de airbag vóór aan de passagierszijde.

111

112

Veiligheid

Window-airbags (2e en 3e zitrij)

Feel , Shine , Business Lounge

De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd.

Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding worden de zijairbags niet geactiveerd.

Wanneer uw auto is uitgerust met windowairbags, helpen deze de inzittenden (uitgezonderd de passagiers op de middelste zitplaatsen) te beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen.

De window-airbags zijn in de stijlen en hemelbekleding aangebracht.

Activering

De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij, waarbij de krachten loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.

De window-airbag wordt opgeblazen tussen de passagiers op de buitenste zitplaatsen achterin en de ruiten.

Storing

Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden. Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Advies

Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags.

Ga normaal en rechtop zitten.

Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze goed is geplaatst.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de inzittenden en de airbags (zoals kinderen, dieren of voorwerpen), en bevestig niets in de buurt of de baan van de airbags, omdat dit voor letsel kan zorgen als de airbags afgaan.

Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van uw auto, vooral niet in de directe omgeving van de airbags.

Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Laat de airbagsystemen na een aanrijding of diefstal van uw auto controleren.

Laat alle werkzaamheden alleen door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren

Airbags vóór

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op het dashboard laten rusten.

Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.

Zijairbags

Gebruik alleen goedgekeurde stoelhoezen die compatibel zijn met deze airbags. Neem voor informatie over stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto contact op met een CITROËN-dealer.

Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de rugleuning van de stoelen (zoals kleding): dit zou bij het activeren van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

De portierpanelen van de voorportieren bevatten de zijdelingse schoksensoren van de auto.

Schade aan het portier of het uitvoeren van werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe leiden dat deze sensoren niet meer goed werken.

In dat geval werken de zijairbags mogelijk niet!

Laat alle werkzaamheden alleen door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren

Feel , Shine , Business Lounge

Window-airbags

Bevestig nooit iets op of aan de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.

Verwijder de handgrepen aan het dak niet, omdat deze deels voor de bevestiging van de windowairbags zorgen.

Kinderzitjes

De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen verschilt per land.

Raadpleeg de in uw land geldende regels.

Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:

– Conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter in goedgekeurde, voor het lichaamsgewicht geschikte kinderzitjes op met veiligheidsgordels of

ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.

– Volgens de statistieken zijn de achterzitplaatsen van uw voertuig de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind.

– Kinderen lichter dan 9 kg moeten met de rug in de rijrichting in het voertuig worden geplaatst, op de voorstoel of een achterzitplaats van het voertuig.

Het wordt aanbevolen om kinderen op de achterzitplaatsen van het voertuig te vervoeren:

– tot 3 jaar " met de rug in de rijrichting ",

– vanaf 3 jaar " met het gezicht in de rijrichting ".

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel correct is bevestigd en aangetrokken.

Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de steun goed contact maakt met de vloer.

Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto is bevestigd, kan de veiligheid van het kind bij een ongeval in gevaar komen.

Controleer of er geen veiligheidsgordel of gordelsluiting van de veiligheidsgordel onder het

Veiligheid kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen.

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt.

Wanneer het kinderzitje met de veiligheidsgordel wordt bevestigd, moet u ervoor zorgen dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Wanneer de passagiersstoel verstelbaar is, moet u deze waar nodig naar voren schuiven.

Verwijder de hoofdsteun voordat u een kinderzitje met rugleuning op een passagierszitplaats bevestigt.

Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

5

Plaatsen van een zittingverhoger

Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.

Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.

Gebruik een zittingverhoger met rugleuning voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.

113

114

Veiligheid

Extra beveiliging

Gebruik de kinderbeveiliging om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden.

Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet verder dan voor 1/3 deel worden geopend.

Plaats zonneschermen op de achterportierruiten om jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

Laat uit veiligheidsoverwegingen nooit:

– een kind alleen en zonder toezicht in de auto achter;

– een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat;

– de sleutels binnen bereik van de kinderen achter in de auto.

Kinderzitje achterin

Zitrij 2

Kinderzitje op de passagiersstoel voor

► Zet de voorstoel van de auto naar voren en zet de rugleuning rechtop, zodat de benen van het kind in een kinderzitje met het gezicht of de rug in de rijrichting de voorstoel van de auto niet raken.

► Controleer of de rugleuning van een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting zich zo dicht mogelijk tegen de rugleuning van de zitplaats achter in de auto is geplaatst en het optimaal raakt.

► Zet de zitplaats achter helemaal naar achteren, met de rugleuning rechtop.

Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat.

Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de steun goed contact maakt met de vloer. Verzet indien nodig de voorstoel van de auto.

► Zet de voorpassagiersstoel in de hoogste stand en helemaal naar achteren , met de rugleuning rechtop .

"Gezicht in de rijrichting"

Zitrij 3

De voorpassagiersairbag moet ingeschakeld zijn.

Met het gezicht of de rug in de rijrichting

Wanneer u een kinderzitje op de derde zitrij plaatst, schuif dan de stoelen op de tweede zitrij naar voren en zet de rugleuningen rechtop zodat het kinderzitje en de benen van het kind de stoel op de tweedee zitrij niet raken.

"Met de rug in de rijrichting"

De airbag vóór aan passagierszijde moet worden uitgeschakeld als u een kinderzitje

“met de rug in de rijrichting” op de voorstoel plaatst. Wanneer u dat niet doet, dan kan het kind ernstig of dodelijk letsel oplopen als de airbag wordt opgeblazen .

Waarschuwingssticker - Airbag vóór aan passagierszijde

U moet zich aan het volgende voorschrift houden, dat ook op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde wordt vermeld:

Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is

INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND

RAKEN.

De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde ALTIJD uit als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorstoel plaatst. Anders kan het kind ernstig of dodelijk gewond raken wanneer de airbag wordt geactiveerd.

Auto's zonder schakelaar voor het uit-/ inschakelen

Het is ten strengste verboden om een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoel of voorbank te plaatsen

Veiligheid

- kans op dodelijk of ernstig letsel bij het afgaan van de airbag!

5

De airbag vóór aan passagierszijde uit- of inschakelen

Bij auto's met dit systeem bevindt de schakelaar zich in het dashboardkastje.

115

116

Veiligheid

Bij afgezet contact :

► Steek de sleutel in de schakelaar voor de airbag en draai deze in de stand " OFF " om de airbag uit te schakelen.

► Draai de sleutel in de stand " ON " om de airbag weer in te schakelen.

Als het contact wordt aangezet:

Dit waarschuwingslampje gaat branden en blijft branden om aan te geven dat de airbag is uitgeschakeld.

Of

Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer 1 minuut branden om aan te geven dat de airbag is ingeschakeld.

Aanbevolen kinderzitjes

Kinderzitjes die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt.

Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.

L1

"RÖMER Baby-Safe"

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L5

"RÖMER KIDFIX 2R"

Kan aan de ISOFIX-bevestigingspunten van uw auto worden bevestigd.

Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

Er kan een uitvoering met verwijderbare rugleuning worden gebruikt bij kinderen zwaarder dan 25 kg. Maar voor kinderen tot 36 kg kunt u beter een zitverhoger met rugleuning gebruiken, omdat dit meer bescherming biedt.

Alleen geschikt voor plaatsing op de buitenste zitplaatsen achter.

Overzicht voor het bevestigen van kinderzitjes met de veiligheidsgordel

Conform de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) , gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto.

Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Veiligheid

5

Stoelen

Cabine/1e zitrij (c) (f)

Individuele zitplaats, passagiersstoel

Bank, buitenste zitplaats

Tot 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(groep 1)

Van ongeveer 1 tot

3 jaar

Van 15 tot 25 kg

(groep 2)

Van ongeveer 3 tot

6 jaar

Van 22 tot 36 kg

(groep 3)

Van ongeveer 6 tot

10 jaar

U

U

Bank, middelste zitplaats X

Zitrij 2 (d) (Vaste en opklapbare bank)

Zitplaatsen achter U

117

118

Veiligheid

Combi Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Stoelen

Zitrij 1 (c) met individuele stoel, passagiersstoel en passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " met individuele stoel, passagiersstoel en passagiersairbag ingeschakeld " ON "

Bank, middelste zitplaats met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " of ingeschakeld " ON "

Bank, buitenste zitplaats met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF "

Bank, buitenste zitplaats met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

Tot 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(groep 1)

Van ongeveer 1 tot

3 jaar

Van 15 tot 25 kg

(groep 2)

Van ongeveer 3 tot

6 jaar

Van 22 tot 36 kg

(groep 3)

Van ongeveer 6 tot

10 jaar

UF

X

X

X

UF

UF

UF

Combi Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Veiligheid

5

Stoelen

2e en 3e zitrij

Zitplaatsen achter

Tot 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(groep 1)

Van ongeveer 1 tot

3 jaar

Van 15 tot 25 kg

(groep 2)

Van ongeveer 3 tot

6 jaar

Van 22 tot 36 kg

(groep 3)

Van ongeveer 6 tot

10 jaar

U

119

120

Veiligheid

Business , Feel Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Stoelen

Zitrij 1 (c)

Passagiersstoel

(elektrisch verstelbaar) met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF "

Passagiersstoel

(elektrisch verstelbaar) met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

Passagiersstoel (zonder hoogteverstelling) met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF "

Passagiersstoel (zonder hoogteverstelling) met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

Tot 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(groep 1)

Van ongeveer 1 tot

3 jaar

Van 15 tot 25 kg

(groep 2)

Van ongeveer 3 tot

6 jaar

Van 22 tot 36 kg

(groep 3)

Van ongeveer 6 tot

10 jaar

UF

X

X

UF

U

U

Business , Feel Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Veiligheid

5

Stoelen

2e (d) en 3e (d) zitrij

Zitplaatsen achter

Tot 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(groep 1)

Van ongeveer 1 tot

3 jaar

Van 15 tot 25 kg

(groep 2)

Van ongeveer 3 tot

6 jaar

Van 22 tot 36 kg

(groep 3)

Van ongeveer 6 tot

10 jaar

U

121

122

Veiligheid

Shine , Business Lounge Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Stoelen

Zitrij 1 (c)

Passagiersstoel

(elektrisch verstelbaar) met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF "

Passagiersstoel

(elektrisch verstelbaar) met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

2e (d) en 3e (d) zitrij

Buitenste zitplaatsen

Tot 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(groep 1)

Van ongeveer 1 tot

3 jaar

Van 15 tot 25 kg

(groep 2)

Van ongeveer 3 tot

6 jaar

Van 22 tot 36 kg

(groep 3)

Van ongeveer 6 tot

10 jaar

UF

X

UF

U

Middelste zitplaats (e) UF

U: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".

UF: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, met het "gezicht in de rijrichting".

X: Zitplaats niet geschikt voor een kinderzitje uit de aangegeven gewichtscategorie.

Veiligheid

(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.

(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.

Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de voorpassagiersstoel(en) of de zitplaatsen van zitrij 3 worden bevestigd.

(c) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van het land waar u rijdt voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.

(d) Als u een kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting op een zitplaats achterin wilt plaatsen, moet u de stoel ervoor naar voren schuiven en de rugleuning rechtop zetten zodat er voldoende ruimte is voor het kinderzitje en de benen van het kind.

(e) Als een kinderzitje op de middelste zitplaats is bevestigd, kunnen de buitenste zitplaatsen niet worden gebruikt.

(f) Als een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is bevestigd, moet de airbag vóór aan passagierszijde worden uitgeschakeld. Wanneer u dit niet doet, kan het kind ernstig of dodelijk gewond raken als de airbag wordt opgeblazen.

ISOFIX-bevestigingen en i-Size

Combi , Business , Feel

Shine , Business Lounge

De auto voldoet aan de nieuwste normen voor

ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes.

Wanneer uw auto is voorzien van goedgekeurde

ISOFIX- of i-Size-bevestigingen, dan worden ze met labels aangegeven.

Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:

– Twee bevestigingsringen A vóór, tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats, voorzien van de aanduiding "ISOFIX" of "i-Size",

– Afhankelijk van de uitvoering van uw auto bevindt er zich een achterste ring B , de Top Tether, achter de zitplaats van de auto. Deze ring wordt gebruikt om de bovenste riem vast te maken en is voorzien van de aanduiding "Top Tether".

Aan de Top Tether kan de bovenste riem (indien aanwezig) van het kinderzitje worden bevestigd. Bij een frontale aanrijding beperkt deze voorziening de mate waarin het kinderzitje naar voren kan kantelen.

Met het bevestigingssysteem voor ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes kan een kinderzitje veilig, degelijk en snel in de auto worden gemonteerd.

5

123

124

Veiligheid

ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes beschikken over twee vergrendelingen die aan de twee bevestigingsringen

A vóór kunnen worden bevestigd.

Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die aan de bevestigingsring B achter kan worden vastgemaakt.

Kinderzitje vastmaken aan de Top Tether:

– verwijder de hoofdsteun en berg deze op voordat het kinderzitje op deze plaats wordt bevestigd

(vergeet niet om de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje hebt verwijderd),

– leid de riem van het kinderzitje over de rugleuning van de zitplaats, tussen de openingen voor de pennen van de hoofdsteun door,

– bevestig de haak van de bovenste riem aan de achterste ring B ,

– span de bovenste riem.

Wanneer een kinderzitje niet goed is bevestigd, komt de veiligheid van het kind bij een botsing in gevaar.

Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften die in de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje worden vermeld.

Aanbevolen

ISOFIX-kinderzitjes

Raadpleeg de montage-instructies van de fabrikant voor het aanbrengen en verwijderen van het kinderzitje.

Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die aan de ogen ( A ) wordt bevestigd.

De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.

Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd.

Raadpleeg het overzicht voor meer informatie over de verschillende mogelijkheden voor bevestiging van ISOFIXkinderzitjes in uw auto.

"RÖMER Baby-Safe met ISOFIX-basis"

(lengtecategorie: E )

Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.

" RÖMER Duo Plus ISOFIX "

(lengtecategorie: B1 )

Groep 1: van 9 tot 18 kg

Alleen geschikt voor plaatsing met het gezicht in de rijrichting.

Het wordt aan de ringen ( A ) en ( B ), en met de bovenste riem, de TOP TETHER, bevestigd.

Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIXbevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.

Veiligheid

Overzicht voor het bevestigen van ISOFIX-kinderzitjes

Volgens de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van

ISOFIX-bevestigingen.

Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter ( A t/m G ).

5

Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Individuele passagiersstoel of bank met 2 zitplaatsen met passagiersairbag uitgeschakeld

" OFF " of ingeschakeld " ON "

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot ca. 6 maanden

Reiswieg (1)

F G

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot 13 kg

(categorie 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Rug in de rijrichting

C D E

Rug in de rijrichting

C D

Geen ISOFIX

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

A

Gezicht in de rijrichting

B B1 B2 B3

125

Veiligheid

Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Type ISOFIX-kinderzitje

Zitrij 2 met tweezitsbank op zitrij 1

Buitenste zitplaatsen

Middelste zitplaats

Zitrij 2 met individuele stoelen op zitrij 1

Buitenste zitplaatsen

Middelste zitplaats

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot ca. 6 maanden

Reiswieg (1)

F G

IL IL (6)

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot 13 kg

(categorie 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Rug in de rijrichting

C D E

X

IL

Rug in de rijrichting

C D

Geen ISOFIX

IL (6) IL

Geen ISOFIX

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

A

Gezicht in de rijrichting

B

IUF

IUF

B1 B2

IUF *

X

B3

X

126

* Alleen vaste bank

Combi Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Veiligheid

5

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Zitrij 1 (a)

Individuele passagiersstoel of bank met 2 zitplaatsen met passagiersairbag uitgeschakeld

" OFF " of ingeschakeld " ON "

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot ca. 6 maanden

Reiswieg (1)

F G

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot 13 kg

(categorie 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Rug in de rijrichting

C D E

Rug in de rijrichting

C D

Geen ISOFIX

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

A

Gezicht in de rijrichting

B B1 B2 B3

Zitrij 2

Buitenste zitplaatsen en middelste zitplaats

(b)

X IL (3) IL (2) IL IL (2) IUF, IL

127

128

Veiligheid

Combi Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Zitrij 3

Vaste eendelige bank, buitenste zitplaatsen en middelste zitplaats

(b)

Stoel en vaste bank, buitenste zitplaatsen en middelste zitplaats

(b)

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot ca. 6 maanden

Reiswieg (1)

F G

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot 13 kg

(categorie 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Rug in de rijrichting

C D E

X

X

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

Rug in de rijrichting

C D A

Gezicht in de rijrichting

B B1 B2

IUF, IL

B3

X

IUF, IL X

Business Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Veiligheid

5

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Zitrij 1 (a)

Individuele passagiersstoel of bank met 2 zitplaatsen met passagiersairbag uitgeschakeld

" OFF " of ingeschakeld " ON "

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot ca. 6 maanden

Reiswieg (1)

F G

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot 13 kg

(categorie 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Rug in de rijrichting

C D E

Rug in de rijrichting

C D

Geen ISOFIX

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

A

Gezicht in de rijrichting

B B1 B2 B3

Zitrij 2

Zitplaatsen achter X IL

(1-3)

IL (2) IL IL (2) IUF, IL

129

130

Veiligheid

Business Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Zitrij 3

Vaste eendelige bank, zitplaatsen achter

Stoel en vaste bank, zitplaatsen achter

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot ca. 6 maanden

Reiswieg (1)

F G

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot 13 kg

(categorie 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Rug in de rijrichting

C D E

X

X

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

Rug in de rijrichting

C D A

Gezicht in de rijrichting

B B1 B2

IUF, IL

B3

X

IUF, IL X

Feel Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Veiligheid

5

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Zitrij 1 (a)

Passagiersstoel met passagiersairbag uitgeschakeld

" OFF " of ingeschakeld " ON "

Zitrij 2

Zitplaatsen achter

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot ca. 6 maanden

Reiswieg (1)

F G

Zitrij 3

Zitplaatsen achter IL (1-4) X

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot 13 kg

(categorie 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Rug in de rijrichting

C D E

Rug in de rijrichting

C D

Geen ISOFIX

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

A

Gezicht in de rijrichting

B B1 B2 B3

IL

IL (4) X IL (4)

IUF, IL

IUF, IL X

131

Veiligheid

Shine , Business Lounge Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Zitrij 1 (a)

Passagiersstoel met passagiersairbag uitgeschakeld

" OFF " of ingeschakeld " ON "

Zitrij 2

Zitplaats achter bestuurder of voorpassagier

Middelste zitplaats

(b)

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot ca. 6 maanden

Reiswieg (1)

F G

X

X

IL (5)

IL (5)

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot 13 kg

(categorie 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Rug in de rijrichting

C D E

IL

IL

Geen ISOFIX

IL (5) IL

IL

Rug in de rijrichting

C

(5)

D

IL

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

A

Gezicht in de rijrichting

B

IUF, IL

B1

IUF, IL

B2

IUF * , IL

B3

132

* Behalve voertuig in korte uitvoering (XS).

Shine , Business Lounge Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Veiligheid

5

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Zitplaatsen achter

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot ca. 6 maanden

Reiswieg (1)

F

IL (1-5)

G

Zitrij 3

Buitenste zitplaatsen

Middelste zitplaats

(b)

Zitplaatsen achter IL

X

X

(1-4)

IUF: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een

U niverseel I sofix-zitje, " met het gezicht in de rijrichting", vastgezet met de bovenste riem.

Tot 10 kg

(categorie 0)

Tot 13 kg

(categorie 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Rug in de rijrichting

C D

IL

E

X

IL

IL

(4)

(4)

IL (4)

IL

IL

Rug in de rijrichting

C D

IL

A

Gezicht in de rijrichting

B B1

IUF, IL

B2 B3

X

IL

IL

(4)

(4)

IL (4)

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

IUF, IL

IUF, IL

IUF, IL X

133

134

Veiligheid

IL: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universee lI sofix-kinderzitje:

– "met de rug in de rijrichting", bevestigd met behulp van een bovenste riem of een steun,

– "met het gezicht in de rijrichting", bevestigd met behulp van een steun,

– een reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.

X: Zitplaats niet geschikt voor een ISOFIXkinderzitje of reiswieg uit de aangegeven gewichtscategorie.

(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van het land waar u rijdt voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.

(b) Als een kinderzitje op de middelste zitplaats is bevestigd, kunnen de buitenste zitplaatsen niet worden gebruikt.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het vastzetten van de bovenste riem met de ISOFIX-bevestigingen .

(1) Als er een reiswieg op deze zitplaats is bevestigd, kunnen één of meer andere zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk niet meer worden gebruikt.

(2) Uitsluitend geschikt voor bevestiging achter de bestuurdersstoel.

i-Size-kinderzitjes

i-Size-kinderzitjes A ) moeten worden bevestigd.

Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:

– een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B .

– of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.

Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over ISOFIX-bevestigingen .

(3) Uitsluitend geschikt voor bevestiging achter de bestuurdersstoel bij uitvoeringen met individuele passagiersstoel.

(4) De zitplaats van de tweede zitrij moet zo zijn afgesteld dat het kind op de derde zitrij de zitplaats ervoor niet raakt.

(5) De voorstoel moet zo zijn afgesteld dat het kind op de tweede zitrij de stoel ervoor niet raakt.

(6) De voorstoel moet zo zijn afgesteld dat het kind op zitrij 2 de stoel ervoor niet raakt (met de voorstoel afgesteld op de 2 inkepingen vóór het midden van de rail).

Veiligheid

Overzicht voor het bevestigen van i-Size-kinderzitjes

Volgens de nieuwe Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van

ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.

Zitplaats

Passagiersstoel met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " of ingeschakeld

" ON " i-Size-bevestigingssysteem

Geen i-Size

Zitrij 1 (a)

5

Zitrij 2

Met tweezitsbank op zitrij 1

Buitenste zitplaatsen

Middelste zitplaats

Met individuele stoelen op zitrij 1

Buitenste zitplaatsen

Middelste zitplaats

Geen i-Size

Geen i-Size

Geen i-Size

Geen i-Size

135

136

Veiligheid

Combi , Business , Feel

Zitrij 2

Combi , Business

Zitrij 3

, Feel

Zitplaats

Met tweezitsbank op zitrij 1

Vaste eendelige bank, buitenste zitplaatsen en middelste zitplaats (b)

Stoel en bank, buitenste zitplaatsen en middelste zitplaats (b)

Met individuele stoelen op zitrij 1

Vaste eendelige bank, buitenste zitplaatsen en middelste zitplaats (b)

Stoel en bank, buitenste zitplaatsen en middelste zitplaats (b)

Vaste eendelige bank, buitenste zitplaatsen en middelste zitplaats (b)

Stoel en bank, buitenste zitplaatsen en middelste zitplaats (b) i-Size-bevestigingssysteem i-UF i-UF i-U i-U i-U i-U

(c)

(c)

Zitplaats

Veiligheid i-Size-bevestigingssysteem i-U (c)

5

Shine , Business Lounge Achterzitplaatsen met stoel en bank

2e en 3e zitrij

Achterzitplaatsen met 2 individuele stoelen

Achterzitplaatsen met 1 individuele stoel i-UF (c, d)

(Zonder groep 0) i-UF (c, d)

(Zonder groep 0) i-U: Geschikt voor "Universele" i-Size-kinderzitjes met het gezicht in de rijrichting en de rug in de rijrichting.

i-UF: Alleen geschikt voor "universele" i-Size-kinderzitjes met het gezicht in de rijrichting.

(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van het land waar u rijdt voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.

(b) Als een kinderzitje op de middelste zitplaats is bevestigd, kunnen de buitenste zitplaatsen niet worden gebruikt.

(c) De zitplaats op rij 2 kan niet worden gebruikt wanneer er een i-Size-kinderzitje direct achter is geplaatst.

(d) Plaats een i-Size-kinderzitje alleen als de stoelen in de voorwaartse richting zijn geplaatst.

Mechanisch kinderslot

Beide schuifdeuren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen.

Vergrendelen / ontgrendelen

► Draai de knop op de zijkant van de schuifdeur omhoog om deze te vergrendelen en omlaag om deze te ontgrendelen .

137

138

Veiligheid

Elektrisch kinderslot

Het elektrische kinderslot, dat met een toets voorin kan worden ingeschakeld, voorkomt dat de deuren achter (schuifdeur(en), achterdeuren of achterklep

(afhankelijk van de uitvoering)) van binnenuit worden geopend.

Deze functie voorkomt dat de achterdeuren kunnen worden geopend met de binnenhandgrepen en dat de elektrische achterruiten kunnen worden bediend.

Inschakelen / uitschakelen

Als het controlelampje een andere status aangeeft, wijst dit op een storing in het elektrische kinderslot.

Als het kinderslot is ingeschakeld, kunnen de deuren nog altijd van buitenaf worden geopend.

Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan.

Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van het kinderslot.

Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel mee.

Bij een ernstige aanrijding wordt het elektrische kinderslot automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto kunnen verlaten.

► Druk met het contact ingeschakeld op deze toets om het kinderslot in of uit te schakelen.

Er wordt een melding weergegeven, om het in- en uitschakelen van het kinderslot te bevestigen.

Als het controlelampje brandt, is het kinderslot ingeschakeld.

Bij een ernstige aanrijding wordt het elektrische kinderslot automatisch uitgeschakeld.

Kinderslot op de achterruiten

Met dit mechanische systeem kan het openen van de zijruit links en/of rechts achter worden voorkomen.

► Het systeem wordt vergrendeld / ontgrendeld met de sleutel in de afstandsbediening of de reservesleutel van het Keyless Entry and

Start-systeem.

Rijadviezen

► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.

► Let goed op uw omgeving en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties.

► Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op situaties waarbij u moet remmen en houd afstand van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.

► Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals voor het veranderen van instellingen).

► Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur pauze te nemen.

Voor een lange levensduur van uw auto en voor uw eigen veiligheid is het raadzaam om de volgende voorzorgsmaatregelen te nemen bij het gebruik van de auto:

Manoeuvreer voorzichtig en met lage snelheid

Rijd langzaam tijdens het manoeuvreren.

Controleer alvorens te draaien of er zich halverwege de hoogte van de auto geen obstakels naast de auto bevinden.

Controleer alvorens achteruit te rijden met name of er zich geen hoog geplaatste obstakels achter de auto bevinden.

Wees erop bedacht dat bijvoorbeeld ladders de buitenmaten van de auto vergroten.

Rijd voorzichtig met de auto

Neem bochten met lage snelheid.

Houd rekening met een langere remweg, met name op nat of glad wegdek.

Wees bedacht op zijwind.

Onderhoud

Pomp de banden op tot de minimale bandenspanning die op de sticker is aangegeven of

0,2 tot 0,3 bar extra voor lange ritten.

Belangrijk!

Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten ruimte.

Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!

Laat de motor bij zeer winterse omstandigheden (temperaturen lager dan

-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de mechanische onderdelen van uw auto (de motor en de transmissie).

Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem .

Risico op oververhitting en beschadiging van het remsysteem!

Parkeer de auto nooit of laat de motor nooit draaien op een brandbare ondergrond (zoals droog gras en dode bladeren).

Het uitlaatsysteem van uw auto wordt erg warm en blijft ook na het afzetten van de motor nog enkele minuten warm. Brandgevaar!

Rijden

6

Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie zijn bedekt (zoals hoog gras, dode bladeren, gewassen en vuil), zoals op een akker, een plattelandsweg die met struiken is dichtgegroeid of bermen met veel gras.

Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem of andere systemen van de auto die zeer heet worden komen. Brandgevaar!

Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het interieur laat liggen die in zonlicht als een vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen veroorzaken. Kans op brand of schade aan oppervlakken in de auto!

Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter . Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in stand N of P , afhankelijk van het type versnellingsbak.

Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.

139

140

Rijden

Rijden op een overstroomde weg

Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, de versnellingsbak en het elektrische systeem van uw voertuig ernstig beschadigen.

Wanneer u genoodzaakt bent om over een overstroomd weggedeelte te rijden:

► Controleer of het water nergens meer dan 15 cm diep is en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.

► Schakel de functie Stop & Start uit.

► Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan

10 km/h.

► Zet het voertuig niet stil en zet de motor niet af.

Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en remblokken te drogen.

Als u twijfels hebt over de staat van uw voertuig, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Geluid (elektrisch)

Buiten

De auto maakt onder het rijden bijna geen geluid; daarom moet de bestuurder extra goed opletten.

Bij het manoeuvreren moet de bestuurder altijd de directe omgeving van het voertuig controleren.

Bij snelheden tot 30 km/h waarschuwt het geluidssignaal voor voetgangers andere weggebruikers dat uw auto eraan komt.

Koelen van de tractiebatterij

De ventilator gaat tijdens het laden aan om de geïntegreerde lader en de tractiebatterij te koelen.

Binnen

Onder het rijden kunt u bepaalde geluiden horen die bij een elektrische auto horen. Deze geluiden zijn bijvoorbeeld:

– Het relais van de tractiebatterij bij het starten.

– De vacuümpomp bij het remmen.

– Afrolgeluiden van de banden of windgeruis tijdens het rijden.

– Schokkende en kloppende geluiden bij het wegrijden op een helling.

Trekken van een aanhanger

Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u extra voorzichtig zijn.

Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.

Op hoogte: verlaag het maximale aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000 meter; door de lagere luchtdichtheid op grote hoogte nemen de motorprestaties af.

Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een aanhanger te trekken als deze minstens

1000 kilometer heeft gereden.

Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat de motor sneller kan afkoelen.

Controle voor vertrek

Kogeldruk

► Verdeel het gewicht in de caravan / aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en probeer de maximaal toegestane kogeldruk (bij het punt waar de caravan

/ aanhanger aan uw voertuig is gekoppeld) zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.

Banden

► Controleer de bandenspanning van het voertuig en de aanhanger, en breng deze waar nodig op de juiste waarde.

Verlichting

► Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.

Als een originele CITROËN-trekhaak wordt gebruikt, wordt bij het aankoppelen van een aanhanger de parkeerhulp automatisch uitgeschakeld om een geluidssignaal te voorkomen.

Tijdens het rijden

Koeling

Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.

Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met het motortoerental.

► Verlaag de snelheid en het motortoerental zodat er minder warmte wordt gegenereerd.

► Let voortdurend op de temperatuur van de koelvloeistof.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP , stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Remsysteem

Remmen op de motor wordt aangeraden om oververhitting van de remmen te beperken. Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg.

Rijden

Verlichting

► Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.

Als een originele CITROËN-trekhaak wordt gebruikt, wordt bij het aankoppelen van een aanhanger de parkeerhulp automatisch uitgeschakeld om een geluidssignaal te voorkomen.

Tijdens het rijden

Koeling

Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.

Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met het motortoerental.

► Verlaag de snelheid en het motortoerental zodat er minder warmte wordt gegenereerd.

► Let voortdurend op de temperatuur van de koelvloeistof.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP , stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Remsysteem

Remmen op de motor wordt aangeraden om oververhitting van de remmen te beperken. Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg.

Zijwind

Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last heeft van de wind.

Diefstalbeveiliging

Elektronische startblokkering

In de afstandsbediening is een chip met een specifieke code aangebracht. Om te kunnen starten moet bij het aanzetten van het contact deze code worden herkend door de startblokkering.

Enkele seconden na het uitschakelen van het contact vergrendelt dit systeem het motormanagementsysteem om te voorkomen dat de motor na een eventuele inbraak in de auto gestart kan worden.

Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit waarschuwingslampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Uw auto kan dan niet gestart worden. Neem zo snel mogelijk contact op met een CITROËN-dealer.

Starten / afzetten van de motor

Starten

De parkeerrem moet zijn aangetrokken.

► Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand, trap het koppelingspedaal volledig in en houd het pedaal ingetrapt totdat de motor start.

► Zet bij een automatische transmissie de keuzeschakelaar van de transmissie in stand P en trap het rempedaal in.

Met de conventionele sleutel/Met de sleutel met afstandsbediening

1.

Stand Stop .

2.

Stand Contact AAN .

3.

Stand Starten .

► Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering.

► Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het stuurwiel en de sleutel te draaien.

In bepaalde gevallen moet u flink aan het stuurwiel draaien om de wielen vrij te krijgen

(bijvoorbeeld als de wielen naar het trottoir zijn gestuurd).

6

141

142

Rijden

► Draai de sleutel in stand 2 (contact aan) om de motor te laten voorgloeien.

► Wacht totdat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel uit gaat en draai dan de sleutel in stand 3 zonder het gaspedaal in te drukken om de startmotor in te schakelen totdat de motor start. Zodra de motor start, laat u de sleutel los, zodat deze teruggaat naar stand 2 .

Het waarschuwingslampje gaat niet branden als de motor al op bedrijfstemperatuur is.

Onder sommige weersomstandigheden moeten de volgende aanbevelingen worden gevolgd:

– Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien.

– Bij winterse omstandigheden blijft het waarschuwingslampje voor voorgloeien langer branden na het inschakelen van het contact.

Wacht met starten totdat het lampje uit is.

– Laat de motor onder extreem koude omstandigheden (temperatuur lager dan

-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien voordat u wegrijdt. Dit zorgt ervoor dat de mechanische onderdelen van de auto (motor en versnellingsbak) goed werken en langer meegaan.

Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!

Als de motor niet onmiddellijk start, zet dan het contact uit.

Wacht een paar seconden voordat u opnieuw probeert te starten. Als de motor ook na een aantal pogingen niet start, probeer dan niet langer de motor te starten: de startmotor en de motor kunnen dan beschadigd raken.

Met Keyless Entry and Start

► Zorg ervoor dat de afstandsbediening zich in de auto bevindt, in het detectiegebied.

► Druk op de toets " START/STOP ".

Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor start vrijwel direct.

Het waarschuwingslampje gaat niet branden als de motor al op bedrijfstemperatuur is. Bij sommige weersomstandigheden wordt aanbevolen om de volgende voorschriften te volgen:

– Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd meteen weg zonder de motor veel toeren te laten maken.

– Als het contact onder winterse omstandigheden wordt ingeschakeld, blijft het controlelampje voor voorgloeien langer branden.

Wacht totdat het lampje uit is voordat u de motor start.

– Laat de motor onder extreem koude omstandigheden (temperatuur lager dan -23

°C) gedurende 4 minuten stationair draaien voordat u wegrijdt. Dit zorgt ervoor dat de mechanische onderdelen van de auto (motor en versnellingsbak) goed werken en langer meegaan.

Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!

Als, bij een auto met dieselmotor , de temperatuur onder nul is, start de motor alleen wanneer het waarschuwingslampje voor het voorgloeien uit is.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden nadat u op de toets "START/STOP" hebt gedrukt, moet u het rem- of het koppelingspedaal ingetrapt houden totdat het waarschuwingslampje dooft.

Druk niet nogmaals op de toets "START/STOP" voordat de motor draait.

De afstandsbediening van het "Keyless

Entry and Start"-systeem moet zich binnen het detectiegebied bevinden.

Verlaat de auto nooit bij draaiende motor terwijl u de afstandsbediening op zak hebt.

Als de afstandsbediening zich buiten het detectiegebied bevindt, wordt er een melding weergegeven.

Als u dan de motor wilt starten, moet u ervoor zorgen dat de afstandsbediening zich binnen het gebied bevindt.

Als er niet aan alle voorwaarden voor het starten wordt voldaan, wordt er een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. In sommige gevallen moet het stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl de toets "START/

STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te ontgrendelen. Er wordt een melding weergegeven.

Uitschakelen

Met de conventionele sleutel/Met de sleutel met afstandsbediening

► Zet de auto stil.

► Draai de sleutel volledig naar stand 1 (Stop) en verwijder deze vervolgens uit het contact.

► Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het blokkeert.

Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot.

Als de afstandsbediening zich buiten het detectiegebied bevindt, wordt er een melding weergegeven.

Als u dan de motor wilt starten, moet u ervoor zorgen dat de afstandsbediening zich binnen het gebied bevindt.

Als er niet aan alle voorwaarden voor het starten wordt voldaan, wordt er een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. In sommige gevallen moet het stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl de toets "START/

STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te ontgrendelen. Er wordt een melding weergegeven.

Uitschakelen

Met de conventionele sleutel/Met de sleutel met afstandsbediening

► Zet de auto stil.

► Draai de sleutel volledig naar stand 1 (Stop) en verwijder deze vervolgens uit het contact.

► Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het blokkeert.

Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot.

► Controleer of de parkeerrem goed is aangetrokken, met name als de auto op een helling staat.

Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan de controle over de auto kunnen verliezen.

Verlaat om veiligheidsredenen nooit de auto, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de afstandsbediening mee te nemen.

Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel of de afstandsbediening: dit kan namelijk storingen met het contactslot veroorzaken.

Sleutel vergeten

Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.

Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact) van het contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch worden afgezet.

Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.

Rijden

Met Keyless Entry and Start

► Zet de auto stil.

► Druk op de toets " START/STOP " terwijl de afstandsbediening zich in het detectiegebied bevindt.

De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld.

Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet.

6

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:

– gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht,

– leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kunnen de bediening van de pedalen en de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.

De door CITROËN goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.

Starten / afzetten van de elektromotor

Starten

De keuzehendel moet in stand P staan.

► Wanneer u een gewone sleutel of afstandsbediening gebruikt, trap het rempedaal in en draai de sleutel in stand 3 totdat de motor start,

143

144

Rijden zonder het gaspedaal in te trappen. Zodra de motor start, laat u de sleutel los, zodat deze teruggaat naar stand 2 .

► Wanneer u Keyless Entry and Start gebruikt, trap dan het rempedaal in en druk kort op de knop

" START/STOP ".

► Houd het rempedaal ingetrapt totdat het controlelampje READY gaat branden en u een geluidssignaal hoort, om aan te geven dat u met de auto kunt gaan rijden.

► Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer stand

D of R .

► Laat het rempedaal los en geef gas.

Bij het starten gaan de lampjes van het instrumentenpaneel branden en slaat de naald van de vermogensmeter één keer volledig uit. Deze gaat vervolgens naar de neutraalstand. De stuurkolom wordt automatisch ontgrendeld (u kunt een geluid horen en voelen dat het stuurwiel beweegt).

Uitschakelen

► Wanneer u een gewone sleutel of sleutel met afstandsbediening gebruikt, draai dan de sleutel helemaal in stand 1 (Stop) .

► Als u Keyless Entry and Start gebruikt, druk dan op de toets " START/STOP ".

Controleer voordat u uit de auto stapt of:

– De transmissie in stand P staat.

– Het controlelampje READY niet brandt.

De transmissie wordt automatisch in stand P gezet wanneer de motor wordt afgezet of wanneer het bestuurdersportier wordt geopend.

Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl er niet aan de vereiste voorwaarden voor het afzetten is voldaan, hoort u een geluidssignaal en wordt er een waarschuwingsmelding weergegeven.

Bijzonderheid Keyless Entry and Start

Contact inschakelen zonder de motor te starten

Wanneer de elektronische sleutel van het

"Keyless Entry and Start"-systeem zich in de auto bevindt, kunt u op de toets " START/STOP " drukken zonder een van de pedalen in te trappen om het contact aan te zetten.

► Druk nogmaals op deze toets om het contact af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.

Noodprocedure voor het starten

Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer waarmee de motor kan worden gestart als het systeem de sleutel niet waarneemt in de detectiezone of als de batterij van de elektronische sleutel leeg is.

► Houd de afstandsbediening tegen de noodsleutellezer.

► Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in.

► Selecteer bij een auto met een automatische transmissie of selectiehendel (elektrisch) stand P en trap vervolgens het rempedaal in.

► Druk op de toets " START/STOP ".

De motor wordt gestart.

Afstandsbediening niet herkend

Als de afstandsbediening zich niet meer in het detectiegebied bevindt, verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel als een portier wordt gesloten of bij een poging om de motor af te zetten.

► Druk ongeveer 3 seconden op de toets " START/

STOP " om het afzetten van de motor te bevestigen en neem dan contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Geforceerd afzetten (ook wel noodprocedure voor afzetten genoemd)

Uitsluitend in noodgevallen kan de motor geforceerd worden uitgeschakeld (zelfs tijdens het rijden).

► Houd daarvoor de toets " START/STOP " ongeveer 5 seconden ingedrukt.

In dit geval wordt de stuurkolom vergrendeld zodra de auto stilstaat.

Modus "Key off"

Met de modus " Key off " kunt u de auto vergrendelen terwijl u de motor laat draaien als de sleutel of de Keyless Entry and Start -afstandsbediening niet in de auto aanwezig is.

In deze modus blijven elektrische voorzieningen werken, zodat ze thermisch comfort en veiligheid kunnen blijven bieden en bepaalde systemen van de auto kunnen blijven werken.

► U kunt deze modus in- of uitschakelen door op deze toets te drukken (het controlelampje van de toets gaat branden wanneer de modus is ingeschakeld).

Bij een auto met elektromotor blijft deze modus ongeveer 10 minuten actief nadat de auto is vergrendeld.

Modus "Key off"

Met de modus " Key off " kunt u de auto vergrendelen terwijl u de motor laat draaien als de sleutel of de Keyless Entry and Start -afstandsbediening niet in de auto aanwezig is.

In deze modus blijven elektrische voorzieningen werken, zodat ze thermisch comfort en veiligheid kunnen blijven bieden en bepaalde systemen van de auto kunnen blijven werken.

► U kunt deze modus in- of uitschakelen door op deze toets te drukken (het controlelampje van de toets gaat branden wanneer de modus is ingeschakeld).

Bij een auto met elektromotor blijft deze modus ongeveer 10 minuten actief nadat de auto is vergrendeld.

Handbediende parkeerrem

Aantrekken

► Trap het rempedaal in en trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.

Vrijzetten (op vlakke ondergrond)

► Houd het rempedaal ingetrapt, trek de parkeerremhendel iets omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hendel geheel omlaag.

Als dit waarschuwingslampje tijdens het rijden brandt in combinatie met een geluidssignaal en een melding, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.

Stuur bij het parkeren op een helling, zeker wanneer de auto zwaar is beladen, de voorwielen in de richting van het trottoir en trek vervolgens de parkeerrem aan.

Door het rempedaal in te trappen kan de handbediende parkeerrem gemakkelijker worden aangetrokken en vrijgezet.

Schakel bij een handgeschakelde versnellingsbak een versnelling in en zet het contact uit.

Selecteer bij een automatische transmissie de stand P en zet vervolgens het contact uit.

Rijden

Elektrische parkeerrem

In de automatische stand trekt dit systeem de parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet en zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto wegrijdt.

Altijd met draaiende motor:

► Trek de parkeerrem aan door kort aan de bedieningshendel te trekken.

► Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de hendel te duwen terwijl u het rempedaal intrapt.

Standaard is de automatische werking geactiveerd.

Deze automatische werking kan in bepaalde situaties worden uitgeschakeld.

Controlelampje

Dit controlelampje gaat branden op zowel het instrumentenpaneel als de bediening om te bevestigen dat de parkeerrem is aangetrokken, in combinatie met de melding " Parkeerrem aangetrokken ".

Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat de parkeerrem is vrijgegeven, in combinatie met de melding " Parkeerrem vrijgegeven ".

6

145

146

Rijden

Het controlelampje knippert in reactie op een verzoek om de parkeerrem handmatig in of uit te schakelen.

Bij een lege accu werkt de elektrische parkeerrem niet meer.

Als de parkeerrem niet is ingeschakeld bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak, moet u uit veiligheidsoverwegingen een versnelling inschakelen om te voorkomen dat de auto wegrolt.

Als de parkeerrem niet is aangetrokken bij een auto met een automatische transmissie of een keuzeschakelaar van de transmissie (elektrische auto), moet u uit veiligheidsoverwegingen het meegeleverde wielblok tegen een van de wielen plaatsen om te voorkomen dat de auto wegrolt.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Controleer voordat u de auto verlaat of de parkeerrem is aangetrokken: de controlelampjes voor de parkeerrem op het instrumentenpaneel en de hendel moeten permanent branden.

Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en wordt er een melding weergegeven als het bestuurdersportier wordt geopend.

Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.

Wanneer de auto staat geparkeerd op een steile helling, de auto zwaar beladen is of als een aanhanger wordt getrokken

Bij een handgeschakelde versnellingsbak draait u de wielen naar de stoeprand toe en schakelt u een versnelling in.

Bij een automatische transmissie of keuzeschakelaar draait u de wielen naar de stoeprand toe en zet u de transmissie in stand P .

Als er een aanhangwagen is aangekoppeld, mag het hellingspercentage bij het parkeren niet hoger zijn dan 12%.

Handbediende werking

Handmatig vrijzetten

Contact aan of draaiende motor:

► Trap het rempedaal in.

► Houd het rempedaal ingetrapt en druk kort op de hendel.

Als het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en wordt er een melding weergegeven.

Handmatig aantrekken

Bij stilstaande auto:

► Trek kort aan de hendel.

Het controlelampje van de hendel gaat knipperen om het verzoek te bevestigen.

Automatische werking

Automatisch vrijzetten

Controleer eerst of de motor draait en het bestuurdersportier is gesloten.

De elektrische parkeerrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.

Bij een handgeschakelde versnellingsbak

► Trap het koppelingspedaal volledig in en schakel de eerste versnelling of de achteruitversnelling in.

► Geef gas en laat het koppelingspedaal opkomen.

Bij een automatische transmissie

► Trap het rempedaal in.

► Selecteer stand D , M of R .

► Laat het rempedaal los en geef gas.

Met een keuzeschakelaar

► Trap het rempedaal in.

► Selecteer stand D , B of R .

► Laat het rempedaal los en geef gas.

Als de parkeerrem bij een auto met een automatische transmissie of een keuzeschakelaar voor de transmissie (elektrische auto) niet automatisch wordt vrijgezet, controleer dan of de voorportieren goed zijn gesloten.

Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in. De parkeerrem kan dan worden vrijgezet.

Automatisch aantrekken

Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken als u de motor afzet.

De parkeerrem wordt niet automatisch aangetrokken als de auto afslaat of de

STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt ingeschakeld.

In de automatische stand kan de parkeerrem op elk moment handmatig met de hendel worden aangetrokken of vrijgezet.

Bijzonderheden

De auto met draaiende motor op zijn plaats houden

Trek kort aan de hendel om de auto met draaiende motor op zijn plaats te houden.

auto) niet automatisch wordt vrijgezet, controleer dan of de voorportieren goed zijn gesloten.

Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in. De parkeerrem kan dan worden vrijgezet.

Automatisch aantrekken

Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken als u de motor afzet.

De parkeerrem wordt niet automatisch aangetrokken als de auto afslaat of de

STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt ingeschakeld.

In de automatische stand kan de parkeerrem op elk moment handmatig met de hendel worden aangetrokken of vrijgezet.

Bijzonderheden

De auto met draaiende motor op zijn plaats houden

Trek kort aan de hendel om de auto met draaiende motor op zijn plaats te houden.

Rijden

De auto parkeren met vrijgezette parkeerrem

Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij u af om de parkeerrem aan te trekken.

Voorkom dat de auto wegrolt door de versnellingsbak in een versnelling te zetten of wielblokken tegen een van de wielen te plaatsen.

Bij een auto met een automatische transmissie of een keuzeschakelaar van de transmissie (elektrische auto) wordt stand P automatisch geselecteerd als het contact wordt afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de vrijloop .

Bij een automatische transmissie of een selectiehendel (elektrisch): als u het bestuurdersportier opent terwijl stand N is ingeschakeld, dan klinkt er een geluidssignaal en wordt stand P ingeschakeld. Het geluidssignaal stopt wanneer het bestuurdersportier is gesloten.

Automatische werking uitschakelen

Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij zeer koud weer, bij het trekken van een aanhanger of bij slepen, moet de automatische werking van het systeem worden uitgeschakeld.

► Start de motor.

► Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te trekken als deze is vrijgezet.

► Laat het rempedaal volledig los.

► Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden ingedrukt in de richting voor het vrijzetten.

► Laat de hendel los.

► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.

► Trek de hendel 2 seconden in de richting voor inschakelen.

Dit controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden om te bevestigen dat de automatische functies zijn uitgeschakeld.

► Laat de hendel en het rempedaal los.

Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen handmatig met behulp van de hendel worden aangetrokken en vrijgezet.

► Herhaal deze procedure voor het inschakelen van de automatische werking (bevestigd door het doven van het controlelampje op het instrumentenpaneel).

6

147

148

Rijden

Noodremfunctie

Als de auto niet goed afremt met het rempedaal of in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als de bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles

(indien toegestaan)) kan de auto worden afgeremd door aan de hendel van de elektrische parkeerrem te trekken. De auto blijft afremmen zolang de hendel omhoog wordt getrokken; het afremmen stopt zodra de hendel wordt losgelaten.

De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.

Bij een storing in het systeem van de noodremfunctie verschijnt de melding " Parkeerrem defect " op het instrumentenpaneel.

Bij een storing in de ABS- en

DSC-systemen, aangegeven door het branden van een of beide waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de auto niet meer worden gegarandeerd.

► Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel blijft door de hendel van de elektrische parkeerrem herhaaldelijk aan te trekken en los te laten totdat de auto volledig tot stilstand is gekomen.

Hill Start Assist

Dit systeem houdt de auto bij het wegrijden op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.

Het systeem is alleen actief onder de volgende voorwaarden:

– De auto staat volledig stil met het rempedaal ingedrukt.

– Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.

– Het bestuurdersportier is gesloten.

Verlaat de auto niet in de korte periode dat de Hill Start Assist in werking is.

Als iemand uit de auto moet stappen terwijl de motor draait, trek dan de parkeerrem handmatig aan. Controleer vervolgens of het controlelampje van de parkeerrem en het controlelampje P in de hendel van de elektrische parkeerrem permanent branden.

De functie Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem wordt aangetrokken om de auto op zijn plaats te houden, wordt de werking van de functie onderbroken.

Wanneer uw auto is uitgerust met een automatische transmissie en u met een zwaar beladen auto moet wegrijden op een steile helling (hellingopwaarts of -afwaarts), houd dan het rempedaal ingetrapt , selecteer de stand D , zet de parkeerrem vrij en laat vervolgens het rempedaal weer los.

Werking

Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer de bestuurder het rempedaal loslaat:

– Als de eerste versnelling of de neutraalstand is geselecteerd bij een handgeschakelde versnellingsbak.

– Als stand D of M is geselecteerd bij een automatische transmissie.

– Als stand D of B is geselecteerd met de keuzeschakelaar van de transmissie (elektrische auto).

Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden als de bestuurder het rempedaal loslaat.

Storing

Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Handgeschakelde

6-versnellingsbak

Inschakelen van de 5

e

of de 6

e

versnelling

► Beweeg de selectiehendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen.

Wanneer u dit niet doet, dan kan de versnellingsbak permanent beschadigd raken (per ongeluk schakelen naar de 3 e of 4 e versnelling).

Storing

Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Handgeschakelde

6-versnellingsbak

Inschakelen van de 5

e

of de 6

e

versnelling

► Beweeg de selectiehendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen.

Wanneer u dit niet doet, dan kan de versnellingsbak permanent beschadigd raken (per ongeluk schakelen naar de 3 e of 4 e versnelling).

De achteruitversnelling inschakelen

► Zet de ring onder de knop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.

Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken:

– zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,

– trap het koppelingspedaal in.

Schakelindicator

(Afhankelijk van de motor)

Rijden

Dit systeem is ontwikkeld om het brandstofverbruik te verminderen door de meest geschikte versnelling aan te bevelen.

Werking

Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitvoering van de auto kan het systeem u adviseren

één of meer versnellingen op te schakelen.

De schakeladviezen hoeft u echter niet op te volgen.

De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.

Het systeem kan niet worden uitgeschakeld.

Bij bepaalde BlueHDi-dieseluitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem u onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten (weergave van de letter N op het instrumentenpaneel), zodat de motor tijdelijk kan worden uitgeschakeld (STOP-stand van de Stop &

Start).

Bij auto's met een automatische transmissie werkt dit systeem alleen in de handbediende stand.

De informatie wordt in de vorm van een pijl omhoog of omlaag in combinatie met het nummer van de geadviseerde versnelling op het instrumentenpaneel weergegeven.

6

149

150

Rijden

Het systeem past de schakelinstructies aan de rijomstandigheden (zoals helling, belasting) en de rijstijl (zoals gevraagd vermogen, accelereren, remmen) aan.

Het systeem zal u nooit adviseren om:

– De eerste versnelling in te schakelen.

– de achteruitversnelling in te schakelen.

Automatische transmissie

Automatische transmissie (6 of 8 versnellingen), het schakelen wordt elektronisch aangestuurd. De transmissie biedt ook de mogelijkheid handmatig sequentieel te schakelen met de schakelflippers aan de stuurkolom.

Keuzeschakelaar

Wanneer u de keuzeschakelaar draait, raden wij u uit veiligheidsoverwegingen aan om het rempedaal ingedrukt te houden.

P.

Parkeren.

R.

Achteruitversnelling.

N.

Neutraalstand.

D.

Rijden (automatisch schakelen).

M.

Handmatig (handmatig schakelen met sequentieel schakelen tussen de versnellingen).

De stand N kunt u gebruiken in een file of bij het wassen van de auto in een automatische wasstraat.

Informatie op het instrumentenpaneel

Schakelaars op of rondom het stuurwiel

► Trek de rechterflipper " + " of linkerflipper " " naar u toe om op of terug te schakelen.

Met de schakelaars op of rondom het stuurwiel kunt u de neutraalstand niet selecteren en de achteruitversnelling niet in- en uitschakelen.

Wanneer u de selectiehendel verplaatst of op toets M drukt, worden de betreffende versnelling en het controlelampje op het instrumentenpaneel weergegeven.

Het symbool wordt weergegeven bij een ongeldige waarde.

► Als de melding " Voet op het rempedaal " op het instrumentenpaneel wordt weergegeven, moet u het rempedaal stevig indrukken.

De auto starten

► Trap het rempedaal in en selecteer stand

P .

► Start de motor.

Als er niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel.

► Zet de parkeerrem vrij, tenzij deze in de automatische stand staat (met elektrische parkeerrem).

► Selecteer stand R , N of D .

Als u op een steile helling wegrijdt met een zwaar beladen auto, trap dan het rempedaal in , selecteer stand D , zet de parkeerrem vrij, tenzij deze in de automatische stand staat (bij een elektrische parkeerrem), en laat het rempedaal los.

► Laat het rempedaal geleidelijk los.

Of

► Accelereer geleidelijk om de elektrische parkeerrem vrij te zetten (als deze in de automatische stand staat).

De auto begint onmiddellijk te rijden.

Als P wordt weergegeven op het instrumentenpaneel terwijl de keuzeschakelaar in een andere stand staat, dient u de keuzeschakelaar in stand P te zetten om te kunnen starten.

Als stand N tijdens het rijden per ongeluk wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, selecteer stand D en trap het gaspedaal weer in.

Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en stand R , D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet wordt ingetrapt.

Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter.

Verlaat om veiligheidsredenen nooit de auto, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel of afstandsbediening mee te nemen.

Schakel de parkeerrem in en selecteer stand

P als er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij een draaiende motor.

Probeer een auto met een automatische transmissie nooit aan te duwen of te slepen om de motor te starten.

Automatische werking

► Selecteer stand D om de transmissie automatisch te laten schakelen.

De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand; u hoeft zelf niet te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto.

► Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de transmissie te wijzigen trapt u het gaspedaal volledig in (kickdown).

De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximum toerental bereikt.

Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug voor een betere motorremwerking.

Rijden

Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.

Selecteer nooit stand N als de auto rijdt.

Selecteer nooit stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.

Tijdelijk handmatig schakelen

U kunt tijdelijk zelf schakelen met de flippers " + " en " ” aan het stuurwiel. Als het motortoerental het toestaat, wordt de gevraagde versnelling ingeschakeld.

Dankzij deze functie kunt u anticiperen op bepaalde situaties, zoals het inhalen van een andere auto of het naderen van een bocht.

Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt worden, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand.

Kruipen (bewegen zonder het gaspedaal te gebruiken)

Dankzij deze functie kan de auto bij een lage snelheid gemakkelijker worden bediend (inparkeren, file rijden enz.).

Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet en stand D , M of R is geselecteerd, zet de auto zich langzaam in beweging zodra u het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal intrapt).

Vanwege de veiligheid mag u de auto nooit met draaiende motor verlaten en de portieren sluiten.

6

151

152

Rijden

Handmatig schakelen

► Druk op toets M met de selectiehendel in stand D om sequentieel met 6 of 8 versnellingen te schakelen.

Het controlelampje van de toets gaat branden.

► Bedien de flipper " + " of " " aan de stuurkolom.

M wordt weergegeven en op het instrumentenpaneel worden de achtereenvolgend ingeschakelde versnellingen weergegeven.

► U kunt op elk moment weer overschakelen op de automatische werking door weer op toets M te drukken.

Het controlelampje van de toets gaat uit.

In de handmatige stand hoeft u het gaspedaal niet los te laten terwijl u schakelt.

Schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan.

Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.

Als de auto stilstaat of langzaam rijdt, kiest de transmissie automatisch stand M1 .

Rem af op de motor om uw snelheid te verlagen als u van een steile helling rijdt

(terugschakelen of een lagere versnelling kiezen), om de remmen te sparen.

Voortdurend remmen kan leiden tot oververhitting van de remmen, met de kans dat het remsysteem beschadigd raakt of niet meer werkt.

Rem alleen als dit noodzakelijk is om snelheid te minderen of te stoppen.

Afhankelijk van de weg kunt u soms beter handmatig schakelen (bijvoorbeeld op een bergweg).

De automatische stand is niet altijd geschikt en bovendien kunt u dan niet op de motor remmen.

Ongeldige waarde bij handmatig schakelen

Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de keuzeschakelaar bevindt zich tussen twee standen in).

► Zet de keuzeschakelaar "goed" in de gewenste stand.

De auto afzetten

Voordat u de motor afzet, moet u stand P selecteren en daarna de parkeerrem aantrekken (tenzij deze in de automatische stand staat (met elektrische parkeerrem)) om de auto tegen wegrollen te beveiligen.

Controleer of stand P inderdaad is geselecteerd en of de elektrische parkeerrem automatisch is aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan handmatig aan.

De betreffende controlelampjes van de selectiehendel of de keuzeschakelaar van de transmissie en de hendel van de elektrische parkeerrem, en de lampjes op het instrumentenpaneel moeten branden.

U kunt bij het selecteren van stand P een zwaar punt voelen.

Als stand P niet is geselecteerd, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of ongeveer

45 seconden na het afzetten van het contact een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.

► Zet de transmissie in stand P ; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.

Als u op een steile helling staat met een zwaar beladen auto, trap dan het rempedaal in , selecteer stand P , trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de automatische stand staat (bij een elektrische parkeerrem), en laat het rempedaal los.

Controleer voordat u uitstapt altijd of stand P is geselecteerd.

Storing

Met het contact aan wordt er een melding op het instrumentenpaneel weergegeven om een storing in de transmissie aan te geven.

De transmissie werkt dan met een noodprogramma en de 3 e versnelling blijft ingeschakeld. Tijdens het schakelen van P naar R en van N naar R is het mogelijk dat u een behoorlijke schok voelt (deze heeft geen gevolgen voor de transmissie).

Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

De transmissie kan beschadigd raken:

– Wanneer het gaspedaal en het rempedaal tegelijkertijd worden ingetrapt.

– Wanneer er een probleem met de accu is waardoor de keuzeschakelaar geforceerd vanuit stand P naar een andere stand wordt bewogen.

Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een automatische transmissie niet toegestaan.

De transmissie werkt dan met een noodprogramma en de 3 e versnelling blijft ingeschakeld. Tijdens het schakelen van P naar R en van N naar R is het mogelijk dat u een behoorlijke schok voelt (deze heeft geen gevolgen voor de transmissie).

Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

De transmissie kan beschadigd raken:

– Wanneer het gaspedaal en het rempedaal tegelijkertijd worden ingetrapt.

– Wanneer er een probleem met de accu is waardoor de keuzeschakelaar geforceerd vanuit stand P naar een andere stand wordt bewogen.

Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een automatische transmissie niet toegestaan.

Rijden

Selectiehendel (elektrisch)

(Elektrisch)

De keuzeschakelaar is een impulsselectieschakelaar met een functie voor regeneratief remmen.

Via de keuzeschakelaar van de transmissie of de keuzeschakelaar wordt de aandrijving geregeld op basis van de rijstijl, het wegprofiel en de belading van de auto.

Als het regeneratief remmen is geactiveerd, wordt ook het afremmen op de motor geregeld als het gaspedaal wordt losgelaten.

P.

Parkeerstand

Toets voor het parkeren van de auto: de voorwielen zijn geblokkeerd (de toets gaat branden om aan te geven dat deze stand is geactiveerd).

R.

Achteruitversnelling

Voor het inschakelen van de achteruitversnelling, met het rempedaal ingetrapt.

N.

Neutraal

Voor het verplaatsen van de auto met afgezet contact en om de auto in de vrijloop te laten rijden.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de vrijloop .

D.

Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit)

B.

Brake (regeneratief remmen)

Regeneratief remmen (de toets gaat branden om aan te geven dat deze functie is ingeschakeld).

Informatie op het instrumentenpaneel

Wanneer het contact wordt aangezet, wordt de status van de keuzeschakelaar op het instrumentenpaneel weergegeven:

P : Parkeerstand.

R : Achteruitversnelling.

N : Neutraalstand.

D : Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit).

B : Brake (regeneratief remmen ingeschakeld).

Werking

► Beweeg de keuzeschakelaar of de selectiehendel een of twee keer naar voren ( N of R ) of naar achteren ( N of D ), indien nodig tot voorbij het weerstandspunt.

Als u bijvoorbeeld van P naar R wilt schakelen (met uw voet op het rempedaal), duwt u de schakelaar of hendel twee keer naar voren zonder het

6

153

154

Rijden weerstandspunt te passeren of één keer naar voren tot voorbij het weerstandspunt.

Regeneratief remmen

Met de Brake-functie en bij gas loslaten.

De Brake-functie bootst het afremmen op de motor na en laat de auto afremmen zonder dat de bestuurder het rempedaal hoeft in te trappen. De auto remt sneller af als de bestuurder het gaspedaal loslaat.

De energie die wordt teruggewonnen wanneer het gaspedaal wordt losgelaten, wordt dan gebruikt om de tractiebatterij bij te laden, waardoor de actieradius van de auto toeneemt.

De auto remt af, maar de remlichten gaan niet branden.

► Druk in stand D op toets B om de functie te activeren / deactiveren (de toets gaat branden wanneer de functie wordt geactiveerd).

D op het instrumentenpaneel wordt vervangen door

B .

De status van de functie wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.

In bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een volledig opgeladen tractiebatterij of extreme temperaturen) kan de mate van regeneratief remmen tijdelijk worden beperkt waardoor de auto minder sterk afremt.

De bestuurder moet goed op het verkeer letten en waar nodig altijd onmiddellijk het rempedaal kunnen intrappen.

Met het rempedaal

Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt, wint het intelligente remsysteem automatisch een deel van de energie terug, die vervolgens wordt gebruikt om de tractiebatterij op te laden.

Deze energieterugwinning zorgt ook dat de remblokken minder worden gebruikt en dus de slijtage wordt beperkt.

Het intrappen van het rempedaal kan anders aanvoelen dan bij een auto zonder regeneratief remsysteem.

Rijstanden (elektrische auto)

De rijstanden kunnen met de volgende schakelaar worden geselecteerd:

► Druk op de schakelaar om de standen op het instrumentenpaneel weer te geven en, afhankelijk van de uitvoering, op het scherm bij uitvoeringen met de MyCitroën Drive.

Bij het starten van de auto kan er geen stand worden geselecteerd zolang het controlelampje

READY brandt.

Wanneer de melding verdwijnt, is de geselecteerde stand geactiveerd en wordt deze op het instrumentenpaneel weergegeven (behalve bij de stand Normaal ).

Elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt standaard de stand Normaal geselecteerd.

Normaal

Deze stand optimaliseert de actieradius en rijprestaties.

Voor maximaal koppel en vermogen moet u het gaspedaal volledig intrappen.

Eco

Het energieverbruik wordt geoptimaliseerd door het vermogen van de verwarming en airconditioning

(zonder ze uit te schakelen) te verlagen en het motorkoppel en -vermogen te beperken.

Power

Geeft vergelijkbare rijprestaties bij maximale belasting (maximaal voertuiggewicht) als wanneer de stand Normaal is ingeschakeld en de auto onbelast is.

Stop & Start

De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enzovoort). De motor wordt automatisch opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden.

De functie is perfect afgestemd op gebruik in de stad en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

De functie heeft geen invloed op de werking van belangrijke functies van de auto, zoals met name het remsysteem.

Rijden op een overstroomde weg

Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u over een overstroomde weg moet rijden.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer rijadviezen , met name over het rijden op overstroomde wegen.

Eco

Het energieverbruik wordt geoptimaliseerd door het vermogen van de verwarming en airconditioning

(zonder ze uit te schakelen) te verlagen en het motorkoppel en -vermogen te beperken.

Power

Geeft vergelijkbare rijprestaties bij maximale belasting (maximaal voertuiggewicht) als wanneer de stand Normaal is ingeschakeld en de auto onbelast is.

Stop & Start

De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enzovoort). De motor wordt automatisch opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden.

De functie is perfect afgestemd op gebruik in de stad en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

De functie heeft geen invloed op de werking van belangrijke functies van de auto, zoals met name het remsysteem.

Rijden op een overstroomde weg

Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u over een overstroomde weg moet rijden.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer rijadviezen , met name over het rijden op overstroomde wegen.

Uitschakelen/weer inschakelen

Met audiosysteem

► U kunt het systeem met deze toets uit- of inschakelen.

Het controlelampje brandt als het systeem is uitgeschakeld .

Met touchscreen

De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden gewijzigd.

Als u het systeem met de motor in de

STOP-stand uitschakelt, dan wordt de motor direct opnieuw gestart.

Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld wanneer de bestuurder de motor start.

Rijden

Werking

Belangrijkste voorwaarden voor gebruik

– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.

– Het portier moet zijn gesloten.

– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn vastgemaakt.

– Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.

– De temperatuur van de motor moet binnen het nominale werkingsbereik liggen.

– De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C liggen.

De motor in stand-by (STOP-stand) zetten

De motor wordt automatisch in de stand-bystand gezet als de bestuurder aangeeft te willen stoppen:

Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak : als u bij een snelheid lager dan

20 km/h of wanneer de auto stilstaat (afhankelijk van de motor) de versnellingshendel in de neutraalstand zet en het koppelingspedaal loslaat.

Bij een auto met een automatische transmissie : als u het rempedaal intrapt of met de versnellingshendel in stand N terwijl de auto stilstaat.

Tijdteller

Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-bystand tijdens de rit is gebruikt. Elke keer wanneer u het contact inschakelt, wordt de tijdteller weer op nul gezet.

6

155

156

Rijden

Speciale gevallen:

De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan de voorwaarden voor de werking is voldaan en in de volgende gevallen:

– Op een steile helling (omhoog of omlaag).

– Als de auto sinds de laatste start (met de sleutel of de START/STOP -toets) niet sneller dan 10 km/h heeft gereden.

– Als de motor moet draaien om het interieur op een aangename temperatuur te houden.

– Als de ontwaseming is ingeschakeld.

In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden en gaat daarna uit.

Nadat de motor is gestart, is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft bereikt.

Tijdens parkeermanoeuvres werkt de

STOP-stand niet enkele seconden na het schakelen uit de achteruitversnelling of het draaien van het stuurwiel.

De motor opnieuw starten (START-stand)

De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra de bestuurder aangeeft weg te willen rijden:

Bij een handgeschakelde versnellingsbak : als het koppelingspedaal volledig wordt ingetrapt.

Bij een automatische transmissie :

– Met de transmissie in stand D of M : als het rempedaal wordt losgelaten.

– Met de transmissie in stand N en het rempedaal niet ingetrapt: als de transmissie in stand D of

M wordt gezet.

– Met de transmissie in stand P en het rempedaal ingetrapt: als de transmissie in stand R , N , D of

M wordt gezet.

– Achteruitversnelling ingeschakeld.

Speciale gevallen:

De motor wordt automatisch opnieuw gestart als er weer aan de voorwaarden voor de werking is voldaan en in de volgende gevallen:

– Bij een handgeschakelde versnellingsbak : als de snelheid van de auto hoger wordt dan 25 km/h of

3 km/h (afhankelijk van de motor).

– Bij een automatische transmissie , als de rijsnelheid hoger wordt dan 3 km/h.

In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden en gaat daarna uit.

Storingen

Afhankelijk van de uitvoering van de auto:

Bij een systeemstoring gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel knipperen.

Het waarschuwingslampje in deze toets knippert en er wordt een melding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

De auto slaat af in de STOP-stand.

Alle waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel gaan branden bij een storing.

Afhankelijk van de uitvoering kan er ook een waarschuwingsmelding worden weergegeven, waarbij u wordt verzocht om de keuzeschakelaar in stand N te zetten en het rempedaal in te trappen.

► Zet het contact af en start vervolgens de motor met de sleutel of de toets START/STOP .

12V-accu

Auto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.

Laat alle werkzaamheden alleen door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren

Bandenspanningscontrolesysteem

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.

Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset .

Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.

Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid van de bestuurder niet door het systeem kan worden vervangen.

Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om de bandenspanning regelmatig te controleren (ook die van het reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit gaat maken.

Het rijden met een te lage bandenspanning, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit):

– is nadelig voor de wegligging,

– verlengt de remweg,

– veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de banden,

– verhoogt het gemiddelde brandstofverbruik.

De voor de auto voorgeschreven bandenspanning vindt u op de sticker met de bandenspanningen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over voertuigidentificatie .

Bandenspanning controleren

De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan

10 km gereden met een beperkte snelheid).

Onder andere omstandigheden moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.

Sneeuwkettingen

Het systeem hoeft niet gereset te worden na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen.

Reservewiel

Het stalen reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor.

Waarschuwing te lage bandenspanning

U krijgt deze waarschuwing als dit waarschuwingslampje blijft branden in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitvoering, een melding.

► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.

► Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien.

Beperk u daarom niet alleen tot een visuele controle.

► Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset), controleer dan de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld.

Rijden

► Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.

► Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk van de uitvoering).

Wanneer er te langzaam wordt gereden, dan werkt het controlesysteem mogelijk niet optimaal.

De waarschuwing wordt niet meteen geactiveerd wanneer de bandenspanning plotseling daalt of bij een klapband. Het kan namelijk enkele minuten duren om de waarden van de snelheidssensoren van de wielen te analyseren.

De waarschuwing kan vertraagd worden weergegeven bij snelheden lager dan 40 km/h of bij een sportieve rijstijl.

De waarschuwing blijft actief tot het systeem wordt gereset.

Resetten

► Elke keer als u een of meerdere banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meerdere wielen, moet u het systeem resetten.

Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van

6

157

158

Rijden de auto en de waarden op de sticker met de bandenspanningen is.

Controleer de bandenspanning van de vier banden voordat u de resetprocedure uitvoert.

Het systeem geeft geen advies als de bandenspanning bij het resetten onjuist is.

Met toets op het dashboard

► Druk terwijl de auto stilstaat ongeveer 3 seconden op deze toets en laat de toets vervolgens los. Het resetten wordt bevestigd door een geluidssignaal.

Zonder toets op het dashboard

Terwijl de auto stilstaat, kan het systeem worden gereset via het configuratiemenu van de auto.

Storing

instrumentenpaneel branden.

De bandenspanning wordt dan niet meer gecontroleerd.

Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Rij- en parkeerhulpsystemen -

Algemene adviezen

Ondanks de aanwezigheid van rij- en parkeerhulpsystemen moet de bestuurder altijd alert blijven.

De bestuurder moet zich altijd aan de verkeersregels houden, moet onder alle omstandigheden de auto in zijn macht hebben en moet te allen tijde in staat zijn om de controle weer over te nemen. De bestuurder moet de snelheid aanpassen aan de weersomstandigheden, het verkeer en de staat van de weg.

Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om het verkeer en de afstand en de relatieve snelheid van andere voertuigen in de gaten te houden en om te anticiperen op handelingen van andere weggebruikers voordat de richtingaanwijzer wordt gebruikt en er van rijstrook wordt gewisseld.

Deze systemen maken het niet mogelijk dat natuurkundige wetten worden overschreden.

Rijhulpsystemen

De bestuurder moet beide handen op het stuurwiel houden, altijd de binnen- en buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten dicht bij de pedalen houden en iedere twee uur pauze nemen.

Parkeerhulpsystemen

Tijdens het manoeuvreren moet de bestuurder met name met de buitenspiegels de omgeving van de auto in de gaten houden.

Radar(s)

De werking van de radar(s), en die van bijbehorende functies, kan worden beïnvloed door opgehoopt vuil (zoals modder en ijs), onder slechte weersomstandigheden (bijvoorbeeld zware regenval of sneeuw) of als de bumpers beschadigd zijn.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats voordat de voorbumper wordt gespoten of de lak ervan wordt bijgewerkt. Bepaalde laksoorten kunnen de werking van de radar(s) beïnvloeden.

Rijhulpcamera

Deze camera en bijbehorende functies werken mogelijk minder goed of helemaal niet als het gedeelte van de voorruit vóór de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt met sneeuw, beschadigd of bedekt met een sticker is.

Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.

Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware regenval, dichte mist, sneeuw) en verblinding

(koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht) kunnen ook de detectieprestaties negatief beïnvloeden.

Wanneer de voorruit wordt vervangen, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats om de camera opnieuw te laten kalibreren; de werking van de bijbehorende rijhulpsystemen kan anders worden verstoord.

Overige camera’s

De beelden van de camera('s) op het touchscreen of het instrumentenpaneel kunnen door het terrein worden vervormd.

Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij zonnig weer of bij onvoldoende omgevingslicht kan het beeld donkerder en minder contrastrijk zijn.

De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.

Sensoren

De werking van de sensoren en de bijbehorende functies kan worden verstoord door omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en machines (zoals vrachtwagens of

Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.

Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware regenval, dichte mist, sneeuw) en verblinding

(koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht) kunnen ook de detectieprestaties negatief beïnvloeden.

Wanneer de voorruit wordt vervangen, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats om de camera opnieuw te laten kalibreren; de werking van de bijbehorende rijhulpsystemen kan anders worden verstoord.

Overige camera’s

De beelden van de camera('s) op het touchscreen of het instrumentenpaneel kunnen door het terrein worden vervormd.

Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij zonnig weer of bij onvoldoende omgevingslicht kan het beeld donkerder en minder contrastrijk zijn.

De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.

Sensoren

De werking van de sensoren en de bijbehorende functies kan worden verstoord door omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en machines (zoals vrachtwagens of drilboren), door de ophoping van sneeuw of dode bladeren op de weg, of bij beschadigde bumpers en spiegels.

Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn.

Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, wat niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.

De sensoren detecteren geen obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun (bomen, palen, draadhekken) zijn.

Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden.

Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.

Onderhoud

Reinig de bumpers, de spiegels en het gezichtsveld van de camera's regelmatig.

Houd het uiteinde van de hogedrukspuit tijdens het wassen van de auto op minimaal 30 cm van de radar, sensoren en camera's.

Matten / pedaalbekledingen

Het gebruik van matten of pedaalbekledingen die niet door CITROËN zijn goedgekeurd, kan de werking van de snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar hinderen.

Voorkom dat de pedalen blijven hangen:

– Controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.

– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Rijden

6

Snelheidseenheden

Als u in een ander land bent, controleer dan of de eenheid van snelheid die door het instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of km/h), overeenkomt met de in het land geldende eenheid.

Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de door het instrumentenpaneel gebruikte eenheid van snelheid zodat deze overeenkomt met de ter plaatse geldende eenheid.

Neem bij twijfel contact op met een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Head-up display

Systeem dat bepaalde informatie op een getint scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden.

159

Rijden

Informatie op het display Keuzeschakelaars

160

Als het head-up display is ingeschakeld, geeft het de volgende informatie weer:

A.

De rijsnelheid.

B.

De informatie van de snelheidsregelaar/-begrenzer.

C.

Indien de auto met deze systemen is uitgerust: informatie van de Distance Alert, waarschuwingen van het automatische noodremsysteem en aanwijzingen van het navigatiesysteem.

D.

Indien de auto met dit systeem is uitgerust: informatie van de snelheidsbegrenzer.

Zie de hoofdstukken over de audio- en telematicasystemen voor meer informatie over navigatie .

1.

Aan.

2.

Uit (lang indrukken).

3.

Lichtsterkte aanpassen.

4.

Weergavehoogte aanpassen.

Inschakelen / uitschakelen

► Druk bij draaiende motor op de toets 1 om het systeem in te schakelen en het projectiescherm uit te klappen.

► Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het projectiescherm in te klappen.

De systeemstatus wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact en wordt hersteld als de motor opnieuw wordt gestart.

In hoogte verstellen

► Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de knoppen 4 :

• omhoog om het display hoger af te stellen,

• omlaag om het display lager af te stellen.

Lichtsterkte aanpassen

► Stel bij een draaiende motor de lichtsterkte van het informatiedisplay in met de toetsen 3 :

• op de "zon" om de lichtsterkte te verhogen,

• op de "maan" om de lichtsterkte te verlagen.

Leg nooit voorwerpen rondom het projectiescherm (of in de uitsparing), om te voorkomen dat het bewegen en de goede werking van het scherm gehinderd worden.

Bij bepaalde weersomstandigheden (regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, enz.) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.

Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie hinderen.

Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microvezeldoekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, of een schoonmaak- of oplosmiddel, om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of dat de anti-reflecterende laag beschadigd raakt.

Dit systeem werkt bij draaiende motor en de instellingen worden opgeslagen bij het afzetten van het contact.

Snelheden opslaan

Met deze functie kunt u snelheden instellen en opslaan en daarna gebruiken voor de volgende twee systemen: de snelheidsbegrenzer

(beperkt de rijsnelheid van de auto) en de snelheidsregelaar (houdt een kruissnelheid aan).

U kunt voor beide systemen 6 snelheden opslaan.

Programmeren

De ingestelde drempelwaarden kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto met behulp van het touchscreen.

Bij bepaalde weersomstandigheden (regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, enz.) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.

Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie hinderen.

Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microvezeldoekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, of een schoonmaak- of oplosmiddel, om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of dat de anti-reflecterende laag beschadigd raakt.

Dit systeem werkt bij draaiende motor en de instellingen worden opgeslagen bij het afzetten van het contact.

► Selecteer de functie waarvoor u nieuwe snelheden wilt programmeren:

– snelheidsbegrenzer of

– snelheidsregelaar.

Snelheden opslaan

Met deze functie kunt u snelheden instellen en opslaan en daarna gebruiken voor de volgende twee systemen: de snelheidsbegrenzer

(beperkt de rijsnelheid van de auto) en de snelheidsregelaar (houdt een kruissnelheid aan).

U kunt voor beide systemen 6 snelheden opslaan.

Programmeren

De ingestelde drempelwaarden kunnen worden gewijzigd via het configuratiemenu van de auto met behulp van het touchscreen.

► Druk op de toets van de snelheid die u wilt wijzigen.

► Voer de nieuwe waarde in met de nummertoetsen en bevestig.

► Bevestig het opslaan van de wijzigingen en sluit het menu af.

U kunt de opgeslagen snelheden weergeven door op deze toets te drukken.

Rijden

Verkeersbordherkenning

Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen voor meer informatie.

Dit systeem geeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid weer op het instrumentenpaneel met behulp van:

– Door de camera gedetecteerde verkeersborden met een snelheidslimiet.

– Informatie over snelheidslimieten uit de kaartgegevens van het navigatiesysteem.

De kaarten van navigatiesystemen moeten regelmatig worden vernieuwd om nauwkeurige informatie over snelheidslimieten van het systeem te ontvangen.

De eenheid voor de snelheidslimieten (km/h of mph) hangt af van het land waarin u rijdt.

Houd hier rekening mee om te voorkomen dat u de snelheidslimiet overschrijdt.

6

161

162

Rijden

Het systeem kan in een ander land alleen goed werken als de eenheid van de snelheid die voor het instrumentenpaneel wordt gebruikt overeenkomt met die van het land waar u rijdt.

De verkeersbordherkenning is een rijhulpsysteem; het kan zijn dat het systeem niet altijd de juiste snelheidslimiet weergeeft.

De snelheidslimietborden langs of boven de weg hebben altijd prioriteit boven de door het systeem weergegeven snelheidslimieten.

Het systeem is bedoeld voor het detecteren van borden die aan de regels van het Verdrag van

Wenen voor verkeersborden voldoen.

Inschakelen/uitschakelen

De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden gewijzigd.

Informatie op het instrumentenpaneel

Head-up display

1.

Weergave van de snelheidslimiet

Weergave van de snelheid

Het systeem is actief, maar detecteert geen snelheidslimiet.

Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.

De bestuurder kan, als hij dat wil, zijn snelheid aanpassen op basis van de door het systeem geleverde gegevens.

Werkingslimieten

Het systeem houdt geen rekening met lagere snelheidslimieten die in de volgende gevallen van kracht kunnen zijn:

– Slecht weer (regen, sneeuw).

– Luchtvervuiling.

– Trekken van een aanhanger.

– Rijden met een noodreservewiel of sneeuwkettingen.

– Rijden met een band die met de bandenreparatieset is gerepareerd.

– Beginnende bestuurders.

Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk niet weer wanneer binnen een vooraf ingestelde tijd geen bord met snelheidslimiet wordt gedetecteerd, en in de volgende gevallen:

– Verkeersborden die afgeschermd, beschadigd of vervormd zijn, of die niet aan de norm voldoen.

– Verouderde of onjuiste kaartgegevens.

De ingestelde snelheid opslaan

Naast de Verkeersbordherkenning kan de bestuurder de weergegeven snelheid als snelheidsinstelling voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar gebruiken met behulp van de toets voor het opslaan van instellingen voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.

Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer , de snelheidsregelaar of de adaptieve snelheidsregelaar .

Stuurkolomschakelaars

1.

Selecteren van de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar

2.

De ingestelde snelheid opslaan

De ingestelde snelheid opslaan

Informatie op het instrumentenpaneel De ingestelde snelheid opslaan

Rijden

6

Naast de Verkeersbordherkenning kan de bestuurder de weergegeven snelheid als snelheidsinstelling voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar gebruiken met behulp van de toets voor het opslaan van instellingen voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.

Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer , de snelheidsregelaar of de adaptieve snelheidsregelaar .

Stuurkolomschakelaars

Head-up display

3.

Weergave van de snelheidslimiet.

4.

Verzoek om de snelheid op te slaan.

5.

Huidige ingestelde snelheid.

1.

Selecteren van de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar

2.

De ingestelde snelheid opslaan

► Schakel de snelheidsbegrenzer / snelheidsregelaar in.

De informatie over de snelheidsbegrenzer / snelheidsregelaar wordt weergegeven.

Bij de detectie van een verkeersbord met een andere snelheidslimiet geeft het systeem de waarde aan en knippert " MEM " enkele seconden; u kunt deze snelheid vervolgens als nieuwe snelheid opslaan.

Bij een verschil van minder dan 9 km/h tussen de ingestelde snelheid en de door de

Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid wordt het symbool " MEM " niet weergegeven.

Afhankelijk van de omstandigheden kunnen verschillende snelheden worden weergegeven.

► Druk één keer op toets 2 om de voorgestelde snelheid op te slaan.

Er wordt een bericht weergegeven om het verzoek te bevestigen.

► Druk toets 2 nogmaals in om te bevestigen en deze snelheid als nieuwe snelheid op te slaan.

Het display keert terug naar de vorige weergave.

163

164

Rijden

Snelheidsbegrenzer

Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen voor meer informatie.

Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.

De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden ingeschakeld.

De minimale snelheid die ingesteld kan worden is

30 km/h.

De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over deze toets en de adaptieve snelheidsregelaar .

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het opslaan van snelheden .

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de snelheidslimietherkenning en in het bijzonder het opslaan van de weergegeven snelheidslimiet.

Schakelaars op of rondom het stuurwiel

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het opslaan van snelheden of over het

Verkeersbordherkenning .

Informatie op het instrumentenpaneel

1.

ON (stand LIMIT ) / OFF (stand 0 )

2.

Ingestelde snelheid verlagen

3.

Ingestelde snelheid verhogen

4.

Snelheidsbegrenzer onderbreken/hervatten met de eerder opgeslagen ingestelde snelheid

5.

Afhankelijk van de uitvoering:

Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten met de functie Opslaan van de snelheden of

Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld door de functie Verkeersbordherkenning

( MEM -display)

6.

Weergeven en instellen van de opgeslagen afstand tot de voorligger

Head-up display

7.

Snelheidsbegrenzer ingeschakeld / onderbroken.

8.

Snelheidsbegrenzer geselecteerd.

9.

Ingestelde snelheid.

Inschakelen / onderbreken

► Draai rolwiel 1 in de stand " LIMIT ": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (pauze).

► Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk dan op toets 4-II om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.

► Druk nogmaals op 4-II om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken (pauze).

Instellen van de snelheidslimiet

Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de snelheidsbegrenzer in te schakelen.

Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen uitgaande van de huidige snelheid van de auto:

► Voor stappen van +/- 1 km/h drukt u kort herhaaldelijk op 2-SET of 3-SET+ .

► Voor stappen van +/- 5 km/h houdt u 2-SET of

3-SET+ ingedrukt.

De snelheidslimiet wijzigen met behulp van de geprogrammeerde snelheden via het touchscreen:

► Druk op de 5-MEM om de geprogrammeerde snelheden weer te geven.

► Druk op de toets op het touchscreen voor de gewenste snelheid.

Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.

Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde snelheidslimiet.

Inschakelen / onderbreken

► Draai rolwiel 1 in de stand " LIMIT ": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (pauze).

► Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk dan op toets 4-II om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.

► Druk nogmaals op 4-II om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken (pauze).

Instellen van de snelheidslimiet

Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de snelheidsbegrenzer in te schakelen.

Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen uitgaande van de huidige snelheid van de auto:

► Voor stappen van +/- 1 km/h drukt u kort herhaaldelijk op 2-SET of 3-SET+ .

► Voor stappen van +/- 5 km/h houdt u 2-SET of

3-SET+ ingedrukt.

De snelheidslimiet wijzigen met behulp van de geprogrammeerde snelheden via het touchscreen:

► Druk op de 5-MEM om de geprogrammeerde snelheden weer te geven.

► Druk op de toets op het touchscreen voor de gewenste snelheid.

Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.

Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde snelheidslimiet.

U kunt de ingestelde snelheidslimiet aanpassen aan de snelheid die wordt voorgesteld door de functie

Verkeersbordherkenning op het instrumentenpaneel:

► Druk een keer op 5-MEM ; er wordt een melding weergegeven die het verzoek tot opslaan bevestigt.

► Druk opnieuw op 5-MEM om de voorgestelde snelheid op te slaan.

De nieuw ingestelde waarde voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel weergegeven.

De ingestelde snelheid tijdelijk overschrijden

► Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt overschrijden, trap dan het gaspedaal helemaal in.

De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Als deze een langere periode wordt overschreden, klinkt ter waarschuwing een geluidssignaal.

Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om weer terug te keren onder de ingestelde snelheid.

Als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden, maar dit komt niet door de bestuurder

(bijvoorbeeld op een steile helling), dan klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.

Zodra de rijsnelheid de ingestelde snelheid weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer ingeschakeld: de weergegeven ingestelde snelheid knippert niet meer.

Rijden

Uitschakelen

► Draai de knop 1 in de stand 0 : de informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer weergegeven.

Storing

Bij een storing worden streepjes knipperend en vervolgens permanent weergegeven in plaats van de ingestelde snelheid.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Snelheidsregelaar -

Specifieke adviezen

De snelheidsregelaar garandeert niet dat de wettelijke maximumsnelheid wordt nageleefd en dat een veilige afstand tussen voertuigen wordt aangehouden. De bestuurder blijft verantwoordelijk voor zijn/haar rijgedrag.

Gebruik voor ieders veiligheid de snelheidsregelaar alleen als de verkeerssituatie het toelaat dat met een constante snelheid gereden kan worden en dat een veilige afstand kan worden bewaard.

Blijf alert wanneer de snelheidsregelaar is ingeschakeld.

Wanneer u een van de toetsen voor het wijzigen van de ingestelde snelheid

6

165

166

Rijden ingedrukt houdt, kan de rijsnelheid plotseling veranderen.

Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem indien nodig om de rijsnelheid te verlagen.

Op een steile helling of bij het trekken van een zware aanhanger kan het voorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of vastgehouden.

Hoger dan de ingestelde snelheid

U kunt tijdelijk harder rijden dan de ingestelde snelheid door op het gaspedaal te drukken (de geprogrammeerde snelheid knippert).

Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de ingestelde snelheid (wanneer deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de weergave van de snelheid met knipperen).

Werkingslimieten

Gebruik het systeem nooit in de volgende situaties:

– In een stedelijk gebied met overstekende voetgangers.

– In druk verkeer.

– Op bochtige of steile wegen.

– Op gladde of overstroomde wegen.

– Bij slechte weersomstandigheden.

– Wanneer het zicht voor de bestuurder slecht is.

– Bij rijden op een racecircuit.

– Op een testbank.

– Bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.

Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.

Snelheidsregelaar

Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen en het hoofdstuk

Snelheidsregelaar - specifieke adviezen voor meer informatie.

Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder het gaspedaal te gebruiken.

De snelheidsregelaar moet handmatig worden ingeschakeld.

De auto moet met een snelheid van ten minste

40 km/h rijden.

Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de derde versnelling zijn ingeschakeld.

Bij een auto met een automatische transmissie moet stand D of minimaal de tweede versnelling in stand

M zijn ingeschakeld.

Bij een keuzeschakelaar moet stand D of B zijn geselecteerd.

Bij een auto met de functie Stop & Start blijft de snelheidsregelaar na het schakelen actief, ongeacht het type versnellingsbak.

Schakelaars op en rondom het stuurwiel

1.

ON (stand CRUISE ) / OFF (stand 0 )

2.

Snelheidsregelaar inschakelen met huidige rijsnelheid / ingestelde snelheid verlagen

3.

Snelheidsregelaar inschakelen met huidige rijsnelheid / ingestelde snelheid verhogen

4.

Snelheidsregelaar onderbreken / hervatten met eerder opgeslagen snelheid

5.

Afhankelijk van de uitvoering:

Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten met de functie Opslaan van de snelheden of

Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld door de functie Verkeersbordherkenning

( MEM -display)

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het opslaan van snelheden of over het

Verkeersbordherkenning .

Informatie op het instrumentenpaneel

Head-up display

6.

Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.

7.

Snelheidsregelaar geselecteerd

8.

Ingestelde snelheid.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het opslaan van snelheden of over het

Verkeersbordherkenning .

Informatie op het instrumentenpaneel

Head-up display

6.

Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.

7.

Snelheidsregelaar geselecteerd

8.

Ingestelde snelheid.

Inschakelen / onderbreken

► Draai rolwiel 1 in de stand " CRUISE ": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (pauze).

► Druk op toets 2-SET of 3-SET+ om de snelheidsregelaar in te schakelen en een snelheid op te slaan als de auto de gewenste snelheid heeft bereikt; de huidige snelheid van de auto wordt opgeslagen als de ingestelde snelheid.

► Laat het gaspedaal los.

► Druk nogmaals op toets 4-II om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).

► Druk nogmaals op toets 4-II om de snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).

De snelheidsregelaar kan ook tijdelijk worden onderbroken:

– door het rempedaal in te trappen.

– door bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak het koppelingspedaal in te trappen (afhankelijk van de motor).

– automatisch, als het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC) in werking treedt.

De ingestelde snelheid van de snelheidsregelaar wijzigen

De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.

Als u de ingestelde snelheid van de snelheidsregelaar wilt aanpassen op basis van de huidige snelheid van de auto:

► Voor stappen van +/- 1 km/h drukt u kort herhaaldelijk op 2-SET of 3-SET+ .

Rijden

► Voor stappen van +/- 5 km/h houdt u 2-SET of

3-SET+ ingedrukt.

Wanneer u 2-SET of 3-SET+ ingedrukt houdt, verandert de rijsnelheid snel.

Stel om veiligheidsredenen een snelheid in die niet al te veel afwijkt van de actuele rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto onverwacht gaat accelereren of vaart minderen.

De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van de geprogrammeerde snelheden en het touchscreen:

► Druk op de 5-MEM om de geprogrammeerde snelheden weer te geven.

► Druk op de toets op het touchscreen voor de gewenste snelheid.

Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.

Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde snelheid.

U kunt de ingestelde snelheid aanpassen aan de snelheid die door de functie Verkeersbordherkenning op het instrumentenpaneel wordt weergegeven:

► Druk een keer op 5-MEM ; er wordt een melding weergegeven die het verzoek tot opslaan bevestigt.

► Druk opnieuw op 5-MEM om de voorgestelde snelheid op te slaan.

De nieuw ingestelde waarde voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel weergegeven.

6

167

168

Rijden

Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid

Waar noodzakelijk (bijvoorbeeld bij een inhaalmanoeuvre) kunt u de ingestelde snelheid overschrijden door het gaspedaal in te trappen.

De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangehouden.

Wanneer de auto weer met de geprogrammeerde snelheid rijdt, neemt de snelheidsregelaar weer over en stopt de geprogrammeerde snelheid met knipperen.

Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto de ingestelde snelheid overschrijdt.

U moet dan mogelijk het rempedaal intrappen om de rijsnelheid te beperken. De werking van de snelheidsregelaar wordt dan automatisch onderbroken.

Druk op de toets 4 om het systeem opnieuw te activeren bij een rijsnelheid hoger dan 40 km/h.

Storing

Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde richting als uw auto rijden.

Bij een storing worden streepjes knipperend en vervolgens permanent weergegeven in plaats van de ingestelde snelheid.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Adaptieve snelheidsregelaar

Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen en het hoofdstuk

Snelheidsregelaar - specifieke adviezen .

Met behulp van dit systeem wordt automatisch de door de bestuurder ingestelde snelheid aangehouden

(snelheidsinstelling), terwijl voldoende afstand tot de voorligger wordt gehouden. Dit systeem regelt het accelereren en decelereren van de auto automatisch door alleen op de motor af te remmen (hetzelfde effect als bij het indrukken van de mintoets "-").

Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een langzamer voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de voorligger dichter nadert om het inhalen te vergemakkelijken; de ingestelde snelheid wordt hierbij niet overschreden.

Sommige voertuigen op de weg worden mogelijk niet goed gedetecteerd of verkeerd geïnterpreteerd door de radar (bijvoorbeeld een vrachtwagen), wat kan leiden tot een slechte inschatting van de afstand en het onjuist versnellen of afremmen van de auto.

Schakelaars op en rondom het stuurwiel

Uitschakelen

► Draai de knop 1 in de stand 0 : de informatie over de snelheidsregelaar wordt niet meer weergegeven.

Hiervoor is de auto voorzien van een radar in de voorbumper.

1.

ON (stand CRUISE ) / OFF (stand 0 )

2.

Activeren van de snelheidsregelaar met de actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde snelheid

3.

Activeren van de snelheidsregelaar met de actuele rijsnelheid/verhogen van de ingestelde snelheid

4.

Snelheidsregelaar onderbreken / hervatten met eerder opgeslagen snelheid

5.

Afhankelijk van de uitvoering:

Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten met de functie Opslaan van de snelheden of

Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld door de functie Verkeersbordherkenning

( MEM -display)

6.

Weergeven en instellen van de afstandsinstelling tot de voorligger

Gebruik

Het systeem activeren (onderbroken)

De adaptieve snelheidsregelaar moet worden geselecteerd in het menu " Rijverlichting/Auto ".

► Draai knop 1 omlaag in de stand CRUISE terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is klaar voor gebruik.

De snelheidsregelaar inschakelen en een snelheid selecteren

De rijsnelheid moet tussen 40 en 150 km/h liggen.

Rijden

1.

ON (stand CRUISE ) / OFF (stand 0 )

2.

Activeren van de snelheidsregelaar met de actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde snelheid

3.

Activeren van de snelheidsregelaar met de actuele rijsnelheid/verhogen van de ingestelde snelheid

4.

Snelheidsregelaar onderbreken / hervatten met eerder opgeslagen snelheid

5.

Afhankelijk van de uitvoering:

Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten met de functie Opslaan van de snelheden of

Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld door de functie Verkeersbordherkenning

( MEM -display)

6.

Weergeven en instellen van de afstandsinstelling tot de voorligger

Gebruik

Het systeem activeren (onderbroken)

De adaptieve snelheidsregelaar moet worden geselecteerd in het menu " Rijverlichting/Auto ".

► Draai knop 1 omlaag in de stand CRUISE terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is klaar voor gebruik.

De snelheidsregelaar inschakelen en een snelheid selecteren

De rijsnelheid moet tussen 40 en 150 km/h liggen.

Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de derde of vierde versnelling zijn ingeschakeld.

Bij een auto met een automatische transmissie moet stand D zijn geselecteerd of minimaal de tweede versnelling in stand M zijn ingeschakeld.

Bij een keuzeschakelaar moet stand D of B zijn geselecteerd.

Als de ingestelde snelheid hoger is dan

150 km/h, gaat de adaptieve snelheidsregelaar automatisch over op de conventionele snelheidsregelingsmodus (zonder automatische regeling van de afstand tot de voorligger).

► Druk op toetsen 2- SET of 3-SET+ : de huidige snelheid wordt de ingestelde snelheid (minimaal

40 km/h) en de snelheidsregelaar wordt meteen ingeschakeld.

► Druk op 3 voor het verhogen of 2 voor het verlagen van de ingestelde snelheid (in stappen van

5 km/h als de toets ingedrukt wordt gehouden).

snel.

Wanneer u toets 2-SET of 3-SET+ ingedrukt houdt, verandert de rijsnelheid

De snelheidsregeling onderbreken/hervatten

► Druk op 4-II of trap het rempedaal in. Wanneer u de snelheidsregeling wilt onderbreken, kunt u ook het volgende doen:

• Schakel van stand D naar N ,

• Houd het koppelingspedaal langer dan 10 seconden ingetrapt.

• Druk op de hendel van de elektrische parkeerrem.

► Druk op 4-II om de snelheidsregelaar weer in te schakelen. De snelheidsregelaar kan automatisch zijn onderbroken:

• Als een grenswaarde voor de afstand tot de voorligger wordt bereikt.

• Als de afstand tussen uw auto en de voorligger te klein wordt.

• Als de auto of de voorligger te langzaam gaat rijden.

• Als het ESC is geactiveerd.

Wanneer de bestuurder de snelheidsregelaar weer probeert in te schakelen nadat deze is onderbroken, dan wordt de melding "Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt" kort weergegeven zolang het niet mogelijk is om de snelheidsregelaar weer in te schakelen (niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).

Met de functie Verkeersbordherkenning of de functie voor het opslaan van op het instrumentenpaneel weergegeven snelheidslimieten om de ingestelde snelheid aan te passen.

► Druk op 5 -MEM om de snelheid te accepteren die het systeem op het instrumentenpaneel of touchscreen heeft voorgesteld en druk daarna nog een keer op de toets om te bevestigen.

6

169

170

Rijden

Om plotseling accelereren of decelereren van de auto te voorkomen is het raadzaam een snelheid te selecteren die dicht bij de actuele snelheid van uw auto ligt.

De afstand tot de voorligger wijzigen

► Druk op 6 om de drempelwaarden van de afstandsinstelling ("Ver", "Normaal" of "Dichtb.") weer te geven en druk nog een keer op de toets om een drempelwaarde te selecteren.

Na enkele seconden wordt de instelling geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij het afzetten van het contact.

De ingestelde snelheid tijdelijk overschrijden

► Trap het gaspedaal in. De afstandsregeling en de snelheidsregeling zijn gedeactiveerd zolang u blijft accelereren. De snelheid knippert op het instrumentenpaneel.

Het systeem uitschakelen

► Draai knop 1 omhoog naar stand 0 ( OFF ).

Informatie op het instrumentenpaneel

Head-up display

7.

Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.

8.

Snelheidsregelaar geselecteerd of bijstelfase van de wagensnelheid.

9.

Ingestelde snelheid.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het head-up display .

Meldingen en waarschuwingen

De weergave van deze meldingen of waarschuwingen is niet sequentieel.

“Cruise control onderbroken” of “Cruise control afgebroken” na een korte acceleratie door de bestuurder.

“Snelheidsregelaar actief”, geen auto gedetecteerd.

“Snelheidsregelaar actief”, auto gedetecteerd.

“Snelheidsregelaar actief en snelheid aangepast”, detectie van een voertuig dat zich te dicht vóór de auto bevindt of waarvan de snelheid lager ligt.

“Snelheidsregelaar actief en snelheid aangepast”, binnenkort automatische deactivering nadat een regelgevingslimiet is bereikt.

“Snelheidsregelaar onderbroken”, automatische deactivering nadat snelheidslimietaanpassing is overschreden en geen reactie van de bestuurder.

Werkingslimieten

Het regelingsbereik is beperkt tot een verschil van maximaal 30 km/h tussen de ingestelde snelheid en de snelheid van de voorligger.

Als het verschil groter is, wordt de werking van het systeem onderbroken als de afstand tot de voorligger te klein wordt.

De adaptieve snelheidsregelaar vermindert de rijsnelheid uitsluitend door af te remmen op de motor. Daardoor neemt de snelheid langzaam af, zoals dat ook gebeurt bij het loslaten van het gaspedaal.

De werking van het systeem wordt automatisch onderbroken:

– als de voorligger te sterk of te plotseling afremt en u zelf niet remt,

– als een voertuig invoegt tussen uw auto en uw voorligger,

– als het systeem de snelheid niet voldoende kan verminderen om een veilige afstand te bewaren, zoals in een steile afdaling.

Gevallen die niet door de radar worden gedetecteerd:

– Stilstaande voertuigen (file, autopech enz.).

– Tegemoetkomende voertuigen.

In de volgende situaties moet de bestuurder de snelheidsregeling onderbreken:

– Bij het rijden achter een smal voertuig.

Rijden als het verschil tussen de ingestelde snelheid van uw auto en de snelheid van de voorligger te groot wordt.

– Voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden.

Als het verschil tussen de ingestelde snelheid van uw auto en de snelheid van uw voorligger te groot wordt, kan het systeem de snelheid van uw auto niet meer aanpassen: de regelaar wordt automatisch uitgeschakeld.

– Voertuigen die een bocht in rijden.

– Voertuigen die plotseling van rijstrook wisselen.

Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de omstandigheden dit toelaten.

Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk de controle moet overnemen:

– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto en de voorligger.

– De voorligger remt zeer sterk af.

De adaptieve snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's nachts, ook bij mist en matige regen.

Storing

Bij een storing in de adaptieve snelheidsregelaar wordt u gewaarschuwd door een geluidssignaal en de melding "Storing functies hulp bij het rijden".

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Active Safety Brake met Collision Risk

Alert en Intelligente noodremassistentie

Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen voor meer informatie.

De functie remt de auto niet af via het remsysteem, maar alleen op de motor.

Het bereik van de adaptieve snelheidsregeling is beperkt: de snelheid wordt niet meer aangepast

6

171

172

Rijden

Dit systeem:

– Waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met de voorligger.

– Vermindert de snelheid van de auto om een aanrijding te voorkomen of de ernst van de aanrijding te beperken.

De snelheid wordt verlaagd met maximaal

25 km/h (uitvoeringen met alleen camera) of met maximaal 50 km/h (uitvoeringen met camera en radar).

Het systeem houdt tevens rekening met motorfietsen.

Het kan ook bij dieren reageren. Dieren (vooral dieren kleiner dan 0,5 m) en voorwerpen op de weg worden niet altijd gedetecteerd.

Dit systeem heeft drie functies:

– Collision Risk Alert.

– Intelligente noodremassistentie (iEBA).

– Active Safety Brake (automatisch noodremsysteem).

De auto is voorzien van een camera bovenaan de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, een radar in de voorbumper.

Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet de bestuurder altijd goed opletten.

Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.

Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de verkeersomstandigheden continu in de gaten te houden, in overeenstemming met de geldende rijvoorschriften.

Zodra het systeem een mogelijk obstakel detecteert, wordt het remcircuit voorbereid op een automatische remactie. Er kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.

Werkingsvoorwaarden en

-beperkingen

De auto rijdt voorwaarts zonder aanhanger.

Het remsysteem is in werking.

Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.

Stabiele snelheid op wegen met geen of weinig bochten.

Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden zonder aanvullende melding, om aan te geven dat het automatische remsysteem niet beschikbaar is.

Dit is normaal en betekent dat er aan een voorwaarde niet is voldaan en waarvoor u geen contact hoeft op te nemen met een werkplaats.

In situaties met het contact aan waarbij automatisch remmen een risico vormt, raden wij aan om het systeem via het configuratiemenu van de auto uit te schakelen, bijvoorbeeld:

– Het slepen van een aanhanger (vooral een aanhanger zonder eigen remsysteem).

– Bij lange voorwerpen op dakdragers of een imperiaal.

– Rijden met sneeuwkettingen.

– In een autowasstraat.

– Er wordt onderhoud uitgevoerd (zoals het verwisselen van een band of werkzaamheden in de motorruimte).

– De auto is op een rollenbank in een werkplaats geplaatst.

– De auto wordt gesleept.

– Na vervorming van de voorbumper.

– Na een klap op de voorruit ter hoogte van de detectiecamera.

Het systeem voert continu een diagnose van de werking uit en kan zichzelf blokkeren zonder specifieke indicatie van de bestuurder, als het systeem buiten de normale werkingsvoorwaarden valt (bijvoorbeeld bij het initialiseren van sensoren, spanning kaart buiten normale bereik of activering van het stabiliteitssysteem).

Daarom is het systeem mogelijk niet beschikbaar vlak na het starten van de auto.

Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de remlichten niet goed werken.

De bestuurder mag de auto niet te zwaar belasten (binnen de limieten van het maximaal toegestane voertuiggewicht en hoogtelimieten voor belasting voor de dakrails).

Na een impact (zoals een aanrijding) wordt het systeem automatisch uitgeschakeld.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Collision Risk Alert

Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico van een aanrijding met de voorligger, of met een voetganger of fietser.

Rijden

– Na een klap op de voorruit ter hoogte van de detectiecamera.

Het systeem voert continu een diagnose van de werking uit en kan zichzelf blokkeren zonder specifieke indicatie van de bestuurder, als het systeem buiten de normale werkingsvoorwaarden valt (bijvoorbeeld bij het initialiseren van sensoren, spanning kaart buiten normale bereik of activering van het stabiliteitssysteem).

Daarom is het systeem mogelijk niet beschikbaar vlak na het starten van de auto.

Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de remlichten niet goed werken.

De bestuurder mag de auto niet te zwaar belasten (binnen de limieten van het maximaal toegestane voertuiggewicht en hoogtelimieten voor belasting voor de dakrails).

Na een impact (zoals een aanrijding) wordt het systeem automatisch uitgeschakeld.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Collision Risk Alert

Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico van een aanrijding met de voorligger, of met een voetganger of fietser.

Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen

Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van een aanrijding waarschuwt.

De drempelwaarde wordt in het configuratiemenu van de auto via het audiosysteem of touchscreen ingesteld.

► Kies een van de drie mogelijke drempelwaarden:

" Ver ", " Normaal " of " Dichtb.

".

De drempelwaarde die als laatste is geselecteerd, wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.

Werking

Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde risico op een aanrijding en de door de bestuurder geselecteerde activeringsdrempel voor de waarschuwing, kunnen meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en op het instrumentenpaneel worden weergegeven.

Het systeem houdt rekening met de dynamica van de auto, het verschil in snelheid met uw eigen auto en het voorwerp waar de auto tegenaan zou kunnen rijden en de werking van de auto (bijvoorbeeld werking op de pedalen en het stuurwiel) om de waarschuwing op het juiste moment te geven.

(oranje)

Niveau 1 : waarschuwing door middel van alleen visuele signalen die aangeeft dat de afstand tot de voorligger zeer klein is.

De melding " Voertuig dichtbij " wordt weergegeven.

(rood)

Niveau 2 : waarschuwing door middel van visuele signalen en geluidssignalen die aangeeft dat een aanrijding dreigt.

De melding " Remmen!

" wordt weergegeven.

Wanneer een voertuig te snel wordt genaderd, kan er meteen een waarschuwing van niveau 2 worden gegeven.

Belangrijk: de waarschuwing van niveau

1 is afhankelijk van de geselecteerde activeringsdrempel. Deze reageert alleen op bewegende voertuigen. De functie wordt bij lagere snelheden automatisch uitgeschakeld.

Het kan gebeuren dat waarschuwingen voor aanrijdingen niet, te laat of op het verkeerde moment worden gegeven.

Daarom moet u altijd de controle over de auto behouden zodat u op elk moment kunt ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.

Intelligente noodremassistentie (iEBA)

Deze functie geeft extra remkracht wanneer de bestuurder remt maar onvoldoende om een botsing te voorkomen.

Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het rempedaal intrapt.

6

173

174

Rijden

Active Safety Brake

Deze functie wordt ook het automatische noodremsysteem genoemd en grijpt na de waarschuwing met geluidssignaal in als de bestuurder het rempedaal niet snel genoeg intrapt.

Het systeem is bedoeld om de snelheid van de aanrijding te beperken of een aanrijding te voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.

De snelheid wordt verlaagd met maximaal

25 km/h (uitvoeringen met alleen camera) of met maximaal 50 km/h (uitvoeringen met camera en radar).

Werking

Het systeem werkt onder de volgende omstandigheden:

– Bij lagere snelheid in stedelijke gebieden, wanneer er een stilstaand voertuig, voetganger of fietser wordt gedetecteerd.

– De rijsnelheid ligt tussen 10 en 85 km/h

(uitvoeringen met uitsluitend een camera) of 140 km/h (uitvoeringen met camera en radar) wanneer een rijdend voertuig wordt gedetecteerd.

Dit waarschuwingslampje knippert

(gedurende ongeveer 10 seconden) zodra de functie de remmen van de auto bedient.

Tijdens het knipperen is de functie niet beschikbaar.

Als het automatische noodremsysteem wordt gebruikt bij een auto met automatische transmissie, moet u het rempedaal ingedrukt houden, ook nadat de auto helemaal tot stilstand is gekomen, om te voorkomen dat de auto wegrolt.

Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak kan de motor afslaan als de auto door het automatische noodremsysteem tot stilstand wordt gebracht.

De bestuurder kan het automatische noodremsysteem op elk gewenst moment uitschakelen door een ferme stuurbeweging te maken en/of het gaspedaal stevig in te trappen.

Het rempedaal kan zwaar voelen en iets trillen als deze functie actief is.

Als de auto volledig tot stilstand is gekomen, blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden geactiveerd.

Uitschakelen / inschakelen

Standaard wordt het systeem automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.

De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden gewijzigd.

Het uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het branden van dit waarschuwingslampje in combinatie met de weergave van een melding.

Storing

Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden met in sommige gevallen de melding " Sensor blind ".

Uitvoering met alleen camera: het systeem is uitgeschakeld.

Uitvoering met camera en radar: het systeem kan blijven werken met verminderde functie.

Dit kan worden veroorzaakt door minder zicht

(bijvoorbeeld door regen, mist, sneeuw, verblinding door een laaghangende zon) of omdat een van de sensoren is afgedekt. Stop de auto in dat geval en controleer of de camera aan de voorzijde of de radar aan de voorzijde met vuil, sneeuw, ijs of iets anders is afgedekt waardoor de sensor niet goed werkt.

Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat de motor is afgezet en weer gestart, neem dan contact op met een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Deze waarschuwingslampjes gaan op het instrumentenpaneel en/of op het display met waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels of de airbag vóór aan passagierszijde branden om aan te geven dat de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de passagier voorin niet is bevestigd (afhankelijk van de uitvoering). Het automatische remsysteem is uitgeschakeld totdat de veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.

Lane Departure Warning

System

Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen voor meer informatie.

Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat de motor is afgezet en weer gestart, neem dan contact op met een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Deze waarschuwingslampjes gaan op het instrumentenpaneel en/of op het display met waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels of de airbag vóór aan passagierszijde branden om aan te geven dat de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de passagier voorin niet is bevestigd (afhankelijk van de uitvoering). Het automatische remsysteem is uitgeschakeld totdat de veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.

Lane Departure Warning

System

Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen voor meer informatie.

Rijden

Inschakelen/uitschakelen

Met audiosysteem

Dit systeem detecteert, met behulp van een camera die doorgetrokken of onderbroken strepen herkent, het onvrijwillig overschrijden van een rijstrookmarkering en waarschuwt in dat geval de bestuurder.

De waarschuwing wordt geactiveerd als bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h een rijstrookmarkering op het wegdek dreigt te worden overschreden zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld.

Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en autowegen.

Detectie - waarschuwing

U wordt gewaarschuwd door het knipperen van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal.

Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en tot ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.

► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op deze toets te drukken.

Het controlelampje brandt als het systeem is ingeschakeld .

Met touchscreen

De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden gewijzigd.

Storing

Afhankelijk van de uitvoering van de auto:

Het controlelampje van deze toets knippert. of

/ De toets knippert en er wordt een storing weergegeven.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

6

175

176

Rijden

Er kunnen storingen in de detectie optreden:

– Als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn en er weinig contrast is tussen het wegdek en de markeringen.

– Als de voorruit vuil is.

– Onder bepaalde extreme weersomstandigheden: mist, zware regenval, sneeuw, schaduw, fel zonlicht of directe blootstelling aan de zon (zoals lage zon en uitrijden van een tunnel).

Systeem voor detecteren van onoplettendheid

Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen .

Afhankelijk van de uitvoering omvat de functie alleen het systeem "Coffee Break Alert" of daarnaast ook het systeem "Driver Attention Warning".

Deze systemen zijn absoluut niet bedoeld om de bestuurder wakker te houden of te voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in slaap valt.

Het is altijd de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de auto aan de kant te zetten als hij / zij vermoeid is.

Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk geval elke 2 uur.

Inschakelen / uitschakelen

Deze functie kan worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto.

De functie wordt standaard ingeschakeld als het contact wordt aangezet.

Coffee Break Alert

Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan twee uur heeft gereden met een snelheid van meer dan 70 km/h zonder dat hij / zij een pauze heeft genomen.

Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de bestuurder adviseert een pauze te nemen en een geluidssignaal.

Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt stilgezet.

Het systeem wordt gereset als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

– De auto staat langer dan 15 minuten stil met draaiende motor.

– Het contact is enkele minuten afgezet geweest.

– De veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en het portier is geopend.

Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h, gaat het systeem over in de wachtstand.

De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid hoger dan 70 km/h is.

Driver Attention Warning

Afhankelijk van de uitvoering kan het Coffee Break

Alert-systeem gecombineerd worden met het Driver

Attention Warning-systeem.

Het systeem beoordeelt de waakzaamheid, moeheid en mate van afleiding van de bestuurder door afwijkingen in de koers van de auto ten opzichte van de rijstrookmarkeringen te detecteren.

Hiervoor gebruikt het systeem een camera die boven aan de voorruit is geplaatst.

Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen

(snelheden hoger dan 70 km/h).

De bestuurder wordt eerst gewaarschuwd door de melding " Let op!

" in combinatie met een geluidssignaal.

Als het systeem drie waarschuwingen van het eerste niveau heeft gegeven, geeft het systeem een nieuwe waarschuwing met de melding " Doorrijden gevaarlijk: las een rustpauze in!

", en wordt het geluidssignaal luider.

Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het systeem waarschuwingen geven zonder dat er sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.

Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:

– wegmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met werkzaamheden enz.);

– geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van wegmarkeringen);

– smalle of bochtige weg.

Dodehoekbewaking

Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen .

Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het systeem waarschuwingen geven zonder dat er sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.

Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:

– wegmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met werkzaamheden enz.);

– geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van wegmarkeringen);

– smalle of bochtige weg.

Dodehoekbewaking

Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen .

Rijden

Het systeem omvat sensoren op de zijkanten van de bumpers en waarschuwt de bestuurder voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens, motoren) in de dode hoeken van de auto (gebieden die de bestuurder niet kan zien).

In de buitenspiegel aan de zijde waar dat voertuig zich bevindt, brandt dan een waarschuwingslampje:

– permanent , wanneer u wordt ingehaald;

– knipperend , na ongeveer één seconde, wanneer u langzaam een ander voertuig inhaalt en wanneer de richtingaanwijzer wordt gebruikt.

Werking

Sensoren in de voor- en achterbumper bewaken de dode hoeken.

Indien een voertuig - een (motor)fiets, een auto of een vrachtwagen - zich in de dode hoek van de auto bevindt, zal er een oranje waarschuwingslampje gaan branden in de betreffende buitenspiegel.

Daarbij moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

– de voertuigen rijden in dezelfde richting op aangrenzende rijstroken,

– de snelheid van de auto moet liggen tussen 12 en

140 km/h,

– u haalt een voertuig in waarbij het snelheidsverschil met het andere voertuig kleiner is dan 10 km/h,

– u wordt ingehaald door een voertuig waarbij het snelheidsverschil met het andere voertuig kleiner is dan 25 km/h,

– het verkeer stroomt vloeiend door,

– de inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek rijden,

– u rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht,

– uw auto trekt geen aanhanger, caravan of iets dergelijks.

6

177

178

Rijden

Inschakelen/uitschakelen

Met audiosysteem

Het waarschuwingslampje in deze toets knippert en er wordt een melding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Parkeerhulp

Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen voor meer informatie.

Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven in de volgende situaties:

– voor stilstaande objecten (geparkeerde auto's, vangrails, lantaarnpalen, verkeersborden enz.),

– bij tegemoetkomende voertuigen,

– bij rijden over bochtige wegen of in zeer scherpe bochten,

– bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus enz.) die

én in de dode hoek achter wordt gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,

– bij snelle inhaalmanoeuvres,

– bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien voor een vrachtwagen of een stilstaand object.

► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op deze toets te drukken.

Het controlelampje brandt als het systeem is ingeschakeld .

Met touchscreen

De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden gewijzigd.

Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door CITROËN gehomologeerde trekhaak.

Storing

Afhankelijk van de uitvoering van de auto:

Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels

(bijvoorbeeld voetganger, voertuig, boom, hek) met de hulp van de sensoren in de bumper en geeft deze aan.

Parkeerhulp achter

► Schakel de achteruitversnelling in om het systeem te activeren (bevestigd door een geluidssignaal).

Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer uit de achteruitversnelling wordt geschakeld.

Bij een storing gaan een of meerdere van deze waarschuwingslampjes knipperen.

of

Geluidssignalen

De functie geeft de aanwezigheid van obstakels aan binnen het detectiegebied van de sensor.

De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.

Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.

Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker

(rechts of links) wordt weergegeven, is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.

Grafische weergave

Geluidssignalen Uitschakelen / inschakelen

Met toets op het dashboard

Rijden

6

De functie geeft de aanwezigheid van obstakels aan binnen het detectiegebied van de sensor.

De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.

Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.

Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker

(rechts of links) wordt weergegeven, is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.

Grafische weergave

Dit is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het scherm worden balken weergegeven die geleidelijk naar de auto toe bewegen (groen: obstakels veraf, geel: obstakels dichtbij en rood: obstakels zeer dichtbij).

Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd, verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.

Parkeerhulp vóór

De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een rijsnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.

De werking van de parkeerhulp vóór wordt onderbroken als de auto langer dan drie seconden stilstaat terwijl een versnelling vooruit is ingeschakeld, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of als de auto harder dan 10 km/h rijdt.

Het geluid uit de luidspreker (voor of achter) geeft de positie van het obstakel ten opzichte van de auto aan (voor of achter).

► U kunt het systeem in- of uitschakelen door op deze toets te drukken.

Het controlelampje brandt als het systeem is uitgeschakeld .

Zonder toets op het dashboard

De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden gewijzigd.

Het parkeerhulpsysteem achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een aanhanger of fietsendrager wordt aangekoppeld aan een trekhaak die volgens de voorschriften van de fabrikant is gemonteerd.

Werkingslimieten

Bij zware belading van de bagageruimte kan de hoek van de auto de afstandsmetingen verstoren.

179

180

Rijden

Storing

Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, dan gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal (kort piepsignaal).

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Top Rear Vision

Lees voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen .

Wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld bij draaiende motor, geeft dit systeem beelden van de directe omgeving van de auto op het touchscreen weer met behulp van een camera aan de achterzijde van de auto.

Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het ene deel de omgeving zoals die door de camera('s) wordt geregistreerd en in het andere deel het beeld van bovenaf van de directe omgeving van de auto.

De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het beeld van bovenaf aan.

Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:

– Standaardweergave.

– 180° weergave.

– Ingezoomde weergave.

Standaard is de stand AUTO geactiveerd.

In deze stand kiest het systeem voor de beste weergave (standaard of ingezoomd).

U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst moment de weergave wijzigen.

De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het afzetten van het contact.

Werkingsprincipe

Dit systeem registreert met de camera achterop de omgeving van de auto tijdens het manoeuvreren bij lage snelheid.

Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl de manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de directe omgeving gereconstrueerd (weergegeven tussen de haakjes).

Deze weergave maakt het recht inparkeren gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto langere tijd stilstaat.

De weergave verdwijnt bij een rijsnelheid van ongeveer 10 km/h.

Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld ongeveer 7 seconden nadat er vanuit de achteruitversnelling naar een andere versnelling wordt geschakeld of als een deur of de bagageruimte wordt geopend.

Activeren

Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling, bij een rijsnelheid lager dan 10 km/h.

U kunt op elk gewenst moment de weergavemodus kiezen door op deze zone te drukken.

Wanneer het submenu wordt weergegeven, kunt u een van de vier weergavemodi kiezen:

"Standaardweergave".

"180°-weergave".

"Ingezoomde weergave".

"Stand AUTO".

De functie wordt uitgeschakeld:

– Zodra er een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager op de trekhaak wordt gemonteerd (bij auto's met een

Rijden

Activeren

Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling, bij een rijsnelheid lager dan 10 km/h.

trekhaak die volgens de voorschriften van de fabrikant is gemonteerd).

– Als de snelheid hoger wordt dan ongeveer

10 km/h.

– Wanner de achterklep wordt geopend.

– Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld (het beeld wordt dan nog 7 seconden weergegeven).

– Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het touchscreen wordt gedrukt.

Stand AUTO

U kunt op elk gewenst moment de weergavemodus kiezen door op deze zone te drukken.

Wanneer het submenu wordt weergegeven, kunt u een van de vier weergavemodi kiezen:

"Standaardweergave".

"180°-weergave".

"Ingezoomde weergave".

"Stand AUTO".

De functie wordt uitgeschakeld:

– Zodra er een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager op de trekhaak wordt gemonteerd (bij auto's met een

Deze stand is standaard geactiveerd.

Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de rode lijn bevindt (minder dan 30 cm van de auto) wordt dankzij de sensoren in de achterbumper automatisch overgeschakeld van de weergave van de omgeving achter de auto (standaard) naar de weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd) van de auto.

Standaardweergave

Het gebied achter de auto wordt weergegeven op het scherm.

De blauwe lijnen ( 1 ) geven de breedte van de auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.

De rode lijn ( 2 ) geeft een afstand van 30 cm vanaf de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen ( 3 ) en

( 4 ) een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.

Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave.

6

181

Rijden

Ingezoomde weergave 180°-weergave Snelstartmodus

182

De camera registreert de omgeving tijdens het manoeuvreren om een samengesteld beeld van bovenaf van de achterzijde van de auto en van zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.

Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave.

De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.

Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten van de auto via de buitenspiegels in de gaten houden.

De parkeersensoren geven ook extra informatie over het gebied rondom de auto.

Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen, voetgangers of fietsers zien aankomen.

Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de gehele manoeuvre te gebruiken.

De weergave heeft drie zones: links A , midden B en rechts C .

Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave.

Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de omgeving van de auto (linkergedeelte) en de bovenzijde van de auto worden weergegeven.

Een melding (in het Engels) geeft aan dat u de omgeving van de auto moet controleren voordat u de manoeuvre uitvoert.

ZORGELOOS

BIJVULLEN

MET QUARTZ-SMEERMIDDELEN

Citroën en TotalEnergies zijn al ruim 50 jaar partners en delen gezamenlijke waarden: technologie, creativiteit, innovatie. TotalEnergies voorziet Citroënvoertuigen van Quartz-smeermiddelen , van de eerste keer vullen in de fabriek tot in de goedgekeurde werkplaatsen van de dealernetwerken, zodat ze elke dag weer optimaal presteren. Deze Quartzsmeermiddelen zijn speciaal voor Citroën ontwikkeld en zorgen dat de auto’s nog krachtiger, zuiniger en beter voor het milieu zijn. Zorgeloos bijvullen met

Quartz-smeermiddelen bij onderhoud!

Houd uw motor langer jong!

Quartz Ineo Xtra First 0W-20 is een zeer hoogwaardig smeermiddel dat het resultaat is van de samenwerking tussen de R&D-teams van Citroën en TotalEnergies.

De innovatieve technologie verlengt de levensduur van uw motor, terwijl uw brandstofverbruik en dus de

CO

2

-emissies aanzienlijk dalen. Het product is nu verkrijgbaar in een nieuwe verpakking* die van 50% gerecycled materiaal is gemaakt en 100% recyclebaar is.

* 1 l & 5 l geproduceerd in Europa

184

Praktische informatie

Compatibiliteit van brandstoffen

Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734 en EN16709, met een methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%, 10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale onderhoudsvoorschriften die onder

"Zware omstandigheden" vallen.

Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.

Het gebruik van elk ander type (bio) brandstof ( bijvoorbeeld zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie) is nadrukkelijk verboden – kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit!

Alleen dieseladditieven die voldoen aan de norm B715000 zijn toegestaan.

Diesel bij lage buitentemperaturen

Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in de motor veroorzaken. Bij deze temperaturen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden.

Bij temperaturen beneden -15 °C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om problemen bij het starten te voorkomen.

Reizen naar het buitenland

Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van uw auto beschadigen.

In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal, specifieke commerciële benaming enz.) om de goede werking van de motor te garanderen.

Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.

Tanken

Inhoud brandstoftank: ongeveer 69 liter.

Reservevolume: ongeveer 6 liter.

Laag brandstofniveau

Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat een van deze waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat branden, bevat de tank nog ongeveer 8 liter brandstof.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over een lege brandstoftank (diesel) .

Een pijltje bij het waarschuwingslampje geeft aan aan welke zijde de brandstofvulklep zich bevindt.

Stop & Start

Tank nooit als de motor in de STOP-stand staat. Zet in dat geval altijd het contact af.

Tanken

Voor een juiste waarde op de brandstofniveaumeter moet er minimaal 8 liter brandstof worden getankt.

Bij het openen van de brandstofvuldop kan er een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit.

Veilig tanken:

► Zet altijd de motor uit.

► Ontgrendel de auto met het systeem Keyless

Entry and Start.

► Open de brandstofvulklep.

► Als de auto een conventionele sleutel heeft, steek deze dan in de vuldop en draai de sleutel linksom.

► Draai de vuldop open en plaats deze op de steun

(aan de brandstofvulklep).

► Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening en druk hierbij de metalen klep ( A ) in.

► Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden.

► Plaats de vuldop terug en sluit deze door de dop rechtsom te draaien.

► Druk de brandstofvulklep dicht (de auto moet ontgrendeld zijn).

Als de auto is voorzien van een schuifdeur links, open deze dan niet terwijl de brandstofvulklep open is (kans op schade aan de brandstofvulklep en de schuifdeur, en kans op letsel bij de persoon die bezig is met tanken).

Als de brandstofvulklep open is en u de schuifdeur links wilt openen, voorkomt een mechanisme dit.

De deur kan wel tot halverwege worden geopend.

Bij een handbediende schuifdeur moet u de brandstofvulklep sluiten om de deur weer te kunnen gebruiken.

Bij een elektrisch bedienbare schuifdeur moet u de brandstofvulklep sluiten en op een knop voor het openen drukken om de schuifdeur weer correct te kunnen gebruiken.

Praktische informatie

Uw auto is voorzien van een katalysator die de hoeveelheid schadelijke stoffen in de uitlaatgassen vermindert.

Wanneer u per ongeluk de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank eerst worden afgetapt voordat de motor kan worden gestart.

Onderbreking brandstoftoevoer

Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de brandstoftoevoer door de brandstofafsluiter onderbroken.

Tankbeveiliging diesel

Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.

Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstofvuldop verwijdert.

7

185

186

Praktische informatie of de auto geschikt is voor de apparatuur in de landen die u bezoekt.

Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep. Hierdoor blijft het systeem vergrendeld en kan er dus niet getankt worden.

Probeer in dat geval niet alsnog te tanken, maar kies een dieseltankpistool.

Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan blijft mogelijk, maar dit moet met beleid gebeuren.

Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet tegen de klep van de tankbeveiliging, om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.

Reizen naar het buitenland

De tankpistolen voor het tanken van diesel kunnen per land verschillen, waardoor kan een tankbeveiliging op de auto ervoor kan zorgen dat tanken niet mogelijk is.

Wanneer u naar het buitenland reist, raden wij u aan om bij een CITROËN-dealer na te vragen

Laadsysteem (Elektrisch)

Elektrisch systeem van 400 V

Het elektrische aandrijfsysteem werkt met een spanning van ongeveer 400 V en is te herkennen aan de oranje kabels. De componenten ervan zijn gemarkeerd met het volgende symbool:

De aandrijflijn van een elektrische auto kan tijdens het gebruik en na het afzetten van het contact heel warm worden.

Neem de waarschuwingsmeldingen op de labels, vooral op de klep in de laadaansluiting, in acht.

Spanning van een hoogspanningssysteem is gevaarlijk en kan brandwonden of ander letsel en zelfs een dodelijke elektrische schok veroorzaken.

Schade aan hoogspanningscomponenten is niet zichtbaar en daarom raadt CITROËN het volgende aan:

– Raak de componenten niet aan, beschadigd en onbeschadigd, en zorg dat sieraden of andere metalen voorwerpen niet in aanraking komen met deze componenten.

– Werk nooit aan de oranje hoogspanningskabels of aan andere hoogspanningscomponenten die zijn gemarkeerd met het label Elektrische risico. Werkzaamheden aan het hoogspanningssysteem moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerde personen in gekwalificeerde werkplaatsen, die toestemming hebben om deze werkzaamheden uit te voeren.

– De oranje hoogspanningskabels mogen nooit worden beschadigd, aangepast of verwijderd, of losgekoppeld van het hoogspanningsnetwerk.

– De klep van de tractiebatterij mag nooit worden geopend, aangepast of verwijderd.

– Werk nooit met snij- of vormgereedschap, of warmtebronnen in de buurt van hoogspanningscomponenten en -kabels.

Wanneer het vloeistofniveau in het koelreservoir laag is, mag het alleen worden bijgevuld in een gekwalificeerde werkplaats door opgeleide mensen, waarbij moet worden gecontroleerd of de tractiebatterij niet lekt.

Werkzaamheden aan het hoogspanningssysteem moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerde personen in gekwalificeerde werkplaatsen, die toestemming hebben om deze werkzaamheden uit te voeren.

Schade aan de auto of de tractiebatterij kan leiden tot lekkage van giftige gassen of vloeistof, direct of later. CITROËN raadt het volgende aan:

– Bij een incident moet u altijd bij de brandweer en nooddiensten melden dat de auto is voorzien van een tractiebatterij.

– Raak vloeistoffen die uit de tractiebatterij lekken nooit aan.

– Adem gassen die uit de tractiebatterij komen niet in, want deze zijn giftig.

– Blijf niet in de buurt van de auto staan bij een incident of ongeval, want de gassen die vrijkomen zijn ontvlambaar en kunnen brand veroorzaken.

Dit label mag alleen door de brandweer en onderhoudsdiensten worden gebruikt bij werkzaamheden aan de auto.

Andere personen mogen het apparaat op dit label niet aanraken.

Bij een aanrijding of beschadiging aan de onderzijde van de auto

In deze gevallen kan het elektrische circuit of de tractiebatterij ernstig beschadigd raken.

Zet het voertuig zo snel mogelijk stil op een veilige plaats en zet het contact af.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij brand

Stap onmiddellijk uit de auto en laat ook alle passagiers uit de auto stappen. Probeer de brand nooit zelf te blussen - kans op elektrocutie!

U moet onmiddellijk contact opnemen met de nooddiensten en daarbij melden dat het om een elektrische auto gaat.

Bij het wassen van de auto

Controleer voordat u de auto gaat wassen altijd of de laadklep goed is gesloten.

Was de auto niet tijdens het opladen van de tractiebatterij.

Wassen met hogedrukspuit

Het is nadrukkelijk verboden om met een hogedrukreiniger de motorruimte of de onderzijde van de carrosserie te reinigen, omdat er anders schade aan elektrische componenten kan ontstaan.

Gebruik een druk van maximaal 80 bar wanneer u de carrosserie wast.

Praktische informatie

Zorg dat er geen water of stof in de laadaansluiting of laadstekker komt - kans op elektrocutie of brand!

U mag de laadstekker of -kabel nooit met natte handen aansluiten of loskoppelen - kans op elektrocutie!

Tractiebatterij

In deze batterij wordt energie voor de elektromotor, en de verwarming en airconditioning opgeslagen.

Tijdens het gebruik loopt de tractiebatterij leeg en daarom moet hij regelmatig worden opgeladen.

U hoeft niet met opladen te wachten tot de tractiebatterij bijna leeg is.

De actieradius van de tractiebatterij kan variëren, afhankelijk van de rijstijl, de route, het gebruik van de verwarmings- en airconditioningssystemen en de veroudering van de componenten van de tractiebatterij.

De levensduur van de tractiebatterij is afhankelijk van meerdere factoren, zoals klimaatomstandigheden, afgelegde afstand en hoe vaak de snellaadfunctie wordt gebruikt.

7

CITROËN raadt het volgende aan om de actieradius van uw auto en de duurzaamheid van de tractiebatterij te handhaven:

– Laad de tractiebatterij van uw elektrische auto niet elke dag volledig op (laad de tractiebatterij zo vaak mogelijk tot maximaal 80% op).

187

188

Praktische informatie

– Laat de batterij nooit helemaal leeglopen.

– Zet de auto niet weg als de auto langere tijd niet zal worden gebruikt (langer dan 12 uur) terwijl het laadniveau van de tractiebatterij laag of hoog is. Een goed laadniveau ligt tussen 20 en 40%.

– Laad de auto niet te vaak door snelladen op.

– Zorg dat de auto niet langer dan 24 uur wordt blootgesteld aan temperaturen lager dan -30 °C en hoger dan +60 °C.

– Laad de auto niet op bij temperaturen onder nul (behalve als de auto langer dan 20 minuten heeft gereden) of hoger dan +30 °C.

– Gebruik de tractiebatterij van de auto niet om energie te genereren.

– Gebruik geen generator om de tractiebatterij van de auto op te laden.

Bij schade aan de tractiebatterij

Het is ten strengste verboden om zelf werkzaamheden aan de auto uit te voeren.

Als er vloeistof uit de batterij komt, raak deze dan nooit aan. Als dit toch gebeurt, spoel de huid dan grondig af met water en raadpleeg zo snel mogelijk een arts.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

De tractiebatterij afdanken

De tractiebatterij gaat gedurende de levensduur van de auto mee als de aanbevelingen van CITROËN worden gevolgd.

Wanneer de batterij moet worden vervangen, neem contact op met de CITROËN-dealer voor informatie over het afdanken ervan. Wanneer de batterij op de verkeerde manier wordt afgedankt, bestaat de kans van ernstige brandwonden, elektrische schokken en schade aan het milieu.

In overeenstemming met de voorschriften zorgt

CITROËN ervoor dat deze component een tweede leven krijgt of wordt gerecycled, in samenwerking met gekwalificeerde bedrijven.

Laadstekkers en controlelampjes

2.

Toets voor inschakelen van geprogrammeerd laden

3.

Controlelampje vergrendeling laadstekker

Permanent rood: laadstekker is juist geplaatst en vergrendeld.

Knipperend rood: laadstekker niet goed geplaatst of vergrendelen niet mogelijk.

4.

Controlelampje voor laden

Controlelampje voor laadstatus

Wit, permanent

Betekenis

Blauw, permanent

Groen, knipperend

Verlichting bij het openen van de klep en het loskoppelen van de laadkabel.

Geprogrammeerd laden.

Laden bezig.

1.

Laadaansluitingen (Elektrisch)

Controlelampje voor laadstatus

Groen, permanent

Rood, permanent

Identificatielabel

C

Betekenis

Laden voltooid.

Het controlelampje voor opladen gaat na ongeveer 2 minuten uit als de functies van de auto in stand-by gaan.

Het controlelampje gaat weer branden wanneer de auto met het Keyless Entry and Start-systeem wordt ontgrendeld of wanneer een deur wordt geopend om aan te geven dat de batterij volledig is opgeladen.

Storing.

Bij een schok (zelfs een lichte schok) tegen de klep van de laadaansluiting mag deze niet meer worden gebruikt.

U mag de laadaansluiting niet demonteren of aanpassen; elektrocutie- en/of brandgevaar!

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Laadkabels, aansluitingen en laders

De laadkabel die bij de auto wordt geleverd

(afhankelijk van de uitvoering), is geschikt voor het elektrische systeem van het land waar de auto is verkocht. Reist u naar het buitenland, controleer dan of de laadkabel geschikt is voor het elektrische systeem in het betreffende land.

Uw dealer beschikt over een uitgebreid aanbod aan kabels.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie en voor het aanschaffen van geschikte laadkabels.

Locatie

Laadaansluiting (zijde auto)

Configuratie

TYPE 2

Laadstekker (zijde lader) TYPE 2

C

Laadaansluiting (zijde auto) COMBO 2 (FF)

K

Praktische informatie

Identificatielabels op laadstekkers /

-aansluitingen

Er zijn identificatielabels op de auto, laadkabel en lader aangebracht, om de gebruiker te informeren over welk apparaat moet worden gebruikt.

De identificatielabels geven het volgende aan:

Voedingstype / spanningsbereik

AC

< 480 Vrms

AC

< 480 Vrms

DC

50 V – 500 V

7

189

Praktische informatie

Normaal laden, Mode 2

Normaal stopcontact

(normaal opladen - wisselstroom (AC))

Specifieke kabel voor opladen via een normaal stopcontact - Mode 2 (AC)

Regeleenheid (mode 2)

190

Mode 2 met een gewoon stopcontact: maximale laadstroom 8 A.

Mode 2 met een Green'Up-stopcontact: maximale laadstroom 16 A.

Wanneer u dit soort stopcontact wilt laten installeren, neem dan contact op met een professioneel installateur.

Identificatielabel ( C ) op de laadaansluiting (zijde auto).

Specifieke kabel voor opladen via een normaal stopcontact (Mode 2)

Zorg dat de kabel niet beschadigd raakt.

Een beschadigde kabel mag u niet meer gebruiken. Neem in dat geval contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om de kabel te laten vervangen.

POWER

Groen: elektrische verbinding tot stand gebracht; het laden kan beginnen.

CHARGE

Knippert groen: bezig met laden of voorverwarming geactiveerd.

Brandt permanent groen: laden voltooid.

FAULT

Rood: storing; laden niet toegestaan of moet onmiddellijk worden gestopt. Controleer of alle aansluitingen in orde zijn en of de elektrische installatie niet defect is.

Als het controlelampje niet uit gaat, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Als u de laadkabel in een normaal stopcontact steekt, gaan alle controlelampjes kort branden.

Als er geen controlelampjes gaan branden, controleer dan de zekering van het normale stopcontact:

– Als de zekering is gesprongen, neem dan contact op met een elektricien om te controleren of uw elektrische systeem geschikt is en om eventuele reparaties uit te voeren.

– Als de zekering niet is gesprongen, gebruik de laadkabel dan niet meer en neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Label regeleenheid - Aanbevelingen

Lees voor gebruik het instructieboekje.

1.

Bij verkeerd gebruik van deze laadkabel kunnen er brand, schade aan eigendommen en ernstig of dodelijk letsel door elektrocutie ontstaan!

2.

Gebruik altijd een goed geaard stopcontact, beschermd door een aardlekschakelaar van

30 mA.

3.

Gebruik altijd een stopcontact met zekering, geschikt voor de stroomsterkte van het elektrische circuit.

4.

Het gewicht van de regeleenheid mag niet door het stopcontact, de stekker en de kabels worden gedragen.

5.

Gebruik deze laadkabel nooit als hij defect of beschadigd is.

6.

Probeer deze laadkabel nooit te repareren of te openen. Deze kabel heeft geen onderdelen die kunnen worden gerepareerd - vervang de laadkabel als deze beschadigd is.

7.

Dompel deze laadkabel nooit onder in water.

8.

Gebruik deze laadkabel nooit met een verlengsnoer, een multistekker, een omvormeradapter of een beschadigd stopcontact.

9.

Stop het laden niet door de stekker uit het stopcontact te trekken.

10.

Als de laadkabel of het stopcontact zeer heet aanvoelen, moet u onmiddellijk stoppen met laden door de auto met de afstandsbediening te vergrendelen en daarna te ontgrendelen.

Praktische informatie

11.

Deze laadkabel bevat onderdelen die elektrische bogen of vonken kunnen veroorzaken. Stel deze kabel niet bloot aan ontvlambare dampen.

12.

Gebruik deze laadkabel alleen bij auto's van het merk CITROËN.

13.

U mag de stekker nooit met natte handen in het stopcontact steken of eruit halen.

14.

Forceer de stekker niet als deze op de aansluiting van de auto is vergrendeld.

Label regeleenheid - Status van controlelampjes

Status van controlelampje

Uit

7

Aan

Knippert

POWER CHARGE FAULT Pictogram Beschrijving

Niet aangesloten op de voedingsbron of het stroomnet levert geen stroom.

191

192

Praktische informatie

POWER CHARGE FAULT Pictogram Beschrijving

De regeleenheid voert momenteel een zelftest uit.

(groen) (groen) (rood)

(groen)

(groen)

(groen)

(groen)

(groen)

(rood)

Alleen aangesloten op het stroomnet of op het stroomnet en de elektrische auto (EV), maar er wordt niet opgeladen.

Aangesloten op de voedingsbron en op de elektrische auto (EV)

De elektrische auto wordt opgeladen of is bezig met de voorverwarming/-koeling van het interieur.

Aangesloten op de voedingsbron en op de elektrische auto (EV)

De elektrische auto wacht op opladen of de elektrische auto is opgeladen.

Storing in de regeleenheid. Laden niet toegestaan.

Als het storingslampje weer gaat branden na een handmatige reset, dan moet de regeleenheid worden gecontroleerd door een CITROËN-dealer voordat de auto weer wordt opgeladen.

De regeleenheid staat in de diagnosestand.

(groen) (groen) (rood)

Procedure voor handmatige reset

De regeleenheid kan worden gereset door de laadstekker en de stekker in het stopcontact tegelijkertijd los te koppelen.

Sluit daarna eerst het stopcontact weer aan. Zie de handleiding voor meer informatie.

Versneld opladen, Mode 3

Snellader (afhankelijk van de uitvoering)

(versneld opladen - éénfase- of driefasenwisselstroom (AC))

Laadkabel, Mode 3 (AC)

Praktische informatie

Snelladen, Mode 4

Openbare snellader

(snelladen - gelijkstroom (DC))

7

Met mode 3 en een snellader: maximale laadstroom 32 A.

Met mode 3 en een snellader (Wallbox): maximale laadstroom 32 A.

Laadkabel, Mode 4 (DC)

(geïntegreerd in de openbare snellader)

Identificatielabels ( C ) op de laadaansluiting (zijde auto) en op de stekker (zijde lader).

Snellader

Demonteer of wijzig de lader niet; elektrocutie- en/of brandgevaar!

Zie de gebruikershandleiding van de fabrikant van de lader voor de bedieningsinstructies.

Identificatielabel ( K ) op de laadaansluiting (zijde auto).

Gebruik alleen openbare snelladers waarvan de kabel maximaal 30 meter lang is.

Laden van de tractiebatterij

(Elektrisch)

Laad de auto op door deze op een stopcontact (een normaal stopcontact of een aansluiting voor versneld opladen) of op een openbare snellader (snelladen) aan te sluiten.

193

194

Praktische informatie

Om de tractiebatterij volledig op te laden moet u de gewenste laadprocedure zonder onderbrekingen volgen tot de procedure automatisch wordt beëindigd. Het laden kan meteen worden uitgevoerd of op een later tijdstip (behalve bij een openbare snellader, Mode 4).

U kunt het laden via een normaal stopcontact of het versneld opladen op elk moment stoppen door de auto te ontgrendelen en de laadstekker los te koppelen. Zie voor het snelladen de openbare snellader.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de laadweergaven op het instrumentenpaneel en het touchscreen .

U kunt de voortgang van het laden ook in de gaten houden met de MyCitroën App -app.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de op afstand te bedienen functies .

Uit veiligheidsoverwegingen start de motor niet als de laadkabel is aangesloten op de laadaansluiting van de auto. Er wordt een waarschuwing op het instrumentenpaneel weergegeven.

Koelen van de tractiebatterij

De ventilator in de motorruimte gaat tijdens het laden aan om de geïntegreerde lader en de tractiebatterij te koelen.

Laag laadniveau / Rijden

Wanneer de auto rijdt terwijl het laadniveau van de tractiebatterij te laag is, kan de auto stilvallen, met ongevallen of ernstig letsel tot gevolg. Zorg er ALTIJD voor dat de tractiebatterij voldoende is opgeladen.

Laag laadniveau / Parkeren

Als de buitentemperatuur lager dan 0 graden is, raden wij u aan om de auto niet enkele uren met een laag laadniveau (minder dan 20%) buiten te parkeren.

De auto 1 tot 12 maanden stallen

Laat de tractiebatterij leeglopen tot 2 of

3 streepjes op de laadniveaumeter op het instrumentenpaneel.

Sluit de laadkabel niet aan.

Zorg dat de auto altijd gestald staat bij een temperatuur tussen -10 °C en 30 °C (wanneer u de auto op een plek met extreme temperaturen stalt, kan de tractiebatterij beschadigd raken).

Koppel de kabel los van de plusklem (+) van de

12V-accu in de motorruimte.

Sluit ongeveer elke 3 maanden een

12V-acculader aan op de plus- (+) en minklemmen (-) van de 12V-accu om deze accu op te laden en de accu op bedrijfsspanning te houden.

Voorzorgsmaatregelen

Onze elektrische voertuigen zijn ontwikkeld in overeenstemming met de aanbevelingen voor maximale limieten voor elektromagnetische velden, zoals uitgegeven door de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP -

Richtlijnen 1998).

Dragers van pacemakers of vergelijkbare apparaten

Vraag uw arts welke voorzorgsmaatregelen u moet nemen of vraag de fabrikant van uw elektrische medische apparaat of de werking ervan kan worden gegarandeerd in een omgeving die voldoet aan de ICNIRP-aanbevelingen.

Bij twijfel

Laden via een normaal stopcontact of versneld opladen : blijf niet in of in de buurt van het voertuig, of in de buurt van de laadkabel of de lader, zelfs niet voor korte tijd.

Voor laden via een normaal stopcontact of versneld laden

Voorafgaand aan het laden

Afhankelijk van de situatie:

► Laat een elektricien controleren of de elektrische installatie voldoet aan de geldende normen en geschikt is voor het opladen van de auto.

► Laat een voor de auto geschikt specifiek stopcontact of een voor de auto geschikte lader

voor versneld laden (wallbox) monteren door een professionele elektricien.

Gebruik bij voorkeur de laadkabel die als accessoire verkrijgbaar is.

Neem voor meer informatie contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Tijdens het laden

Als de auto wordt ontgrendeld terwijl de auto wordt opgeladen, dan stopt het laden.

As de portieren of achterklep niet worden geopend en de laadstekker niet wordt verwijderd, wordt de auto na 30 seconden weer vergrendeld en wordt het laden voortgezet.

Voer nooit werkzaamheden uit onder de motorkap:

– Sommige gebieden blijven zeer heet, tot zelfs

1 uur nadat het laden is beëindigd - kans op brandwonden!

– De ventilator kan op elk moment inschakelen - kans op snijwonden of verstikking!

Na het laden

Controleer of de laadklep is gesloten.

Laat de kabel na het laden niet in het stopcontact zitten - kans op kortsluiting of elektrocutie als de kabel nat wordt of in water terechtkomt!

Praktische informatie

Voor snelladen

Voorafgaand aan het laden

Controleer of het openbare snellaadstation en de laadkabel geschikt zijn voor uw auto.

Bij buitentemperaturen lager dan:

– 0 °C: het laden kan langer duren.

– -20 °C: laden is mogelijk, maar het kan nog langer duren (de accu moet eerst worden opgewarmd).

Na het laden

Controleer of de laadklep is gesloten.

Verbinding

► Controleer of de transmissie in stand P staat voordat u begint met laden, anders is het laden niet mogelijk.

► Open de laadklep door op de drukknop te drukken en controleer of er geen vuil aanwezig is op de laadstekker.

Opladen via een normaal stopcontact, Mode 2

► Sluit de laadkabel aan de kant van de regeleenheid aan op een normaal stopcontact.

Tijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes op de regeleenheid branden. Vervolgens blijft alleen het groene controlelampje POWER branden.

► Verwijder de beschermkap van de laadstekker.

► Steek de laadstekker in de laadaansluiting.

Als het laden start, gaan de groene controlelampjes

CHARGE in de klep en daarna op de regeleenheid knipperen.

Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.

Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle aansluitingen in orde zijn.

Het rode controlelampje in de klep gaat branden om te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.

Wanneer het laden is voltooid en de laadkabel nog is aangesloten, wordt het laadniveau op het instrumentenpaneel ongeveer

20 seconden weergegeven wanneer het bestuurdersportier wordt geopend.

7

195

196

Praktische informatie

Versneld opladen, Mode 3

► Volg de gebruikersinstructies van de snellader

(wallbox).

► Verwijder de beschermkap van de laadstekker.

► Steek de laadstekker in de laadaansluiting.

Het laden is gestart als het controlelampje voor het laden in de klep groen knippert.

Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.

Voer de procedure opnieuw uit en controleer of de kabel goed is aangesloten.

Het rode controlelampje in de klep gaat branden om te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.

Snelladen, Mode 4

► Afhankelijk van de uitvoering verwijdert u het kapje van het onderste deel van de stekker.

► Volg de gebruiksinstructies van de openbare snellader en sluit de kabel van de openbare snellader aan op de aansluiting van de auto.

Als het laden start, gaat het groene controlelampje voor het laden in de klep knipperen.

Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.

Voer de procedure opnieuw uit en controleer of de kabel goed is aangesloten.

Het rode controlelampje in de klep gaat branden om te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.

Geprogrammeerd laden

Instellingen

Bij een CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats, met Bluetooth

®

-audiosysteem

Standaard is de starttijd voor geprogrammeerd laden ingesteld op middernacht (tijd van de auto).

U kunt de starttijd voor geprogrammeerd laden aanpassen.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Op een smartphone of tablet

U kunt het geprogrammeerd laden ook altijd instellen met de app MyCitroën App .

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de op afstand te bedienen functies .

In de auto, met MyCitroën Drive

► Selecteer de pagina Laden in het menu

Energie van het touchscreen.

► Stel de begintijd voor het laden in.

► Druk op OK .

De instelling wordt in het systeem opgeslagen.

Inschakelen

Geprogrammeerd laden is alleen mogelijk met Mode 2 en 3.

► Na het instellen van het geprogrammeerd laden sluit u uw auto aan op de gewenste laadapparatuur.

► Vergrendel de auto.

► Druk binnen een minuut op deze toets in de klep om het systeem te activeren (bevestigd door een blauw controlelampje voor het laden).

Loskoppelen

Voordat u de laadstekker loskoppelt van de laadaansluiting:

► Als de auto is ontgrendeld, moet u deze vergrendelen en vervolgens ontgrendelen .

► Als de auto is vergrendeld, moet u deze ontgrendelen.

Het rode controlelampje in de klep gaat uit om aan te geven dat de laadstekker is ontgrendeld.

► In Mode 2 en 3 moet u de laadstekker binnen 30 seconden verwijderen.

Het controlelampje voor het laden gaat wit branden.

Druk met de selectieve ontgrendeling van de portieren geactiveerd twee keer op de ontgrendelknop om de laadstekker los te koppelen.

Wanneer het laden is voltooid, gaat het groene controlelampje voor het laden in de klep na ongeveer 2 minuten uit.

Opladen via een normaal stopcontact, Mode 2

Als het laden is beëindigd, gaan het groene controlelampje CHARGE op de regeleenheid en het groene controlelampje voor het laden in de klep permanent branden.

► Plaats de beschermkap terug op de laadstekker en sluit de laadklep.

► Haal de laadkabel aan de zijde van de regeleenheid uit het stopcontact.

Versneld opladen, Mode 3

Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door de laadregeleenheid en door het permanent branden van het groene controlelampje in de klep.

► Hang de laadstekker aan de wallbox en sluit de laadklep.

Praktische informatie

Snelladen, Mode 4

Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door de lader en door het permanent branden van het groene controlelampje in de klep.

► U kunt het laden ook onderbreken door op deze toets in de klep te drukken (alleen bij

Mode 4).

► Hang de laadstekker aan de lader.

► Afhankelijk van de uitvoering moet u de beschermkap terug op het onderste gedeelte plaatsen en de laadklep sluiten.

Wanneer de laadstekker wordt losgekoppeld, verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel dat het laden is voltooid, ook al was de laadstekker losgekoppeld voordat de auto volledig is opgeladen.

Eco-mode

Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur van bepaalde functies bij afgezet contact om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en telematicasysteem, het dimlicht en de interieurverlichting in totaal nog maximaal ongeveer

30 minuten gebruiken.

Activering van de modus

Er wordt een melding weergegeven als de ecomode wordt geactiveerd: de actieve functies worden in stand-by gezet.

Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10 minuten via het handsfree systeem van het audiosysteem voortzetten.

Afsluiten van de eco-mode

De door de eco-mode uitgeschakelde functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor wordt gestart.

Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan de motor en laat deze draaien:

– Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5 minuten te kunnen gebruiken.

– Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30 minuten te kunnen gebruiken.

Laat de motor de aangegeven tijd draaien om er zeker van te zijn dat de accu voldoende is opgeladen.

Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de motor om de accu bij te laden.

Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de 12V-accu .

7

197

198

Praktische informatie

Spaarfase

Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de accu.

Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals de airconditioning en achterruitverwarming, tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de laadtoestand van de accu.

Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.

Sneeuwkettingen

Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.

Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.

Neem de geldende wetgeving in uw land in acht met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.

Gebruik alleen kettingen die speciaal zijn bedoeld voor het type velg dat op uw auto is gemonteerd.

Oorspronkelijke bandenmaat

215/65 R16

215/60 R17

225/55 R17

Type ketting

Schakel 12 mm

KONIG K-SUMMIT

VAN K84

Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens mogelijk.

Neem voor meer informatie contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Montagetips

► Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg op een vlakke ondergrond stil.

► Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.

► Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.

► Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid van maximaal 50 km/h rijden.

► Zet de auto stil en controleer of de sneeuwkettingen goed zijn gespannen.

We raden u aan om het monteren van sneeuwkettingen altijd op een vlakke, droge ondergrond te oefenen voordat u op reis gaat.

de auto lichtmetalen velgen heeft, controleer dan of geen enkel deel van de kettingen of bevestigingen de velg raakt.

Trekhaak

Verdeling van de lading

► Verdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.

Door lagere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarom voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale aanhangergewicht af.

Gebruik een trekhaak en de betreffende bedrading die door CITROËN zijn goedgekeurd. Laat de trekhaak door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats monteren.

Als de trekhaak niet door een CITROËN-dealer wordt gemonteerd, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.

Sommige rij- of parkeerhulpfuncties worden automatisch uitgeschakeld wanneer er een goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.

Rijd niet met de sneeuwkettingen op wegen zonder sneeuw, omdat de banden van de auto en het wegdek dan beschadigd raken. Als

Houd u aan het maximale aanhangergewicht dat op het kentekenbewijs van uw auto, op het

constructeursplaatje en in het deel Technische gegevens van dit boekje wordt vermeld.

De maximale kogeldruk geldt ook voor de montage op de trekhaak van accessoires zoals een fietsendrager of een bagageplateau.

Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving.

Elektromotor

Een elektrische auto kan met een trekhaak worden uitgerust.

U kunt dus een aanhanger of caravan met een dergelijke auto trekken.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie en voor het aanschaffen van een geschikte trekhaak.

Dakdragers / imperiaal

Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd raakt, is het raadzaam om uitsluitend voor uw auto goedgekeurde dakdragers en imperiaals te gebruiken.

Houd u aan de montagevoorschriften en de gebruiksvoorwaarden die staan vermeld in de handleiding die bij de dakdragers en imperiaals wordt meegeleverd.

Praktische informatie

Voorschriften

Verdeel de lading gelijkmatig om te voorkomen dat een van de zijden wordt overbelast.

Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het dak.

Zet de lading goed vast.

Rijd voorzichtig: de auto reageert sneller op zijwind en de stabiliteit van de auto kan door de belading worden beïnvloed.

Controleer regelmatig of de dakdragers goed zijn geplaatst en bevestigd, in ieder geval voor elke rit.

Verwijder de dakdragers zodra deze niet meer nodig zijn.

Deze waarde kan veranderen; controleer de maximaal toegestane belasting in de handleiding van de dakdragers.

Pas de rijsnelheid bij een belading hoger dan 40 cm aan de rijomstandigheden aan om schade aan de dakdragers en de bevestigingsspunten op het dak te voorkomen.

Raadpleeg de landelijke wetgeving met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.

Dakdragers

Er kunnen maximaal 3 dakdragers (of 2 dragers voor de uitvoering met panoramadak) worden gemonteerd - gebruik de met groen gemarkeerde punten.

Met panoramadak

Max.

toegestane belasting:

– op 2 dakdragers: 100 kg.

– verdeeld over 3 dakdragers: 150 kg.

Gebruik de specifieke bevestigingspunten bij het monteren van de dakdragers:

7

199

200

Praktische informatie

► Open de afdekkapjes van de bevestigingspunten van elke dakdrager.

► Breng de bevestigingspunten aan en vergrendel ze één voor één op het dak.

► Controleer of de dakdragers goed zijn bevestigd

(door eraan te schudden).

► Sluit de afdekkapjes op elke dakdrager.

De dakdragers zijn verwisselbaar en kunnen voor elk paar bevestigingspunten worden afgesteld.

Imperiaals

Max.

toegestane belasting:

– XS: 140 kg,

– M en XL: 170 kg.

Monteer een imperiaal op de daarvoor bestemde bevestigingspunten:

► Plaats het imperiaal uitgelijnd met de bevestigingspunten op het dak en vergrendel ze één voor één op het dak.

► Controleer of het imperiaal goed is bevestigd

(door eraan te schudden).

Motorkap

Stop & Start

Voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert, moet u het contact afzetten om te voorkomen dat de motor automatisch weer wordt gestart.

Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die in de bladen van de koelventilator of in bepaalde bewegende componenten kunnen komen - kans op verstikking en ernstig letsel!

Elektromotor

Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die in de bladen van de koelventilator of in bepaalde bewegende componenten kunnen komen - kans op verstikking en ernstig letsel!

Voordat er werkzaamheden onder de motorkap worden uitgevoerd, moet u het contact afzetten, controleren of het controlelampje READY op het instrumentenpaneel uit is en de laadstekker loskoppelen uit de laadaansluiting als deze is aangesloten.

Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het voorportier links is gesloten.

Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik de beschermde zone.

Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet tegen de hendel aan stoot.

Open de motorkap niet als het hard waait.

Koelen van de motor als deze wordt afgezet

De koelventilator van de motor kan starten nadat de motor is afgezet.

Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die in de propeller van de ventilator kunnen komen!

Openen

► Open de deur.

► Trek hendel 1 aan de onderzijde van de portieropening naar u toe.

► Beweeg veiligheidshaak 2 omhoog en til de motorkap op.

► Neem motorkapsteun 3 uit de houder en plaats de steun in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.

Praktische informatie

Sluiten

► Houd de motorkap vast en trek de steun uit de houder.

► Bevestig de motorkapsteun in de houder.

► Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.

► Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed vergrendeld is.

In verband met de aanwezigheid van elektrische componenten onder de motorkap, wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen,enz.) te beperken.

Dieselmotor

Onder de motorkap

De afgebeelde motor dient slechts als voorbeeld.

De plaats van de volgende componenten kan verschillen:

– Luchtfilter.

– Oliepeilstok.

– Olievuldop.

– Handopvoerpomp.

1.

Reservoir ruitensproeiervloeistof

2.

Reservoir motorkoelvloeistof

3.

Reservoir remvloeistof

4.

Accu

5.

Afzonderlijk massapunt (-)

6.

Zekeringkast

7.

Luchtfilter

8.

Olievuldop

9.

Oliepeilstok

10.

Handopvoerpomp*

11.

Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof

Dieselbrandstofsysteem

Dit systeem staat onder zeer hoge druk.

Laat alle werkzaamheden alleen door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren

Elektromotor

1.

Reservoir ruitensproeiervloeistof

2.

Reservoir motorkoelvloeistof (alleen peil)

3.

Reservoir remvloeistof

4.

Accu / zekeringen

5.

Afzonderlijk massapunt (-)

6.

Zekeringkast

7.

Elektrisch circuit van 400 V

8.

Stroomonderbreker voor noodgevallen voor nooddiensten en onderhoudsmonteurs

9.

Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het laadsysteem (Elektrisch).

Niveaus controleren

Controleer regelmatig alle hieronder aangegeven niveaus volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.

Laat het betreffende circuit bij een sterk gedaald niveau door een CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats controleren.

7

* Afhankelijk van de motor.

201

202

Praktische informatie

De vloeistoffen moeten voldoen aan de eisen die de fabrikant stelt aan vloeistoffen voor de motor van de auto.

Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de koelventilator kan ieder moment aanslaan

(zelfs bij afgezet contact).

Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.

De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.

ingeschakeld (bij auto's met elektrische meter) of met de peilstok.

Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. Er wordt geadviseerd om het oliepeil elke 5000 km te controleren en, waar nodig, olie bij te vullen.

Gebruik nooit additieven in de motorolie om te voorkomen dat de motor en emissieregeling minder betrouwbaar werken.

Controle met de oliepeilstok

Zie de afbeelding van onder de motorkap voor de locatie van de peilstok.

► Trek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde helemaal naar buiten.

► Veeg het uiteinde van de peilstok af met een schone, niet-pluizende doek.

Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond.

Deponeer afgewerkte olie de daarvoor bestemde containers bij een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Motorolie

Het peil moet worden gecontroleerd nadat de motor minimaal 30 minuten uitgeschakeld is geweest en op een vlakke ondergrond staat.

Controleer het peil met de oliepeilindicator op het instrumentenpaneel terwijl het contact is

► Steek de oliepeilstok weer volledig in de buis en trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is juist als het tussen de merktekens A

(max) en B (min).

Start de motor niet wanneer het peil staat:

– boven merkteken A ; neem contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

– onder merkteken B ; vul onmiddellijk motorolie bij.

Eigenschappen van de olie

Wanneer u motorolie bijvult of ververst, controleer dan of de olie geschikt is voor de motor en voldoet aan de aanbevelingen in het onderhoudsschema dat bij de auto is geleverd

(of verkrijgbaar is bij uw CITROËN-dealer en bij gekwalificeerde werkplaatsen).

Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt gebruikt, kan de garantie bij een defecte motor vervallen.

Motorolie bijvullen

Zie de betreffende afbeelding van de motorruimte voor de locatie van de motorolievuldop.

► Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand veroorzaken).

► Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok.

► Vul indien nodig bij.

► Draai, nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd, de motorolievuldop zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.

De indicatie van het oliepeil dat op het instrumentenpaneel wordt weergegeven wanneer het contact wordt aangezet, is de eerste

30 minuten na het bijvullen van olie niet geldig.

Remvloeistofniveau

Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken " MAX " te

Praktische informatie bevinden. Wanneer dit niet het geval is, controleer of de remblokken van uw auto zijn versleten.

Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om vast te stellen hoe vaak de remvloeistof moet worden ververst.

Reinig de dop voordat u deze verwijdert om bij te vullen. Gebruik alleen DOT4remvloeistof die in een ongeopende verpakking zit.

Stuurbekrachtigingsvloeistof

Het peil van deze vloeistof dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken " MAX " te bevinden. Controleer het peil terwijl de auto met een koude motor op een vlakke ondergrond staat geparkeerd door het peil op de vulhals af te lezen.

Koelvloeistof

(Diesel)

Het is normaal dat de koelvloeistof tussen twee onderhoudsbeurten moet worden bijgevuld.

De motor moet koud zijn als u het peil controleert en koelvloeistof bijvult.

Bij te weinig koelvloeistof kan er ernstige schade aan de motor ontstaan, dus zorgt dat het peil bij de markering " MAX " staat, maar nooit erboven.

Als het peil zich dicht bij of onder de markering

" MIN " bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.

Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.

Het koelsysteem staat onder druk. Wacht daarom na het afzetten van de motor ten minste één uur voordat u er werkzaamheden aan uitvoert.

Wanneer u met spoed moet bijvullen, neem dan een doek om brandwonden te voorkomen en draai de dop twee slagen los om de druk te laten dalen.

Als de druk is gedaald, verwijder de dop en vul bij tot het vereiste peil.

Auto met elektromotor

Vul geen koelvloeistof bij.

Als het peil zich dicht bij of onder de markering

" MIN" bevindt, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Ruitensproeiervloeistof

Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.

Type vloeistof

De vloeistof moet worden bijgevuld met een kant-enklaar mengsel.

In de winter (bij temperaturen onder nul) moet er een vloeistof met antivries (geschikt voor de temperatuur) worden gebruikt om de componenten van het systeem (pomp, tank, kanalen, verstuivers) te beschermen.

Vul het reservoir nooit bij met kraanwater

(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).

Dieselbrandstofadditief

(dieseluitvoering met roetfilter)

Wanneer het minimumpeil in het additiefreservoir van het roetfilter is bereikt, gaat een van deze waarschuwingslampjes permanent branden, in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding.

Bijvullen

Dit additief moet snel worden bijgevuld.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

AdBlue

®

(BlueHDi)

Er verschijnt een waarschuwing zodra het reserveniveau is bereikt.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de indicatoren en met name de indicatoren voor de AdBlue-actieradius.

Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat de motor om wettelijke redenen niet meer kan worden gestart.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over AdBlue van AdBlue.

® (BlueHDi) en met name de toevoer

7

203

204

Praktische informatie

Controles

Zie voor het controleren van deze onderdelen het onderhoudsschema van de fabrikant voor uw motor, tenzij anders aangegeven.

Laat de controles eventueel uitvoeren door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten.

Voor een optimale werking van belangrijke onderdelen zoals het remsysteem selecteert en biedt CITROËN specifieke producten aan.

12V-accu

De accu is onderhoudsvrij.

Controleer wel regelmatig of de accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie en de te nemen voorzorgsmaatregelen voordat u werkzaamheden aan de 12V-accu uitvoert.

Uitvoeringen met Stop & Start zijn voorzien van een 12V-loodaccu met speciale technologie en specificaties.

Deze accu mag uitsluitend worden vervangen door een CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.

Interieurfilter

Als de omgeving en het gebruik (bijvoorbeeld stof en veel stadsverkeer) daartoe aanleiding geven, moet het twee keer zo vaak worden vervangen .

Een verstopt interieurfilter kan een negatief effect op de werking van het airconditioningssysteem hebben en nare geurtjes veroorzaken.

Als u geen snelheid van 60 km/h kunt bereiken, laat de motor dan ongeveer 15 minuten stationair draaien en rijd dan 15 minuten met een motortoerental van meer dan 2.500 omw/min.

Zet de motor pas uit als het filter volledig is geregenereerd; bij herhaalde intervallen kan de kwaliteit van de motorolie vroegtijdig afnemen.

We raden u niet aan om het filter te regenereren terwijl de auto stilstaat.

Luchtfilter

Als de omgeving en het gebruik (bijvoorbeeld stof en veel stadsverkeer) daartoe aanleiding geven, moet het twee keer zo vaak worden vervangen .

Oliefilter

Laat bij het olie verversen ook het oliefilter vervangen.

Roetfilter (diesel)

/ Als het roetfilter verstopt begint te raken, gaat dit waarschuwingslampje tijdelijk branden, in combinatie met een waarschuwingsmelding.

Regenereer het roetfilter zodra de verkeersomstandigheden dit toelaten door ongeveer

15 minuten met een snelheid van minimaal 60 km/h en een motortoerental van minimaal 2.500 omw/min te rijden (totdat het waarschuwingslampje uit gaat).

Als er langere tijd met een zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan er in uitzonderlijke gevallen waterdamp uit de uitlaat komen als u gas geeft. Deze emissies hebben geen invloed op het rijgedrag en het milieu.

Nieuwe auto

Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken. Dit is volkomen normaal.

Handgeschakelde versnellingsbak

De transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).

Automatische transmissie

De transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).

Selectiehendel (elektrisch)

De bediening van de transmissie (elektrische auto) is onderhoudsvrij.

Handbediende parkeerrem

Als u merkt dat de parkeerremhendel veel speling heeft of dat de parkeerrem minder goed werkt, dan moet de parkeerrem worden afgesteld. Dit kan ook tussen twee onderhoudsbeurten in noodzakelijk zijn.

Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Elektrische parkeerrem

Dit systeem is onderhoudsvrij. Laat het systeem bij problemen altijd door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de elektrische parkeerrem .

Remblokken

De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Het kan gebeuren dat u de remblokken vaker tussen twee onderhoudsbeurten moeten laten controleren.

Als er geen lek in het remsysteem zit, betekent een daling in het remvloeistofniveau dat de remblokken zijn versleten.

Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.

Slijtage van remschijven / remtrommels

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven / remtrommels.

Velgen en banden

De bandenspanning van alle banden, inclusief het reservewiel, moet worden gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.

De bandenspanningswaarden op de sticker gelden voor koude banden. Als u langer dan 10 minuten of meer dan 10 km met een snelheid van meer dan

50 km/h hebt gereden, moet u een 0,3 bar (30 kPa) hogere bandenspanning ten opzichte van de op de sticker aangegeven waarden aanhouden.

Bij een te lage bandenspanning neemt het energieverbruik toe. Wanneer de spanning van de banden niet correct is, kunnen ze voortijdig slijten. Bovendien kan dit een negatief effect hebben op de wegligging: risico van een ongeval!

Praktische informatie

Het rijden met versleten of beschadigde banden vermindert de remwerking en heeft een negatieve invloed op het wegligging. Controleer de staat van de banden (loopvlak en flanken) en de velgen regelmatig, en controleer dan ook of de ventieldoppen nog aanwezig zijn.

Als de slijtage-indicatoren niet meer onder het loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de groeven minder dan 1,6 mm. De banden moeten zo snel mogelijk worden vervangen.

Het gebruik van wielen en banden in een andere maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op de levensduur van de banden, het draaien van de banden, de bodemvrijheid en de waarde op de snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op de wegligging hebben.

Gebruik altijd dezelfde banden op de voor- en achteras, anders kan het elektronische stabiliteitsprogramma (ESC) niet meer op het juiste moment ingrijpen.

Markeer altijd de draairichting van de banden die worden opgeslagen bij het monteren van de winter- of zomerbanden. Berg ze op een koele, droge plek op, uit de buurt van direct zonlicht.

Winter- en vierseizoenenbanden zijn te herkennen aan dit symbool op de flanken.

Schokdempers

Het is voor bestuurders lastig om te weten wanneer de schokdempers zijn versleten.

Schokdempers hebben echter wel een grote invloed op de wegligging en de remprestaties.

7

205

206

Praktische informatie

Voor uw veiligheid en rijcomfort raden wij u aan om ze regelmatig door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats te laten controleren.

Distributie- en accessoiresets

De distributie- en accessoiresets worden gebruikt vanaf het moment dat de motor wordt gestart totdat de motor wordt afgezet. Het is normaal dat ze in de loop der tijd slijten.

Een defecte distributie- of accessoireset kan schade aan de motor veroorzaken, waardoor deze niet meer kan worden gebruikt. Houd u aan de aanbevolen vervangingsintervallen, aangegeven in kilometers of tijd, afhankelijk van welke als eerste wordt bereikt.

AdBlue

®

(BlueHDi)

CITROËN heeft ervoor gekozen om zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een

SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor de nabehandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties afnemen of het brandstofverbruik toeneemt, om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de Euro 6-norm te voldoen.

SCR-systeem

Met behulp van een vloeistof die AdBlue ® wordt genoemd en ureum bevat, kan een katalysator tot

85% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof en water (deze stoffen zijn niet schadelijk voor de gezondheid en het milieu).

De AdBlue ® bevindt zich in een specifiek reservoir van ongeveer 20 liter.

Met deze inhoud kan het voertuig ongeveer

5.000 km rijden ( hierbij spelen uw rijstijl en de uitvoering van uw voertuig ook een grote rol).

Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog maximaal ongeveer 2.400 km kunt rijden totdat het reservoir helemaal leeg is, wordt er automatisch een waarschuwingssysteem geactiveerd.

In de resterende 2.400 km worden er nog diverse waarschuwingen gegeven voordat het reservoir leeg is en het voertuig niet meer kan worden gestart.

Als u verwacht tussen twee periodieke onderhoudscontroles meer dan 5.000 km te rijden, moet AdBlue tussentijds worden bijgevuld.

Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de waarschuwings- en controlelampjes en bijbehorende waarschuwingen of de lampjes .

Wanneer het AdBlue ® -reservoir leeg is, voorkomt een wettelijk verplichte startblokkeringssysteem dat de motor opnieuw wordt gestart.

Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot het voertuig te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet.

Wanneer er een storing in het SCR-systeem wordt geconstateerd, is het essentieel om zo snel mogelijk contact op te nemen met een

CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats.

Na 1.100 km wordt er automatisch een voorziening geactiveerd die voorkomt dat de motor kan starten.

In beide gevallen geeft een actieradiusindicator aan hoever u nog kunt rijden voordat de auto wordt stilgezet.

Bevriezing van AdBlue ®

AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C.

Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het AdBlue ® reservoir waardoor u ook in zeer koude omstandigheden kunt blijven rijden.

Bijvullen van AdBlue

®

Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue ® bij te vullen zodra de eerste waarschuwing wordt gegeven dat het minimumniveau is bereikt.

Voor een goede werking van het

SCR-systeem:

– Gebruik alleen AdBlue ® -vloeistof die aan de norm ISO 22241 voldoet.

– Als AdBlue ® niet in de originele verpakking wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.

– Verdun AdBlue ® nooit met water.

AdBlue ® is verkrijgbaar bij een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats, maar ook bij tankstations met AdBlue ® -pompen die speciaal voor personenauto's zijn bedoeld.

Praktische informatie

Vul nooit AdBlue ® bij met een vulsysteem dat voor vrachtwagens is bedoeld.

Voorschriften voor opslag

AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 °C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf +25 °C. We raden u aan om flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren.

Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten minste één jaar houdbaar.

Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur volledig is ontdooid.

Bewaar flacons met AdBlue ® nooit in uw auto.

Gebruiksvoorschriften

AdBlue ® is een oplossing op ureumbasis. Deze vloeistof is niet ontvlambaar, kleurloos en geurloos

(indien de vloeistof koel wordt bewaard).

Als de vloeistof in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en zeep. Als de vloeistof in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel.

Raadpleeg een arts bij een blijvend branderig gevoel of blijvende irritatie.

Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water.

Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in. Dampen met ammoniak werken irriterend op de slijmvliezen

(ogen, neus en keel).

Bewaar AdBlue ® buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon.

Procedure

Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat.

Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11 °C. Als het kouder is, bevriest de AdBlue ® waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten. Laat de auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij.

Giet nooit AdBlue ® in de tank voor diesel.

Als er AdBlue ® op de carrosserie of op een andere plaats is gemorst, spoel deze dan onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek.

Gekristalliseerde vloeistof moet worden verwijderd met een spons en warm water.

Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt, moet u ongeveer 5 minuten wachten voordat u het contact weer aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen, de sleutel in het contactslot te steken of de sleutel van het "Keyless Entry and Start"-systeem in het interieur te brengen .

Zet vervolgens het contact aan en start na 10 seconden de motor.

► Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot om de motor af te zetten.

of

► Druk bij Keyless Entry and Start op de toets

" START/STOP " om de motor af te zetten.

Toegang tot het AdBlue

®

-reservoir

► Open het portier linksvoor voor toegang tot het

AdBlue ® -reservoir.

► Draai de blauwe dop een 6 e slag linksom.

► Haal de dop naar boven los.

► Met een verpakking AdBlue ® : controleer eerst de uiterste houdbaarheidsdatum en lees daarna zorgvuldig de instructies op het etiket voordat u de inhoud van de verpakking in het AdBlue-reservoir van de auto giet.

7

207

208

Praktische informatie

► Bij een AdBlue ® -pomp: steek het vulpistool in de vulpijp en blijf tanken totdat het vulpistool afslaat.

► Voer na het bijvullen dezelfde handelingen in omgekeerde volgorde uit.

Om te voorkomen dat u het AdBlue ® reservoir met te veel vloeistof vult:

– Vul 10 tot 13 liter bij met behulp van

AdBlue ® -verpakkingen.

– Stop met bijvullen als het vulpistool voor het eerst afslaat als u bij een tankstation tankt.

Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5 liter

AdBlue ® of meer registreren.

Als het AdBlue ® -reservoir helemaal leeg is, wat wordt bevestigd met de melding

" Vul AdBlue bij: Starten niet mogelijk ", dan moet u minimaal 5 liter bijvullen.

Vrijloop

In bepaalde situaties moet de auto in de vrijloopstand worden gezet (bijvoorbeeld bij slepen, op een testbank, in een automatische wasstraat

(wasstand), of bij transport per trein of over zee).

De procedure hiervoor is afhankelijk van het type transmissie en parkeerrem.

Laat de auto nooit onbeheerd achter als deze in de vrijloop staat.

Met handgeschakelde versnellingsbak of automatische transmissie en handbediende parkeerrem

Voor vrijgeven

► Trap het rempedaal in terwijl de auto stilstaat en de motor draait.

► Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand.

► Selecteer bij een auto met een automatische transmissie stand N .

► Zet de parkeerrem vrij.

► Laat het rempedaal los en schakel de motor uit.

Terug naar de normale werking

► Trek de parkeerrem aan.

► Selecteer bij een auto met een automatische transmissie stand P .

Met handgeschakelde versnellingsbak en elektrische parkeerrem

Voor vrijgeven

► Zet de transmissie met draaiende motor en ingetrapt rempedaal in de neutraalstand.

► Houd het rempedaal ingetrapt en zet de motor uit.

► Laat het rempedaal los en zet het contact aan.

► Druk het rempedaal in en duw op de knop om de parkeerrem uit te schakelen.

► Laat het rempedaal los en schakel het contact uit.

Terug naar de normale werking

► Druk het rempedaal in, start de motor en schakel de parkeerrem in.

Met automatische transmissie en elektrische parkeerrem

Voor vrijgeven

► Zet de schakelhendel in N terwijl de motor draait en u het rempedaal indrukt.

► Houd het rempedaal ingetrapt en zet de motor uit.

► Laat het rempedaal los en zet het contact weer aan.

► Druk het rempedaal in en duw op de hendel om de parkeerrem uit te schakelen.

► Laat het rempedaal los en schakel het contact uit.

Terug naar de normale werking

► Houd het rempedaal ingetrapt, start de motor en selecteer stand P .

Met selectiehendel of keuzeschakelaar van de transmissie en elektrische parkeerrem

Procedure voor het activeren van de vrijloop

► Trap het rempedaal in terwijl de auto stilstaat en de motor draait, en selecteer stand N .

Binnen 5 seconden:

► Houd het rempedaal ingetrapt en doe het volgende in deze volgorde: zet de motor uit en beweeg de selectieschakelaar naar voren of naar achteren.

► Laat het rempedaal los en zet het contact aan.

► Trap het rempedaal in en druk op de hendel van de elektrische parkeerrem om deze vrij te zetten.

► Laat het rempedaal los en schakel het contact uit.

Er wordt een melding op het instrumentenpaneel weergegeven om te bevestigen dat de wielen 15 minuten worden vrijgezet.

In de vrijloop kan het audiosysteem niet worden bijgewerkt (melding weergegeven op het instrumentenpaneel).

Na 15 minuten of terug naar de normale werking.

► Houd het rempedaal ingetrapt, start de motor en selecteer stand P .

Keyless Entry and Start

Trap het rempedaal niet in terwijl u het contact aan en weer uit zet. Als u dat wel doet, start de motor waardoor u de procedure opnieuw moet uitvoeren.

Onderhoudstips

Algemene aanwijzingen

Houd u aan de volgende aanbevelingen om beschadiging van de auto te voorkomen.

Buitenkant

Gebruik nooit een hogedrukspuit in de motorruimte - kans op schade aan elektrische componenten!

Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer lage temperaturen.

Wanneer u de auto in een autowasstraat wast, vergrendel dan alle portieren en, afhankelijk van de uitvoering, haal de elektronische sleutel uit de detectiezone en

Praktische informatie schakel de handsfree-functie (Handsfree toegang achterklep) uit.

Wanneer u een hogedrukreiniger gebruikt, houd de spuitmond dan op minimaal 30 cm van de auto (vooral wanneer u gebieden met beschadigde lak, sensoren of afdichtingen reinigt).

Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën bevatten die de lak van uw auto kunnen beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep, insectenafscheidingen, pollen en teer).

Afhankelijk van de omgeving moet u de auto vaker wassen om zoutafzettingen (in kustgebieden), roet (in industriële gebieden) of modder/zout (in natte of koude gebieden) te verwijderen. Deze materialen kunnen zeer corrosief zijn.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats voor advies over het verwijderen van hardnekkige vlekken waarvoor speciale producten nodig zijn (zoals verwijdermiddelen voor teer en insecten).

Laat lakschade bij voorkeur repareren door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Binnenkant

Wanneer u de auto wast, gebruik dan nooit een waterslang of hogedrukreiniger om de binnenkant te reinigen.

Bekers of andere open houders met vloeistof kunnen lekken, met kans op schade aan het

7

209

210

Praktische informatie instrumentenpaneel en de bedieningselementen op het dashboard en de middenconsole. Wees altijd voorzichtig!

Reinig instrumentenpanelen, touchscreens en andere displays door ze voorzichtig met een zachte, droge doek af te vegen. Gebruik geen producten (zoals alcohol of desinfectiemiddelen) of zeepwater direct op deze oppervlakken - kans op schade!

Carrosserie

Hoogglanslak

Gebruik nooit schurende producten, oplosmiddelen, benzine of olie om de carrosserie te reinigen.

Gebruik nooit een schuursponsje om lastige vlekken te verwijderen - kans op krassen in de lak!

Breng geen poetsmiddel aan als de zon fel schijnt, of op kunststof of rubber onderdelen.

Gebruik een zachte doek met zeepwater of een pH-neutraal product.

Neem de carrosserie met een schone microvezeldoek af zonder er hard op te wrijven.

Breng poetsmiddel aan op een schone en droge auto.

Neem de instructies die op het product worden vermeld in acht.

Structuurlak

Dit type lak reageert op licht, door variaties in uiterlijk en afwerking, waardoor de lijnen en omtrek van de auto worden benadrukt. De lak is verrijkt met deeltjes die zichtbaar blijven en een uniek satijneffect met reliëf geven. De licht korrelige structuur geeft een verrassend effect.

Probeer de auto nooit zonder water te reinigen.

Was uw auto niet in een wasstraat met borstels.

Kies nooit een wasprogramma dat eindigt met het aanbrengen van een warme waslaag.

Gebruik nooit een hogedrukspuit voorzien van borstels - kans op krassen in de lak!

Breng nooit een glanzend polijstmiddel of conserveringsmiddelen aan op de carrosserie of lichtmetalen velgen; deze producten kunnen onherstelbare glanzende of vlekkerige gebieden veroorzaken.

Gebruik een hogedrukreiniger of in elk geval iets met een harde waterstraal.

Spoel de auto af met gedemineraliseerd water.

We raden u aan om alleen een microvezeldoek te gebruiken bij het afvegen van de auto; veeg met de doek over de auto zonder te wrijven.

Verwijder met een zachte doek voorzichtig eventuele brandstofsporen van de carrosserie en laat de carrosserie vervolgens drogen.

Verwijder kleine vlekken (zoals vingerafdrukken) met behulp van een door CITROËN aanbevolen onderhoudsproduct.

Stickers

(Afhankelijk van de uitvoering)

Gebruik geen hogedrukspuit om de auto te wassen - kans op schade of loslaten van de stickers!

Gebruik een slang met grote diameter

(temperatuur tussen 25 °C en 40 °C).

Richt de waterstraal haaks op het oppervlak dat moet worden gereinigd.

Spoel de auto af met gedemineraliseerd water.

Leder

Leder is een natuurproduct. Verzorg het op de juiste manier zodat het lang meegaat.

Het moet worden beschermd en onderhouden met een speciaal product voor leder, zodat het soepel blijft en zijn oorspronkelijke uiterlijk behoudt.

Gebruik geen onderhoudsproducten die niet geschikt zijn voor het schoonmaken van leder (zoals oplosmiddel, reinigingsmiddel, wasbenzine of pure alcohol).

Gebruik geen bleek- of ontkleuringsproducten

(zoals perchloorethyleen).

Wanneer u onderdelen reinigt die gedeeltelijk van leder zijn, zorg dan dat u de andere materialen niet beschadigt met het speciale product voor leder.

Veeg altijd eerst resten weg voordat u vetvlekken of vloeistoffen verwijdert.

Veeg voordat u begint met schoonmaken de resten weg die het leder kunnen beschadigen.

Gebruik daarvoor een doek die is bevochtigd met gedemineraliseerd water en vervolgens goed is uitgeknepen.

Maak het leder schoon, maar veeg daarbij niet te hard; gebruik een zachte doek die u vochtig hebt gemaakt met zeepwater of een pH-neutraal product.

Droog het af met een zachte, droge doek.

Praktische informatie

7

211

212

In geval van pech

Gevarendriehoek

Deze reflecterende en inklapbare voorziening moet langs de kant van de weg worden geplaatst bij pech of schade aan de auto.

Voordat u uit de auto stapt

Schakel de alarmknipperlichten in en doe het veiligheidsvest aan. Zet dan de gevarendriehoek in elkaar en plaats deze.

De gevarendriehoek in elkaar zetten en plaatsen

Zie de bovenstaande afbeelding voor uitvoeringen met een gevarendriehoek als originele uitrusting.

Raadpleeg bij andere uitvoeringen de instructies voor het uitvouwen in de gebruiksaanwijzing van de gevarendriehoek.

► Plaats de gevarendriehoek achter de auto en houd u daarbij aan de ter plaatse geldende regels.

Brandstoftank leeg (diesel)

Bij een auto met dieselmotor moet het brandstofsysteem worden ontlucht als de brandstoftank leeg is.

Voordat u begint met het ontluchten van het systeem , is het van groot belang om minimaal 5 liter diesel in de brandstoftank te gieten.

Zie het betreffende deel voor meer informatie over het tanken en de tankbeveiliging (diesel) .

Voor andere uitvoeringen dan BlueHDi bevinden de componenten van het brandstofsysteem zich in de motorruimte; ze kunnen onder een verwijderbare afdekplaat liggen.

Zie het betreffende deel voor meer informatie over de motorruimte , en met name de plaats van deze onderdelen onder de motorkap.

1.5 BlueHDi-motoren

► Zet het contact aan (zonder de motor te starten).

► Wacht ongeveer 1 minuut en zet het contact af.

► Start de motor.

Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.

2.0 BlueHDi-motoren

► Zet het contact aan (zonder de motor te starten).

► Wacht ongeveer 6 seconden en zet het contact af.

► Herhaal deze handelingen 10 keer.

► Start de motor.

Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.

2.0 HDi-motoren

► Open de motorkap en maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken.

► Draai de ontluchtingsschroef los.

► Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang ziet stromen.

► Draai de ontluchtingsschroef weer vast.

► Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden voordat u het opnieuw probeert).

► Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw.

► Breng de sierkap aan, klem deze vast en sluit de motorkap.

Gereedschapskist

Toegang tot het gereedschap

Toegang

De stangen ( 1 en 2 ) zorgen ervoor dat de gereedschapskist niet uit zijn behuizing kan komen als deze niet goed is vastgezet.

Verwijderen en openen

In geval van pech

► Beweeg vervolgens de gereedschapskist omhoog om hem langs de stang ( 2 ) te halen.

8

De gereedschapskist bevindt zich onder de voorstoel links.

► Druk op de grendels ( A ) en schuif deze naar binnen om de gereedschapskist te ontgrendelen.

► Druk deze voorbij de stang ( 1 ), zet de kist iets omhoog en trek hem zo ver mogelijk aan.

► Maak de haakjes ( B ) van het deksel los en open het deksel om bij het gereedschap te kunnen komen.

Opbergruimte

► Breng het deksel weer aan op de gereedschapskist en maak de haakjes ( B ) vast.

► Houd de gereedschapskist met de voorzijde schuin omhoog.

► Om de gereedschapskist langs de stang ( 2 ) te bewegen: duw de kist naar achteren en omlaag.

213

214

In geval van pech

► Om de gereedschapskist langs de stang ( 1 ) te bewegen: breng de gereedschapskist iets omhoog en dan helemaal naar achteren.

► Als de gereedschapskist zich helemaal in zijn behuizing bevindt, duw deze dan tegen de vloerbekleding en schuif vervolgens de grendels ( A ) naar buiten om de kist vast te zetten.

Trek aan de gereedschapskist om te controleren of hij goed in zijn behuizing is vastgezet.

U kunt de band tijdelijk repareren met een compressor en een flacon met afdichtmiddel zodat u naar de dichtstbijzijnde garage kunt rijden.

Ontworpen om algemene lekkages op het loopvlak van een band te repareren.

Toegang tot de set

Deze set bevindt zich in een gereedschapskist.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gereedschapskist .

2.

Sleepoog.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over slepen .

Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven.

Zie het betreffende deel voor meer informatie over de identificatie , vooral dit label.

Beschikbaar gereedschap

Dit gereedschap is specifiek voor de auto en kan afhankelijk van de uitvoering verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden.

Samenstelling van de set

Bandenreparatieset

Gebruik de link om video's met uitleg te bekijken: http://q-r.to/bagGl9

1.

12V-compressor.

De compressor bevat een patroon met afdichtmiddel voor het tijdelijk repareren van een band en kan ook worden gebruikt om de bandenspanning aan te passen.

A.

Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen".

B.

Aan-uitschakelaar I / O .

C.

Knop voor leeg laten lopen.

D.

Manometer (bar en psi).

een reflecterend veiligheidsvest enz.) conform de regels die gelden in het land waar u zich bevindt.

► Zet het contact af.

► Draai de schakelaar ( A ) in de stand

"Reparatie".

► Controleer of de schakelaar B in de stand " O " staat.

Verwijder niet het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt uit de band.

E.

Opbergruimte met een kabel en een adapter voor een 12V-aansluiting.

F.

Flacon met afdichtmiddel.

G.

Witte slang met dop voor de reparatie en het op spanning brengen.

H.

Sticker met de snelheidslimiet.

De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen.

Gebruik alleen de twee 12V-aansluitingen voorin voor het aansluiten van de compressor.

Reparatie- en afdichtingsprocedure

► Parkeer de auto zonder het verkeer te belemmeren en trek de parkeerrem aan.

► Volg de veiligheidsinstructies

(alarmknipperlichten, gevarendriehoek, dragen van

► Rol de witte slang G volledig uit.

► Draai de dop van de witte slang los.

► Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.

► Sluit de stekker van de compressor aan op de

12V-aansluiting van de auto.

► Bevestig de sticker met snelheidslimiet.

De sticker met snelheidslimiet moet in het interieur, in het gezichtsveld van de bestuurder, worden geplakt om hem/haar te

In geval van pech herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd.

► Start de motor en laat de motor draaien.

Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten.

► Schakel de compressor in door de schakelaar B in de stand I te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; maak de slang gedurende deze handeling niet los van de aansluiting (kans op spatten).

Als de gewenste bandenspanning na ongeveer 7 minuten niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

► Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen.

Houd de set binnen handbereik.

Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen.

Houd het middel buiten het bereik van kinderen.

De uiterste gebruiksdatum van het middel staat op de flacon vermeld.

8

215

216

In geval van pech

Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij een CITROËN-dealer of een officieel inzamelpunt.

Vergeet niet om een nieuwe flacon met afdichtmiddel bij een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats te kopen.

De banden oppompen, en de bandenspanning aanpassen en controleren

► Ga onmiddellijk ongeveer vijf kilometer bij lage snelheid (tussen 20 en 60 km/h) rijden, zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.

► Zet de auto stil, controleer de reparatie en meet de bandenspanning met de set.

► Zet schakelaar A in de stand

"Oppompen".

► Rol de witte slang G volledig uit.

► Sluit de witte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.

► Sluit de stekker van de compressor aan op de

12V-aansluiting van de auto.

► Start de motor en laat de motor draaien.

Neem zo snel mogelijk contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

U moet de monteur vertellen dat de set is gebruikt. Na inspectie kan de monteur u vertellen of de band kan worden gerepareerd of moet worden vervangen.

► Pas de bandenspanning met de compressor aan (voor oppompen: zet schakelaar B in stand I ; voor leeglopen: zet schakelaar B in stand O en druk op knop C ). Ga daarbij uit van de informatie op de bandenspanningssticker bij het bestuurdersportier.

Als de bandenspanning geleidelijk afneemt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om uw auto te laten repareren.

► Verwijder de set en berg deze op.

► Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.

De compressor kan worden gebruikt, zonder afdichtmiddel in de band te spuiten, om de bandenspanning te controleren en aan te passen.

Als de vereiste bandenspanning na ongeveer 7 minuten nog niet is bereikt, is de band onherstelbaar beschadigd; neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

Rijd met een gerepareerde band niet meer dan 200 km; neem contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om de band te laten vervangen.

Als de spanning van één of meer banden is aangepast, moet het

bandenspanningscontrolesysteem worden gereset.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem .

De slang en de flacon verwijderen

► Beweeg slang 2 naar links totdat deze contact maakt met de behuizing.

► Maak aansluiting 1 los van de flacon door de aansluiting een kwartslag linksom te draaien.

► Trek slang 2 iets naar buiten en koppel aansluiting 3 van de luchtinlaatslang los door deze een kwartslag linksom te draaien.

► Verwijder slang 2 .

► Houd de compressor verticaal omhoog.

► Draai flacon 4 los van de bodem.

Voer deze handelingen in omgekeerde volgorde uit om de nieuwe flacon en de nieuwe slang te plaatsen.

Let op dat er geen vloeistof uit de flacon stroomt.

De uiterste gebruiksdatum staat op de flacon vermeld.

De flacon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is.

Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij een CITROËN-dealer of een officieel inzamelpunt.

Vergeet niet om een nieuwe flacon bij een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats te kopen.

Reservewiel

In geval van pech

Gebruik de link om video's met uitleg te bekijken: http://q-r.to/bagGl9

Toegang tot het gereedschap

Het gereedschap bevindt zich in een gereedschapskist.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gereedschapskist .

Beschikbaar gereedschap

1.

Wielsleutel.

Wordt gebruikt om de wielbouten te verwijderen en de krik omhoog / omlaag te bewegen.

8

217

218

In geval van pech

2.

Krik.

Hiermee kan de auto worden opgekrikt.

3.

Verwijdergereedschap wielboutdop / wieldop.

Afhankelijk van het uitvoering van de auto verwijdert u hiermee de wielboutdoppen van lichtmetalen velgen of de wieldop van stalen velgen.

4.

Dop voor slotbouten.

Hiermee kunnen de speciale slotbouten met behulp van de wielsleutel worden verwijderd.

5.

Sleepoog.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over slepen .

Dit gereedschap is specifiek voor de auto en kan afhankelijk van de uitvoering verschillen.

Gebruik het niet voor andere doeleinden.

De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor het verwisselen van een wiel met een beschadigde of lekke band.

Gebruik geen andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik.

Als de auto niet is voorzien van de originele krik, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om de door de fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.

De krik voldoet aan de Europese regelgeving zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn 2006/42/

EG over machines.

De krik is onderhoudsvrij.

Toegang tot het reservewiel

► Het reservewiel is bereikbaar vanaf de achterzijde van de auto.

► Open de deuren of de achterklep (afhankelijk van de uitvoering).

Voorkom dat de elektrisch bedienbare deur(en) ongewild wordt (worden) geopend door de functie "Handsfree toegang" via het configuratiemenu van de auto uit te schakelen.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de schuifdeur met handsfree-functie .

Het reservewiel verwijderen uit de houder

► Open de achterdeuren (of achterklep) om bij de in de dorpel geplaatste bout van de reservewielhouder te komen.

► Draai de bout los met behulp van de wielsleutel

(ongeveer 14 slagen), totdat de reservewielhouder laag genoeg hangt om de haak van de reservewielhouder los te maken.

► Als de auto is uitgerust met een trekhaak, krik de auto dan aan de achterzijde op (uitsluitend bij punt

B ) totdat er voldoende ruimte is om het reservewiel te kunnen verwijderen.

► Haal de reservewielhouder los van de haak en plaats het reservewiel in de nabijheid van het te vervangen wiel.

Het reservewiel in de houder plaatsen

► Plaats het wiel voor de reservewielhouder.

► Beweeg het reservewiel geleidelijk in de reservewielhouder door het heen en weer

(van links naar rechts) te bewegen totdat het bevestigingsgedeelte van de haak vrij komt.

► Haak de houder aan de haak en draai de bout daarna met de wielsleutel vast totdat de bout goed is vastgedraaid.

Band in de reservewielhouder

U kunt kiezen voor een andere maat van de band van het reservewiel. Houd u daarbij aan de onderstaande instructies.

Maat van de af fabriek gemonteerde band

215/65 R16

215/60 R17

215/60 R17

M&S

225/55 R17

XS-M

Het plaatsen van een 225band in de reservewielhouder is verboden.

Het plaatsen van een 215band in de reservewielhouder wordt niet aanbevolen (kans op bijgeluiden).

XL

Er is geen beperking.

In de reservewielhouder kan een band met de maat 215 of 225 worden geplaatst.

Een wiel verwijderen

Parkeren van de auto

Parkeer de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond, op een plaats waar u het verkeer niet hindert.

Schakel bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling in en zet vervolgens het contact af om de wielen te blokkeren.

In geval van pech

Selecteer bij een auto met een automatische transmissie stand P en zet vervolgens het contact af om de wielen te blokkeren.

Bij een elektrische auto moet de transmissie in stand P worden gezet; zet vervolgens het contact af om de wielen te blokkeren.

Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de automatische stand staat (bij een elektrische parkeerrem), en controleer of het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden.

U moet ervoor zorgen dat er geen inzittenden meer in de auto zitten en dat zij zich op een veilige plek bevinden.

Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.

Plaats bij een auto met een elektrische parkeerrem een wielblok tegen het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel.

► Als uw auto is uitgerust met stalen velgen, verwijder dan de boutdop met gereedschap 3 of verwijder de wieldop handmatig

8

219

220

In geval van pech

► Als uw auto is uitgerust met lichtmetalen velgen, verwijder dan de dop van de wielbouten met gereedschap 3 .

► Als uw auto is uitgerust met slotbouten, zet dan dop 4 op wielsleutel 1 om de slotbout los te draaien.

► Draai de andere bouten iets los (zonder ze te verwijderen) met uitsluitend wielsleutel 1 .

► Plaats het voetstuk van de krik op de grond, recht onder een van de twee krikpunten A of B .

Gebruik het krikpunt aan de onderzijde van de auto dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt.

► Draai krik 2 met de knop naar buiten totdat de kop van de krik het krikpunt A of B raakt; het contactvlak van krikpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken.

► Krik de auto op totdat er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het reservewiel te monteren.

Kans op letsel!

Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of losse ondergrond kan de krik wegglijden.

Plaats de krik uitsluitend bij krikpunt A of B onder de auto en zorg ervoor dat het contactvlak van de auto goed in het middelste deel van de kop van de krik staat. Anders kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken.

► Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg.

► Verwijder het wiel.

Monteren van het wiel

► Monteer het wiel op de naaf.

► Draai de bouten met de hand vast.

► Wanneer het wiel is voorzien van een slotbout, moet u deze handvast aandraaien met wielsleutel

1 voorzien van dop 4 .

► Draai de overige wielbouten met alleen wielsleutel 1 handvast.

► Laat de auto weer volledig zakken.

► Vouw krik 2 op en verwijder deze.

► Wanneer het wiel is voorzien van een slotbout, moet u deze vastdraaien met wielsleutel 1 voorzien van dop 4 .

► Draai de overige wielbouten met alleen wielsleutel 1 vast.

► Berg het gereedschap op in de gereedschapskist.

Een reservewiel met stalen velg of noodreservewiel monteren

Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen, raken de ringen ( A ) de stalen velg of het noodreservewiel niet. Het wiel wordt door het conische contactvlak ( B ) van elke bout op zijn plek gehouden.

Na het verwisselen van een wiel

Berg het wiel met de lekke band op in de reservewielhouder.

Ga meteen naar een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Laat de lekke band controleren. Na inspectie kan de monteur u vertellen of de band kan worden gerepareerd of moet worden vervangen.

Bepaalde rijhulpsystemen moeten worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld de Active Safety

Brake.

Als uw auto is uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem,

In geval van pech controleer dan de spanning van de banden en reset het systeem.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem .

Bandenspanningscontrolesysteem

Het stalen reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor.

8

Wiel met naafdop

Monteren: plaats de naafdop met de inkeping tegenover het ventiel en druk de rand ervan vervolgens rondom met de hand vast.

Een lamp vervangen

Onder bepaalde weersomstandigheden

(zoals een lage temperatuur of vocht) kan er een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.

De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:

– Gebruik voor het schoonmaken van de koplampen nooit een droge doek of een schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.

– Gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product.

221

222

In geval van pech

– Wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.

Bij het vervangen van lampen moet het contact en de koplampen/lampen minstens enkele minuten zijn uitgeschakeld - risico op ernstige brandwonden!

Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek.

Het is van belang dat u uitsluitend lampen van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om beschadiging van de koplamp te voorkomen.

Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Vervang de lampen per paar om onbalans in de verlichting te voorkomen.

Halogeenlampen (Hx)

Controleer om verzekerd te zijn van een goede verlichtingskwaliteit of de lamp op de juiste wijze in de behuizing is geplaatst.

De motorkap openen/toegang tot de lampen

Wees voorzichtig wanneer de motor heet is - kans op brandwonden!

Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die in de bladen van de koelventilator kunnen komen

- kans op verstikking!

Na het verwisselen van een lamp

Voer voor de montage de handelingen voor het verwijderen in omgekeerde volgorde uit.

Sluit uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampen goed worden afgedicht.

Uitvoering met halogeenkoplampen

1.

Parkeerlichten (W5W - 5 W)

2.

Grootlicht (H1-55W)

3.

Dimlicht (H7 - 55 W)

4.

Dagrijverlichting (W21W LL-21W)

5.

Richtingaanwijzers (PY21W-21W oranje)

Uitvoering met xenonkoplampen

1.

Grootlicht (H1-55W)

2.

Dimlicht (D8S-25W)

3.

Richtingaanwijzers (PY21W-21W oranje)

Let op het gedeelte achter de rechter lamp

(voertuigrichting), dat zo heet kan zijn dat u zich eraan kunt branden (ontluchtingsleidingen).

Toegang tot de gloeilampen

► Druk op de bovenste clip van het deksel en kantel het deksel naar achteren om het te verwijderen.

Dimlicht

► Verwijder de gloeilamp en vervang deze.

Parkeerlichten

► Druk op de onderste clip van de stekker en verwijder de stekker samen met de gloeilamp.

► Verwijder de gloeilamp en vervang deze.

Wanneer u de stekker en de gloeilamp in de lichteenheid monteert, moet de eenheid goed in de behuizing worden geplaatst totdat deze vastgeklikt.

Raak de xenonlampen niet aan (D8S)

– kans op elektrocutie!

Als u dit type gloeilamp moet vervangen, neem dan contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Dagrijverlichting

► Druk op de twee clips aan de zijkant van de stekker en verwijder de stekker samen met de gloeilamp.

► Verwijder de gloeilamp en vervang deze.

Grootlicht

► Druk op de onderste clip van de stekker en verwijder de stekker samen met de gloeilamp.

► Verwijder de gloeilamp en vervang deze.

Richtingaanwijzers

In geval van pech

► Draai de gloeilamphouder los door deze een kwartslag linksom te draaien.

► Verwijder de gloeilamphouder en vervang de defecte gloeilamp.

Als een van de controlelampjes voor een richtingaanwijzer (links of rechts) sneller gaat knipperen, is één van de gloeilampen aan die zijde defect.

8

De oranje gloeilampen moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.

Dagrijverlichting / parkeerlichten

► Druk op de twee clips aan de zijkant van de stekker en verwijder de stekker samen met de gloeilamp.

Neem voor vervanging van deze lampen contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Een CITROËN-dealer kan een vervangingsset voor de led's leveren.

223

224

In geval van pech

Mistlampen (H11-55W)

► Draai de bouten op deflector A onder de voorbumper los en verwijder deze.

► Druk op de borgklem en maak de stekker los.

► Schroef de gloeilamphouder een kwart slag linksom los en verwijder hem.

► Vervang de defecte gloeilamp.

U kunt ook contact opnemen met een

CITROËN-dealer of gekwalificeerde werkplaats om deze gloeilampen te vervangen.

Zijrichtingaanwijzer

– Druk de zijrichtingaanwijzer naar achteren en trek het los.

– Breng de zijrichtingaanwijzer richting de voorzijde aan en schuif hem vervolgens naar achteren.

De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers en zijrichtingaanwijzers) moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.

Achterlichten

Neem voor auto's met binnenbekleding contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om de werkzaamheden te laten uitvoeren.

► Spoor de defecte gloeilamp op en open de achterdeuren of de achterklep (afhankelijk van de uitvoering).

► Schroef de 2 bevestigingsschroeven aan de buitenkant los bij deuren aan de zijkant.

► Haal bij de achterklep de kunststof lijst aan de buitenkant los en kantel deze naar buiten om hem te verwijderen. Schroef daarna de 2 bevestigingsschroeven los.

1.

Remlichten / parkeerlichten (P21/5W-21/5W)

2.

Richtingaanwijzers (PY21W-21W oranje)

3.

Achteruitrijlichten (P21W-21W)

4.

Mistlampen / parkeerlichten (P21/4W-21/4W)

► Verwijder aan de binnenkant, afhankelijk van de uitvoering, het ventilatierooster los.

► Houd de lamp vast, druk op de clip aan de binnenzijde en verwijder de lamp vervolgens voorzichtig.

► Maak de stekker los.

Derde remlicht (W5W - 5 W)

In geval van pech

► Draai de lamphouder een kwartslag linksom en vervang de defecte gloeilamp.

Druk op de lamp totdat deze vastklikt om hem weer te bevestigen.

Kentekenplaatverlichting (W5W-W)

8

► Open de linkerachterdeur of de achterklep

(afhankelijk van de uitvoering).

► Druk de 3 borglippen iets naar buiten en verwijder vervolgens de gloeilamphouder.

► Druk de defecte gloeilamp iets in en draai hem een kwartslag rechtsom om hem te verwijderen.

► Vervang de gloeilamp.

► Bij een auto met achterdeuren: verwijder de kunststof afdekking met behulp van een schroevendraaier.

► Bij een auto met een achterklep: haal de omlijsting aan elk uiteinde los door deze van onder naar boven te draaien. Haal vervolgens de middelste klemmen los om de omlijsting te verwijderen.

► Steek een schroevendraaier door de opening en druk de lamp naar buiten.

► Maak de stekker los en verwijder de lamp.

► Steek een dunne schroevendraaier in een van de inkepingen op de buitenkant van het lampglas.

► Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken.

► Verwijder het lampglas en vervang de defecte gloeilamp.

Druk het lampglas vast in de houder.

225

226

In geval van pech

Plafonniers (voor en achter)

Plafonniers met ledlampen

► Maak het lampglas los door een kleine schroevendraaier in de openingen aan de buitenzijde van de plafonnier te steken.

► Verwijder de gloeilamp en vervang hem.

Monteer het lampglas door het in de behuizing te plaatsen en controleer of het goed is vastgeklikt.

Platformcabine (achterlichten)

Neem voor vervanging van deze lampen contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Een CITROËN-dealer kan een vervangingsset voor de led's leveren.

Plafonniers met gloeilamp

W5W-5W

1.

Richtingaanwijzers (P21W-21W).

2.

Remlichten (P21W-21W).

3.

Parkeerlichten (R10W-10W).

4.

Achteruitrijlichten (P21W-21W).

5.

Mistlampen (P21W-21W).

► Achterhaal welke gloeilamp defect is.

► Draai de 4 bevestigingsschroeven van het lampglas los en verwijder het.

► Druk de defecte gloeilamp iets in en draai hem een kwartslag rechtsom om hem te verwijderen.

► Vervang de gloeilamp.

Zekeringen

Een zekering vervangen

Laat alle werkzaamheden alleen door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren

Wanneer een zekering door een derde partij wordt vervangen, kan er een ernstige storing in de auto ontstaan.

Montage van elektrische accessoires

Bij het ontwerp van het elektrische systeem van uw auto is al rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.

CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het repareren van de auto of het oplossen van storingen die zijn ontstaan door de montage van accessoires die niet door CITROËN zijn geleverd of aanbevolen, of die niet zijn gemonteerd in overeenstemming met de aanbevelingen. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra uitrusting meer dan 10 milliampère bedraagt.

12V-accu

Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels of voor het laden van een lege accu.

Loodstartaccu's

Deze accu's bevatten schadelijke stoffen

(zwavelzuur en lood).

Ze moeten conform de regelgeving worden afgevoerd en mogen nooit samen met huishoudelijk afval worden weggegooid.

Lever gebruikte accu's in bij een aangewezen inzamelpunt.

Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert.

Voer handelingen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand of explosie uit te sluiten.

Was na afloop uw handen.

Elektromotor

Lege 12V-accu

De motor kan niet meer worden gestart en de tractiebatterij kan niet meer worden opgeladen.

Voorzorgsmaatregelen bij werkzaamheden aan de 12V-accu

Selecteer stand P , zet het contact af, en controleer of het instrumentenpaneel is uitgeschakeld en het voertuig niet wordt opgeladen.

Een ander voertuig met startkabels starten

Gebruik de 12V-accu niet om een ander voertuig met startkabels te starten of de accu van een ander voertuig op te laden.

In geval van pech

Toegang tot de accu

De accu bevindt zich onder de motorkap.

► Open de motorkap met de hendel binnenin de auto en haal vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde los.

► Bevestig de motorkapsteun.

Symbolen

Geen vonken of open vuur, niet roken.

Bescherm altijd uw ogen. Explosieve gassen kunnen blindheid en letsel veroorzaken.

Houd de accu van de auto buiten het bereik van kinderen.

De accu van de auto bevat zwavelzuur, wat blindheid of ernstige brandwonden kan veroorzaken.

Zie de handleiding voor meer informatie.

Vlak bij de accu kunnen explosieve gassen aanwezig zijn.

De accu mag uitsluitend worden vervangen door een exemplaar met dezelfde eigenschappen.

► Verwijder het kunststof kapje voor toegang tot de pluspool (+) als uw auto hiermee is uitgerust.

De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.

Dit is een afzonderlijk massapunt vlak bij de accu.

Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de motorkap en de motor .

Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels

Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of de accu van een andere auto) en startkabels of met een startbooster.

8

227

228

In geval van pech

Start de motor nooit als er een acculader is aangesloten.

Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger.

Controleer eerst of de hulpaccu een nominale spanning van 12 V en een capaciteit minimaal gelijk aan die van de lege accu heeft.

De twee auto's mogen elkaar niet raken.

Schakel alle stroomverbruikers (zoals audiosysteem, ruitenwissers en verlichting) van beide auto's uit.

Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt van bewegende delen van de motor (zoals ventilator en riemen) bevinden.

Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende motor.

► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.

► Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu ( A ) (bij het gebogen metalen gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu ( B ) of de startbooster.

► Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu ( B ) of de startbooster (of op een massapunt van de auto met de hulpaccu).

► Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C .

► Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze enkele minuten draaien.

► Start de auto met de lege accu en laat de motor draaien.

Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even voordat u een nieuwe poging doet.

► Wacht totdat de motor stationair draait.

► Maak de startkabels vervolgens in omgekeerde volgorde los.

► Breng het kunststof kapje aan op de pluspool (+), als uw auto hiermee is uitgerust.

► Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, terwijl de auto stilstaat, om de accu voldoende op te laden.

Wanneer u meteen gaat rijden zonder dat de auto voldoende is opgeladen, kunnen sommige functies mogelijk niet goed werken

(zoals Stop & Start).

Voer het loskoppelen uit in de omgekeerde volgorde.

Laden met behulp van een acculader

Voor een optimale levensduur van de accu is het noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu voldoende is opgeladen.

In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de accu op te laden:

– Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.

– Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Als u de accu van uw auto zelf gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader die geschikt is voor loodaccu's en die een nominale spanning van 12 V heeft.

Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.

Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.

De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.

► Zet het contact af.

► Schakel alle stroomverbruikers uit

(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.).

Automatische transmissie

Probeer de motor nooit te starten door de auto aan te duwen.

Anders kunnen elektrische onderdelen onherstelbaar beschadigd raken.

24V

In geval van pech

Als u bij de accu bent, hoeft u alleen de klem van de pluspool (+) los te halen.

Accupoolklem met snelsluiting

Loskoppelen van de plusklem (+)

8

12V

► Schakel lader B uit voordat u de kabels op de accu aansluit om gevaarlijke vonken te voorkomen.

► Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn.

► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.

► Sluit de kabels van lader B als volgt aan:

• de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de accu A .

• de zwarte minkabel (-) op het massapunt ( C ) van de auto.

► Zet na afloop van het laden eerst acculader B uit voordat u de kabels loskoppelt van accu A .

Als deze sticker is aangebracht, mag er uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt.

Bevroren accu

Probeer nooit om een bevroren accu te laden - Risico op explosie!

Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats controleren op beschadigingen van de inwendige delen en op scheuren in de behuizing (kans op lekkage van giftig en corrosief zuur).

De accu loskoppelen / weer aansluiten

We raden u aan om de accu los te koppelen als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, zodat de accu voldoende lading behoudt om de motor te starten.

Voer de volgende handelingen uit voordat u de accu loskoppelt:

► Sluit alle te openen carrosseriedelen (portieren / deuren, achterklep, ruiten).

► Schakel alle stroomverbruikende voorzieningen uit (zoals audiosysteem, ruitenwissers en lampen).

► Zet het contact uit en wacht 4 minuten.

► Afhankelijk van de uitrusting tilt u het plastic kapje van de pluspool (+) op.

► Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem B te ontgrendelen.

► Beweeg de accupoolklem B omhoog om hem te verwijderen.

229

230

In geval van pech

Weer aansluiten van de plusklem (+)

► Trek de hendel ( A ) zo ver mogelijk omhoog.

► Plaats de geopende accupoolklem ( B ) op de pluspool (+) .

► Druk de accupoolklem ( B ) volledig omlaag.

► Beweeg de hendel ( A ) omlaag om de accupoolklem ( B ) vast te zetten.

► Afhankelijk van de uitrusting duwt u het plastic kapje terug op de pluspool (+) .

Forceer de hendel niet wanneer u erop drukt; als de klem niet goed is geplaatst, kan deze niet worden vergrendeld. Voer de procedure nogmaals uit.

Na het opnieuw aansluiten van de accu

Als de accukabels weer zijn aangesloten, moet u het contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten voordat u de motor start, zodat de elektronische systemen kunnen worden geïnitialiseerd.

Wanneer er zich na deze handeling kleine storingen blijven voordoen, neem dan contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Aan de hand van het betreffende hoofdstuk moet u bepaalde uitrustingselementen resetten:

– Afstandsbediening of elektronische sleutel

(afhankelijk van de uitvoering).

– Elektrische ruitbediening.

– Datum en tijd.

– Voorkeuzezenders.

Tijdens de rit die volgt op het de eerste keer starten van de motor na het aansluiten van de accukabels, werkt het Stop & Start-systeem mogelijk niet.

Het systeem werkt dan pas weer als de auto langere tijd heeft stilgestaan; hoe lang dat is, is afhankelijk van de buitentemperatuur en de laadtoestand van de accu (maximaal 8 uur).

De auto slepen

U kunt uw auto door een andere auto laten slepen of uw auto gebruiken om een andere auto te slepen met behulp van een afneembare mechanische voorziening.

Algemene aanwijzingen

Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving.

Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan dat van de auto die wordt gesleept.

Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.

Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.

De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.

Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging niet.

Neem in de volgende gevallen contact op met een professioneel bergbedrijf:

– Uw auto staat met pech langs de autosnelweg of snelweg;

– Het is niet meer mogelijk om de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de parkeerrem uit te schakelen;

– Het is niet meer mogelijk om een auto met een automatische transmissie te slepen, met draaiende motor;

– Bij takelen met slechts twee wielen op de grond;

– Bij auto's met vierwielaandrijving;

– Er is geen goedgekeurde sleepstang beschikbaar.

Het voertuig moet in de vrijloop worden gezet voordat het wordt gesleept.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de vrijloop .

Elektromotor

Een elektrisch voertuig mag nooit worden gebruikt om een ander voertuig te slepen.

Het voertuig mag echter wel worden gebruikt om bijvoorbeeld een ander voertuig uit een greppel te trekken.

In geval van pech

Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand.

Selecteer bij een auto met een automatische transmissie stand N .

Als u dit niet doet, is het mogelijk dat bepaalde remonderdelen beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten niet meer werkt.

8

Voorwielen op de grond

Beperkingen bij slepen

Achterwielen op de grond Dieplader 4 wielen op de grond met sleepstang

Type voertuig

(motor / versnellingsbak)

Verbrandingsmotor /

Handgeschakeld

Verbrandingsmotor / Automaat

Elektrisch

Bij een storing in de accu of elektrische parkeerrem is het essentieel dat u contact opneemt met een professioneel bedrijf dat gebruikmaakt van autoambulances (behalve bij een handgeschakelde versnellingsbak).

Toegang tot het sleepoog

Het sleepoog bevindt zich in de gereedschapskist.

Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de gereedschapskist .

231

In geval van pech

Slepen van de auto

Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de voorzijde:

► Schakel de alarmknipperlichten op beide voertuigen in overeenstemming met de geldende wetgeving in het land waar u rijdt.

► Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als de af te leggen afstand beperkt.

Slepen van een andere auto

Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de achterzijde:

232

– Schuif een vinger van het midden van het afdekplaatje naar de bovenste hoek (zoals hierboven aangegeven) om het los te halen.

Voor het slepen van uw auto:

► Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

► Bevestig de sleepstang.

► Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.

Als dit voorschrift niet wordt opgevolgd, kunnen bepaalde onderdelen (remsysteem, aandrijving enz.) beschadigd raken en werkt de rembekrachtiger na het starten van de motor mogelijk niet meer.

Sleep de auto nooit met de aangedreven wielen op de grond terwijl de motor is afgezet.

► Ontgrendel het stuurwiel en zet de parkeerrem vrij.

– Druk op het afdekplaatje (zoals hierboven aangegeven) om het los te halen.

Voor het slepen van een andere auto:

► Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

► Bevestig de sleepstang.

► Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.

► Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als de af te leggen afstand beperkt.

Technische gegevens motoren en aanhangergewichten

Motoren

De technische gegevens van de motor van uw auto zijn op het kentekenbewijs en in de commerciële documentatie vermeld.

Alleen de waarden die beschikbaar waren op het moment van publicatie zijn in de tabellen vermeld.

Neem contact op met een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats als u de ontbrekende waarden wilt weten.

Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (Richtlijn 1999/99/EG).

Neem voor meer informatie contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Gewichten en aanhangergewichten

De gewichten en aanhangergewichten van de auto zijn op het kentekenbewijs van uw auto en in de commerciële documentatie vermeld.

U vindt deze waarden ook op het constructeursplaatje.

Neem voor meer informatie contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Het maximaal toelaatbare treingewicht (GTW) en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter. Het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te worden verminderd.

De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op de trekhaakkogel mag rusten.

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur hoger dan 37 °C is, moet het aanhangergewicht worden verlaagd.

Het trekken van een aanhanger, ook met een licht beladen auto, kan een negatief effect op de wegligging hebben.

Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg.

Wanneer de auto een aanhanger trekt, mag u nooit sneller dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk

90 km/h) rijden.

Technische gegevens

9

233

Technische gegevens

Motoren en aanhangergewichten - Diesel EURO 4 / 5

234

Motoren

Versnellingsbak/transmissie

Code

Cilinderinhoud (cc)

Max. vermogen: EC-standaard (kW)

Brandstof

Lengte

Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar combinatiegewicht)

(kg) op een helling van max. 10% of 12%

Aanhanger ongeremd (kg)

Maximale kogeldruk (kg)

6-7-8-9 zitplaatsen

HDi 150 BVM6

Handgeschakeld, 6 versnellingen

HDi 150 EAT6/EAT8

Automaat, 6/8 versnellingen

XS, M, XL

(L1 / L2 /

L3)

1.100

M*, XL*

(L2 / L3)*

DW10F

1.997

110

Diesel

XS, M, XL

(L1 / L2 /

L3)

800

M*, XL*

(L2 / L3)*

750

44

750

32

BlueHDi 150 BVM6

Handgeschakeld, 6 versnellingen

BlueHDi 150 EAT6/EAT8

Automaat, 6/8 versnellingen

DW10FD

1.997

XS, M, XL

(L1 / L2 /

L3)

1.100

M*, XL*

(L2 / L3)*

110

Diesel

XS, M, XL

(L1 / L2 /

L3)

800

M*, XL*

(L2 / L3)*

750

44

750

32

* Verhoogd laadvermogen.

Motoren en aanhangergewichten - Diesel EURO 6.2

Technische gegevens

9

Motoren

Versnellingsbak/transmissie

Code

Cilinderinhoud (cc)

Max. vermogen: EC-standaard (kW)

Brandstof

Lengte

Aanhanger geremd

(binnen max. toelaatbaar combinatiegewicht) (kg) op een helling van max. 10% of 12%

Aanhanger ongeremd (kg)

Maximale kogeldruk (kg)

6-7-8-9 zitplaatsen

BlueHDi 100 S&S BVM6

Handgeschakeld, 6 versnellingen

DV5RUCd - ML6 - STT

1.499

75

Diesel

XS/M/XL

(L1 / L2 / L3)

1.800

M*/XL*

(L2 / L3)*

2.000

BlueHDi 120 S&S BVM6

Handgeschakeld, 6 versnellingen

DV5RUC - ML6 - STT

1.499

88

Diesel

XS/M/XL

(L1 / L2 / L3)

1.800

M*/XL*

(L2 / L3)*

2.000

BlueHDi 120 S&S EAT8

Automaat, 8 versnellingen

DW10FEU - AMN8 - STT

1.997

88

Diesel

XS/M/XL

(L1 / L2 / L3)

2.300

M*/XL*

(L2 / L3)*

2.500

750

72

750

80

750

72

750

80

750

92

750

100

* Verhoogd laadvermogen.

235

236

Technische gegevens

Motoren

Versnellingsbak/transmissie

Code

Cilinderinhoud (cc)

Max. vermogen: EC-standaard (kW)

Brandstof

Lengte

Aanhanger geremd

(binnen max. toelaatbaar combinatiegewicht) (kg) op een helling van max. 10% of 12%

Aanhanger ongeremd (kg)

Maximale kogeldruk (kg)

6-7-8-9 zitplaatsen

BlueHDi 150 S&S BVM6

Automaat, 6 versnellingen

DW10FD - ML6 - STT

1.997

110

Diesel

XS/M/XL

(L1 / L2 / L3)

2.300

M*/XL*

(L2 / L3)*

2.500

750

92

750

100

BlueHDi 180 S&S EAT8

Automaat, 8 versnellingen

DW10FDCU - AMN8 - STT

1.997

130

Diesel

XS/M/XL

(L1 / L2 / L3)

2.300

M*/XL*

(L2 / L3)*

2.500

750

92

750

100

Motoren en aanhangergewichten - Diesel EURO 6.3

Technische gegevens

9

Motoren

Versnellingsbak/transmissie

Code

Cilinderinhoud (cc)

Max. vermogen: EC-standaard (kW)

Brandstof

Lengte

Aanhanger geremd

(binnen max. toelaatbaar combinatiegewicht) (kg) op een helling van max. 10% of 12%

Aanhanger ongeremd (kg)

Maximale kogeldruk (kg)

6-7-8-9 zitplaatsen

BlueHDi 100 S&S BVM6

Handgeschakeld, 6 versnellingen

DV5RUCd - ML6 - STT

1.499

75

Diesel

XS/M/XL

(L1 / L2 / L3)

1.400

M*/XL*

(L2 / L3)*

BlueHDi 120 S&S BVM6

Handgeschakeld, 6 versnellingen

DV5RUC - ML6 - STT

1.499

88

Diesel

XS/M/XL

(L1 / L2 / L3)

1.400

M*/XL*

(L2 / L3)*

BlueHDi 140 S&S BVM6

Handgeschakeld, 6 versnellingen

DW10FDDU - ML6 - STT

1.997

XS/M/XL

(L1 / L2 / L3)

1.900

103

Diesel

M*/XL*

(L2 / L3)*

1.900

750

84

750

84

750

84

750

84

* Verhoogd laadvermogen.

237

238

Technische gegevens

Motoren

Versnellingsbak/transmissie

Code

Cilinderinhoud (cc)

Max. vermogen: EC-standaard (kW)

Brandstof

Lengte

Aanhanger geremd

(binnen max. toelaatbaar combinatiegewicht) (kg) op een helling van max. 10% of 12%

Aanhanger ongeremd (kg)

Maximale kogeldruk (kg)

6-7-8-9 zitplaatsen

BlueHDi 140 S&S EAT8

Automaat, 8 versnellingen

DW10FDDU - AMN8 - STT

1.997

103

Diesel

XS/M/XL

(L1 / L2 / L3)

1.900

M*/XL*

(L2 / L3)*

1.900

750

84

750

84

BlueHDi 180 S&S EAT8

Automaat, 8 versnellingen

DW10FDCU - AMN8 - STT

1.997

130

Diesel

XS/M/XL

(L1 / L2 / L3)

1.900

M*/XL*

(L2 / L3)*

1.900

750

84

750

84

Motoren en aanhangergewichten - Elektrische auto

Elektromotor

Elektromotor

Technologie

Max. vermogen: EC-standaard (kW)/(pk)

Tractiebatterij

Technologie

Tractiebatterijpakket

Geïnstalleerde capaciteit (kWh)

Laden via een normaal stopcontact

Wisselstroomspanning (AC)

Stroomsterkte (A)

Versneld opladen

Wisselstroomspanning (AC)

Stroomsterkte (A)

Snelladen

Gelijkstroomspanning (DC)

* Tractiebatterijpakket niet beschikbaar voor Combi, Business, Feel, Shine, Business Lounge-uitvoeringen met rechtse besturing.

Technische gegevens

9

Synchroon met permanente magneten

100/136

Lithiumion

S: 18 modules (L1/L2/L3)

XL: 27 modules (L2/L3)*

50 of 75

Mode 2

230

8 of 16.

Mode 3

230 (eenfase- of driefasenstroom)

16 of 32.

Mode 4

400

239

240

Technische gegevens

Aanhangergewichten

Modelcodes:

Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar combinatiegewicht) (kg) op een helling van maximaal 10 % of 12 %

Aanhanger ongeremd (kg)

Maximale kogeldruk (kg)

Modelcodes:

Code:

Lengte

Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar combinatiegewicht) (kg) op een helling van maximaal 10 % of 12 %

Aanhanger ongeremd (kg)

Maximale kogeldruk (kg)

5-6-7-8-9 zitplaatsen

ZZKXZ

1.000

750

60

V1ESZ/V1EZZ/VZESZ/VZEZZ

MEL ZAE BATT S/

MEL ZAE BATT XL

XS, M, XL

(L1 / L2 / L3)

1.000

750

60

Afmetingen (mm)

Deze afmetingen zijn gemeten bij een onbeladen auto.

Achterklep

Ingeklapte buitenspiegels

XS

Achterdeuren

M

XL

Technische gegevens

9

* Verhoogd laadvermogen.

** Verhoogd laadvermogen met verhoogd dak.

*** Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht.

241

242

Technische gegevens

XS

M

XL

* Met Moduwork, klep verwijderd.

** Auto leeg en onbeladen.

Ingeklapte buitenspiegels

Achterdeuren

Achterklep

XS

M

XL

* Verhoogd laadvermogen.

** Verhoogd laadvermogen met verhoogd dak.

*** Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht.

Plancher-cabine

Technische gegevens

Identificatie

Diverse zichtbare markeringen voor voertuigidentificatie en het zoeken van voertuigen.

9

A. Voertuigidentificatienummer (VIN) onder de motorkap.

Gestanst in het chassis.

B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op het dashboard.

Gedrukt op een zelfklevende sticker die zichtbaar is via de voorruit.

C. Plaatje van de fabrikant.

Bevestigd op de middenstijl.

Bevat de volgende informatie:

– Naam fabrikant.

– Europees typegoedkeuringsnummer.

– Voertuigidentificatienummer (VIN).

– Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht (GVW).

243

Technische gegevens

– Maximaal toelaatbaar combinatiegewicht (GTW).

– Maximumgewicht op de vooras.

– Maximumgewicht op de achteras.

D. Sticker bandenspecificaties / kleurcode.

244

Bevestigd op het bestuurdersportier.

Bevat de volgende informatie over de banden:

– De bandenspanning, onbeladen en met volle belading.

– De specificaties van de banden, bestaande uit de maat en het type, en de belastings- en snelheidsindex.

– De bandenspanning van het reservewiel.

Hierop staat ook de kleurcode van de lak vermeld.

De auto kan bij levering zijn voorzien van banden met een andere aanduiding voor belasting en snelheid dan vermeld op de sticker: dit maakt voor de bandenspanning geen verschil

(bij koude banden).

Wanneer er een ander type band wordt gemonteerd, neem dan contact op met een

CITROËN-dealer om te weten welke banden voor de auto zijn goedgekeurd.

Bluetooth

®

audiosysteem

De beschreven functies en instellingen kunnen afwijken van die van het systeem in uw auto.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetooth ® -telefoon aan het handsfreesysteem met Bluetooth ® van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

Werkzaamheden aan dit systeem mogen uitsluitend door een dealer of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd om elke kans op elektrocutie, brand of mechanische storing te vermijden.

Het audiosysteem kan na het afzetten van de motor na enkele minuten automatisch worden uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu leeg raakt.

De eerste stappen

Drukken: Aan/uit.

Draaien: volume aanpassen.

Kort indrukken: geluidsbron wijzigen (radio,

USB-uitgang, AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten), CD-speler, audiostreaming).

Lang indrukken: weergave van het menu Telefoon

(als een telefoon is aangesloten).

Audio-instellingen wijzigen: fader voor/achter, balans links/rechts, lage/ hoge tonen, loudness, geluidssfeer.

Inschakelen/uitschakelen automatische volumeregeling (gekoppeld aan rijsnelheid).

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bijwerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Selecteren van de weergave op het scherm: datum, audiofuncties, boordcomputer, telefoon.

Bevestigen of weergave van het contextmenu.

Toetsen 1 - 6.

Kort indrukken: voorkeuzezender selecteren.

Bluetooth®-audiosysteem

Lang indrukken: radiozender als voorkeuzezender opslaan.

Radio:

Automatisch stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie.

Media:

Selecteren van het vorige/volgende nummer van de

CD, USB, Streaming audio.

Scrollen in een lijst.

Radio:

Handmatig stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie.

Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst.

Media:

Vorige/volgende map/genre/artiest/afspeellijst van het USB-apparaat selecteren.

Scrollen in een lijst.

Huidige bewerking annuleren.

Eén niveau omhooggaan in een structuur

(menu of map).

Toegang tot het hoofdmenu.

TA-functie (verkeersinformatie) in- of uitschakelen.

Lang indrukken: berichtensoort selecteren.

Selecteren van de golfbanden FM/DAB/AM.

10

245

246

Bluetooth®-audiosysteem

Stuurkolomschakelaars

Bedieningselementen op het stuurwiel - Type 1

Radio:

Vorige/volgende voorkeuzezender selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Media:

Vorig/volgend nummer selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bewerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Bij ander gebruik dan telefoon:

Kort indrukken: geluidsbron wijzigen

(radio, USB-uitgang, AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten, CD-speler, audiostreaming), bevestiging als het menu

"Telefoon" is geopend.

Lang indrukken: openen van het menu " Telefoon ".

Bij een binnenkomend gesprek:

Kort indrukken: gesprek aannemen.

Lang indrukken: gesprek weigeren.

Tijdens het gebruik van de telefoon:

Kort indrukken: openen van het menu "Telefoon".

Lang indrukken: gesprek beëindigen

Een selectie bevestigen.

Verhogen van het geluidsvolume.

Verlagen van het geluidsvolume.

Geluid onderbreken/weer inschakelen door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Bedieningsfuncties op het stuurwiel - Type 2

Toegang tot het hoofdmenu.

Verhogen van het geluidsvolume.

Geluid onderbreken/herstellen.

Verlagen van het geluidsvolume.

Bij ander gebruik dan telefoon:

Kort indrukken: geluidsbron wijzigen

(radio, USB-uitgang, AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten, CD-speler, audiostreaming), bevestiging als het menu

"Telefoon" is geopend.

Lang indrukken: openen van het menu " Telefoon ".

Bij een binnenkomend gesprek:

Kort indrukken: gesprek aannemen.

Lang indrukken: gesprek weigeren.

Tijdens het gebruik van de telefoon:

Kort indrukken: openen van het menu "Telefoon".

Lang indrukken: gesprek beëindigen

Starten van de spraakherkenning van uw smartphone via het systeem.

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bewerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Radio:

Vorige/volgende voorkeuzezender selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Media:

Vorig/volgend nummer selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Indrukken van de draaiknop: bevestigen.

Menu's

Afhankelijk van de uitvoering.

" Multimedia ": Parameters media,

Radio-instellingen.

" Telefoon ": Bellen, Beheer index, Instelling telefoon, Gespr. beëindigen.

" Boordcomputer ".

" Onderhoud ": Diagnose, Logboek waarschuw., ... .

" Verbindingen ": Beheer van de verbindingen, apparaten zoeken.

" Persoonlijke instelling - configuratie ":

Parameters van de auto definiëren,

Taalkeuze, Configuratie beeldscherm, Keuze van eenheden, Datum en tijd instellen.

Druk op de toets " MENU ".

Scrollen tussen de menu's.

Toegang tot een menu.

Radio

Een radiozender selecteren

Druk herhaaldelijk op de toets SOURCE om de radiofunctie te selecteren.

Druk op deze toets om het golfbereik te selecteren (FM / AM / DAB).

Druk op een van de toetsen voor automatisch zoeken naar een radiozender.

Druk op een van de toetsen om handmatig naar hogere/lagere frequenties te zoeken.

Druk op deze toets voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt.

Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken. Tijdens het bijwerken is de geluidsweergave uitgeschakeld.

RDS

De omgeving (zoals heuvels, gebouwen, tunnels, parkeerplaatsen en ondergrond) kan de ontvangst blokkeren, ook in de

RDS-trackstand. Dit is een normaal verschijnsel door de manier waarop radiogolven worden verstuurd en heeft niets te maken met een storing in het audiosysteem.

Als de RDS-functie niet beschikbaar is, worden het symbool RDS doorgestreept op het display weergegeven.

Als RDS is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen.

Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige

RDS-zenders niet in het hele land te ontvangen doordat de zenders niet altijd het hele land dekken. Daardoor kan de zender tijdens het rijden wegvallen.

Korte procedure

Druk in modus " Radio " op OK om de RDS-functie direct in of uit te schakelen.

Lange procedure

Druk op de toets MENU .

Bluetooth®-audiosysteem

Selecteer " Audiofuncties ".

10

Druk op OK .

Selecteer de functie " Voorkeuze FM-band ".

Druk op OK .

Selecteer " Frequentie volgen (RDS) ".

Druk op OK , RDS verschijnt op het scherm.

TA-berichten beluisteren

De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt.

Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Wees voorzichtig met het verhogen van het geluidsvolume tijdens het beluisteren van verkeersinformatie. Als het systeem terugkeert naar de oorspronkelijk geluidsbron kan het geluidsvolume te hoog zijn.

247

248

Bluetooth®-audiosysteem

Druk op TA om de weergave van verkeersinformatie in- of uit te schakelen.

Verkeersberichten ontvangen via de functie INFO

De functie INFO geeft voorrang aan verkeersberichten. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht doorgegeven. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Houd deze toets lang ingedrukt voor een overzicht van categorieën.

Selecteer één of meerdere categorieën of maak een selectie ongedaan.

Schakel de ontvangst van de desbetreffende berichten in of uit.

Tekstberichten weergeven

Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar het programma meegestuurd.

Druk op " OK " zodra de zendergegevens op het scherm worden weergegeven om naar het contextmenu te gaan.

Selecteer " Zenderinfo (TXT) " en bevestig uw keuze met OK .

Digitale radio (DAB, Digital

Audio Broadcasting)

Digitale radio

Afhankelijk van de uitvoering

Als de DAB-zender waarop is afgestemd niet beschikbaar is in FM, dan is de optie

"DAB FM" doorgestreept.

1 Optieweergave: doorgestreept bij actief maar niet beschikbaar.

2 Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd.

3 Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 6.

Kort indrukken: voorkeuzezender selecteren.

Lang indrukken: opslaan van een radiozender.

4 De naam van de gebruikte multiplexdienst wordt weergegeven.

5 Weergave van RadioText (TXT) van de radiozender waarop is afgestemd.

6 Geeft de kwaliteit van het signaal op de beluisterde band weer.

Wanneer u naar een andere regio rijdt, raden wij u aan om de lijst met ingestelde radiozenders bij te werken.

Volledige lijst met radiozenders en

"multiplexen".

Digitale radio

Dankzij de digitale radio kunt u genieten van een optimale geluidskwaliteit en van extra categorieën informatie (TA INFO).

Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Wijzigen van het golfbereik (FM1, FM2,

DAB,...)

Wijzigen van een zender binnen dezelfde

"multiplex/bundel".

Zoeken naar de vorige/volgende "multiplex/ bundel".

Lang indrukken: selecteren van de gewenste categorie berichten uit Transport,

Actualiteiten, Entertainment en Speciale Flashberichten (afhankelijk van de zender).

Druk op " OK " zodra de radiogegevens op het scherm worden weergegeven om naar het contextmenu te gaan.

(Zendervolgsysteem (RDS), Volgsysteem digitale zender / FM, Zenderinfo (TXT),

Zenderinformatie,...)

Volgsysteem DAB/FM

"DAB" dekt niet het hele land.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met " -Volgsysteem digitale zender / FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar).

Als het "Volgsysteem digitale zender / FM" is ingeschakeld, wordt automatisch de DAB-zender geselecteerd.

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Multimedia " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Volgsysteem digitale zender

/ FM " en bevestig uw keuze.

Als "Volgsysteem digitale zender / FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een vertraging van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-radiozender en kan het geluidsvolume soms veranderen.

Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet beschikbaar is als "FM"-zender (optie " DAB/

FM " doorgestreept) of als "Volgsysteem digitale zender / FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Bluetooth®-audiosysteem

Verminder het aantal niet-muziekbestanden en het aantal mappen om de wachttijd te verkorten.

Telkens wanneer er een nieuwe USB-stick wordt aangesloten, worden de afspeellijsten bijgewerkt.

Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting wordt het draagbare apparaat automatisch opgeladen.

Media

USB-aansluiting

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.

Het systeem schakelt automatisch over op de

USB-bron.

Gebruik geen USB-hub om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Apparaten die op het systeem worden aangesloten, moeten voldoen aan de norm die van toepassing is op het product en/of aan de norm IEC 60950-1.

Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Afspeelmethode

Er zijn verschillende afspeelmethodes:

– Normaal : de nummers worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld.

– Shuffle : de nummers van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld.

– Willekeurig voor alle media : alle nummers van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld.

– Herhaling : alleen de nummers van dit album of deze map worden afgespeeld.

Druk op deze toets om naar het contextmenu van de functie Media te gaan.

Druk op deze toets om de gekozen afspeelmethode te selecteren.

Druk op deze toets om te bevestigen.

De keuze wordt boven in het scherm getoond.

Een nummer selecteren voor afspelen

Druk op een van deze toetsen om naar het vorige/volgende nummer te gaan.

Druk op een van deze toetsen om naar de vorige/volgende map te gaan.

10

249

250

Bluetooth®-audiosysteem

Indelen van bestanden

Houd deze toets enige tijd ingedrukt om de verschillende indelingsmogelijkheden te bekijken.

Kies per " Map " / " Artiest " / " Genre " /

" Afspeellijst ".

Afhankelijk van de beschikbaarheid en het type randapparatuur.

Druk op OK om de gekozen indeling te selecteren en vervolgens opnieuw op OK om uw keuze te bevestigen.

Bestanden afspelen

Druk deze toets kort in om de gekozen indeling weer te geven.

Scroll door de lijst met de toetsen links/rechts en omhoog/omlaag.

Bevestig de selectie door op OK te drukken.

Druk op een van deze toetsen om naar het vorige/volgende nummer te gaan.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit zoeken.

Druk op een van deze toetsen om naar volgende/vorige " Map " / " Artiest " / " Genre " /

" Afspeellijst ” te gaan*

Ingang AUX-aansluiting (AUX)

Afhankelijk van de uitrusting

Sluit een draagbaar apparaat (zoals een mp3-speler) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de AUX-aansluiting.

Apparaten die op het systeem worden aangesloten, moeten voldoen aan de norm die van toepassing is op het product en/of aan de norm IEC 60950-1.

Druk herhaaldelijk op de toets SOURCE om

" AUX " te selecteren.

Stel eerst het volume van het externe apparaat af

(hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het volume van het audiosysteem af. De bediening vindt plaats via het draagbare apparaat. aan.

Sluit een extern apparaat niet op zowel de

AUX-aansluiting als de USB-aansluiting

CD-speler

Gebruik alleen ronde CD's.

Bepaalde systemen voor kopieerbeveiliging op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken die niets te maken hebben met de kwaliteit van de oorspronkelijke CD-speler.

Bij het invoeren van een CD start het afspelen automatisch.

Het systeem herkent geen externe

CD-spelers die op de USB-aansluiting worden aangesloten.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaaldelijk op de toets SOURCE om de functie " CD " te selecteren.

Druk op een van de toetsen voor het selecteren van een nummer op de CD.

Druk op de toets LIJST voor een lijst van de beschikbare nummers op de CD.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit zoeken.

Een MP3-compilatie afspelen

Plaats een MP3-CD in de CD-speler.

Het audiosysteem scant de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.

Op een enkele disc kan de CD-speler tot

255 MP3-bestanden lezen, verspreid over 8 niveaus.

Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.

Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaaldelijk op de toets SOURCE om de functie " CD " te selecteren.

* Afhankelijk van de beschikbaarheid en het type randapparatuur.

Druk op een van de toetsen voor het selecteren van een map op de CD.

Druk op een van de toetsen voor het selecteren van een nummer op de CD.

Druk op de toets LIJST voor een lijst van de beschikbare bestanden op de

MP3-compilatie.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit zoeken.

Bluetooth

®

streaming audio

Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audioinstallatie in het voertuig af te spelen.

Koppel de telefoon.

(Zie het hoofdstuk " Koppelen van een

Bluetooth®-telefoon ").

Activeer de bron Streaming door op de toets

SOURCE te drukken.

In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd.

Audiobestanden kunnen worden geselecteerd met de toetsen op het bedieningspaneel van de autoradio en de schakelaars op of rondom het stuurwiel. Informatie over de audiobestanden kan op het scherm worden weergegeven.

Als de telefoon deze functie ondersteunt. De geluidskwaliteit hangt af van de kwaliteit van het signaal van de telefoon.

Apple

®

-speler aansluiten

Sluit de Apple ® -speler met een geschikte kabel (niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / afspeellijsten).

De softwareversie van het audiosysteem kan incompatibel zijn met de generatie van uw

Apple ® -speler.

Informatie en tips

De cd-speler speelt audiobestanden af met de extensie .mp3, .wma, .wav en .aac met een bitrate tussen 32 kbps en 320 kbps.

De cd-speler is ook compatibel met de modus TAG

(ID3 tag, WMA TAG).

Andere typen audiobestanden (".mp4" enz.) kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie .wma moeten van het type WMA 9 Standaard zijn.

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn

11, 22, 44 en 48 kHz.

Via de USB-aansluiting speelt het systeem audiobestanden af met de extensie. mp3, .wma,

.wav, .cbr, .vbr met een bitrate van 32 tot 320 Kbps.

Andere typen audiobestanden (".mp4" enz.) kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie .wma moeten van het type WMA 9 Standaard zijn.

Bluetooth®-audiosysteem

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn

11, 22, 44 en 48 kHz.

Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen maximaal 20 karakters te gebruiken; vermijd daarbij speciale tekens (bijvoorbeeld: « ? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Voor het afspelen van een gebrande CDR of CDRW moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO

9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd.

Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld.

Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit.

Gebruik bij een multisessie-cd altijd de standaard

Joliet.

Gebruik geen USB-hub om beschadiging van het systeem te voorkomen.

10

Gebruik USB-sticks die zijn geformatteerd naar FAT32 (File Allocation Table).

We raden u aan om originele USB-kabels van Apple ® te gebruiken voor een goede werking.

251

252

Bluetooth®-audiosysteem

Telefoon

Koppelen van een

Bluetooth

®

-telefoon

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetooth ® -telefoon aan het handsfreesysteem met Bluetooth ® van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Activeer de Bluetooth ® -functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte

Bluetooth ® -apparaten.

Raadpleeg de handleiding van uw telefoon en uw provider om te zien welke diensten u kunt gebruiken.

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst met gedetecteerde apparaten.

Wanneer het koppelen niet lukt, raden wij u aan om op de telefoon de functie Bluetooth uit te schakelen en weer in te schakelen.

Procedure via het systeem

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Verbindingen ".

Bevestig met OK.

Selecteer " Extern apparaat zoeken via

Bluetooth ".

Bevestig met OK.

Een venster opent met de melding "Bezig met zoeken".

Selecteer in de lijst van gedetecteerde randapparatuur de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.

Voltooien van de koppeling

Voltooi van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan, door te controleren of de door het telefoon en het systeem weergegeven codes identiek zijn en bevestig de code zowel op de telefoon als op het systeem.

Mocht de koppeling niet gelukt zijn, dan kunt u het nogmaals proberen. Dit kan een onbeperkt aantal keren.

Op het scherm verschijnt een melding dat de koppeling is geslaagd.

Informatie en tips

Het menu " Telefoon " biedt toegang tot de volgende functies, met name: " Telefoonboek ", als uw telefoon volledig compatibel is, " Logboek van oproepen ",

" Zie de gekoppelde apparaten ".

Afhankelijk van het type telefoon kan het nodig zijn toestemming te geven voor de toegang van het systeem tot de verschillende functies.

Raadpleeg de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, extra informatie, ...).

Verbindingen beheren

De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bluetooth en streaming van audio.

De mogelijkheid van het systeem om maar één profiel te koppelen, hangt af van de telefoon.

Het is mogelijk dat er standaard beide profielen kunnen worden verbonden.

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Verbindingen ".

Druk op OK om te bevestigen.

Selecteer "Bluetooth Beheer Bluetoothverbindingen " en bevestig. Er wordt een lijst met de gekoppelde telefoons weergegeven.

Druk op OK om te bevestigen.

Geeft aan dat een apparaat is verbonden.

Een cijfer geeft aan dat het profiel met het systeem is verbonden:

– 1 voor media of 1 voor telefoon.

– 2 voor media en telefoon.

Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor streaming audio is.

Geeft aan dat het profiel voor handsfree bellen actief is.

Selecteer een telefoon.

Druk op OK om te bevestigen.

Vervolgens selecteert en bevestigt u:

– Aansluiten telefoon / Telefoon afsluiten : om alleen de telefoon of de handsfreeset te verbinden/ de verbinding ervan te verbreken.

– Aansluiten mediaspeler / Mediaspeler afsluiten : om alleen de streaming-verbinding te realiseren/te verbreken.

– Aansluiten telefoon en mediaspeler / Telefoon

+ mediaspeler afsluiten /: om de telefoon

(handsfreeset en streaming) te verbinden/de verbinding ervan te verbreken.

– Verbinding verwijderen : koppeling verwijderen.

Als u een koppeling uit het systeem verwijdert, vergeet dan niet om deze koppeling ook uit uw telefoon te verwijderen.

Druk op OK om te bevestigen.

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Selecteer met de toetsen het tabblad " JA " op het scherm.

Bevestig met OK .

Druk op deze stuurwieltoets om het gesprek aan te nemen.

Bellen

Via het menu " Telefoon ".

Selecteer " Bellen ".

Selecteer " Nummer kiezen ".

Of

Selecteer " Telefoonboek ".

Of

Selecteer " Logboek ".

Bevestig met OK .

Houd deze toets langer dan twee seconden ingedrukt om het telefoonboek te openen.

Vervolgens kunt u met de draaiknop door het telefoonboek scrollen.

Bluetooth®-audiosysteem

Een gesprek beëindigen

Via het menu " Telefoon ".

Selecteer " Ophangen ".

Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.

Druk tijdens een telefoongesprek langer dan twee seconden op een van deze toetsen.

10

Afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon heeft het systeem toegang tot het telefoonboek van de telefoon gedurende de tijd dat de Bluetooth-verbinding actief is.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde

Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van het audiosysteem.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een telefoonboek dat, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van het telefoonboek is niet beschikbaar als het telefoonboek leeg is.

Gesprekken beheren

Druk tijdens het gesprek op OK om het contextmenu te openen.

Gesprek beëindigen

Selecteer in het contextmenu " Gespr. beëindigen " om het gesprek te beëindigen.

Bevestig met OK .

253

254

Bluetooth®-audiosysteem

Microfoon uitschakelen

(de gesprekspartner kan niet meeluisteren)

In het contextmenu:

– selecteer " Micro OFF " om de microfoon uit te schakelen.

– deselecteer " Micro OFF " om de microfoon in te schakelen.

Bevestig met OK .

Doorschakelfunctie

In het contextmenu:

– selecteer " Modus telefoon " om het gesprek via de telefoon voort te zetten (bijv. om tijdens het uitstappen het gesprek te kunnen voortzetten).

– deselecteer " Modus telefoon " om het gesprek in de auto voort te zetten.

Bevestig met OK .

Als het contact is uitgeschakeld wordt de Bluetoothverbinding automatisch weer tot stand gebracht als u in de auto stapt en wordt het geluid weer weergegeven via het systeem (afhankelijk van de specificaties van de telefoon).

In sommige gevallen moet u de doorschakelfunctie via de telefoon activeren.

Spraakserver

Selecteer in het contextmenu " Toon DTMF " en bevestig uw keuze om het digitale toetsenbord te kunnen gebruiken om door het menu van de interactieve spraakserver te surfen.

Bevestig met OK .

Wisselgesprek

Selecteer " Verwisselen " in het contextmenu en bevestig uw keuze om een in de wacht gezet gesprek voort te zetten.

Bevestig met OK .

Contactenlijst

Houd SOURCE of SRC ingedrukt om de contactenlijst te openen.

Selecteer " Telefoonboek " voor een overzicht van alle contacten.

Bevestig met OK .

Druk op MENU als u gegevens van contacten in het systeem wilt veranderen, selecteer dan " Telefoon " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Beheer index " en bevestig uw keuze.

U kunt kiezen uit:

– " Een bestand raadplegen ",

– " Een bestand verwijderen ",

– " Alle bestanden verwijderen ".

Afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon heeft het systeem toegang tot het telefoonboek van de telefoon gedurende de tijd dat de Bluetooth-verbinding actief is.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde

Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van het audiosysteem.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een telefoonboek dat, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van het telefoonboek is niet beschikbaar als het telefoonboek leeg is.

Spraakherkenning

Dankzij deze functie kunt u de spraakherkenning van uw smartphone via het systeem gebruiken.

Starten van de spraakherkenning (afhankelijk van het type stuurkolomschakelaars):

Houd het uiteinde van de lichtschakelaar enige tijd ingedrukt.

OF

Druk op deze toets.

Voor de spraakherkenning is een compatibele smartphone nodig die via

Bluetooth met de auto is verbonden.

Veelgestelde vragen

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw audiosysteem.

Na het afzetten van de motor wordt het audiosysteem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de ecostand van het audiosysteem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto leeg raakt.

► Start de auto om de accu op te laden.

De melding "het audiosysteem is oververhit" wordt op het scherm weergegeven.

Als de buitentemperatuur te hoog wordt, schakelt het audiosysteem over op een automatische beschermingsstand tegen oververhitting, waarbij het volume kan worden verlaagd of de cd-speler gestopt, ter bescherming van het systeem.

► Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

Radio

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, cd...).

Voor een optimale luisterkwaliteit kunnen de geluidsinstellingen (Volume, Bass, hoge tonen,

Geluidseffect en Loudness) worden aangepast aan de verschillende geluidsbronnen, waardoor er hoorbare verschillen zijn tussen de verschillende bronnen (radio, cd etc.).

► Controleer of de geluidsinstellingen (Volume,

Bass, hoge tonen, Geluidseffect en Loudness) goed zijn ingesteld voor de bronnen waarnaar u luistert. We raden u aan om de geluidsinstellingen

(Bass, hoge tonen, balans voor/achter en balans links/rechts) in de middelste stand, de geluidssfeer op "Geen" en de correctie van het volume in de cd-stand op "Actief" en in de radiostand op "Niet actief" te zetten.

De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt weergegeven...).

Er is een verkeerde golflengte geselecteerd.

► Druk op de toets BAND om terug te keren naar de golflengte (FM, FM2, DAB, AM) waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

TA voor verkeersinformatie wordt weergegeven, maar ik ontvang geen verkeersinformatie.

De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.

► Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt weergegeven, enz.).

De auto is te ver verwijderd van het zendstation of er is geen zendstation aanwezig in het geografische gebied.

► Activeer de RDS-functie om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Elementen uit de omgeving (zoals heuvels, gebouwen, tunnels en ondergrondse parkeergarages) kunnen de ontvangst blokkeren, ook in de RDS-stand.

Dit is heel normaal en betekent niet dat het audiosysteem defect is.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd

(bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

Bluetooth®-audiosysteem

► Laat de antenne controleren door een dealer.

Het geluid wordt in de radiostand af en toe 1 of 2 seconden onderbroken.

Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een andere frequentie voor een betere ontvangst van de radiozender.

► Schakel de RDS-functie uit als dit te vaak en steeds op hetzelfde traject gebeurt.

10

Media

De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.

De batterij van het apparaat is misschien onvoldoende opgeladen.

► Laad de batterij van het apparaat op.

Het scherm toont de melding "Storing

USB-apparaat".

De USB-stick wordt niet herkend of is mogelijk defect.

► Formatteer de USB-stick opnieuw.

De cd wordt steeds uitgeworpen of niet afgespeeld.

De cd is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door het audiosysteem worden herkend.

De cd is tegen kopiëren beveiligd en deze beveiliging wordt niet door het audiosysteem herkend.

► Controleer of de cd goed in de speler is geplaatst.

► Controleer de staat van de cd: de cd kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

255

256

Bluetooth®-audiosysteem

► Controleer bij een opgenomen cd de inhoud: zie het advies in het hoofdstuk "Audio".

Door een te slechte kwaliteit kunnen bepaalde gebrande cd's niet door het audiosysteem worden afgespeeld.

De geluidskwaliteit van de cd is slecht.

De cd is bekrast of van slechte kwaliteit.

► Gebruik alleen cd's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

De geluidsinstellingen (lage tonen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de cd-speler afgestemd.

► Zet het niveau van de lage en hoge tonen op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.

Muziek op een smartphone wordt niet via de

USB-aansluiting afgespeeld.

Afhankelijk van het type smartphone moet het audiosysteem toestemming krijgen van de smartphone voor toegang tot de muziekbestanden.

► Activeer het MTP-profiel op de smartphone handmatig (menu USB-instellingen).

Telefoon

Ik heb geen toegang tot mijn voicemail.

Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit ondersteunen.

► Ga naar het menu voor telefoneren en kies het nummer van uw voicemail dat u van uw provider hebt gekregen.

Ik kan mijn telefoonboek niet openen.

► Controleer of uw telefoon compatibel is.

U hebt tijdens de koppeling het systeem geen toestemming gegeven voor toegang tot het telefoonboek.

► Geef het systeem toegang tot het telefoonboek van uw telefoon.

Het gesprek wordt onderbroken als ik in de auto stap.

De handsetstand is ingeschakeld.

► Schakel de handsetstand uit om het gesprek over te zetten naar het systeem van de auto.

Het lukt niet om mijn telefoon via Bluetooth te koppelen.

De koppelingsprocedure kan afhankelijk van de telefoon (model, besturingssysteem) verschillen en bepaalde telefoons zijn niet compatibel.

► Voordat u de telefoon en het systeem gaat koppelen, moet u de telefoonkoppeling uit het systeem en de systeemkoppeling van de telefoon verwijderen om te kijken of de telefoon geschikt is.

MyCitroën Play

Multimedia-audiosysteem -

Apps - Bluetooth

®

-telefoon

De beschreven functies en instellingen zijn afhankelijk van de uitvoering van de auto en het land waar de auto is verkocht.

Om veiligheidsredenen en omdat deze handelingen de aandacht van de bestuurder vereisen, moeten deze handelingen worden uitgevoerd wanneer de auto stilstaat en het contact is ingeschakeld:

– De smartphone via Bluetooth met het systeem koppelen.

– De smartphone gebruiken.

– Verbinding maken met de apps CarPlay ® of

Android Auto (bepaalde apps worden niet meer weergegeven als de auto rijdt).

– De systeeminstellingen en de configuratie wijzigen.

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

De melding Eco-mode wordt weergegeven wanneer het systeem in stand-by wordt gezet.

De broncodes van Open Source Software

(OSS) van het systeem zijn op de volgende sites beschikbaar: https://www.groupe-psa.com/fr/oss/ https://www.groupe-psa.com/en/oss/

De eerste stappen

Als u bij draaiende motor op de knop drukt, wordt het geluid gedempt.

Als u bij afgezet contact op de knop drukt, wordt het systeem ingeschakeld.

Verhoog of verlaag het volume met het wieltje of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de uitvoering).

Gebruik de toetsen aan weerszijden van of onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen.

Gebruik al naar gelang het model de toetsen "Bron" en "Menu" aan de linkerkant van het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen.

U kunt de rolmenu's altijd weergegeven door kort met drie vingers op het scherm te drukken.

Alle aanraakgebieden op het scherm zijn wit.

Bij pagina's met meerdere tabbladen onder aan het scherm kunt u tussen de pagina's wisselen door op het gewenste tabblad voor de pagina te tikken of door de pagina's met uw vinger naar links of rechts te vegen.

Druk op het gearceerde gedeelte om een niveau lager te gaan of om uw keuze te bevestigen.

Druk op de zwarte pijl om een niveau lager te gaan of om uw keuze te bevestigen.

MyCitroën Play

Het touchscreen is een capacitief scherm.

Gebruik een niet-schurende zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel om het scherm schoon te maken.

Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen.

Raak het scherm niet aan met natte handen.

11

Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen:

– Statusinformatie van de airconditioning

(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreeks toegang tot het desbetreffende menu.

– Menu statusinformatie Radio Media en Telefoon.

– Statusinformatie Privacy.

– Toegang tot de instellingen van het touchscreen en het digitaal instrumentenpaneel.

Audiobronnen selecteren (afhankelijk van de uitrusting):

– FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van de uitrusting).

– Telefoon verbonden via Bluetooth en multimediauitzending Bluetooth (streaming).

– USB-geheugenstick.

– Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler

(afhankelijk van de uitrusting).

257

258

MyCitroën Play

In het menu "Instellingen" kunt u een individueel profiel of een profiel voor een groep mensen met gedeelde interesses aanmaken, en een groot aantal instellingen

(voorkeuzezenders, audio-instellingen, sfeer enz.) configureren. De instellingen worden automatisch toegepast.

Als het zeer warm is in het interieur, kan het voorkomen dat het geluidsvolume lager wordt gezet om het systeem te beschermen. Het systeem kan dan gedurende 5 minuten of langer in de stand-bystand (scherm en geluid worden uitgeschakeld) staan.

Het systeem werkt weer normaal wanneer de temperatuur in het interieur is gezakt.

Stuurkolomschakelaars

Bedieningselementen op het stuurwiel - Type 1

Geluid onderbreken/weer inschakelen door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Bedieningsfuncties op het stuurwiel - Type 2

Radio:

Vorige / volgende voorkeuzezender selecteren.

Vorige / volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Media:

Vorig/volgend nummer selecteren.

Vorige / volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bijwerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Geluidsbron wijzigen (radio, USB-uitgang,

AUX-uitgang (wanneer er een draagbaar apparaat is aangesloten), cd-speler, audiostreaming).

Een selectie bevestigen.

Het geluidsvolume verhogen.

Het geluidsvolume verlagen.

Spraakbediening :

Deze toets bevindt zich op het stuurwiel of op het uiteinde van de lichtschakelaar (afhankelijk van de uitvoering).

Kort indrukken: gesproken commando's smartphone via het systeem.

Geluidsvolume verhogen.

Geluidsvolume verlagen.

Geluid onderbreken door tegelijkertijd op de toetsen voor het verhogen en verlagen van het geluidsvolume te drukken (afhankelijk van de uitrusting).

Geluidsweergave weer inschakelen door op één van de twee volumetoetsen te drukken.

Media (kort indrukken): veranderen van multimediabron.

Telefoon (kort indrukken): telefoongesprek starten.

Tijdens telefoongesprek (kort indrukken): toegang tot het telefoonmenu.

Telefoon (lang indrukken): inkomend gesprek weigeren, gesprek beëindigen; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu.

MyCitroën Play

Radio (draaien): automatisch zoeken naar vorige/volgende zender.

Media (draaien): vorige / volgende nummer, bladeren door lijsten.

Kort indrukken : bevestigen van een selectie.

Wanneer er niets wordt geselecteerd, toegang tot voorkeuzezenders.

Radio : weergeven van de zenderlijst.

Media : weergeven van de tracklijst.

Radio (ingedrukt houden): bijwerken van de lijst met beschikbare radiozenders.

Menu's

Apps

Radio Media

Selecteer een geluidsbron of radiozender.

Telefoon

Instellingen

Configureer een persoonlijk profiel en/of configureer het geluid (balans, sfeer enz.) en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd enz.).

Rijden

11

Toegang tot te configureren apparaten.

Een mobiele telefoon via Bluetooth ® verbinden.

Voer bepaalde apps uit via uw smartphone, via

CarPlay ® of Android Auto.

Schakel bepaalde voertuigfuncties in of uit, of configureer deze.

259

260

MyCitroën Play

Navigatie

Stel de navigatie in en selecteer uw bestemming via CarPlay ® of Android Auto.

Airconditioning

18,5 21,5

Stel de instellingen voor temperatuur en de luchtstroom in.

Applicaties

Foto's bekijken

Steek een USB-geheugenstick in de USB-poort.

Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het systeem kan mappen en beeldbestanden in de volgende indelingen lezen: .tiff; .gif; .jpg/jpeg; .bmp;

.png.

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Beheer foto's ".

Selecteer een map.

Selecteer een afbeelding om deze te bekijken.

Druk op deze toets voor informatie over de foto.

Druk op de pijl Terug om één niveau terug te gaan.

Berichten beheren

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op "SMS".

Selecteer het tabblad "SMS".

Druk op deze toets om de scherminstellingen voor berichten te selecteren.

Druk op deze toets om een ontvanger te zoeken en te selecteren.

Selecteer het tabblad "SMS-berichten".

Druk op deze toets om de scherminstellingen voor berichten te selecteren.

Druk op deze toets om een nieuw bericht te schrijven.

Druk op de prullenbak naast het geselecteerde bericht om het bericht te verwijderen.

Druk op de toets naast het geselecteerde bericht om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op deze toets om de bestaande tekst te bewerken en aan te passen.

Druk op deze toets om een nieuw bericht te schrijven.

Druk op de prullenbak om het bericht te verwijderen.

Radio

Een radiozender selecteren

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op een van de toetsen om automatisch naar radiozenders te zoeken.

Of

Verplaats de schuifbalk om handmatig naar andere frequenties te zoeken.

Of

Druk op de frequentie.

Voer de waarden van de FM- en

AM-frequentieband in via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om te bevestigen.

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een

USB-lader die is aangesloten op de 12

V-aansluiting.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit fenomeen is heel normaal bij de transmissie van radiogolven, en geven in geen geval een defect van het audiosysteem aan.

De frequentieband wijzigen

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Band " om de frequentieband te wijzigen.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Opslaan van een radiozender

Selecteer een zender of een frequentie.

Druk kort op de lege ster. Als de ster is gevuld, is de radiozender al opgeslagen.

Of

Selecteer een zender of een frequentie.

Druk op " Opslaan ".

Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan lang ingedrukt.

RDS inschakelen/uitschakelen

Als RDS is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen.

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Schakel " RDS " in of uit.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Het kan zijn dat het volgen van een

RDS-zender niet in het hele land beschikbaar is, omdat veel radiozenders geen dekking hebben in het hele land. Daardoor kan de zender tijdens het rijden wegvallen.

MyCitroën Play

Tekstberichten weergeven

De functie "Radio-tekstberichten" toont informatie die door de radiozender wordt uitgezonden en die betrekking heeft op de zender, of op het nummer wat op dat moment wordt afgespeeld.

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Schakel " INFO " in of uit.

11

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Verkeersinformatie (TA) beluisteren

De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de TA-verkeersinformatie.

Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt. Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken voor de weergave van het TA-verkeersinformatiebericht.

Zodra dit bericht is afgelopen, wordt het afspelen van de vorige media hervat.

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

261

262

MyCitroën Play

Schakel " TA " in of uit.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Audio-instellingen

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Audio-instellingen ".

Selecteer het tabblad " Klank ", " Verdeling ",

" Geluid ", " Spraak ", of " Beltonen " om de geluidsinstellingen te configureren.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Op het tabblad " Klank " zijn de geluidsinstellingen Equalizer , Bass ,

Medium en Treble voor elke geluidsbron verschillend en onafhankelijk van elkaar.

Op het tabblad " Verdeling " zijn de instellingen

Alle passagiers , Bestuurder en Alleen vóór gelijk voor alle bronnen.

Schakel, op het tabblad, " Geluid ",

" Snelheidsafhankelijke volumeregeling ",

" Extra ingang " en " Geluiden touchscreen " in of uit.

De balans / verdeling (of spatialisatie met het Arkamys © -systeem) verwerkt audio zodanig dat de geluidskwaliteit wordt afgestemd op het aantal personen in de auto.

Audio in de auto: Arkamys Sound Staging © optimaliseert de verdeling van geluid in het passagiersgedeelte.

Digitale radio (DAB, Digital

Audio Broadcasting)

Digitale radio

Digitale radio

Digitale radio biedt een betere geluidskwaliteit.

De verschillende "multiplex / bundels" bieden keuze uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Band " om " DAB-band " te selecteren.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

FM-DAB

"DAB" is niet overal beschikbaar.

Als het digitale signaal zwak is, kunt u met

"FM-DAB" dezelfde zender blijven beluisteren omdat het systeem automatisch overschakelt op de betreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar).

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina weer te geven.

Schakel " FM-DAB " in of uit.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Als "FM-DAB" is geactiveerd, kan er een onderbreking van een paar seconden zijn wanneer het systeem schakelt naar analoge

"FM"-radio en in sommige gevallen kan het volume veranderen.

Wanneer de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB".

U kunt deze vertraging minimaliseren door radiozenders op de frequentieband "DAB" op te slaan.

Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet beschikbaar is als "FM" of als "FM-DAB" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Media

USB-poort

Steek de USB-geheugenstick in de

USB-poort, of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan.

Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Verminder het aantal niet-muziekbestanden en het aantal mappen om de wachttijd te verkorten.

Elke keer wanneer het contact wordt ingeschakeld of wanneer er een USB-geheugenstick wordt ingestoken, worden de afspeellijsten bijgewerkt.

Het audiosysteem slaat deze lijsten op, zodat deze sneller worden geladen wanneer ze niet gewijzigd zijn.

Externe (AUX)-jackaansluiting

Afhankelijk van de uitrusting

Sluit een draagbaar apparaat (bijvoorbeeld een mp3-speler) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de jack-aansluiting.

Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als "Extra ingang" in de audio-instellingen is geselecteerd.

Stel eerst het volume van het draagbare apparaat af (op een hoog geluidsniveau). Stel dan het geluidsvolume van het audiosysteem in.

De bediening vindt plaats via het draagbare apparaat.

Geluidsbron selecteren

Druk op RAD MEDIA om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " BRONNEN ".

Selecteer de geluidsbron.

BluetoothStreaming

®

Met Streaming kunt u via uw smartphone naar audio luisteren.

Het profiel Bluetooth moet hiervoor worden geactiveerd.

Stel eerst het volume van het draagbare apparaat af (op een hoog geluidsniveau). Stel dan het geluidsvolume van het systeem in.

Als het afspelen niet automatisch begint, kan het zijn dat u het afspelen van de audio moet starten via de smartphone.

Bediening verloopt via het externe apparaat of via de aanraaktoetsen van het systeem.

Als de Streaming eenmaal is gestart, wordt uw smartphone als een geluidsbron beschouwd.

MyCitroën Play

Apple

®

-speler aansluiten

Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de

USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

11

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audioboeken / podcasts). U kunt ook een gestructureerde indeling in bibliotheekvorm gebruiken.

De standaardindeling is de indeling per artiest.

Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur en kiest u een andere indeling (bijvoorbeeld afspeellijsten).

Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar het gewenste nummer.

De softwareversie van het audiosysteem kan incompatibel zijn met de softwareversie van de

Apple ® -speler.

Informatie en tips

Het systeem ondersteunt USB-apparaten voor massaopslag, BlackBerry ® -apparaten of Apple ® spelers via de USB-poorten. De adapterkabel wordt niet meegeleverd.

U beheert de apparaten met de bedieningstoetsen van het audiosysteem.

Andere apparaten, die bij het aansluiten niet door het systeem worden herkend, moeten met een

263

264

MyCitroën Play kabel (niet meegeleverd) op de jack-plug worden aangesloten of via Bluetooth-streaming worden gekoppeld (indien compatibel).

Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het audiosysteem speelt alleen audiobestanden af met de bestandsextensie ".wav", ".wma", ".aac",

".ogg" en ".mp3" met een bitrate tussen 32 Kbps en

320 Kbps.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld.

Andere typen audiobestanden (".mp4", enz.) kunnen niet worden afgespeeld.

Alle ".wma"-bestanden moeten standaard WMA

9-bestanden zijn.

De ondersteunde bemonsteringsfrequenties

(sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 KHz.

Om problemen met lezen en weergeven te voorkomen, raden wij aan om bestandsnamen te kiezen van maximaal 20 tekens die geen speciale tekens bevatten (zoals, " ? . ; ù).

Gebruik uitsluitend USB-geheugensticks met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).

Wij raden aan om de originele USB-kabel voor het draagbare apparaat te gebruiken.

Telefoon

USB-aansluitingen

Deze hangen af van de uitrusting. Zie het gedeelte

"Ergonomie en comfort" voor meer informatie over de USB-aansluitingen die compatibel zijn met de apps CarPlay ® of Android Auto .

Ga naar de website voor uw land van de fabrikant om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Gebruikers kunnen een smartphone synchroniseren zodat ze apps op het scherm van de auto zien die de CarPlay ® - of

Android Auto-technologie van de smartphone ondersteunen. Om CarPlay ® -technologie te kunnen gebruiken, moet de functie CarPlay ® eerst op de smartphone worden geactiveerd.

Ontgrendel de smartphone om het communicatieproces tussen de smartphone en het systeem te starten.

De technologie staat niet stil en daarom raden wij aan om het besturingssysteem van de smartphone, en de datum en de tijd op de smartphone en van het systeem up-to-date te houden .

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Verschilt per land.

Wanneer de USB-kabel wordt aangesloten, schakelt de functie CarPlay ® de Bluetooth ® modus van het systeem uit.

De functie " CarPlay " werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is aangesloten.

Druk in het systeem op Telefoon om de

CarPlay ® -interface weer te geven.

Of

Als de smartphone al via Bluetooth ® is verbonden.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is aangesloten.

Druk op het scherm van het systeem op

" Telefoon " om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om de tweede pagina weer te geven.

Druk op " CarPlay " om de CarPlay weer te geven.

® -interface

Wanneer de USB-kabel wordt ontkoppeld en het contact uit en weer in wordt geschakeld, schakelt het systeem niet automatisch naar de RAD MEDIA-modus. De bron moet handmatig worden gewijzigd.

De CarPlay ® -navigatie is op elk moment toegankelijk door op de Navigation -toets van het systeem te drukken.

Android Auto-verbinding voor smartphones

Verschilt per land.

Download de app Android Auto op de smartphone.

De functie "Android Auto" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Telefoon niet verbonden via Bluetooth

®

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Druk op het scherm van het systeem op

" Telefoon " om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Android Auto " om de app in het systeem te starten.

Bij bepaalde smartphones moet de functie " Android

Auto " worden geactiveerd.

Tijdens de procedure worden er verschillende schermen voor bepaalde functies weergegeven.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Wanneer u een smartphone aansluit op het systeem, raden wij u aan om Bluetooth ® op de smartphone in te schakelen.

Telefoon verbonden via Bluetooth

®

Druk op het scherm van het systeem op

" Telefoon " om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Android Auto " om de app in het systeem te starten.

Tijdens de Android Auto-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de aanraaktoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk, kan het zijn dat het even duurt voordat de apps beschikbaar zijn.

Een Bluetooth koppelen

®

-telefoon

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetoothapparaten. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de telefoon om te kijken welke diensten beschikbaar zijn.

MyCitroën Play

De functie Bluetooth moet zijn ingeschakeld en de telefoon moet zijn ingesteld op "zichtbaar voor alle apparaten" (in de telefooninstellingen).

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door de telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.

Wanneer het koppelen niet lukt, raden wij u aan om op de telefoon de functie Bluetooth uit te schakelen en weer in te schakelen.

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst met gedetecteerde apparaten.

Accepteer, in het systeem, het verzoek om verbinding met de telefoon te maken.

Procedure via het systeem

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Bluetooth zoeken ".

Er wordt een lijst met de gedetecteerde telefoons weergegeven.

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.

Verbinding delen

Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor:

– " Telefoon " (handsfree-set, uitsluitend telefoon),

– " Streaming " (streaming: draadloos audiobestanden via de telefoon afspelen),

11

265

266

MyCitroën Play

– " Gegevens mobiel internet ".

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Afhankelijk van het type telefoon, wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten goed te keuren.

De mogelijkheid van het systeem om maar

één profiel te koppelen hangt af van de telefoon.

Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie de verbindingsprofielen geselecteerd.

Profielen die compatibel zijn met het systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP, AVRCP,

MAP en PAN.

Ga naar de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies, enz.).

Automatisch opnieuw verbinding maken

Wanneer u met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, terugkomt in uw auto wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het inschakelen van het contact automatisch verbinding gemaakt met de telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).

Het verbindingsprofiel wijzigen:

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Bluetooth-verbinding" om een lijst met gekoppelde apparatuur weer te geven.

Druk op de toets "Details" van een gekoppeld apparaat.

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op het prullenbaksymbool naast de naam van de telefoon te verwijderen.

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.

En houd de toets

Of

TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren.

Druk op " Ophangen ".

Telefoonverbindingen beheren

Met deze functie kunt u een apparaat aansluiten of ontkoppelen, of een koppeling verwijderen.

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Bluetooth-verbinding" om een lijst met gekoppelde apparatuur weer te geven.

Druk op de naam van de telefoon die in de lijst is geselecteerd om de koppeling ongedaan te maken.

Druk er nogmaals op om de telefoon weer te koppelen.

Verwijderen van een telefoon

Druk op het prullenbaksymbool rechts boven op het scherm om een prullenbak naast de geselecteerde telefoon weer te geven.

Bellen

Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden.

Parkeer de auto.

Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.

Een nieuw nummer bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.

Druk op " Bellen" om het nummer te bellen.

Een contact bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Of, houd de TEL -toets op het stuurwiel ingedrukt.

Druk op " Contacten ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

Druk op " Bellen ".

Een recent gebruikt nummer bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Of

Houd de toets op het stuurwiel ingedrukt.

Druk op " Gesprekkenlijst ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

De beltoon instellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Volume beltoon: " om de volumebalk weer te geven.

Druk op de pijlen of verplaats de schuifbalk om het volume van de beltoon in te stellen.

Configuratie

Profielen configureren

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Profielen ".

Selecteer " Profiel 1 ", " Profiel 2 ", " Profiel 3 ", of

" Gemeensch.prof.

".

Druk op deze toets om een profielnaam in te voeren via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om op te slaan.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op deze toets om het profiel te activeren.

Druk nogmaals op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te resetten.

Helderheid instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op Lichtsterkte .

MyCitroën Play

Verplaats de schuifbalk om de helderheid van het scherm en/of het instrumentenpaneel

(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

11

Systeeminstellingen wijzigen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Systeemconfiguratie ".

Druk op het tabblad " Eenheden " om de eenheden voor afstand, brandstofverbruik en temperatuur te wijzigen.

Druk op het tabblad " Fabrieksparameters " om de begininstellingen te herstellen.

Als het systeem wordt teruggezet op de fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal ingesteld (afhankelijk van de uitvoering).

Druk op het tabblad " Systeeminfo " om de versie van de verschillende in het systeem geïnstalleerde modules te controleren.

Druk op het tabblad " Privacy ", of

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Privacy " om de privégegevensmodus in of uit te schakelen.

267

268

MyCitroën Play

Schakel het volgende in of uit:

– " Niet delen (gegevens, locatie van de auto) ".

– " Alleen gegevens delen "

– " Gegevens en locatie van de auto delen "

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Schermconfig.

".

Druk op " Lichtsterkte ".

Verplaats de schuifbalk om de helderheid van het scherm en/of het instrumentenpaneel

(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op " Animatie ".

Schakel " Automatische tekstweergave " in of uit.

Selecteer " Overgangen met animaties ".

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Taal selecteren

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Taal " om de taal te wijzigen.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

De tijd instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Datum en tijd ".

Selecteer " Tijd: ".

Druk op deze toets om de tijd in te stellen via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om de tijd op te slaan.

Druk op deze toets om de tijdzone in te stellen.

Selecteer hoe de tijd (12h / 24h) moet worden weergegeven.

Schakel de zomertijd in of uit (+1 uur).

Schakel GPS-synchronisatie (UTC) in of uit.

Druk op de pijl Terug om de instellingen op te slaan.

Het kan zijn dat het systeem niet automatisch overschakelt naar zomertijd / wintertijd (afhankelijk van het land van verkoop).

De datum instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Configuratie " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Datum en tijd ".

Selecteer " Datum: ".

Druk op deze toets om de datum in te stellen.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Selecteer hoe de datum wordt weergegeven.

Druk nogmaals op de pijl Terug om te bevestigen.

U kunt alleen de tijd en de datum instellen wanneer "GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld.

Veelgestelde vragen

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over het systeem.

Radio

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af, of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt weergegeven, enz.).

De auto is te ver verwijderd van het zendstation, of er is geen zendstation aanwezig in het geografische gebied.

► Activeer de functie "RDS" via de bovenste balk om het systeem te laten controleren of er een krachtiger zendstation in het gebied aanwezig is.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld.

Dit fenomeen is heel normaal, en geeft geen defect van het audiosysteem aan.

De antenne ontbreekt of is beschadigd (bijvoorbeeld tijdens het inrijden van een wasstraat of parkeergarage).

► Laat de antenne controleren door een dealer.

Ik kan sommige opgeslagen radiozenders in de lijst niet ontvangen.

De naam van de zender verandert.

De zender wordt niet meer ontvangen, of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

► Druk op de ronde pijl op het tabblad "Lijst" van het scherm "Radio".

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde nummer).

Het systeem interpreteert deze informatie als de naam van de zender.

► Druk op de ronde pijl op het tabblad "Lijst" van het scherm "Radio".

Media

Het afspelen van de muziek op mijn USBgeheugenstick begint pas na lang wachten

(ongeveer 2 tot 3 minuten).

Door bepaalde bestanden die standaard op een

USB-geheugenstick staan, kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-geheugenstick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).

► Wis de bestanden die standaard op de USBgeheugenstick staan, en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de

USB-geheugenstick.

Het kan zijn dat sommige informatietekens in de huidige afspeelmedia niet correct worden weergegeven.

Het audiosysteem kan bepaalde typen tekens niet verwerken.

► Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en mappen.

Het afspelen van streaming-bestanden start niet.

Het aangesloten apparaat start afspelen niet automatisch.

► Start het afspelen via het apparaat.

Titels van nummers en afspeeltijden worden niet op het scherm voor audiostreaming weergegeven.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

Telefoon

Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.

MyCitroën Play

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw toestel niet zichtbaar is voor het systeem.

► Controleer of de Bluetooth-functie van de telefoon is ingeschakeld.

► Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "zichtbaar voor alle apparaten" staat.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.

► Controleer op de website van het merk (diensten) of de telefoon compatibel is.

Android Auto en/of CarPlay werken niet.

Android Auto en CarPlay worden niet ingeschakeld wanneer de USB-kabels van slechte kwaliteit zijn.

► Gebruik originele USB-kabels om de compatibiliteit te waarborgen.

Android Auto en/of CarPlay werken niet.

Android Auto en CarPlay zijn niet in alle landen beschikbaar.

► Op de website van Google Android Auto en

Apple staat welke landen er worden ondersteund.

Het volume van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.

Het volume is afhankelijk van het systeem en van de telefoon.

► Verhoog het volume van het audiosysteem, indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume van de telefoon indien nodig.

Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit van een telefoongesprek.

► Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, ventilatie lager zetten, snelheid verminderen enz.).

11

269

270

MyCitroën Play

De contacten staan niet op alfabetische volgorde.

Sommige telefoons hebben speciale weergaveopties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

► Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

Instellingen

Wanneer ik de instellingen voor hoge en lage tonen wijzig, wordt geluidssfeer uitgeschakeld.

Wanneer de geluidssfeer wordt gewijzigd, worden de instellingen voor hoge en lage tonen gereset.

De geluidssfeer is gekoppeld aan de hoge en lage tonen.

► Wijzig de instelling van de hoge en de lage tonen of wijzig de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Wanneer ik de instellingen voor balans wijzig, wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.

Wanneer u de instelling voor de geluidsverdeling wijzigt, worden de instellingen voor de balans gedeselecteerd.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

► Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen geluidsbronnen.

Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de geluidsinstellingen worden aangepast aan verschillende audiobronnen die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron.

► Controleer of de geluidsinstellingen overeenkomen met de bronnen waarnaar wordt geluisterd. Zet de geluidsinstellingen in de middelste stand.

Na het afzetten van de motor, wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-modus om de accu niet te ontladen.

► Start de auto om de laadstroom van de accu te verhogen.

MyCitroën Drive

GPS-navigatie - Apps -

Multimedia-audiosysteem

- Bluetooth

®

-telefoon

De beschreven functies en instellingen zijn afhankelijk van de uitvoering van de auto en het land waar de auto is verkocht.

Om veiligheidsredenen en omdat deze handelingen de aandacht van de bestuurder vereisen, moeten deze handelingen worden uitgevoerd wanneer de auto stilstaat en het contact is ingeschakeld:

– De smartphone via Bluetooth met het systeem koppelen.

– De smartphone gebruiken.

– Verbinding maken met de apps CarPlay ® of

Android Auto (bepaalde apps worden niet meer weergegeven als de auto rijdt).

– Een video bekijken (het afspelen van de video stopt wanneer de auto weer begint te rijden).

– De systeeminstellingen en de configuratie wijzigen.

AM- en DAB-radio zijn niet beschikbaar bij hybrideauto's.

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

De melding Eco-mode wordt weergegeven wanneer het systeem in stand-by wordt gezet.

Via de website van het merk kunt u updates voor het systeem en de kaartgegevens downloaden.

De updateprocedure is hier ook te vinden.

De broncodes van Open Source Software

(OSS) van het systeem zijn op de volgende sites beschikbaar: https://www.groupe-psa.com/fr/oss/ https://www.groupe-psa.com/en/oss/

De eerste stappen

Als u bij draaiende motor op de knop drukt, wordt het geluid gedempt.

Als u bij afgezet contact op de knop drukt, wordt het systeem ingeschakeld.

Verhoog of verlaag het volume met het wieltje of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de uitvoering).

Gebruik de menutoetsen aan weerszijden van of onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen.

Gebruik afhankelijk van de uitvoering de toetsen

"Bron" of "Menu" om de rolmenu's te openen en druk vervolgens op de toetsen op het touchscreen.

MyCitroën Drive

U kunt de rolmenu's op elk moment openen door het scherm kort met drie vingers aan te raken.

Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.

Druk op de pijl Terug om één niveau terug te gaan.

Druk op "OK" om te bevestigen.

12

Het touchscreen is een capacitief scherm.

Gebruik een niet-schurende zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel om het scherm schoon te maken.

Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen.

Raak het scherm niet aan met natte handen.

Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven op de zijbalken of op de bovenste balk van het touchscreen (afhankelijk van de uitrusting):

– Statusinformatie van de airconditioning

(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreeks toegang tot het desbetreffende menu.

– Rechtstreeks toegang tot de keuze van de audiobron om de lijst met radiozenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron) te bekijken.

– Toegang tot de "Berichten" van meldingen, e-mailberichten, updates van kaarten en aanwijzingen van het navigatiesysteem (afhankelijk van de diensten).

– Toegang tot de instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel.

Audiobronnen selecteren (afhankelijk van de uitrusting):

– FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van de uitrusting).

271

272

MyCitroën Drive

– Telefoon verbonden via Bluetooth en multimediauitzending Bluetooth (streaming).

– USB-geheugenstick.

– Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler

(afhankelijk van de uitrusting).

– Video (afhankelijk van de uitrusting).

In het menu "Instellingen" kunt u een individueel profiel of een profiel voor een groep mensen met gedeelde interesses aanmaken, en een groot aantal instellingen

(voorkeuzezenders, audio-instellingen, navigatiegeschiedenis, favoriete contacten enz.) configureren. De instellingen worden automatisch toegepast.

Als het zeer warm is in het interieur, kan het voorkomen dat het geluidsvolume lager wordt gezet om het systeem te beschermen. Het systeem kan dan gedurende 5 minuten of langer in de stand-bystand (scherm en geluid worden uitgeschakeld) staan.

Het systeem werkt weer normaal wanneer de temperatuur in het interieur is gezakt.

Stuurkolomschakelaars

Spraakbedieningssysteem :

Deze toets bevindt zich op het stuurwiel of op het uiteinde van de lichtschakelaar (afhankelijk van de uitvoering).

Kort indrukken: spraakbediening van het systeem.

Lang indrukken, gesproken commando's van een smartphone of CarPlay ® , Android Auto via het systeem.

Het geluidsvolume verhogen.

Het geluidsvolume verlagen.

Geluid onderbreken door tegelijkertijd op de toetsen voor het verhogen en verlagen van het geluidsvolume te drukken (afhankelijk van de uitrusting).

Geluidsweergave weer inschakelen door op één van de twee volumetoetsen te drukken.

Media (kort indrukken): veranderen van multimediabron.

Telefoon (kort indrukken): telefoongesprek starten.

Tijdens telefoongesprek (kort indrukken): toegang tot het telefoonmenu.

Telefoon (lang indrukken) : inkomend gesprek weigeren, gesprek beëindigen; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu.

Radio (draaien): automatisch zoeken naar vorige/volgende zender.

Media (draaien): vorige / volgende nummer, bladeren door lijsten.

Kort indrukken : bevestigen van een selectie.

Wanneer er niets wordt geselecteerd, toegang tot voorkeuzezenders.

Radio : weergeven van de zenderlijst.

Media : weergeven van de tracklijst.

Radio (ingedrukt houden): bijwerken van de lijst met beschikbare radiozenders.

Menu's

Online navigatie

Voer de instellingen voor het navigatiesysteem in, en kies een bestemming.

Gebruik realtime diensten, afhankelijk van de uitrusting.

Apps

Telefoon Auto

MyCitroën Drive

12

Voer bepaalde apps uit via uw smartphone, via CarPlay ® of Android Auto.

Controleer de status van de verbindingen van Bluetooth ® en Wi-Fi.

Radio Media

Verbind een telefoon via Bluetooth ® , lees berichten en e-mails en verzend snelberichten.

Instellingen

Schakel bepaalde voertuigfuncties in of uit, of configureer deze.

Airconditioning

18,5 21,5

FM 87.5 MHz

Configureer een persoonlijk profiel en/of configureer het geluid (balans, sfeer enz.) en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd enz.).

Stel de instellingen voor temperatuur en de luchtstroom in.

Een geluidsbron of radiozender selecteren, of foto's weergeven.

273

274

MyCitroën Drive

Gesproken commando's

Bedieningstoetsen op het stuur

Gesproken commando's :

Gesproken commando's kunnen via elk scherm worden gegeven wanneer u kort op de toets "Gesproken commando's" drukt . Deze bevindt zich op het stuur of aan het uiteinde van de lichtschakelaar (afhankelijk van de uitrusting), maar u kunt alleen opdrachten geven wanneer er geen telefoongesprek wordt gevoerd.

Houd rekening met het volgende om ervoor te zorgen dat het systeem uw gesproken commando's altijd herkent:

– Spreek met een normale stem de woorden natuurlijk en volledig uit, zonder uw stem te verheffen.

– Wacht voordat u spreekt altijd op de "piep"

(geluidssignaal).

– Het is raadzaam om voor het beste resultaat, de ramen en het zonnedak te sluiten. Hierdoor worden geluiden van buitenaf beperkt

(afhankelijk van de uitvoering).

– Vraag, voordat u gesproken commando's gebruikt, aan de overige inzittenden om niet te praten.

De eerste stappen

Voorbeeld van een "gesproken commando" voor het navigatiesysteem:

“Navigeer naar adres Dorpstraat 11, Amsterdam"

Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de radio en de multimediafuncties:

“Speel artiest Doe Maar af"

Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de telefoon:

“Bel ''Jan Janssen''"

De gesproken commando's zijn beschikbaar in 17 talen (Arabisch, Braziliaans,

Tsjechisch, Deens, Nederlands, Engels, Farsi,

Frans, Duits, Italiaans, Noors, Pools, Portugees,

Russisch, Spaans, Zweeds, Turks). De taal van uw keuze kan van tevoren in het systeem worden ingesteld.

Voor bepaalde gesproken commando's bestaan er synoniemen.

Voorbeeld: Navigeer naar / Routebegeleiding naar / Ga naar / ...

In het Arabisch zijn de gesproken commando's voor: "Navigeer naar adres" en "POI weergeven in de stad" niet beschikbaar.

Informatie - het systeem gebruiken

Wanneer gesproken commando's zijn geactiveerd door kort op de toets te drukken, wordt Help op het touchscreen weergegeven. Help bevat verschillende menu's en hier kan de gesproken interactie met het systeem worden ingeschakeld.

Wanneer u een menu heeft geselecteerd, zijn er verschillende opdrachten beschikbaar.

Druk op de spraaktoets en zeg wat u wilt na de pieptoon. U kunt mij altijd onderbreken door op deze toets te drukken. Als u er nogmaals op drukt terwijl ik op een commando wacht, wordt ons gesprek beëindigd. Als u opnieuw wilt beginnen, zegt u "annuleren". Als u iets ongedaan wilt maken, zegt u "terug". Om te allen tijde informatie en tips te krijgen, zegt u "help". Als u mij vraagt iets te doen en

er mist informatie, zal ik u een paar voorbeelden geven om u er stap voor stap doorheen te leiden. U krijgt meer informatie in "dialoogmodus beginner". U kunt de dialoogmodus op "expert" zetten als u zich zeker voelt.

Algemene gesproken commando's

Gesproken commando's

Zet dialoogmodus op beginners - gevorderden

Selecteer gebruiker 1 / Selecteer profiel Jan

Verhoog temperatuur

Verlaag temperatuur

Helpberichten

Ik kan u met allerlei onderwerpen helpen. U kunt bijvoorbeeld zeggen: "hulp bij telefoon", "hulp bij navigatie", "hulp bij media" of "hulp bij radio". Om een overzicht te krijgen over hoe de spraakdialoog werkt, kunt u zeggen "hulp bij spraakcommando's".

Zeg "ja" als het klopt. Anders zegt u "nee" en dan beginnen we opnieuw.

Gesproken commando's

"Navigatie"

Gesproken commando's

Navigeer naar huis

Navigeer naar het werk

Navigeer naar favoriet adres, ''Tennis club''

Navigeer naar contact, ''Jan Janssen''

Navigeer naar adres Dorpstraat 11, Amsterdam

Helpberichten

Om een route te plannen of een routepunt toe te voegen, zegt u "navigeer naar" en dan het adres, de naam van de contactpersoon of een kruispunt.

Bijvoorbeeld "navigeer naar adres Kerkstraat

11 Amsterdam", "navigeer naar contactpersoon

Jan Janssen" of "navigeer naar kruispunt van de

Dorpstraat". U kunt aangeven of het een favoriete bestemming of een POI is. Bijvoorbeeld "navigeer naar favoriete adres Tennisclub" of "navigeer naar

POI vliegveld Schiphol in Amsterdam". U kunt ook

"navigeer naar huis" zeggen. Om POI's op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon POI hotels in Rotterdam" zeggen. Voor meer informatie kunt u

"hulp bij POI" of "hulp bij routebegeleiding" zeggen.

Om een bestemming te kiezen, zegt u bijvoorbeeld

"navigeer naar regel drie" of "selecteer regel twee".

Als u de bestemming niet kunt vinden maar de straat wel juist is, zeg dan bijvoorbeeld "selecteer de straat in regel drie". Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "volgende pagina" of

"vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg

"annuleren" om de huidige actie te annuleren.

Gesproken commando's

Wat is de resterende afstand?

Wat is de resterende tijd?

Wat is de aankomsttijd?

Stop navigatie

Helpberichten

MyCitroën Drive

U kunt "hervat" of "stop navigatie" zeggen. Om informatie over uw huidige route te krijgen, kunt u bijvoorbeeld zeggen "wat is de nog af te leggen tijd" of "af te leggen afstand", of "aankomsttijd". Om meer commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie" zeggen.

Gesproken commando's

12

Toon POI ''hotel'' op de bestemming

Toon ''tankstation'' in de buurt

Navigeer naar POI vliegveld Schiphol in

Amsterdam

Navigeer naar ''tankstation'' langs de route

Helpberichten

Om POI's op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld

"toon hotels in Rotterdam", "toon dichtstbijzijnde parkeerplaats", "toon hotel op de bestemming" of

"toon tankstation langs de route" zeggen. Als u de voorkeur heeft direct naar een POI te navigeren, kunt u zeggen "navigeer naar tankstation in de buurt". Als u het gevoel hebt dat u niet goed wordt begrepen, kunt u "POI" voor de POI zeggen. Zeg bijvoorbeeld "navigeer naar POI restaurant op de bestemming".

Om een POI te kiezen, zegt u bijvoorbeeld

"selecteer regel twee". Als u naar een POI heeft gezocht en deze niet in de lijst ziet staan, kunt u deze verder filteren door bijvoorbeeld "selecteer POI in regel 2" of "selecteer stad in regel 3" te zeggen. U

275

276

MyCitroën Drive kunt door de lijst scrollen door "volgende pagina" of

"vorige pagina" te zeggen.

Geef, afhankelijk van het land, de bestemmingsinstructies (het adres) op in de taal die voor het systeem is geconfigureerd.

Gesproken commando's

"Radio Media"

Gesproken commando's

Zet bron radio aan - Streaming Bluetooth - …

Helpberichten

U kunt een audiobron selecteren door "zet bron", de naam van het apparaat en dan "aan" te zeggen.

Bijvoorbeeld "zet bron Streaming Bluetooth aan" of "zet bron radio aan". Gebruik het commando

"afspelen" om muziek te selecteren. U kunt selecteren via "nummer", "artiest" of " album". Zeg bijvoorbeeld "speel artiest Madonna af", "speel nummer 'Te Laat' af", of "speel album Hotel New

York af".

Gesproken commando's

Stem af op zender Sky Radio

Stem af op 98.5 FM

Stem af op voorkeurzender vijf

Helpberichten

U kunt een radiozender uitkiezen door "stem af op" en dan de zendernaam of frequentie te zeggen.

Bijvoorbeeld "stem af op zender Talksport", of

"stem af op 98. 5 FM". Om naar een voorkeuze radiozender te luisteren, zegt u bijvoorbeeld "stem af op voorkeuze nummer vijf".

Gesproken commando's

Wat speelt er nu?

Helpberichten

Om te kiezen wat u af wilt spelen, zegt u het item en dan "afspelen". Bijvoorbeeld "nummer 'Te Laat' afspelen", "regel drie afspelen" of "regel twee selecteren". Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg

"annuleren" om de huidige actie te annuleren.

Gesproken commando's

Speel nummer Te Laat af

Speel artiest Doe Maar af

Speel album Hotel New York af

Helpberichten

Ik weet niet zeker wat u wilt afspelen. Zeg de naam van een nummer, album of artiest gevolgd door "afspelen". Bijvoorbeeld "nummer 'Te Laat' afspelen", "artiest Doe Maar afspelen" of "album

Hotel New York afspelen". Om een regel op het scherm te selecteren, zegt u "regel twee selecteren".

Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "volgende pagina" of "vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren.

De gesproken commando's voor media zijn uitsluitend beschikbaar wanneer een

USB-aansluiting wordt gebruikt.

Gesproken commando's

"Telefoon"

Als er geen telefoon is aangesloten door middel van Bluetooth, kondigt een gesproken bericht het volgende aan: "Sluit eerst een telefoon aan". Hierna wordt de spraaksessie afgesloten.

Gesproken commando's

Bel ''Jan Janssen'' *

Bel voicemail *

Toon oproepen *

Helpberichten

Om te telefoneren, zegt u "bel" en dan de naam van de contactpersoon, bijvoorbeeld "Bel Jan". U

* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van de contacten en de lijst met recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.

kunt ook het telefoontype noemen, bijvoorbeeld "Bel

Jan thuis". Om een nummer te kiezen, zegt u "kies" gevolgd door het telefoonnummer, bijvoorbeeld "Kies

0123 4567890". U kunt uw voicemail afluisteren door

"bel voicemail" te zeggen. Om een SMS te sturen, zegt u "verstuur standaard SMS naar" gevolgd door het contact en de naam van het standaardbericht dat u wilt verzenden. Bijvoorbeeld, "verstuur standaard SMS naar Jan, Ik kom te laat". Om een lijst met contacten of oproepen weer te geven, zegt u "contacten weergeven" of "oproepen weergeven".

Voor meer informatie over SMS berichten, zegt u

"hulp bij SMS".

Om een contact te selecteren, zegt u bijvoorbeeld

"selecteer regel drie". Om door de lijst te bladeren, zegt u "volgende pagina" of "vorige pagina". U kunt uw selectie ongedaan maken en opnieuw beginnen door "terug" te zeggen. Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren.

Gesproken commando's

"Tekstberichten"

Als er geen telefoon is aangesloten door middel van Bluetooth, kondigt een gesproken bericht het volgende aan: "Sluit eerst een telefoon aan". Hierna wordt de spraaksessie afgesloten.

De functie gesproken commando's

"Tekstberichten" biedt u de mogelijkheid om een SMS te dicteren en te verzenden.

Dicteer de tekst en las een korte pauze tussen elk woord in.

Wanneer u klaar bent, genereert het spraakherkenningssysteem automatisch een

SMS.

Gesproken commando's

Verstuur standaard SMS naar Jan Janssen, Ik kom te laat

Helpberichten

Zeg de naam van het bericht dat u wilt versturen uit de lijst met standaard berichten. Om door de lijst te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga naar einde", "volgende pagina" of "vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren.

Gesproken commando's

Zend SMS naar Jan Janssen, ''Ik ben er bijna''

Zend SMS naar Jan Janssen op kantoor, ''wacht niet op mij

Helpberichten

MyCitroën Drive

Zeg "bel" of "verstuur standaard SMS naar" en dan een regelnummer. Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga naar einde", "volgende pagina" of "vorige pagina".

Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren.

Gesproken commando's

12

Lees nieuwste SMS *

Helpberichten

Om uw nieuwste bericht af te luisteren, kunt u bijvoorbeeld zeggen "lees nieuwste SMS". Als u een SMS wilt versturen, staan er ook een aantal standaard berichten ter beschikking. Gebruik dan de naam van het standaard bericht en zeg bijvoorbeeld

"verstuur standaard SMS naar Jan Jansen, ik kom te laat". Zie het telefoonmenu voor de beschikbare standaard berichten.

Het systeem verstuurt uitsluitend vooraf opgenomen "snelberichten".

* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van de contacten en de lijst met recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.

277

278

MyCitroën Drive

Navigatie

Een bestemming kiezen

Naar een nieuwe bestemming

Intuïtieve methode:

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Zoeken...

".

Voer een adres of trefwoorden in voor uw bestemming.

Druk op " OK " om de " Navigatiecriteria " te selecteren.

Of

Geleide methode:

Voordat u de navigatie kunt gebruiken, moet u de " Een plaatsnaam invoeren ", de " Een straatnaam invoeren " (wanneer u begint te typen, worden suggesties automatisch weergegeven) en het " Nummer " via het virtuele toetsenbord invoeren of selecteert u een adres in de " Contact "-lijst of de adres-" Historie ".

zien.

Wanneer u het nummer niet bevestigt, laat het navigatiesysteem één zijde van de straat

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Adres invoeren ".

Vervolgens

Selecteer het " Land ".

Selecteer de "taal" van het toetsenbord.

Wijzig het "type" toetsenbord aan de hand van de geselecteerde taal: ABCDE; AZERTY;

QWERTY of QWERTZ.

Voer de " Een plaatsnaam invoeren ", de

" Een straatnaam invoeren " en het

" Nummer ", en bevestig deze door op de weergegeven suggesties te drukken.

Druk op " OK " om de " Navigatiecriteria " te selecteren.

En/of

Selecteer " Op kaart tonen " om de

" Navigatiecriteria "te kiezen.

Druk op " OK " om de geleide navigatie te starten.

U kunt met de aanraaktoetsen of met twee vingers op het scherm in-/en uitzoomen.

Naar een recente bestemming

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Mijn bestemmingen ".

Selecteer het tabblad " Recent ".

Selecteer het adres dat u in de lijst heeft gekozen om de " Navigatiecriteria " weer te geven.

Druk op " OK " om de geleide navigatie te starten.

Selecteer " Locatie " om de locatie van aankomst op de kaart te bekijken.

Naar "Thuis" of "My work"

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Mijn bestemmingen ".

Selecteer het tabblad " Favorieten ".

Selecteer " Thuis ".

Of

Selecteer " My work ".

Of

Selecteer een vooraf ingestelde favoriete bestemming.

Naar een contact

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Mijn bestemmingen ".

Selecteer het tabblad " Contact ".

Selecteer een contact in de lijst om de geleide navigatie te starten.

Naar een Point of Interest

(POI)

Geleide methode:

De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën.

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Points of interest ".

Selecteer het tabblad " Reizen ",

" Activiteiten ", " Winkelcentrum ",

" Openbaar " of " Geografisch ".

Of

Selecteer " Zoeken " om de naam en het adres van een POI in te voeren.

Druk op " OK " om de route te berekenen.

Of

Intuïtieve methode:

Wanneer u deze dienst wilt gebruiken, kunt u deze methode alleen selecteren wanneer er een netwerkverbinding aanwezig is. Deze verbinding kan een "netwerkverbinding via de auto" wanneer u de Citroën Connect Box gebruikt of een "netwerkverbinding van de gebruiker" via een smartphone zijn.

In beide gevallen wordt het systeem automatisch met het internet verbonden wanneer er netwerkdekking is.

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Zoeken ".

Druk op de modus die rechtsonder op het scherm wordt weergegeven (Lokaal of Verbonden) om

"Database" te wijzigen.

Selecteer de "Database" in de "Lokaal"modus (geïntegreerd in de kaart), of in de

"Verbonden"-modus (verbonden met internet).

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Voer een adres of trefwoorden in voor uw bestemming (POI).

Druk op " OK " om het zoeken te starten.

Selecteer het tabblad " Op de route ",

" Rondom de auto " of " Op bestemming " om uw zoekopdracht te verfijnen.

Selecteer het gewenste adres om de route te berekenen.

Naar een punt op de kaart

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

MyCitroën Drive

Verken de kaart door er met uw vinger over heen te gaan.

Selecteer de bestemming door op de kaart te drukken.

Tik op het scherm om een markeerpunt te plaatsen en een submenu weer te geven.

Druk op deze toets om de geleide navigatie te starten.

Of

Druk op deze toets om het weergegeven adres op te slaan.

Wanneer u lang op een punt drukt, wordt een lijst met POIs geopend.

Naar GPS-coördinaten

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Verken de kaart door er met uw vinger over heen te gaan.

Raak het scherm met een vinger aan om naar het volgende afbeelding te gaan.

Druk op deze toets om de wereldkaart weer te geven.

Selecteer, met behulp van het raster, het gewenste land of de gewenste regio door hierop in te zoomen.

Druk op deze toets om de GPS-coördinaten weer te geven of in te voeren.

Er wordt een markeerpunt weergegeven in het midden van het scherm, met de coördinaten " Breedtegraad " en " Lengtegraad ".

Selecteer de soort coördinaten:

GMS voor: Graden, Minuten, Seconden.

12

279

280

MyCitroën Drive

GD voor: Graden, Decimalen.

Druk op deze toets om de geleide navigatie te starten.

Of

Druk op deze toets om het weergegeven adres op te slaan.

OF voeren.

En

Druk op deze toets om de " Breedtegraad "gegevens via het virtuele toetsenbord in te voeren.

Druk op deze toets om de " Lengtegraad "gegevens via het virtuele toetsenbord in te

TMC (Traffic Message

Channel)

In bepaalde landen beschikbaar.

TMC (Traffic Message Channel)-berichten worden gebaseerd op een Europese standaard voor het uitzenden van verkeersinformatie via het RDSsysteem op FM-radio, waarbij verkeersinformatie in realtime wordt uitgezonden.

De door deze TMC-berichten doorgegeven locaties worden vervolgens weergegeven op een GPSnavigatiekaart, en onmiddellijk verwerkt in de aanwijzingen van het navigatiesysteem zodat ongevallen, files en wegafsluitingen vermeden kunnen worden.

Waarschuwingen voor gevarenzones kunnen al dan niet worden weergegeven, afhankelijk van de betreffende wetgeving en op het hebben van een abonnement op de betreffende dienst.

Online navigatie

Verbinding voor online navigatie

Afwerkingsniveau en abonnement op online diensten en opties, afhankelijk van de uitvoering.

Netwerkverbinding via het systeem van de auto

Met de Citroën Connect Box wordt het systeem automatisch verbonden met het internet en de aangesloten diensten. In dat geval hoeft er geen verbinding via een smartphone te worden gemaakt.

OF

Netwerkverbinding via de mobiele telefoon van de gebruiker

Ga naar de landelijke website van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Schakel het toestel in en voer de instellingen in voor het delen van de internetverbinding van de smartphone.

De technologie staat niet stil en daarom raden wij aan om het besturingssysteem van de smartphone, en de datum en tijd van de smartphone en van het systeem up-to-date te houden . Op deze manier zorgt u ervoor dat de communicatie tussen de smartphone en het systeem goed verloopt.

USB-verbinding

Sluit de USB-kabel aan.

De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is aangesloten.

Bluetooth-verbinding

Schakel de Bluetooth-functie van de telefoon in en maak deze zichtbaar voor alle apparaten (zie het hoofdstuk "Connect-App").

Wi-Fi-verbinding

Selecteer een Wi-Fi-netwerk dat door het systeem wordt gedetecteerd en maak hiermee verbinding.

Deze functie is alleen beschikbaar als deze is ingeschakeld via de "Notificaties" of via het menu "Connect-App".

Druk op " Berichten ".

Selecteer Wi-Fi om deze in te schakelen.

OF

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Verbinding Wi-Fi-netwerk ".

Selecteer het tabblad " Beveiligd ", " Niet beveiligd ", of " Opgeslagen ".

Selecteer een netwerk.

Voer via het virtuele toetsenbord de " Sleutel " van het Wi-Fi -netwerk en het " Wachtwoord " in.

Druk op " OK " om verbinding tot stand te brengen tussen de smartphone en het systeem van de auto.

Beperkingen in gebruik:

Met CarPlay ® is het delen van een verbinding alleen beschikbaar bij een

Wi-Fi-verbinding.

De kwaliteit van de diensten is afhankelijk van de kwaliteit van de netwerkverbinding.

Versturen van gegevens toestaan.

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Systeemconfiguratie ".

OF

Selecteer het tabblad " Stand privégesprek ".

Druk op " Berichten ".

Druk op " Stand privégesprek ".

VERVOLGENS

Schakel het volgende in of uit:

– "

– "

– "

Gegevens worden niet gedeeld, behalve bij bedrijfswagens te geven.

weer te geven.

".

Alleen gegevens delen

online navigatie

"

Gegevens en voertuigpositie delen

Specifieke instellingen voor

Druk op Navigatie om het beginscherm weer

Druk op de toets " MENU " om het vervolgscherm

Selecteer " Instellingen ".

"

Selecteer het tabblad " Kaart ".

Schakel het volgende in of uit:

– " Waarschuwingen voor risicozones toestaan ".

– " Adviesroute om eindbestemming te voet te bereiken ".

Deze instellingen moeten voor elk profiel worden geconfigureerd.

Druk op " OK" om uw keuze te bevestigen.

MyCitroën Drive

Selecteer het tabblad " Config. waarsch.

".

Schakel het volgende in of uit:

– " Waarschuwen voor parkeerplaatsen in de buurt ".

– " Melding tankstation ".

– " Waarschuwen voor gevaarlijke zones " en druk dan op het waarschuwingspictogram (driehoekje) om waarschuwingen te configureren.

– " Geluidssignaal ".

– " Waarschuwen nabijheid POI 1 ".

– " Waarschuwen nabijheid POI 2 ".

Druk op " OK" om uw keuze te bevestigen.

De "Berichten" in de bovenste balk kunnen altijd worden geopend.

Waarschuwingen voor gevarenzones kunnen al dan niet worden weergegeven, afhankelijk van de geldende wetgeving en of u een abonnement op de betreffende dienst hebt.

Als "TOMTOM TRAFFIC" wordt weergegeven, zijn de diensten beschikbaar.

Met online navigatie beschikt u over de volgende diensten.

Een pakket online diensten:

– Weer,

– Tankstations,

– Parking,

– Verkeer,

12

281

282

MyCitroën Drive

– POI lokaal zoeken.

Een Gevarenzone-pakket (optioneel).

Melding doorgeven:

"Waarschuwen voor gevaarlijke zones"

Selecteer de optie: Waarschuwingen voor risicozones toestaan om informatie over gevarenzones te verzenden.

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " Een nieuwe gevarenzone doorgeven " op de balk aan de zijkant of op de bovenste balk van het touchscreen (afhankelijk van de uitrusting).

Selecteer de optie " Type " om het type

"Gevarenzone" te selecteren.

Selecteer de optie " Geschwindigkeit " en voer de gegevens in via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om de gegevens op te slaan en te verzenden.

Brandstofinformatie weergeven

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op deze toets om de lijst van beschikbare diensten weer te geven.

Druk op " POI op kaart" om de lijst met nuttige plaatsen weer te geven.

Druk op een van de toetsen om naar

" Tankstations " te zoeken.

Schakel " Tankstations " in of uit.

Druk op de toets om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer het tabblad " Parameters ".

Selecteer de gewenste brandstof.

Druk op " OK " om op te slaan.

Informatie over laadstations weergeven

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op deze toets om de lijst van beschikbare diensten weer te geven.

Druk op " POI op kaart" om de lijst met nuttige plaatsen weer te geven.

Druk op een van de toetsen om naar

" Tankstations " te zoeken.

Schakel " Tankstations " in of uit.

Druk op de toets om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer het tabblad " Parameters ".

Selecteer het gewenste stekkertype.

Druk op " OK " om op te slaan.

Het weerbericht weergeven

Druk op Navigatie om het beginscherm weer te geven.

Druk op deze toets om de lijst van beschikbare diensten weer te geven.

Selecteer " Kaart raadplegen ".

Selecteer " Weer ".

Druk op deze toets om standaardinformatie weer te geven.

Druk op deze toets om een uitgebreid weerbericht weer te geven.

De temperatuur die om 6 uur 's ochtends wordt weergegeven, is de maximumtemperatuur van de dag.

De temperatuur die om 6 uur 's avonds wordt weergegeven, is de minimumtemperatuur van de nacht.

Applicaties

USB-aansluitingen

Deze hangen af van de uitrusting. Zie het gedeelte

"Ergonomie en comfort" voor meer informatie over

de USB-aansluitingen die compatibel zijn met de apps CarPlay ® of Android Auto .

Ga naar de website voor uw land van de fabrikant om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Gebruikers kunnen een smartphone synchroniseren zodat ze apps op het scherm van de auto zien die de CarPlay ® - of

Android Auto-technologie van de smartphone ondersteunen. Om CarPlay ® -technologie te kunnen gebruiken, moet de functie CarPlay ® eerst op de smartphone worden geactiveerd.

Ontgrendel de smartphone om het communicatieproces tussen de smartphone en het systeem te starten.

De technologie staat niet stil en daarom raden wij aan om het besturingssysteem van de smartphone, en de datum en de tijd op de smartphone en van het systeem up-to-date te houden .

Connectiviteit

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Connectiviteit " om de functies CarPlay ® of Android Auto te openen.

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Verschilt per land.

Wanneer de USB-kabel wordt aangesloten, schakelt de functie CarPlay ® de Bluetooth ® modus van het systeem uit.

De functie " CarPlay " werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is aangesloten.

Er wordt een melding op het touchscreen weergegeven.

Lees de melding en bevestig met de toets

" Autoriseren ".

Druk op " Telefoon " om de CarPlay interface weer te geven.

Of

® -

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is aangesloten.

Druk op het scherm van het systeem op

" Connect-App " om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Connectiviteit " om de "CarPlay ® "-functie te openen.

Druk op " CarPlay " om de CarPlay weer te geven.

® -interface

Wanneer de USB-kabel wordt ontkoppeld en het contact uit en weer in wordt geschakeld, schakelt het systeem niet automatisch naar de RAD MEDIA-modus. De bron moet handmatig worden gewijzigd.

MyCitroën Drive

Android Auto-verbinding voor smartphones

Verschilt per land.

12

Installeer via "Google Play" de app

" Android Auto " op de smartphone.

De functie " Android Auto " werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is aangesloten.

Druk op het scherm van het systeem op

" Connect-App " om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Connectiviteit " om de "Android Auto"functie te openen.

Druk op " Android Auto " om de app in het systeem te starten.

Tijdens de procedure worden er verschillende schermen voor bepaalde functies weergegeven.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Tijdens de Android Auto-weergave kunt u de verschillende audiobronnen met de aanraaktoetsen in de bovenste balk van het scherm gebruiken.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment met de menutoetsen worden geopend.

283

284

MyCitroën Drive

In de Android Auto-modus wordt de functie die uitklapmenu's weergeeft door met drie vingers op het scherm te drukken, uitgeschakeld.

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het zijn dat het even duurt voordat de apps beschikbaar zijn.

Voertuig-apps

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Voertuig-apps " om de startpagina van de apps te openen.

Internet-browser

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Connectiviteit " om de functie

" Connected-apps " te openen.

Druk op " Connected-apps " om de startpagina van de browser te openen.

Selecteer het land waar u woont.

Druk op " OK " om uw keuze op te slaan en de browser te starten.

De internetverbinding komt tot stand via een van de netwerkverbindingen van de auto of van de gebruiker.

Bluetooth-verbinding

®

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetoothapparaten. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de smartphone om te kijken welke diensten beschikbaar zijn.

De functie Bluetooth moet zijn ingeschakeld, en de smartphone moet zijn ingesteld op

"zichtbaar voor alle apparaten".

Controleer of de door de smartphone en het systeem weergegeven code identiek zijn om het koppelen, met wat voor methode dan ook (via de smartphone of via het systeem), te voltooien.

Wanneer het koppelen niet lukt, raden wij u aan om op de smartphone de functie

Bluetooth uit te schakelen en weer in te schakelen.

Procedure via de smartphone

Selecteer de naam van het systeem in de lijst met gedetecteerde apparaten.

Accepteer, in het systeem, het verzoek om verbinding met de smartphone te maken.

Procedure via het systeem

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Druk op " Bluetooth-verbinding ".

Selecteer " Zoeken ".

Er wordt een lijst met de gedetecteerde smartphones weergegeven.

Selecteer in de lijst de naam van de gekozen smartphone.

Afhankelijk van het type smartphone, wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten goed te keuren.

Verbinding delen

De smartphone kan via 3 verschillende profielen via het systeem worden verbonden:

– " Telefoon " (handsfree-set, uitsluitend telefoon),

– " Streaming " (streaming: draadloos audiobestanden via de smartphone afspelen),

– " Gegevens mobiel internet ".

Het profiel " Gegevens mobiel internet " moet worden geactiveerd voor online navigatie (wanneer voor de auto geen

"noodoproep of pechhulpoproep"-diensten beschikbaar zijn), nadat eerst het delen van de verbinding van de smartphone is geactiveerd.

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Wi-Fi-verbinding

Verbinding met het netwerk via Wi-Fi van de smartphone.

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Verbinding Wi-Fi-netwerk ".

Selecteer het tabblad " Beveiligd ", " Niet beveiligd ", of " Opgeslagen ".

Selecteer een netwerk.

Voer, via het virtuele toetsenbord, voor het netwerk de Wi-Fi, " Sleutel " en het

" Wachtwoord " in.

Druk op " OK " om de verbinding tot stand te brengen.

De Wi-Fi-verbinding en Wi-Fi-verbinding delen kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt.

Wi-Fi-verbinding delen

Afhankelijk van de uitvoering.

Een lokaal Wi-Fi-netwerk aanmaken via het systeem.

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Wifi-verbinding delen ".

Selecteer het tabblad " Activering " om Wi-Fiverbinding delen in- of uit te schakelen.

En/of

Selecteer het tabblad " Instellingen " om de netwerknaam en het wachtwoord van het systeem te wijzigen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Om alle systemen te beschermen tegen niet-geautoriseerde toegang en om deze zo goed mogelijk te beveiligen, wordt het gebruik van een complexe beveiligingscode of een wachtwoord aanbevolen.

Verbindingen beheren

Druk op Connect-App om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Verbinding beheren ".

Via deze functie kunt u zien welke online diensten u gebruikt en welke beschikbaar zijn, en kunt u de verbindingsmethode wijzigen.

Radio

MyCitroën Drive

12

Een radiozender selecteren

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Frequentie ".

Druk op een van de toetsen om automatisch naar radiozenders te zoeken.

Of

Verplaats de schuifbalk om handmatig naar andere frequenties te zoeken.

Of

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Zenderlijst " op het vervolgscherm.

Druk op " Frequentie ".

Voer de frequentie in via het virtuele toetsenbord.

Voer eerst de eenheden in, en klik dan op het veld voor decimalen om de waarden achter het decimale punt in te voeren.

Druk op " OK " om te bevestigen.

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een

285

286

MyCitroën Drive

USB-lader die is aangesloten op de 12

V-aansluiting.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit fenomeen is heel normaal bij de transmissie van radiogolven, en geven in geen geval een defect van het audiosysteem aan.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Radioinstellingen ".

Selecteer " Algemeen ".

Schakel " Volgen van zenders " in of uit.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Een zender opslaan

Selecteer een zender of een frequentie.

(zie de desbetreffende rubriek).

Druk op " Voorkeuzezenders ".

Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan lang ingedrukt.

De frequentieband wijzigen

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk, om de frequentieband te wijzigen, op "Band…" rechtsboven op het scherm.

RDS inschakelen / uitschakelen

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren.

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Het kan zijn dat het volgen van een

RDS-zender niet in het hele land beschikbaar is, omdat veel radiozenders geen dekking hebben in het hele land. Daardoor kan de zender tijdens het rijden wegvallen.

Tekstberichten weergeven

De functie "Radio-tekstberichten" toont informatie die door de radiozender wordt uitgezonden en die betrekking heeft op de zender, of op het nummer wat op dat moment wordt afgespeeld.

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Radioinstellingen ".

Selecteer " Algemeen ".

Schakel " Weergeven radiotekst " in of uit.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Verkeersinformatie (TA) beluisteren

De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar berichten met

TA-verkeersinformatie. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt. Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de huidige geluidsbron automatisch onderbroken voor het TA-verkeersinformatiebericht.

Zodra dit bericht is afgelopen, wordt het afspelen van de vorige media hervat.

Selecteer " Berichten ".

Schakel " Verkeersinfo " in of uit.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Digitale radio (DAB, Digital

Audio Broadcasting)

Digitale radio

Digitale radio

Digitale radio biedt een betere geluidskwaliteit.

De verschillende "multiplex / bundels" bieden keuze uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk rechtsboven op het scherm op "Band…" om de

" DAB "-frequentieband weer te geven.

FM-DAB volgen

"DAB" is niet overal beschikbaar.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met

"FM-DAB automatisch volgen" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de betreffende analoge FM-zender

(indien beschikbaar).

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de tweede pagina weer te geven.

Selecteer " Radioinstellingen ".

Selecteer " Algemeen ".

Schakel " FM-DAB " in of uit.

Schakel " Volgen van zenders " in of uit.

Druk op " OK ".

Als "FM-DAB automatisch volgen" is ingeschakeld, kan er een onderbreking van een paar seconden zijn wanneer het systeem overschakelt naar analoge "FM"-radio en soms kan het volume veranderen.

Wanneer de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB".

U kunt deze vertraging minimaliseren door radiozenders op de frequentieband "DAB" op te slaan.

Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet beschikbaar is als FM-zender (de optie

" FM-DAB " wordt grijs weergegeven) of als "DAB/

FM automatisch volgen" niet is ingeschakeld, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Media

USB-poort

Steek de USB-geheugenstick in de

USB-poort, of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan.

Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Verminder het aantal niet-muziekbestanden en het aantal mappen om de wachttijd te verkorten.

Elke keer wanneer het contact wordt ingeschakeld of wanneer er een USB-geheugenstick wordt ingestoken, worden de afspeellijsten bijgewerkt.

MyCitroën Drive

Het audiosysteem slaat deze lijsten op, zodat deze sneller worden geladen wanneer ze niet gewijzigd zijn.

12

AUX-aansluiting (AUX)

Afhankelijk van de uitrusting

Sluit een draagbaar apparaat (bijvoorbeeld een mp3-speler) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de jack-aansluiting.

Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als "Extra ingang" in de audio-instellingen is geselecteerd.

Stel eerst het volume van het draagbare apparaat af (op een hoog geluidsniveau). Stel dan het geluidsvolume van het audiosysteem in.

De bediening vindt plaats via het draagbare apparaat.

Geluidsbron selecteren

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Selecteer " BRONNEN ".

Selecteer de geluidsbron.

Een video bekijken

Afhankelijk van de uitrusting/afhankelijk van de uitvoering/afhankelijk van het land.

Steek een USB-geheugenstick in de USB-poort.

De video kan alleen via het touchscreen worden bediend.

287

288

MyCitroën Drive

Druk op Radio Media om het beginscherm weer te geven.

Selecteer " BRONNEN ".

Selecteer Video om de video te starten.

Druk om de USB-geheugenstick te verwijderen op de pauzetoets om de video te stoppen en verwijder de geheugenstick.

Het systeem kan videobestanden met de indelingen

MPEG-4 Part 2, MPEG-2, MPEG-1, H.264, H.263,

VP8, WMV en RealVideo afspelen.

Streaming via Bluetooth

®

Met streaming kunt u via uw smartphone naar audio luisteren.

Het profiel Bluetooth moet hiervoor worden geactiveerd.

Stel eerst het volume van het draagbare apparaat af

(op een hoog geluidsniveau).

Stel dan het geluidsvolume van het audiosysteem in.

Als het afspelen niet automatisch begint, kan het zijn dat u het afspelen van de audio moet starten via de smartphone.

Bediening verloopt via het externe apparaat of via de aanraaktoetsen van het systeem.

Als streaming eenmaal is gestart, wordt uw smartphone als een geluidsbron beschouwd.

Apple

®

-speler aansluiten

Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de

USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audioboeken / podcasts).

De standaardindeling is de indeling per artiest.

Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur en kiest u een andere indeling (bijvoorbeeld afspeellijsten).

Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar het gewenste nummer.

De softwareversie van het audiosysteem kan incompatibel zijn met de softwareversie van de

Apple ® -speler.

Informatie en tips

Het systeem ondersteunt USB-apparaten voor massaopslag, BlackBerry ® -apparaten en Apple ® spelers via de USB-poorten. De adapterkabel wordt niet meegeleverd.

U beheert de apparaten met de bedieningstoetsen van het audiosysteem.

Andere apparaten, die bij het aansluiten niet door het systeem worden herkend, moeten met een kabel (niet meegeleverd) op de jack-plug worden aangesloten of via Bluetooth-streaming worden gekoppeld (indien compatibel).

Het audiosysteem speelt alleen audiobestanden af met de bestandsextensie ".wma", ".aac", ".flac",

".ogg" en ".mp3" met een bitrate tussen 32 Kbps en

320 Kbps.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld.

Andere typen audiobestanden (".mp4", enz.) kunnen niet worden afgespeeld.

Alle ".wma"-bestanden moeten standaard WMA

9-bestanden zijn.

De ondersteunde bemonsteringsfrequenties

(sampling rates) zijn 32, 44 en 48 KHz.

Om problemen met lezen en weergeven te voorkomen, raden wij aan om bestandsnamen te kiezen van maximaal 20 tekens die geen speciale tekens bevatten (zoals, " ? . ; ù).

Gebruik uitsluitend USB-geheugensticks met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).

Wij raden aan om de originele USB-kabel voor het draagbare apparaat te gebruiken.

Telefoon

Een Bluetooth

®

-telefoon koppelen

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte

Bluetooth-apparaten. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de telefoon om te kijken welke diensten beschikbaar zijn.

De functie Bluetooth moet zijn ingeschakeld en de telefoon moet zijn ingesteld op

"zichtbaar voor alle apparaten" (in de telefooninstellingen).

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door de telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.

Wanneer het koppelen niet lukt, raden wij u aan om op de telefoon de functie Bluetooth uit te schakelen en weer in te schakelen.

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst met gedetecteerde apparaten.

Accepteer, in het systeem, het verzoek om verbinding met de telefoon te maken.

Procedure via het systeem

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op " Bluetooth zoeken ".

Of

Selecteer " Zoeken ".

Er wordt een lijst met de gedetecteerde telefoons weergegeven.

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.

Verbinding delen

Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor:

– " Telefoon " (handsfree-set, uitsluitend telefoon),

– " Streaming " (streaming: draadloos audiobestanden via de telefoon afspelen),

– " Gegevens mobiel internet ".

Het profiel " Gegevens mobiel internet " moet worden geactiveerd voor online navigatie nadat eerst verbinding delen via de smartphone is geactiveerd.

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Afhankelijk van het type telefoon, wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten goed te keuren.

De mogelijkheid van het systeem om maar

één profiel te koppelen hangt af van de telefoon.

Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie de verbindingsprofielen geselecteerd.

MyCitroën Drive

Ga naar de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies, enz.).

12

Automatisch opnieuw verbinding maken

Wanneer u met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, terugkomt in uw auto wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het inschakelen van het contact automatisch verbinding gemaakt met de telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).

Het verbindingsprofiel wijzigen:

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Bluetooth-verbinding " om een lijst met gekoppelde apparatuur weer te geven.

Druk op de toets "Details".

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Profielen die compatibel zijn met het systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP, AVRCP,

MAP en PAN.

Telefoonverbindingen beheren

Met deze functie kunt u een apparaat aansluiten of ontkoppelen, of een koppeling verwijderen.

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

289

290

MyCitroën Drive

Selecteer " Bluetooth-verbinding " om een lijst met gekoppelde apparatuur weer te geven.

Druk op de naam van de telefoon die in de lijst is geselecteerd om de koppeling ongedaan te maken.

Druk er nogmaals op om de telefoon weer te koppelen.

Verwijderen van een telefoon

Selecteer de prullenbak rechts boven op het scherm om een prullenbak naast de geselecteerde telefoon weer te geven.

Druk op de prullenbak naast de geselecteerde telefoon om deze telefoon te verwijderen.

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Druk kort op de toets telefoon op het stuur om het gesprek aan te nemen.

En houd de toets

Of telefoon op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren.

Selecteer “ Gesprek beëindigen " op het touchscreen.

Bellen

Het gebruik van de telefoon tijdens het rijden wordt ten zeerste afgeraden.

Parkeer de auto.

Gebruik de schakelaars op of rondom het stuurwiel om te bellen.

Of

Houd de telefoontoets op het stuurwiel ingedrukt.

Selecteer " Oproepen ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

Een nieuw nummer bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.

Druk op " Bellen" om het nummer te bellen.

Een contact bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Of, houd de telefoontoets op het stuurwiel ingedrukt.

Selecteer " Contact ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

Selecteer " Bellen ".

Een recent gebruikt nummer bellen

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Contacten/items beheren

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Selecteer " Contact ".

Selecteer " Aanmaken "om een nieuw contact toe te voegen.

Druk op het tabblad " Telefoon " om het telefoonnummer (de telefoonnummers) van het contact in te voeren.

Druk op het tabblad " Adres " om het adres

(de adressen) van het contact in te voeren.

Druk op het tabblad " Email " om het e-mailadres (de e-mailadressen) van het contact in te voeren.

Druk op " OK " om op te slaan.

Druk op deze toets om contacten op achternaam + voornaam, of voornaam + achternaam te sorteren.

Met de functie " Email " kunt u e-mailadressen van uw contacten invoeren, maar u kunt met het systeem geen e-mailberichten versturen.

Berichten beheren

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Berichten " om de berichtenlijst weer te geven.

Selecteer het tabblad " Alle ", " Ontvangen ", of " Verzonden ".

Selecteer de details van het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.

Druk op " Beantwoorden " om een in het systeem opgeslagen snelbericht te versturen.

Druk op " Bellen" om het nummer te bellen.

Druk op " Beluisteren " om het bericht te beluisteren.

De toegang tot " Berichten " is afhankelijk van de compatibiliteit van de smartphone met het systeem in de auto.

Sommige smartphones halen berichten of e-mailberichten langzamer op dan andere.

Snelberichten beheren

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " SMS-berichten " om de berichtenlijst weer te geven.

Selecteer het tabblad " Te laat ",

" Aangekomen ", " Niet beschikbaar ", of

" Overig "om nieuwe berichten aan te maken.

Druk op " Aanmaken " om een nieuw bericht te schrijven.

Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.

Druk op " Overbrengen " om een of meerdere ontvangers te selecteren.

Druk op " Beluisteren " om het bericht af te spelen.

E-mailberichten beheren

Druk op Telefoon om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Email " om de berichtenlijst weer te geven.

Selecteer het tabblad " Ontvangen ",

" Verzonden ", of " Ongelezen ".

Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.

Druk op " Beluisteren " om het bericht af te spelen.

MyCitroën Drive

De toegang tot e-mailberichten is afhankelijk van de compatibiliteit van de smartphone met het systeem in de auto.

Configuratie

Audio-instellingen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Selecteer " Audio-instellingen ".

Selecteer vervolgens " Equalizer ", " Verdeling ",

" Geluid ", " Spraak " of " Beltonen ".

Druk op " OK " om de instellingen op te slaan.

De balans / verdeling (of spatialisatie met het Arkamys © -systeem) verwerkt audio zodanig dat de geluidskwaliteit wordt afgestemd op het aantal personen in de auto.

Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met luidsprekers voor en achter.

De instelling voor Equalizer (keus uit 6 sferen) en ook voor Bass , Medium en

Treble zijn verschillend en apart in te stellen voor elke geluidsbron.

Schakel " Loudness " in of uit.

De instellingen " Verdeling " (Alle passagiers,

Bestuurder en Alleen vóór) zijn gelijk voor alle bronnen.

12

291

292

MyCitroën Drive

Schakel " Geluiden touchscreen ",

" Snelheidsafhankelijke volumeregeling ", en

" Extra ingang " in of uit.

Audio in de auto: Arkamys Sound Staging © optimaliseert de verdeling van geluid in het passagiersgedeelte.

Profielen configureren

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Configuratie van de profielen ".

Selecteer " Profiel 1 ", " Profiel 2 ", " Profiel 3 ", of

" Gemeenschappelijk profiel ".

Druk op deze toets om een profielnaam in te voeren via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op deze toets om een profielfoto toe te voegen.

Steek een USB-geheugenstick met daarop de foto in de USB-poort.

Selecteer de foto.

Druk op " OK " om toestemming te geven voor de overdracht van de foto.

Druk nogmaals op " OK " om de instellingen op te slaan.

Het kader voor de foto heeft een vierkante vorm, het systeem past de oorspronkelijke vorm van de foto aan dit vierkant aan.

Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te resetten.

Wanneer het geselecteerde profiel wordt gereset, wordt standaard het Engels geactiveerd.

Selecteer een " Profiel " (1, 2 of 3) om " Audioinstellingen " hieraan te koppelen.

Selecteer " Audio-instellingen ".

Selecteer vervolgens " Equalizer ", " Verdeling ";

" Geluid ", " Spraak ", of " Beltonen ".

Druk op " OK " om de instellingen van het geselecteerde profiel op te slaan.

Systeeminstellingen wijzigen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Schermconfiguratie ".

Selecteer " Animatie ".

Schakel Automatische tekstweergave in of uit.

Selecteer " Lichtsterkte ".

Verplaats de schuifbalk om de helderheid van het scherm en/of het instrumentenpaneel in te stellen.

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Systeemparameters ".

Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, brandstofverbruik en temperatuur te wijzigen.

Selecteer " Fabrieksparameters " om de begininstellingen te herstellen.

Wanneer de "Fabrieksparameters" van het systeem worden hersteld, worden Engels en graden Fahrenheit ingesteld en wordt zomertijd uitgeschakeld.

Selecteer " Systeeminfo " om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te bekijken.

Taal selecteren

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Talen " om de taal te wijzigen.

De datum instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Instellen tijd-datum ".

Selecteer " Datum ".

Druk op deze toets om de datum in te stellen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Selecteer hoe de datum wordt weergegeven.

U kunt alleen de tijd en de datum instellen wanneer "GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld.

De tijd instellen

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om het vervolgscherm weer te geven.

Selecteer " Instellen tijd-datum ".

Selecteer " Tijd ".

Druk op deze toets om de tijd in te stellen via het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op deze toets om de tijdzone in te stellen.

Selecteer hoe de tijd (12h / 24h) moet worden weergegeven.

Schakel de zomertijd in of uit (+1 uur).

Schakel GPS-synchronisatie (UTC) in of uit.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Het kan zijn dat het systeem niet automatisch overschakelt naar zomertijd / wintertijd (afhankelijk van het land van verkoop).

Thema's

Afhankelijk van de uitrusting / afhankelijk van de uitvoering.

Om veiligheidsredenen kan de procedure voor het wijzigen van het grafische thema uitsluitend worden uitgevoerd wanneer de auto stilstaat .

Druk op Instellingen om het beginscherm weer te geven.

Selecteer " Thema's ".

Selecteer het thema in de lijst en druk vervolgens op " OK " om te bevestigen.

Bij elke wijziging van het thema wordt het systeem opnieuw opgestart waarbij het scherm tijdelijk zwart wordt.

Veelgestelde vragen

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over het systeem.

MyCitroën Drive

Navigatie

Ik kan het bestemmingsadres niet opgeven.

Het adres wordt niet herkend.

► Gebruik de "intuïtieve methode" door op de toets "Zoeken..." op de onderzijde van het scherm

"Navigatie" te drukken.

De route wordt niet berekend.

Het kan zijn dat de route-instellingen niet overeenkomen met de huidige locatie (bijvoorbeeld, wanneer geen rekening wordt gehouden met tolwegen terwijl de auto op een tolweg rijdt).

► Controleer de route-instellingen in het menu

"Navigatie".

Ik krijg geen waarschuwingen voor

"Gevarenzone".

U heeft geen abonnement op deze online dienst.

► Wanneer u wel op deze dienst bent geabonneerd:

- kan het zijn dat na het afsluiten van het abonnement deze dienst pas een paar dagen later wordt geactiveerd,

- kan het zijn dat de diensten niet in het systeemmenu zijn geselecteerd,

- kan het zijn dat de online diensten niet actief zijn ("TOMTOM TRAFFIC" wordt niet op de kaart weergegeven).

De POI's worden niet aangegeven.

De POI's zijn niet geselecteerd.

► Stel het zoomniveau in op 200 meter of selecteer

POI's in de lijst met POI's.

Het geluidssignaal "Gevarenzone" werkt niet.

12

293

294

MyCitroën Drive

Het geluidssignaal is niet geactiveerd of het volume is te laag.

► Activeer het geluidssignaal in het menu

"Navigatie", en controleer het spraakvolume in de audio-instellingen.

Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.

De route-instellingen houden geen rekening met de actuele verkeersinformatie.

► Configureer de functie "Verkeersinformatie" in de lijst met route-instellingen (geen, handmatig of automatisch).

Ik word gewaarschuwd voor een "Gevarenzone" die niet op mijn route ligt.

Het systeem biedt geleide navigatie, maar kondigt ook alle "Gevarenzones" aan. Deze worden met een driehoek vóór het pictogram van de auto weergegeven. Het kan zijn dat het systeem waarschuwt voor "Gevarenzones" op dichtstbijzijnde of parallelwegen.

► Zoom in op de kaart om de precies locatie van de "Gevarenzone" te bekijken. U kunt "Op de route" selecteren zodat u geen waarschuwingen meer ontvangt. Ook kunt u de duur van de waarschuwing beperken.

Sommige files op de route worden niet direct gemeld.

Na het opstarten kan het een paar minuten duren voordat het systeem verkeersinformatie ontvangt.

► Wacht totdat de verkeersinformatie goed is ontvangen (op de kaart worden pictogrammen met verkeersinformatie weergegeven).

In bepaalde landen is verkeersinformatie alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, enz.) beschikbaar.

Dit is volkomen normaal. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.

De hoogteligging wordt niet weergegeven.

Na het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot

3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.

► Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat het signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen.

De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel, enz.) en het weer.

Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het

GPS-signaal.

De verbinding van de online navigatie is verbroken.

Tijdens het opstarten en in bepaalde gebieden kan het zijn dat er geen verbinding beschikbaar is.

► Controleer of de online diensten zijn geactiveerd

(instellingen, contract).

Radio

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (bijvoorbeeld geen geluid of 87,5 Mhz wordt weergegeven).

De auto is te ver verwijderd van het zendstation, of er is geen zendstation aanwezig in het geografische gebied.

► Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten zoeken naar een sterkere zender in het geografisch gebied.

De antenne is niet aanwezig of is beschadigd

(bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

► Laat de antenne controleren door een dealer.

Het omliggende gebied (bijvoorbeeld heuvels, tunnel of ondergrondse parkeergarage) blokkeert de ontvangst, waaronder de RDS-volgmodus.

Dit fenomeen is heel normaal, en geeft geen defect van het audiosysteem aan.

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.

De naam van de zender verandert.

De zender wordt niet meer ontvangen, of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde nummer).

Het systeem interpreteert deze informatie als de naam van de zender.

► Druk op "Lijst bijwerken" in het secundaire menu

"Zenderlijst".

Media

Het afspelen van de muziek op mijn USBgeheugenstick begint pas na lang wachten

(ongeveer 2 tot 3 minuten).

Door bepaalde bestanden die standaard op een

USB-geheugenstick staan, kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-geheugenstick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).

► Wis de bestanden die standaard op de USBgeheugenstick staan, en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de

USB-geheugenstick.

Na het insteken van een USB-geheugenstick kan het even duren voordat deze wordt afgespeeld.

Het systeem leest verschillende data (map, titel, artiest, enz.). Dit kan een paar seconden duren, maar ook een paar minuten.

Dit is volkomen normaal.

Het kan zijn dat sommige informatietekens in de huidige afspeelmedia niet correct worden weergegeven.

Het audiosysteem kan bepaalde typen tekens niet verwerken.

► Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en mappen.

Het afspelen van streaming-bestanden start niet.

Het aangesloten apparaat start afspelen niet automatisch.

► Start het afspelen via het apparaat.

Titels van nummers en afspeeltijden worden niet op het scherm voor audiostreaming weergegeven.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

Telefoon

Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw toestel niet zichtbaar is voor het systeem.

► Controleer of de Bluetooth-functie van de telefoon is ingeschakeld.

► Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "zichtbaar voor alle apparaten" staat.

► Schakel de Bluetooth-functie van de telefoon uit en weer in.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem..

► U kunt de compatibiliteit van uw telefoon controleren op de website van het merk (services).

Android Auto en/of CarPlay werken niet.

Android Auto en CarPlay worden niet ingeschakeld wanneer de USB-kabels van slechte kwaliteit zijn.

► Gebruik originele USB-kabels om de compatibiliteit te waarborgen.

Android Auto en/of CarPlay werken niet.

Android Auto en CarPlay zijn niet in alle landen beschikbaar.

► Controleer de lijst met ondersteunde landen via deze websites: Google Android Auto of Apple.

Het volume van de via Bluetooth verbonden telefoon is te laag.

Het volume is afhankelijk van het systeem en van de telefoon.

► Verhoog het volume van het audiosysteem, indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume van de telefoon indien nodig.

Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit van een telefoongesprek.

► Beperk geluid uit de omgeving (sluit bijvoorbeeld ramen, zet de ventilatie lager of ga langzamer rijden).

MyCitroën Drive

Sommige contacten komen in de lijst dubbel voor.

U kunt contacten op de volgende manieren synchroniseren: u kunt de contacten op de simkaart synchroniseren, de contacten op de telefoon synchroniseren, of beide. Wanneer u beide synchronisaties selecteert, kan het zijn dat sommige contacten dubbel voorkomen.

► Selecteer "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven".

De contacten staan niet op alfabetische volgorde.

Sommige telefoons hebben speciale weergaveopties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

► Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

Het systeem ontvangt geen sms-tekstberichten.

In de modus Bluetooth kunnen er geen smstekstberichten naar het systeem worden gestuurd.

12

Instellingen

Wanneer ik de instellingen voor hoge en lage tonen wijzig, wordt geluidssfeer uitgeschakeld.

Wanneer de geluidssfeer wordt gewijzigd, worden de instellingen voor hoge en lage tonen gereset.

De geluidssfeer is gekoppeld aan de hoge en lage tonen.

► Wijzig de instelling van de hoge en de lage tonen of wijzig de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

295

296

MyCitroën Drive

Wanneer ik de instellingen voor balans wijzig, wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.

Wanneer u de instelling voor de geluidsverdeling wijzigt, worden de instellingen voor de balans gedeselecteerd.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

► Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen geluidsbronnen.

Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de geluidsinstellingen worden aangepast aan verschillende audiobronnen die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron.

► Controleer of de geluidsinstellingen overeenkomen met de bronnen waarnaar wordt geluisterd. Het is raadzaam om de geluidsinstellingen (Bass, Treble, Balans) in de middelste stand te zetten, om de geluidssfeer op

"Geen" te zetten en om de correctie van het volume in de USB-modus op "Actief" en in de Radiomodus op "Niet actief" te zetten.

► Pas, in alle gevallen, nadat u de geluidsinstellingen heeft ingesteld, het geluidsvolume op het draagbare apparaat eerst aan

(op hoog zetten). Stel dan het geluidsvolume van het audiosysteem in.

Na het afzetten van de motor, wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-modus om de accu niet te ontladen.

► Start de auto om de laadstroom van de accu te verhogen.

Ik kan de datum en tijd niet instellen.

U kunt de tijd en de datum alleen instellen wanneer satellietsynchronisatie is uitgeschakeld.

► Menu Instellingen / Opties/ Datum en tijd instellen. Selecteer het tabblad "Tijd" en schakel

"gps-synchronisatie" (UTC) uit.

Gebeurtenisgegevens opslaan

In de auto zijn elektronische regeleenheden geïnstalleerd. Deze regeleenheden verwerken gegevens die bijvoorbeeld van de sensoren van de auto worden ontvangen, of gegevens die door de eenheden zelf worden gegenereerd of die ze met elkaar uitwisselen. Sommige regeleenheden zijn vereist voor de juiste werking van uw auto, andere eenheden helpen u bij het rijden (rij- of parkeerhulpsystemen) en nog weer andere eenheden bieden comfort- of infotainment-functies.

Hieronder staat algemene informatie over hoe gegevens in de auto worden verwerkt.

U vindt aanvullende informatie over de specifieke gegevens die worden gedownload, opgeslagen en verstuurd naar derden en waarvoor ze in uw auto worden gebruikt. Dit staat onder

"Gegevensbescherming". Deze informatie is direct gekoppeld aan de referenties voor de betreffende functies in het bijbehorende instructieboekje voor de auto of in de algemene verkoopvoorwaarden.

Deze informatie staat ook online.

Werkingsgegevens van de auto

De regeleenheden verwerken gegevens die voor de werking van de auto worden gebruikt.

Deze gegevens omvatten onder meer:

– Informatie over de toestand van de auto

(zoals snelheid, reistijd, zijdelingse acceleratie, draaisnelheid van de wielen en vastgemaakte veiligheidsgordels).

– Omgevingsfactoren (zoals temperatuur, regensensor en afstandssensor).

Over het algemeen zijn deze gegevens tijdelijk, worden ze niet langer dan één werkingscyclus opgeslagen en worden ze alleen in de auto zelf gebruikt. De regeleenheden slaan deze gegevens vaak op (inclusief de sleutel van de auto). Met deze functie kan informatie over de toestand van de auto, de belasting van componenten, servicevereisten, gebeurtenissen en technische storingen tijdelijk of permanent worden opgeslagen.

Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto worden de gegevens als volgt opgeslagen:

– De bedrijfsstatus van systeemcomponenten

(zoals het vulniveau, de bandenspanning en de laadtoestand van de accu).

– Fouten en storingen in belangrijkste systeemcomponenten (zoals lampen en remmen).

– Reacties van systemen in specifieke rijsituaties

(zoals activering van een airbag of activering van stabiliteitsregel- en remsystemen).

– Informatie over gebeurtenissen die schade aan de auto hebben veroorzaakt.

– Bij elektrische en plug-in hybride auto's de laadtoestand van de tractiebatterij en de geschatte actieradius.

Onder specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld als de auto een storing heeft gedetecteerd) kan het nodig zijn om gegevens te registreren die anders niet worden opgeslagen.

Event Data Recorders (EDR)

Wanneer u servicewerkzaamheden aan uw auto laat uitvoeren (zoals reparatie of onderhoud), dan kunnen de opgeslagen bedrijfsgegevens worden uitgelezen, samen met het VIN-nummer van de auto, en kunnen ze waar nodig worden gebruikt.

Personeel dat voor het servicenetwerk werkt (zoals garages en fabrikanten) of derden (bijvoorbeeld pechhulpverleners) kunnen de gegevens van de auto uitlezen. Dit geldt ook voor werkzaamheden die onder garantie en vanwege kwaliteitsmaatregelen worden uitgevoerd.

Deze gegevens worden meestal uitgelezen via de OBD-aansluiting (On-Board Diagnostics) die wettelijk verplicht in de auto is. De gegevens worden gebruikt voor meldingen over de technische toestand van de auto of componenten van de auto en maakt de diagnose van storingen gemakkelijker, in overeenstemming met verplichtingen onder garantie en voor verbetering van de kwaliteit. Deze gegevens, met name informatie over belasting van componenten, technische gebeurtenissen, bedieningsfouten en andere storingen, worden waar nodig naar de fabrikant gestuurd, samen met het VIN-nummer van de auto. Er kan ook sprake zijn van aansprakelijkheid van de fabrikant. De fabrikant kan de bedrijfsgegevens die uit de auto worden gehaald ook gebruiken voor terugroepacties voor producten. De gegevens kunnen ook worden gebruikt om de garantie van de klant en eventuele garantieclaims na te kijken.

Elke storing die in de auto is opgeslagen, kan door een servicepunt tijdens onderhouds- of

13

297

298

Event Data Recorders (EDR) reparatiewerkzaamheden of op uw verzoek worden gereset.

Comfort- en infotainment-functies

Comfort- en gepersonaliseerde instellingen kunnen in de auto worden opgeslagen en op elk moment aangepast of opnieuw ingesteld worden.

Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto kan dit het volgende omvatten:

– Instellingen voor de positie van stoel en stuurwiel.

– Instellingen voor chassis en airconditioning.

– Gepersonaliseerde instellingen, zoals de interieurverlichting.

U kunt uw eigen gegevens in het audio- en telematicasysteem van de auto invoeren, als onderdeel van de geselecteerde functies.

Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto kan dit het volgende omvatten:

– Multimediagegevens zoals muziek, video's of foto's die met een geïntegreerd multimediasysteem moeten worden gelezen.

– Gegevens uit het adresboek voor gebruik met een geïntegreerd handsfree-systeem of een geïntegreerd navigatiesysteem.

– Ingevoerde bestemmingen.

– Gegevens over het gebruik van online diensten.

Deze gegevens voor de comfort- en infotainmentfuncties kunnen lokaal in de auto worden opgeslagen of op een apparaat dat u in de auto hebt aangesloten (zoals een smartphone, een USB-stick of een MP3-speler). Gegevens die u zelf hebt ingevoerd, kunnen op elk moment worden gewist.

De gegevens kunnen op uw verzoek ook naar een locatie buiten de auto worden gestuurd, vooral bij gebruik van online diensten in overeenstemming met de geselecteerde instellingen.

Integratie van een Smartphone

(zoals Android Auto

®

Apple

®

CarPlay

®

)

of

Afhankelijk van de uitrusting van uw auto kunt u uw smartphone of een ander mobiel apparaat aansluiten in de auto, zodat het met de geïntegreerde bedieningsfuncties van de auto kan worden bediend. Beelden en geluid van de smartphone kunnen via het audio- en telematicasysteem worden verstuurd. Tegelijkertijd wordt er specifieke informatie naar uw smartphone gestuurd. Afhankelijk van het type integratie omvat dit gegevens zoals locatie, dag-/nachtmodus en andere algemene informatie over de auto. Zie de gebruikersinstructies voor de auto of het audio- en telematicasysteem voor meer informatie.

Met het integreren van een smartphone kunt u de apps op de telefoon gebruiken, zoals een navigatie-app of muziekspeler. Er is geen andere integratie tussen de smartphone en de auto mogelijk en dit geldt met name voor directe toegang tot autogegevens. Hoe de gegevens daarna worden verwerkt, wordt bepaald door de leverancier van de gebruikte app. De mogelijkheid om instellingen te veranderen is afhankelijk van de betreffende app en van het besturingssysteem op uw smartphone.

Online diensten

Als uw auto met een draadloos netwerk is verbonden, kunnen gegevens worden uitgewisseld tussen de auto en andere systemen. Verbinding met een draadloos netwerk is mogelijk via een zender in uw auto of een mobiel apparaat dat u hebt verbonden (zoals een smartphone). De online diensten kunnen via deze draadloze verbinding worden gebruikt. Deze omvatten online diensten en apps die door de fabrikant en andere leveranciers aan u zijn geleverd.

Exclusieve diensten

Met betrekking tot de online diensten van de fabrikant worden de betreffende functies door de fabrikant in een geschikt medium beschreven

(bijvoorbeeld in het instructieboekje of op de website van de fabrikant). Voor online diensten kunnen persoonsgegevens worden gebruikt.

Gegevens worden voor dit doeleinde via een veilige verbinding uitgewisseld, bijvoorbeeld via speciale computersystemen van de fabrikant.

Het verzamelen, verwerken en gebruiken van persoonsgegevens voor de ontwikkeling van diensten worden uitsluitend uitgevoerd op basis van wettelijke autorisatie, bijvoorbeeld bij een wettelijk verplicht noodoproepsysteem, of op basis van een contract of andere overeenkomst.

U kunt de diensten en functies activeren en deactiveren (sommige zijn oplaadbaar) en in sommige gevallen de volledige verbinding van de auto met het draadloze netwerk. Dit omvat geen wettelijk verplichte functies en diensten, zoals noodoproep- of hulpoproepsystemen.

Diensten van derden

Als u online diensten van andere leveranciers

(derden) gebruikt, dan vallen deze diensten onder de verantwoordelijkheid, vereisten voor gegevensbescherming en de algemene gebruiksvoorwaarden van de betreffende leverancier. De fabrikant heeft vaak niets te zeggen over de inhoud die in deze gevallen wordt uitgewisseld.

Zorg er daarom voor dat u op de hoogte bent van de aard, de omvang en het doel van de verzamelde en gebruikte personeelsgegevens als onderdeel van diensten van derden die door de betreffende serviceprovider worden geleverd.

sommige gevallen de volledige verbinding van de auto met het draadloze netwerk. Dit omvat geen wettelijk verplichte functies en diensten, zoals noodoproep- of hulpoproepsystemen.

Diensten van derden

Als u online diensten van andere leveranciers

(derden) gebruikt, dan vallen deze diensten onder de verantwoordelijkheid, vereisten voor gegevensbescherming en de algemene gebruiksvoorwaarden van de betreffende leverancier. De fabrikant heeft vaak niets te zeggen over de inhoud die in deze gevallen wordt uitgewisseld.

Zorg er daarom voor dat u op de hoogte bent van de aard, de omvang en het doel van de verzamelde en gebruikte personeelsgegevens als onderdeel van diensten van derden die door de betreffende serviceprovider worden geleverd.

Event Data Recorders (EDR)

13

299

300

Trefwoordenregister

12V-accu

180° te openen

180° zicht naar achteren

197, 204, 227, 227–229

44–45

182

A

Aanhanger

Aanhangergewichten

Aansluiting 12 V

Aansluiting 220 V

ABS

Accessoires

Accu laden

Achterbank

Achterdeuren

Achterklep

Achterportieren

Achterruitverwarming

Achterstoel en -bank op rails

Achteruitrijcamera

Achteruitrijlicht

Actieradius AdBlue®

105, 198

233–234, 239

71

72

103

100

228–229

58–59

33–34, 44–45, 224–225

33–34, 36, 45

44–45

84

58–59, 63–64

159, 180, 182

224, 226

19, 203

Active Safety Brake

171–172, 174

Adaptieve cruise control met Stop-functie

163

Adaptieve snelheidsregelaar

163, 168, 170–171

AdBlue®

AdBlue® bijvullen

AdBlue®-reservoir

Advanced Grip Control

Afmetingen

Afstandsbediening

19, 206

207

207

106

241

28–33, 35, 141

Afzetten van de motor

Airbags

Airbags vóór

Airconditioning

Airconditioning (handbediend)

Airconditioning met gescheiden regeling

Alarmknipperlichten

Alarmsysteem

Algemeen menu

Allesdragers

Android Auto verbinding

Antiblokkeersysteem (ABS)

Apple®-speler

Apple CarPlay verbinding

141, 143

110, 112–113, 115

111–112, 115

80–81, 83

Apps

Armleuning vóór

Audiokabel

Autogegevens

Automatische airconditioning met gescheiden regeling

Automatische ruitenwissers

Automatische transmissie ~ Versnellingsbak,

81, 84

84

100, 212

46–47

25, 246

199

265, 283

103–104

Antidiefstalsysteem/Startblokkering

29

Antispinregeling (ASR) ~ Antislipregeling 104, 106

251, 263, 288

264, 283

284

52

287

297

82

97

automatische

Automatisch noodremsysteem

AUX-aansluiting

148, 150–153, 204, 228

Automatisch inschakelen verlichting

93

171–172, 174

250, 263, 287

B

Bagageafdekking

Bagagenet voor hoge belading

Bagageruimte

Banden

Bandencompressor

Banden oppompen

Bandenreparatieset

Bandenspanning

73

75

45

205, 244

214

205, 244

214–217

205, 214, 216, 244

Bandenspanningscontrole (met set) 214, 216–217

Bandenspanning te laag (detectie)

Batterij afstandsbediening ~ Afstandsbediening,

156

36, 87

batterij

Batterij afstandsbediening vervangen ~

Afstandsbediening, batterij vervangen

Bediening autoradio aan stuurkolom ~ Autoradio,

36

bedieningen aan stuurkolom

Beladen

246, 258, 272

74, 199

Beveiliging tegen beknellen ~ Klembeveiliging 76

Bijvullen AdBlue®

Binnenspiegel

BlueHDi

203, 207

54

19, 203, 212

Bluetooth (handsfree set) 252, 265–266, 288–289

Bluetooth (telefoon)

265–266, 288–290

Bluetooth-telefoon met spraakherkenning

254

Bluetooth-verbinding 252, 265–266, 284, 288–290

Boordcomputer

Boordgereedschap

Brandstof

Brandstofadditief

Brandstofniveaumeter

23–24

213

7, 184

203–204

184–185

Trefwoordenregister

Brandstoftank

Brandstof tanken

Brandstoftank leeg (diesel)

Brandstofverbruik

Brandstofvuldop ~ Brandstoftankdop

Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep

Buitenspiegels

184, 184–185

184–185

212

7

184–185

184–185

53–54, 84, 177–178

C

Carrosserie

Carrosserie-onderhoud

CD

CD MP3

CD-/MP3 -speler

Centrale vergrendeling

Claxon

Configuratie van de auto

Connectiviteit

Contact

Contact aangezet

Controlelampjes

210

210

250

250

250

28, 33, 37

103

25

283

143–144, 290

144

11

Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau, controle

Controlepaneel

Controles

18

189–190

201, 204–206

D

DAB (Digital Audio Broadcasting) -

Digitale radio

Dagteller

Dashboardkastje

Datum (instellen)

Datum instellen

248–249, 262, 286–287

22

Derde remlicht

Detectie obstakels

Detectie te lage bandenspanning ~

Bandenspanning, detectie

70

26–27, 268, 292

26–27, 27, 268, 292

225

178

De tractiebatterij laden

Dieselmotor

156–157, 216, 221

190

184, 201, 212, 234

Digitale radio - DAB (Digital Audio

Broadcasting)

Dimlicht

Dimmer dashboardverlichting ~

Dashboardverlichting (dimmer)

248, 262, 286–287

Display instrumentenpaneel

Dodehoekbewaking

Dubbele cabine met vaste achterbank

Dubbele cabine met wegklapbare bank

Dynamische noodrem

91, 222–223

22

23

177, 178

67–69

69

146–148

Eco-mode ~ Eco-modus

Eco-rijden (adviezen)

ECO-stand

Eendelige vaste bank

Een lamp vervangen (achterdeuren)

Electronic Stability Program (ESC)

224

104, 106

Elektrisch bedienbare schuifdeur

33–34, 39–42

Elektrisch bediende handrem ~ Handrem, elektrisch bediend

Elektrische ruitbediening

Elektrisch verstelbare stoelen

Elektromotor

145–148, 205

48

50–51

5, 8, 25–26, 143, 186,

199, 201, 227, 231, 239

Elektronische remdrukregelaar (REF)

103

Elektronische remdrukregelaar (REF) ~ Electronic

Brake Force Distribution (EBD)

Elektronische sleutel

103–104

28, 144

Elektronische startblokkering ~ Startblokkering, elektronische

141

Elektronisch Stabiliteits Programma

(ESP)

Energiestromen

ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma)

Etiketten

Extra verwarming

103–106

26

103

5, 58–59

46, 85–87

E

197

7

154

59–60

Flacon AdBlue®

Follow me home-verlichting

Follow me home verlichting ~

Follow-me-home-verlichting

Frequentie (radio)

F

207

29

93

286

301

302

Trefwoordenregister

G

Gekoppeld navigatiesysteem

Geluidssignaal stil voertuig

(elektrische auto)

Geluidssignaal voor voetgangers

(elektrische auto)

Geprogrammeerd laden

Geprogrammeerd laden

(elektrische auto)

280–282

103, 140

103, 140

26

25–26, 188, 193, 196

214, 217

213

Gereedschap

Gereedschapskist

Gesproken commando's ~

Spraakcommando's

Gevarendriehoek

Gewichten

GPS

Grootlicht

Grootlichtassistent

274–277

212

233–234, 239

279

91, 94, 222–223

94–95

H

Halogeenlampen

Handgeschakelde versnellingsbak ~

Versnellingsbak, handgeschakeld

148–149, 204

Handopvoerpomp

Handrem

Handsfree-schuifdeur

Handsfree set

Head-up display

Helderheid

222–223

212

145, 205

43–44

252, 265–266, 288–289

160, 159–161

267

Het opslaan van de snelheid

Hill-Holder ~ Hill Start Assist

Hoedenplank

Hoek van de stoel

Hoek van de stoel verstellen

Hoofdsteunen verstellen

Hoofdsteunen vóór

Hoogspanning

Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ~

Stuurverstelling

Hoogteverstelling veiligheidsgordels ~

Gordelverstelling

Hulpoproep

161

148–149

71

49

49, 51

51

51

186

53

108

101

Intelligente tractiecontrole

Interieurfilter

Interieurfilter (vervangen)

Interieurverlichting

ISOFIX

ISOFIX bevestigingen

ISOFIX kinderzitjes

Jack

Jack-aansluiting

Jack-kabel

Identificatiegegevens

Identificatieplaatjes constructeur

Identificatie (stickers)

Imperiaal

Indeling achter

Indeling interieur ~ Interieurindeling

Individuele achterstoel(en) op rails

Infraroodcamera

Inhoud brandstoftank ~ Brandstoftank

(inhoud)

Inrichting laadruimte

Instapverlichting

Instellen van de uitrustingen

Instellingen van het systeem

Instrumentenpaneel

243

243

243

199

75

70, 75

65–67, 109

159

I

184–185

73

93–94

25

267, 292

9, 159

105

80, 204

204

89, 96

131, 134, 134–135

123, 131, 133,

134, 134–135

125–127, 133,

134, 134–135, 135

J

287

250, 287

287

K

Kaartleeslampjes

Kentekenplaatverlichting

Keyless entry and start

Kilometerteller

Kinderbeveiliging

Kinderbeveiliging achterportierruiten

Kinderen

Kinderen (veiligheid)

Kinderzitjes

89

225

28–34, 142–143

22

137–138

138

109, 117, 125–127, 133,

134–135, 134–136

137

109, 113–114, 116–117,

121, 123–124, 135

Trefwoordenregister

Kinderzitjes (conventioneel)

116–117,

121, 123–124

Kinderzitjes i-Size

134–135

Klep laadaansluiting (elektrische auto)

188, 193,

Kleurcode lak

Klimaatregeling

Klokje (instellen)

Koelvloeistof

Koelvloeistoftemperatuur

Koelvloeistoftemperatuurmeter

Kofferdeksel sluiten

Koplampverstelling

Krik

195–196

243

82–83, 85

26–27, 268, 293

203

18

18

45

95

217–218

Lampen vervangen

Lane Departure Warning System (LDWS)

Leder (onderhoud)

Lekke band

Lendensteun

Lendensteun, verstelling

Lichtschakelaar

Lokaliseren van de auto

Luchtfilter

Luchtfilter (vervangen)

Luchtrecirculatie

221, 221–222, 224–226

175

210

214–215, 217

49, 53

49

91

29

204

204

82–83

L

Laadkabel

Laadkabel (elektrische auto)

Laadniveaumeter (elektrische auto)

Laadschot

Laadstekker (elektrische auto) 188, 193, 195–196

Laadsysteem (elektrische auto) 5, 8, 25, 186, 201

Laadzone

Laden accu ~ Accu laden

Laden tractiebatterij

Laden via een normaal stopcontact

Lader voor versneld laden (wallbox)

Lak

Lampen

Lampen (vervangen)

190

189

21

74

30–31, 38, 74

228–229

190

190

189

210, 243

222

221, 224

M

Massagefunctie

Matte lak

Matten

Mat verwijderen

Meldingen

Menu

Menu's (audio)

Menustructuren display

Milieu

Minimaal laadniveau tractiebatterij

(elektrische auto)

Mistachterlicht

Mistlampen vóór

Mobiele app

Moduwork

Monteren allesdragers ~ Allesdragers monteren

53

210

70, 159

70

291

264

259–260, 272–273

264

7, 36, 87, 140

21

91, 224, 226

91, 224

26, 88, 196

55–57

199

Motor

Motoren

Motorkap

Motorkapsteun

Motorolie

Motorolieniveaumeter

MP3 (CD)

Multifunctioneel display (met autoradio)

206

233

200–201

200–201

202

18

250

246

N

Navigatiesysteem

Netaansluiting (standaardstekker)

Niveau AdBlue®

Niveau brandstofadditief diesel ~

278–280

189

203

Brandstofaddititiefniveau

203–204

Niveau koelvloeistof ~ Koelvloeistofniveau 18, 203

Niveau koplampsproeiervloeistof ~

Koplampsproeiervloeistofniveau

97

202

Niveau remvloeistof ~ Remvloeistofniveau

Niveau ruitensproeiervloeistof ~

Ruitensproeiervloeistofniveau

Niveaus controleren

97, 203

201–203

201–203

Niveaus en controles

Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof ~

Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau

Noodbediening achterklep

Noodbediening portieren

Noodoproep ~ Urgence-oproep

Noodprocedure starten

203

36

28, 35–36

101

144, 227

303

304

Trefwoordenregister

Noodremassistentie ~ Brake Assist

System (BAS)

Noodremassistentie (AFU) ~ Brake Assist

System (BAS)

Nulstelling dagteller ~ Dagteller resetten

104, 173

104

22

O

Oliefilter

Oliefilter (vervangen)

Olieniveau

Oliepeilstok

Olieverbruik

Onder de motorkap ~ Motorruimte

Onderhoud (adviezen)

Onderhoudsadviezen

204

204

18, 202

18, 202

202

201

187, 209

187, 209

17, 204–206

Onderhoudscontroles

Onderhoudsindicator ~

Onderhoudsintervalindicator

Ontdooien

Ontgrendelen

Ontgrendelen portieren ~ Portieren ontgrendelen

Ontgrendelen van binnenuit ~ Interieur

17

54, 84

28–29, 31–33

37–38

ontgrendelen

Ontluchten brandstofsysteem ~

Brandstofsysteem ontluchten

Ontwasemen

37–38

212

84

Ontwasemen achter ~ Achterruitverwarming

84

Op afstand bedienbare functies

(elektrische auto)

26, 88, 196

Opbergvak

Opbergvakken

Opbergvakken portieren

Openbaar snellaadpunt

70–71

51, 58, 67–69, 67–70, 71

71

189, 195

Openen bagageruimte ~ Bagageruimte openen

Openen motorkap ~ Motorkap, openen

Openen portieren ~ Portieren

28–29, 45

200

28–29, 39–40

openen

Opladen via normaal stopcontact

(elektrische auto)

Opschakelindicator

Overzicht gewichten ~ Gewichten, overzicht 234

Overzicht motoren ~ Motorenoverzicht

Overzicht van het verbruik

194–196, 239

149

239

26

P

Panoramadak

Parkeerhulp achter

Parkeerhulp achter met grafische weergave en geluidssignalen

76

178

178

Parkeerhulpsystemen (algemene adviezen)

158

Parkeerhulp vóór

Parkeerlichten

Plafonnier

Plafonnier achter

Plafonniers

Plafonnier voor

Plancher cabine

Portieren sluiten

179

91, 222–224, 226

89

89–90, 226

89–90, 226

89–90, 226

226

28, 33, 44–45

Power-modus

Profielen

Programmeerbare verwarming

Pyrotechnische gordelspanners

154

267, 292

26, 46, 85–88

109

R

Radar (waarschuwingen)

Radio

158

247–248, 260–261, 285–286

Radiozender

RDS

247, 260–261, 285–286

261, 286

Recuperatief remmen (vertragen door remmen op de motor)

153–154

Regeling luchtopbrengst ~ Aanjager, regeling

82

Regeling luchtverdeling ~ Luchtverdeling

Regelmatige controles ~ Controles

82

204–205

159, 204–206

204

Regelmatig onderhoud

Regeneratie roetfilter

Registratie van voertuigdata en privacy

Reinigen (adviezen)

Rembekrachtigingsysteem

Remblokken

Remlichten

Remmen

Remschijven

Remvloeistof

297

187, 209–210

103–104

205

224–226

154, 205

205

202

Reservewiel

Reservoir ruitensproeiers ~

157, 205, 217–219, 221

Ruitensproeierreservoir

203

Resetten bandenspanningscontrolesysteem 157

Richtingaanwijzers

92, 222–224, 226

Rijadviezen

Rijden

Rijhulpcamera (waarschuwingen)

Rijhulpsystemen (algemene adviezen)

Rijmodi (elektrische auto)

Rijstanden

Rijstrookcontrolesystemen

Rijverlichting

Roetfilter

Ruitensproeier achter

Ruitensproeiers

Ruitensproeiers vóór

Ruitenwisser achter

Ruitenwisserbladen (vervangen)

Ruitenwisserbladen vervangen

Ruitenwissers

Ruitenwisserschakelaar

Ruitenwissers vóór

Ruit van de achterklep

7, 139–140

139–140

158

158

154

154

103–104

91

203–204

97–98

97

97

97–98

98

98

96–97

96–98

96–97

45

S

Schakelaars stoelverwarming ~

Stoelverwarming, schakelaars

Schakel sneeuwketting

Scheidingsnet

Schuifdeuren

SCR (Selective Catalytic Reduction)

SCR-systeem

Selectiehendel

52

198, 219

55–57

40

20, 206

20, 206

150

Selectiehendel automatische transmissie ~

Schakelen automatische versnellingsbak 150–152

Selectiehendel (elektrische auto)

Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak ~ Schakelen elektronisch bediende versnellingsbak

Selectieve ontgrendeling

Sensoren (waarschuwingen)

Serienummer auto

Set voor tijdelijke bandenreparatie ~

Bandreparatieset

Sfeerverlichting

Sierdeel

Signalering onoplettendheid

Sjorogen

Sleepoog

Slepen

Slepen van de auto

Slepen van een auto

Sleutel

Sleutel met afstandsbediening

Sleutel niet herkend

Smartphone

SMS

Sneeuwkettingen

Snelheidsbegrenzer

Snelheidslimietherkenning

153, 205

149

30–33

159

243

214–217

96

221

176

73

231

230, 232

230, 232

231–232

28–29, 31–33, 35

33, 141

144

26

291

157, 198, 219

161, 163–165

161–162, 164,

167, 170–171

161, 163, 165–168

Snelheidsregelaar

Snelheidsregeling met snelheidslimietherkenning

Snelmenu's

Spaarfase

Sport-stand

Starten

163

25

198

154

227

Trefwoordenregister

Starten dieselmotor ~ Dieselmotor starten

Starten van de auto

184

142, 144, 148, 150–152

Starten van de motor

Stickers

Stickerset

Stilzetten van de auto

141, 143

210

210

143–144, 150–152

Stoelen achter ~ Achterbank

Stoelen verstellen

59–64, 114

49–51

Stoelverwarming

52

Stop & Start 24, 80, 155–156, 184, 200, 204, 230

Streaming audio Bluetooth

Stuurbekrachtigingsvloeistof

251, 263, 288

203

Stuurwiel (verstellen)

53

Supersnel laden (elektrische auto) 195–196, 239

Supervergrendeling

Synchroniseren afstandsbediening

Synchroniseren van de afstandsbediening ~

Afstandsbediening synchroniseren

34

37

37

T

Tafeltje

Tafeltjes

Tankbeveiliging

Technische gegevens

50

71

185

234, 239

Te laag brandstofniveau ~

Brandstofniveau

184–185

252–254, 265–267, 288–291

Telefoon

Teller

Temperatuurregeling

Terugwinnen van energie

Textuurlak

159

82

20, 154

210

305

306

Trefwoordenregister

Thermische comfortfuncties

Thermisch isolerende voorruit

Tijdelijke bandenspanning (met set) ~ Banden, noodreparatie

Tijd instellen

TMC (verkeersinformatie)

Toegang tot de 3e zitrij

Toegang tot het reservewiel

Toevoer van buitenlucht ~ Luchttoevoer

(bediening)

Top Rear Vision

Touchscreen

Tractiebatterij (elektrische auto)

21

55

214, 216–217

26–27, 27, 268, 293

280

59, 61

218–219

Trailer Stability Management (TSM)

Trekhaak

Tweepersoons voorbank

82–83

180

24, 26, 88

21, 26,

186–187, 239

Tractiebatterij opladen (elektrische auto) 20, 186,

193, 195–196

105

105, 198

51, 108

U

Uitneembaar luik

Uitschakelen airbag passagier ~

Passagiersairbag uitschakelen

Uitschakelen ASR/CDS (ESC)

USB

USB-aansluiting

USB-poort

55–57

111, 115

104

249, 263–264, 282, 287

72, 249, 263–264, 282, 287

249, 263, 287

V

Vaste achterstoel en -bank

Veiligheidsgordels

Veiligheidsgordels achter

58–59, 61–62

107–109, 116

Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen

108

111,

113–115, 117, 125–127, 133, 134–135, 134–136

Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ~ Kinderen

(veiligheidsvoorzieningen)

111, 113–115, 117,

125–127, 133, 134–135, 134–136

Vensters voor parkeer-/tolkaarten

Ventilatie

55

80–81, 85–87

80

284

26

Ventilatieroosters

Verbonden apps

Verbruikscijfers

Verbruiksmeter thermische comfortfuncties

(elektrische auto)

Vergrendelen

Vergrendeling portieren ~ Portieren vergrendelen

Vergrendeling van binnenuit

Verkeersinformatie (TA)

Verkeersinformatie (TMC)

Verklikkerlampjes

21

28–29, 33

37–38

37–38

247

280

91

11

11

Verklikkerlampjes ~ Controlelampjes

Verklikkerlampjes ~ Waarschuwingslampjes

Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder niet vastgemaakt ~ Gordellampje

Verklikkerlampje veiligheidsgordels ~

Gordel (lampje)

Verlichting

Verlichting overdag ~

Dagrijverlichting

Vermogen

109

109

91

93, 222–223

20

Vermogensmeter (elektrische auto)

Verversen

Vervuiling van het roetfilter (diesel)

Verwarmde bank

Verwarming

Video

Volledig ontgrendeld

Voorstoelen

Voorverwarming/-koeling interieur

(elektrische auto)

Vrijloop activeren

8, 20

202

204

52

80–81, 84–87

287

30–33

49–51

26, 88

208, 231

W

Waarschuwing kans op aanrijding

Waarschuwing oplettendheid bestuurder

Waarschuwingssignaal sleutel in contact

Waarschuwing vergeten verlichting

Wallbox (elektrische auto)

Wassen

Wassen (adviezen)

Webbrowser

171–173

176

143

92

189

159

187, 209–210

280, 284

Wegklapbare verschuifbare tafel

Werktafel

Wiel demonteren

Wiel monteren

Wielophanging

Wiel verwisselen

WiFi-netwerkverbinding

Window-airbags

77–79

58

219–221

219–221

205

217

285

112–113

Xenonlampen

Zekeringen

Zekeringen vervangen

Zij-airbags

Zijknipperlicht

Zijruiten achter

Zijschuifruit

Zonnescherm (panoramadak)

Zonnesensor

Zonwering

Zuinig rijden

X

222

Z

226

226

111–112

224

76

76

76

80

76

7

Trefwoordenregister

307

308

Bijlage

Bijlage

309

Automobiles CITROËN verklaart dat er in overeenstemming met de voorschriften van de

Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat er recyclebare materialen worden gebruikt voor de productie van producten die door het bedrijf worden verkocht.

Reproductie en vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk, zijn streng verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles CITROËN.

10-31-1282

4DCONCEPT

Groupe MAURY Imprimeur

Gedrukt in de EU

12-21

NE. 21K0C.0070

*21K0C.0070*

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement

Table of contents