CITROEN SpaceTourer 01/02/2017 - 30/06/2018 de handleiding

Add to My manuals
400 Pages

advertisement

CITROEN SpaceTourer 01/02/2017 - 30/06/2018 de handleiding | Manualzz

SpaceTourer

INSTRUCTIEBOEKJE

Toegang tot het volledige instructieboekje online

Het instructieboekje is beschikbaar op de CITROËNwebsite, in de rubriek "MyCitroën" of op het volgende adres: http://service.citroën.com/ddb/

Selecteer:

- de taal,

- het model van uw auto en de carrosserievariant,

- de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto.

Directe toegang tot het instructieboekje .

Met dit symbool wordt de meest recente informatie aangeduid.

Welkom

Wij danken u voor uw keuze voor de SpaceTourer.

Dit boekje bevat alle informatie en adviezen die u nodig hebt om optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto.

Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waar uw auto verkocht is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingselementen zijn voorzien.

Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.

Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit boekje bij te werken.

Overhandig bij verkoop van de auto dit instructieboekje aan de nieuwe eigenaar.

In boekje vindt u alle aanwijzingen en adviezen voor het gebruik van uw auto zodat u optimaal van uw auto kunt profiteren. Neem de tijd dit boekje aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met uw nieuwe auto. Lees ook het garantie- en onderhoudsboekje door waarin u informatie vindt over de garanties, het onderhoud en de pechhulpverlening.

Legenda

Veiligheidswaarschuwing

Aanvullende informatie

Adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu

Auto's met linkse besturing

Auto's met rechtse besturing

2

Inhoudsopgave

Overzicht

Eco-rijden

.

.

Stickers 7

Instrumentenpaneel

Instrumentenpaneel 10

Waarschuwings- en verklikkerlampjes 13

Meters 27

Dimmer dashboardverlichting 33

Boordcomputer 34

Datum en tijd instellen 36

Toegang

Sleutel 38

Sleutel, afstandsbediening 38

"Keyless entry and start" 43

Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit 55

Voorportieren 56

Handbediende schuifdeur(en)

Elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

57

59

Handsfree-functie schuifdeur(en) 65

Achterdeuren 68

Achterklep 70

Ruit van de achterklep 71

Alarm 72

Elektrische ruitbediening 74

Ergonomie en comfort

Stuurwielverstelling 76

Spiegels 76

Voorstoelen 78

Tweezitsbank vóór 84

Vaste eendelige bank

Vaste stoel en bank achter

85

88

Achterstoel en -bank op rails

Achterstoel(en) op rails

91

96

Voorzieningen interieur 100

Voorzieningen passagierscompartiment 105

Panoramadak 109

Wegklapbare schuiftafel 110

Handbediende airconditioning 115

Automatische airconditioning met gescheiden regeling

Ontwasemen – ontdooien voorruit en zijruiten

116

119

Buitenspiegelverwarming 120

Ontwaseming – ontdooien achterruit 121

Verwarming – airconditioning achter 123

Programmeerbaar verwarmings-/ ventilatiesysteem 124

Plafonniers 126

Verlichting en zicht

Lichtschakelaar 127

Dagrijverlichting 129

Automatisch inschakelen van de verlichting 129

Grootlichtassistent 132

Koplampen handmatig in hoogte verstellen 133

Sfeerverlichting interieur 134

Ruitenwisserschakelaar 134

Veiligheid

Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid 139

Alarmknipperlichten 140

Noodoproep of pechhulpoproep 140

Claxon 142

Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 142

Grip control 145

Veiligheidsgordels 147

Airbags 151

Kinderzitjes 155

Uitschakelen airbag aan passagierszijde 157

ISOFIX-bevestigingen 165

Mechanisch kinderslot

Elektrische kinderbeveiliging

Kinderbeveiliging van de ruitbediening achter

175

175

176

Inhoudsopgave

.

Rijden

Rijadviezen 177

Starten – afzetten van de motor, normale sleutel, sleutel met afstandsbediening 179

Starten – afzetten van de motor

"Keyless entry and start" 182

Parkeerrem 186

Hill Start Assist

Handgeschakelde 5-versnellingsbak

187

188

Handgeschakelde 6-versnellingsbak 188

Schakelindicator 189

Automatische transmissie 190

Elektronisch gestuurde versnellingsbak 195

Stop & Start 198

Head-up display

Snelheden opslaan

201

203

Snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviesfunctie 204

Snelheidsbegrenzer 207

Snelheidsregelaar 210

Adaptieve snelheidsregelaar 213

Waarschuwing kans op aanrijding en

Active Safety Brake

Lane

Departure Warning System

219

223

Vermoeidheidsherkenningssysteem 224

Dodehoekbewaking 225

Parkeerhulp 228

Achteruitrijcamera, binnenspiegel

Visiopark 1

230

231

Bandenspanningscontrolesysteem 234

Praktische informatie

Brandstof 237

Tankbeveiliging diesel 238

Compatibiliteit van brandstoffen 239

Sneeuwkettingen 240

Trekken van een aanhanger 241

Eco-mode 241

Allesdragers 242

Ruitenwisserbladen vervangen 243

Motorkap 244

Motor 245

Niveaus controleren 246

Controles 248

AdBlue ®

(BlueHDi-motoren) 250

Onderhoudstips 254

In geval van pech

Gevarendriehoek (opbergen)

Brandstoftank leeg (diesel)

255

255

Gereedschapskist 256

Bandenreparatieset 258

Reservewiel 263

Een lamp vervangen 269

Een zekering vervangen 279

12V-accu 284

Slepen 287

Technische gegevens

Eigenschappen van de motoren en aanhangergewichten 289

Afmetingen 292

Identificatie 293

Audio en telematica

Index

.

.

3

4

Overzicht

Cockpit

Met audiosysteem

1.

Dashboardkastje.

2.

12V-aansluitingen vóór (120 W)

Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan apparatuur te voorkomen.

3.

USB-aansluiting.

4.

AUX-aansluiting (JACK)

5.

Bekerhouder.

6.

Opbergvakken.

7.

Gekoeld dashboardkastje (indien aanwezig).

Via een ventilatieopening, indien geopend, bij draaiende motor en ingeschakelde airconditioning.

8.

Bovenste dashboardkastje.

9.

230V-aansluiting (150 W, indien aanwezig).

Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan apparatuur te voorkomen.

10.

Claxon.

Met touchscreen

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kunnen de opbergvakken al dan niet zijn voorzien van een klep. Deze configuratie is uitsluitend ter illustratie.

1.

Open dashboardkastje.

2.

12V-aansluitingen vóór (120 W)

Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan apparatuur te voorkomen.

3.

USB-aansluiting.

4.

AUX-aansluiting (JACK)

5.

Bekerhouder.

6.

Opbergvakken.

7.

Gekoeld dashboardkastje (indien aanwezig).

Via een ventilatieopening, indien geopend, bij draaiende motor en ingeschakelde airconditioning.

8.

Bovenste dashboardkastje.

9.

230V-aansluiting (150 W, indien aanwezig).

Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan apparatuur te voorkomen.

10.

Claxon.

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kunnen de opbergvakken al dan niet zijn voorzien van een klep. Deze configuratie is uitsluitend ter illustratie.

Schakelflippers aan de stuurkolom

1.

Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers

2.

Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer

3.

Bediening audiosysteem (afhankelijk van de uitvoering)

4.

Bediening snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar/adaptieve snelheidsregelaar

5.

Rolknop voor het selecteren van de weergave op het display van het instrumentenpaneel

6.

Toets functie gesproken commando's

(afhankelijk van de uitvoering)

Instellen geluidsvolume (afhankelijk van de uitvoering)

7.

Bediening audiosysteem (afhankelijk van de uitvoering)

Centraal geplaatste rij schakelaars

Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit

Elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Overzicht

Elektrische kinderbeveiliging

Alarmknipperlichten

Resetten bandenspanningscontrolesysteem

.

5

6

Overzicht

Uitschakelen Stop & Start

Uitschakelen DSC-/ASR-systeem

Schakelaars aan de zijkant

Grip Control

Head-up display

Programmeerbaar verwarmings-/ ventilatiesysteem

Uitschakelen interieur- en wegsleepbeveiliging

Parkeerhulp

Koplampen handmatig in hoogte verstellen

Lane Departure Warning System

Dodehoekbewaking

Grootlichtassistent

Stickers

69

92, 93

100

100

113

125

157

Overzicht

.

165

175

200, 244

286

7

8

Eco-rijden

Eco-rijden

Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO

2

-uitstoot van uw auto verminderen.

Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak

Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg en schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in. Schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.

Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.

Kies voor een soepele rijstijl

Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, nemen het brandstofverbruik en de CO

2

uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.

Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).

Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).

Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.

Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.

Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.

De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.

Bij auto's met een automatische transmissie wordt de schakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.

Matig het gebruik van stroomverbruikers

Als het passagierscompartiment te warm is, ventileer dit dan voordat u gaat rijden door de ruiten en de ventilatieopeningen te openen voordat u de airconditioning gaat gebruiken.

Sluit bij snelheden boven 50 km/u de ruiten, maar laat de ventilatieopeningen open staan.

Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen bijdragen aan een verlaging van de temperatuur in het interieur (zonneschermen van het schuif-/kanteldak of de zijruiten enz.).

Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien: uw auto warmt sneller op als u rijdt.

Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3speler, spelcomputer enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.

Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.

Eco-rijden

.

Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik

Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.

Beperk de belading en de luchtweerstand

(dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger enz.) van uw auto. Gebruik bij voorkeur een dakkoffer.

Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.

Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften

Controleer regelmatig de bandenspanning

(bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde.

Controleer de bandenspanning met name:

- voorafgaand aan een lange rit,

- bij de wisseling van de seizoenen,

- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.

Vergeet niet het reservewiel en de banden van een aanhanger of caravan.

Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, lucht- en interieurfilter vervangen enz.) en houd u daarbij aan het in het onderhoudsschema van de fabrikant voorgeschreven interval.

Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCR-systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen.

Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.

U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na

3.000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.

9

Instrumentenpaneel

Instrumentenpaneel

Snelheidsmeter

Meters met instrumentenpaneel met

LCD-tekst- of matrixdisplay

Met instrumentenpaneel met LCD-tekstdisplay

10

Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).

1.

Brandstofniveaumeter.

2.

Koelvloeistoftemperatuurmeter.

Display

Voor reizen in het buitenland kan de eenheid van snelheid/afstand worden aangepast: de snelheid moet namelijk worden weergegeven in de officiële eenheid van het land (km of mijl). De eenheid kan bij stilstaande auto worden gewijzigd via het configuratiemenu van het display.

1.

Instellingen van de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.

2.

Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).

3.

Schakelindicator.

Ingeschakelde versnelling automatische transmissie of elektronisch gestuurde versnellingsbak.

4 Onderhoudsindicator, vervolgens kilometerteller (km of miles), dagteller

(km of miles), weergave van meldingen, enz.

Met instrumentenpaneel met matrixdisplay Bedieningsknoppen

Instrumentenpaneel

Met instrumentenpaneel met matrixdisplay

1

Met instrumentenpaneel met LCD-tekstdisplay

1.

Instellingen van de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.

2.

Schakelindicator.

Ingeschakelde versnelling automatische transmissie of elektronisch gestuurde versnellingsbak.

3.

Weergavezone: waarschuwingen of meldingen over de status van functies, boordcomputer, digitale snelheidsmeter

(km/h of mph), enz.

4 Onderhoudsindicator en vervolgens kilometerteller (km of miles).

Deze functies worden na het aanzetten van het contact achter elkaar weergegeven.

5 Dagteller (km of miles).

A.

Nulstelling onderhoudsindicator.

Herinnering onderhoudsinformatie of de actieradius met de AdBlue ® van het

SCR-systeem.

Afhankelijk van de uitvoering: terugkeren naar bovenliggend niveau of annuleren van huidige bewerking.

B.

Dimmer verlichting.

Afhankelijk van de uitvoering: navigeren in een menu, een lijst; een waarde wijzigen.

C.

Resetten van de dagteller.

Afhankelijk van de uitvoering: toegang tot het configuratiemenu (lang ingedrukt houden), valideren van een keuze

(kort indrukken).

A.

Nulstelling onderhoudsindicator.

Herinnering onderhoudsinformatie of de actieradius met de AdBlue ® van het

SCR-systeem.

Afhankelijk van de uitvoering: terugkeren naar bovenliggend niveau of annuleren van huidige bewerking.

B.

Dimmer verlichting.

Afhankelijk van de uitvoering: navigeren in een menu, een lijst; een waarde wijzigen.

C.

Resetten van de dagteller.

Afhankelijk van de uitvoering: toegang tot het configuratiemenu (lang ingedrukt houden), valideren van een keuze (kort indrukken).

U kunt de dimmer van de dashboardverlichting ook via het touchscreen aanpassen.

11

12

Instrumentenpaneel

Toerenteller

Toerenteller (x 1.000 t/min).

Verklikkerlampjes

Deze lampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing.

Bij het aanzetten van het contact

Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde lampjes enkele seconden branden.

Zodra de motor draait, moeten deze lampjes weer uitgaan.

Als ze blijven branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.

Waarschuwingslampjes

Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende lampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.

Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een bijbehorende melding wordt weergegeven.

Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Instrumentenpaneel

Verklikkerlampjes ingeschakelde functies

De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.

1

Bijbehorende waarschuwingen

Een aantal lampjes kan op twee manieren oplichten: permanent of knipperend.

Of het permanent branden of knipperen van een lampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.

Bij een storing kan het lampje gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en/of een melding.

Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies

De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.

Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

13

14

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

STOP Permanent, in combinatie met een ander lampje, een geluidssignaal en een melding.

Oorzaak

Dit waarschuwingslampje gaat branden in het geval van een ernstige storing van de motor, het remsysteem, de stuurbekrachtiging enz. of een ernstige elektrische storing.

Acties / Opmerkingen

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Parkeerrem

Remsysteem

Permanent.

De parkeerrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.

Zet de parkeerrem vrij zodat het lampje uitgaat; trap het rempedaal in.

Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de parkeerrem

.

Permanent.

Permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje

ABS.

Het remvloeistofniveau is te laag.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van CITROËN.

Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar

(REF).

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status Oorzaak

Veiligheidsgordel(s) losgemaakt/niet vastgemaakt

Permanent of knippert in combinatie met een geluidssignaal.

Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt.

Instrumentenpaneel

Acties / Opmerkingen

Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

1

Laadstroom accu

Motoroliedruk

Permanent.

Permanent.

Te hoge koelvloeistoftemperatuur

Permanent, met de naald in het rode gebied.

Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu

(vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet correct gespannen of gebroken...).

Er is een probleem met de motorsmering.

Het lampje moet doven als de motor wordt gestart.

Laat uw auto controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats als het lampje niet dooft na het starten van de motor.

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.

Zet het contact af en neem contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld.

Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

15

16

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

Portier(en) geopend

Permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende carrosseriedeel aangeeft, bij een snelheid lager dan

10 km/h.

Oorzaak

Een voorportier, een schuifdeur of de linker achterdeur/de achterklep is niet goed gesloten.

De ruit van de achterklep (indien aanwezig) is niet goed gesloten.

Acties / Opmerkingen

Sluit het portier of de achterklep.

Dit lampje gaat niet branden als de rechter achterdeur

(indien aanwezig) niet goed is gesloten.

Laag brandstofniveau

Permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende carrosseriedeel aangeeft en een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan

10 km/h.

Permanent, met de naald in het rode gebied.

Als het lampje gaat branden, zit er minder dan 8 liter brandstof in de tank.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan.

Dit lampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is.

Inhoud brandstoftank: ongeveer 69 liter .

Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

Zelfdiagnose motor

Permanent.

Knippert.

Oorzaak

Er is een storing in de emissieregeling.

Er is een storing in het motormanagementsysteem.

Permanent, in combinatie met het lampje SERVICE.

Er is sprake van een kleine motorstoring.

Instrumentenpaneel

Acties / Opmerkingen

Het lampje moet doven als de motor draait.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

1

De kans is aanwezig dat de katalysator onherstelbaar beschadigd raakt.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Zelfdiagnose motor

Permanent, in combinatie met het lampje STOP.

Er is sprake van een ernstig defect.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Parkeer de auto, zet het contact af en neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

17

18

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Voorgloeien dieselmotor

Status

Permanent.

Oorzaak

Het contact staat in de 2 e stand

(contact).

of

De knop " START/STOP " is ingedrukt.

Te lage bandenspanning

Permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag.

Acties / Opmerkingen

Wacht met starten tot het lampje uitgaat.

Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat:

- het koppelingspedaal volledig wordt ingetrapt bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak,

- het rempedaal ingetrapt wordt gehouden bij een auto met een automatische transmissie of een elektronisch gestuurde versnellingsbak.

De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen

30 seconden).

Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.

Deze controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd.

Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem

.

Knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje

SERVICE.

Er is een storing in de functie: de bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.

Laat uw auto controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

Intrappen van het rempedaal

Permanent.

Oorzaak

Het rempedaal moet worden ingetrapt.

Instrumentenpaneel

Acties / Opmerkingen

Bij de automatische transmissie of elektronisch gestuurde versnellingsbak moet u bij draaiende motor en voordat u de parkeerrem vrijzet het rempedaal intrappen om de keuzeschakelaar vanuit stand P of N in een andere stand te kunnen zetten.

Als u de parkeerrem vrijzet zonder het rempedaal in te trappen, zal dit lampje blijven branden.

1

Trap bij een handgeschakelde versnellingsbak het koppelingspedaal volledig in zodat de motor kan starten.

Voet op het koppelingspedaal

Permanent.

In de STOP-stand van het

Stop & Start-systeem wordt de motor niet gestart als u het koppelingspedaal slechts gedeeltelijk intrapt.

Er is een storing in het antiblokkeersysteem.

Antiblokkeersysteem

(ABS)

Permanent.

De normale remwerking blijft behouden.

Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Waarschuwing kans op aanrijding/

Active Safety

Brake

Knippert.

Permanent, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.

Het systeem wordt geactiveerd.

Het systeem remt de auto kort af om de snelheid van de aanrijding met de voorligger te beperken.

Er is een storing in het systeem.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Permanent, in combinatie met een melding.

Het systeem is uitgeschakeld (via het menu).

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de

Waarschuwing kans op aanrijding / Active Safety Brake.

19

20

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status Oorzaak

Roetfilter (diesel) Permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van de kans op verstopping van het roetfilter.

Dit geeft aan dat het roetfilter verzadigd begint te raken.

Airbags

Permanent, in combinatie met een geluidssignaal en de melding van een te laag additiefniveau voor het roetfilter.

Brandt tijdelijk.

Acties / Opmerkingen

Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft.

Dit geeft aan dat het niveau in het additiefreservoir te laag is.

Laat zo snel mogelijk vloeistof bijvullen door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Permanent.

Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.

Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Airbag vóór aan passagierszijde

Permanent op het pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.

De schakelaar op de zijkant van het dashboard aan passagierszijde staat in de stand OFF.

De airbag vóór aan passagierszijde is gedeactiveerd.

U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen, behalve in het geval van een storing in het airbagsysteem (brandend lampje

Airbags).

Zet de schakelaar in de stand ON om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

Airbag passagierszijde

Permanent.

Dynamische stabiliteitscontrole

(DSC/ASR)

Permanent.

Dynamische stabiliteitscontrole

(DSC/ASR)

Knippert.

Permanent.

Stuurbekrachtiging Permanent.

Instrumentenpaneel

Oorzaak

De schakelaar in het dashboard aan passagierszijde staat in de stand "ON". De airbag vóór aan passagierszijde is geactiveerd.

Plaats in dit geval geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel.

Acties / Opmerkingen

Zet de schakelaar in de stand OFF om de passagiersairbag vóór uit te schakelen.

U kunt nu een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen, behalve bij een storing in het airbagsysteem

(lampje Airbag brandt).

1

De toets is ingedrukt en het lampje brandt.

De functie DSC/ASR is uitgeschakeld.

DSC: dynamische stabiliteitscontrole.

ASR: antispinregeling.

Druk op de toets om de functie DSC/ASR in te schakelen.

De functie DSC/ASR wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.

Als het systeem is uitgeschakeld, wordt het automatisch opnieuw ingeschakeld bij een snelheid van ongeveer

50 km/h.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het elektronisch stabiliteitsprogramma

(ESP) en in het bijzonder de DSC/ASR.

De DSC/ASR-regeling is actief.

Het systeem verbetert de tractie en zorgt ervoor dat de auto beter bestuurbaar blijft.

Buiten deactivering duidt dit op een storing in het DSC/ASRsysteem.

Er is een storing met betrekking tot de stuurbekrachtiging.

Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Rijd voorzichtig en met lage snelheid.

Laat uw auto controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

21

22

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

AdBlue ®

(BlueHDidieselmotor)

Permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

Oorzaak

De actieradius ligt tussen de

600 en 2.400 km.

Acties / Opmerkingen

Laat het AdBlue ® -reservoir snel bijvullen: neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.

Knippert, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 0 en

600 km.

Laat het AdBlue ® -reservoir zo snel mogelijk bijvullen om te voorkomen dat de motor niet meer gestart kan worden : neem contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.

Knippert, in combinatie met een geluidssignaal en een melding dat het starten van de motor wordt geblokkeerd.

Het AdBlue ® -reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem.

Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue ® reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.

U moet het vloeistofreservoir bijvullen met minimaal

4 liter AdBlue ® .

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

SCRemissieregelsysteem

(BlueHDidieselmotor)

Permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het lampje

SERVICE en het lampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding.

Oorzaak

Er is een storing in het SCRemissieregelsysteem.

Instrumentenpaneel

Acties / Opmerkingen

Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.

Knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het lampje

SERVICE en het lampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot de actieradius.

Na bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem kunt u maximaal 1.100 km afleggen voordat het systeem het starten van de motor blokkeert.

Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om te voorkomen dat de motor niet meer gestart kan worden .

1

Knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het lampje SERVICE en het lampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding.

U hebt de actieradius overschreden die is toegestaan na de bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het startblokkeringssysteem.

Om de motor weer te kunnen starten, is het noodzakelijk dat u contact opneemt met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

23

24

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

SERVICE Brandt tijdelijk in combinatie met de weergave van een melding.

Permanent, in combinatie met de weergave van een melding.

Permanent, in combinatie met het knipperen en vervolgens blijven branden van de onderhoudssleutel.

Oorzaak

Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek lampje gaat branden.

Er zijn één of meer ernstige storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek lampje gaat branden.

Het interval voor de onderhoudsbeurt is overschreden.

Acties / Opmerkingen

Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het instrumentenpaneel.

In sommige gevallen kunt u het probleem zelf op te lossen door bijvoorbeeld een nog geopend portier te sluiten of het roetfilter te regenereren als dit verzadigd begint te raken (ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft).

Raadpleeg in andere gevallen, zoals een storing in het bandenspanningscontrolesysteem, het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het instrumentenpaneel en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Alleen bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor.

Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel mogelijk uitvoeren.

Mistachterlicht Permanent.

De mistachterlichten zijn ingeschakeld met de ring op de lichtschakelaar.

Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

Automatische ruitenwissers

Permanent.

Grootlichtassistent Permanent.

Instrumentenpaneel

Oorzaak

De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen.

De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd.

Acties / Opmerkingen

Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel nogmaals omlaag of zet de hendel in een andere stand.

1

De lichtschakelaar staat in de stand " AUTO " en de functie is ingeschakeld.

Het grootlicht gaat branden als de hoeveelheid omgevingslicht en de verkeerssituatie het toestaan.

De camera boven aan de voorruit stuurt het in- en uitschakelen van het grootlicht aan, afhankelijk van de hoeveelheid omgevingslicht en de verkeerssituatie.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de grootlichtassistent .

Stop & Start

Permanent.

Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet

(rood licht, file, enz.).

Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.

Dodehoekbewaking

Knippert enkele seconden en gaat vervolgens uit.

Permanent.

De STOP-stand is tijdelijk niet beschikbaar.

of

De motor wordt automatisch in de

START-stand gezet.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het

Stop & Start

-systeem.

De functie dodehoekbewaking is geactiveerd.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de dodehoekbewaking .

25

26

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

Lane Departure

Warning System

Permanent.

Mistlampen vóór

Parkeerlicht

Richtingaanwijzer links

Richtingaanwijzer rechts

Dimlicht

Grootlicht

Permanent.

Permanent.

Knippert, met geluidssignaal.

Knippert, met geluidssignaal.

Permanent.

Permanent.

Oorzaak

Het Lane Departure Warning

System is geactiveerd.

Acties / Opmerkingen

Het Lane Departure Warning System is geactiveerd.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het

Lane Departure Warning System

.

De mistlampen vóór zijn ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar.

Draai de ring van de lichtschakelaar één stand naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen.

De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten".

Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.

Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.

De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht".

U hebt de lichtschakelaar naar u toe getrokken.

Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.

Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de rubriek "Zicht".

Instrumentenpaneel

Meters

Onderhoudsindicator

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Status

Onderhoudssleutel Brandt tijdelijk, bij het aanzetten van het contact.

Oorzaak

De afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt is 1.000 tot

3.000 km.

Acties / Opmerkingen

De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de uitvoering:

- de kilometerteller geeft de resterende afstand

(in kilometers of mijlen) tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.

- een waarschuwingsmelding geeft de resterende afstand (in kilometers of mijlen) en de tijd tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.

De onderhoudssleutel gaat na een paar seconden uit.

De waarschuwing kan ook worden weergegeven als het einde van het onderhoudsinterval in tijd nadert.

Permanent, bij het aanzetten van het contact.

De afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt is korter dan

1.000 km.

De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de uitvoering:

- de kilometerteller geeft de resterende afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.

- een waarschuwingsmelding geeft de resterende afstand en de tijd tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.

De onderhoudssleutel blijft branden om aan te geven dat uw auto zeer binnenkort aan een onderhoudsbeurt toe is.

De waarschuwing kan ook worden weergegeven als het einde van het onderhoudsinterval in tijd nadert.

1

27

28

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

+

Status Oorzaak

Onderhoudssleutel Knippert en brandt vervolgens permanent, bij het aanzetten van het contact.

Het onderhoudsinterval is overschreden.

Acties / Opmerkingen

De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de uitvoering:

- de kilometerteller geeft het aantal afgelegde kilometers aan sinds het interval voor de onderhoudsbeurt is overschreden. Waarde voorafgegaan door het teken "-".

- een waarschuwingsmelding geeft aan dat het onderhoudsinterval is overschreden.

De onderhoudssleutel blijft branden zolang de onderhoudsbeurt niet is uitgevoerd.

De waarschuwing wordt gegeven wanneer het ionderhoudsinterval in tijd is overschreden.

Knippert en brandt vervolgens permanent, bij het aanzetten van het contact, in combinatie met het lampje SERVICE.

Het onderhoudsinterval voor de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor is overschreden.

De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de uitvoering:

- de kilometerteller geeft het aantal afgelegde kilometers aan sinds het interval voor de onderhoudsbeurt is overschreden. Waarde voorafgegaan door het teken "-".

- een waarschuwingsmelding geeft aan dat het onderhoudsinterval is overschreden.

De onderhoudssleutel blijft branden zolang de onderhoudsbeurt niet is uitgevoerd.

De waarschuwing wordt gegeven wanneer het onderhoudsinterval in tijd is overschreden.

De weergegeven afstand (in kilometers of mijlen) wordt berekend op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.

Op nul zetten van de onderhoudsindicator

Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal vijf minuten. Het op nul zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.

Instrumentenpaneel

Koelvloeistoftemperatuur

Na elke onderhoudsbeurt moet de onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.

Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert, zet dan het contact af en:

F Druk op deze knop en houd deze ingedrukt.

F Zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen,

F Laat de knop los als het display

=0 aangeeft; de sleutel verdwijnt.

Opvragen van onderhoudsinformatie

U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven.

Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in:

F Druk op deze knop.

De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.

- zone , is de koelvloeistoftemperatuur in orde,

- zone , is de koelvloeistoftemperatuur te hoog. Het waarschuwingslampje maximumtemperatuur en het waarschuwingslampje STOP gaan branden, in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het touchscreen.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

1

29

30

Instrumentenpaneel

Controle

De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.

Om koelvloeistof bij te vullen:

F laat de motor ten minste één uur afkoelen,

F draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen,

F verwijder vervolgens de dop,

F vul bij tot aan het merkteken "MAXI".

Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Olieniveau correct

Storing in motorolieniveaumeter

Dit wordt aangegeven met een melding op het instrumentenpaneel. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Dit wordt aangegeven met een melding op het instrumentenpaneel.

Niveaus controleren

Te laag olieniveau

Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau

(aangegeven op het expansiereservoir).

Motorolieniveaumeter

Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter worden bij het aanzetten van het contact zowel het motorolieniveau als de onderhoudsindicator enkele seconden weergegeven.

Dit wordt aangegeven met een melding op het instrumentenpaneel.

Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.

Oliepeilstok

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie bij de dieselmotor .

2 merktekens op de peilstok:

- A = maxi; het olieniveau mag nooit boven dit niveau uitkomen,

- B = mini; als het olieniveau niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vulopening.

Actieradiusindicatoren AdBlue

®

Zodra de reservevoorraad van het AdBlue ® reservoir is aangesproken of een storing in het

SCR-systeem is gedetecteerd, verschijnt bij het aanzetten van het contact een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd.

Als gelijktijdig een storing wordt gedetecteerd en het AdBlue ® -niveau laag is, wordt de laagste actieradius weergegeven.

Druk op deze knop om de actieradius tijdelijk weer te geven.

Met touchscreen

U hebt toegang tot de informatie via het menu Rijden/Auto .

Niet starten van de motor bij een te laag AdBlue

®

-niveau

Actieradius tussen 2.400 en 600 km

Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het

AdBlue ® -reservoir leeg is.

Actieradius groter dan 2.400 km

Als het contact wordt aangezet, wordt er geen informatie over de actieradius weergegeven op het instrumentenpaneel.

Zodra het contact wordt aangezet, gaat het lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld:

"Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd over 1.500 km") die aangeeft hoeveel kilometer u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof.

Tijdens het rijden wordt de melding elke

300 km weergegeven zolang er geen vloeistof is bijgevuld.

Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel mogelijk vloeistof bij.

Instrumentenpaneel

Actieradius kleiner dan 600 km

1

Als het contact wordt aangezet, gaat dit lampje knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld:

"Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd over 600 km") die aangeeft hoeveel kilometer u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof.

Tijdens het rijden wordt de melding elke

30 seconden herhaald zolang er geen AdBlue is bijgevuld.

Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te voorkomen dat het reservoir helemaal leeg raakt en de motor niet meer gestart kan worden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over AdBlue ® (BlueHDimotoren) , en in het bijzonder het bijvullen ervan.

Niet starten van de motor in verband met een te laag AdBlue ®

-niveau

Als het contact wordt aangezet, gaat dit lampje knipperen, in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Vul brandstofadditief bij:

Starten geblokkeerd".

31

32

Instrumentenpaneel

Het AdBlue ® -reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem.

Om de motor weer te kunnen starten moet het reservoir met minimaal 4 liter AdBlue ® worden gevuld.

De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven zodra de storing voor de eerste keer wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij het aanzetten van het contact zolang de storing niet is verholpen.

In het geval van een tijdelijke storing verdwijnt de waarschuwing tijdens de volgende rit na controle van de zelfdiagnose van het SCRemissieregelsysteem.

Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven zolang de storing in de SCRemissieregeling niet is verholpen.

De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het contact wordt aangezet.

Neem zo snel mogelijk contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart.

Starten geblokkeerd

Als een storing in het SCRemissieregelsysteem wordt gedetecteerd

Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1.100 km is gereden nadat de storing in het SCR-emissieregelsysteem is bevestigd. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Tijdens de toegestane rijfase

(tussen 1.100 en 0 km)

Als een storing wordt gedetecteerd

Deze lampjes gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling".

Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl de melding van de storing permanent wordt weergegeven), gaan deze lampjes branden en knippert het lampje AdBlue in combinatie met een geluidssignaal en de weergave van een melding (bijv. "Storing emissieregeling:

Starten geblokkeerd over 300 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden voordat het starten van de motor wordt geblokkeerd.

Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan deze lampjes branden en knippert het lampje

AdBlue in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling:

Starten geblokkeerd".

U hebt de limiet van de toegestane rijfase overschreden: het startblokkeringssysteem voorkomt dat de motor kan worden gestart. Om de motor weer te kunnen starten, is het noodzakelijk dat u contact opneemt met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Kilometerteller en dagteller

De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.

Dagteller

Instrumentenpaneel

Dimmer dashboardverlichting

Met dit systeem kunt u de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.

Op het instrumentenpaneel

1

Kilometerteller

Deze teller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.

Deze teller geeft het aantal gereden kilometers weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.

F Druk bij aangezet contact op deze knop tot de dagteller op 0 staat.

F Druk bij ingeschakelde verlichting op deze knop A om de lichtsterkte te verlagen.

F Druk bij ingeschakelde verlichting op deze knop B om de lichtsterkte te verhogen.

Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.

33

34

Instrumentenpaneel

Met het touchscreen

F Selecteer in het menu

Instellingen de optie

" Lichtsterkte ".

F Stel de helderheid af door op de pijlen te drukken of de cursor te bewegen.

F Druk op "

Bevestigen

" om de instellingen op te slaan en het menu te verlaten.

Boordcomputer

Geeft informatie over de actuele rit (actieradius, actueel brandstofverbruik, gemiddeld brandstofverbruik enz.).

Weergave van de informatie

Doe het volgende om achtereenvolgens de verschillende functies van de boordcomputer weer te geven:

Met toetsen op het stuurwiel

U kunt het scherm ook uitschakelen. Dit gaat als volgt:

F Druk op de toets Instellingen .

F Druk op de rolknop op het stuurwiel .

Op het instrumentenpaneel

F Selecteer uitschakelen .

F Druk op deze knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar .

Het scherm wordt volledig uitgeschakeld.

Druk nogmaals op het scherm (op een willekeurig gedeelte) om het weer in te schakelen.

F Druk op deze toets.

- Actuele informatie:

• actieradius,

• actueel brandstofverbruik,

• teller van het Stop & Start-systeem.

- traject 1:

• gemiddelde snelheid,

• gemiddeld brandstofverbruik,

• afgelegde afstand, tijdens het eerste traject.

Met instrumentenpaneel met LCD-tekstdisplay of matrixdisplay

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kan ook een 2 e traject worden weergegeven.

- traject 2:

• gemiddelde snelheid,

• gemiddeld brandstofverbruik,

• afgelegde afstand, tijdens het tweede traject.

De trajecten 1 en 2 zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen.

Traject 1 kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject 2 voor een maandelijks verbruik.

F Druk de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan twee seconden in zodra het traject wordt aangegeven.

Traject resetten

Met instrumentenpaneel met LCD-tekstdisplay

Instrumentenpaneel

Enkele definities

Actieradius

(km of mijl)

Aantal kilometers dat u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers).

Deze waarde kan schommelen door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.

Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 8 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.

1

F Druk zodra het gewenste traject wordt aangegeven de resettoets van het instrumentenpaneel langer dan twee seconden in.

F Of druk langer dan twee seconden op de rolknop op het stuurwiel (afhankelijk van de uitvoering).

35

Instrumentenpaneel

Actueel brandstofverbruik

(mpg of km/l of l/100 km)

Berekend over de laatste seconden.

Teller Stop & Start

(minuten/seconden of uren/minuten)

Datum en tijd instellen

Met audiosysteem

Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.

of

36

Gemiddeld brandstofverbruik

(mpg of km/l of l/100 km)

Berekend sinds de laatste nulstelling van de dagteller.

Als uw auto is uitgerust met het Stop & Startsysteem, houdt een teller bij hoelang de STOPstand tijdens een rit is geactiveerd.

De teller wordt elke keer als u het contact aanzet weer op nul gezet.

F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu weer te geven.

Gemiddelde snelheid

(km/h of mph)

Berekend sinds de laatste nulstelling van de dagteller.

Afgelegde afstand

(km of mijl)

Berekend sinds de laatste nulstelling van de dagteller.

F Druk op de toets " 7 " of " 8 " om het menu

" Persoonlijke instellingen – configuratie " te selecteren en bevestig vervolgens uw keuze door op de toets OK te drukken.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

Configuratie display

, te selecteren en bevestig uw keuze door op de knop OK te drukken.

F Druk op de toetsen " 5 " of " 6 " en " 7 " of " 8 " om de gewenste waarden voor de datum en de tijd in te stellen en druk op de toets OK om uw keuze te bevestigen.

Met CITROËN Connect

Radio

F Selecteer het menu Instellingen .

F Selecteer " Datum en tijd ".

F Selecteer " Datum: " of " Tijd: ".

F Selecteer het formaat van de weergave.

F Wijzig de datum en/of de tijd met het numerieke toetsenbord.

F Bevestig met " OK ".

Met CITROËN Connect Nav

Het instellen van de datum en tijd is alleen mogelijk als de GPS-synchronisatie is uitgeschakeld.

F Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina te openen.

F Selecteer " Instellen tijd-datum ".

F Selecteer het tabblad " Datum " of " Tijd ".

F Wijzig de datum en/of de tijd met het numerieke toetsenbord.

Extra instellingen

U kunt het volgende wijzigen:

Het weergaveformaat voor de datum en de tijd

(12 H/24 H).

De tijdzone.

De GPS-synchronisatie in- of uitschakelen.

Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk van het land).

Overschakelen naar zomer- of wintertijd is mogelijk door de tijdzone te wijzigen.

Instrumentenpaneel

1

37

Toegang tot de auto

Sleutel

De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie van de auto, het openen en sluiten van de tankdop en het starten of afzetten van de motor, en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.

Ontgrendelen

Met de sleutel

De knoppen van de afstandsbediening werken niet meer als het contact aan staat.

38

De sleutel kunt u gebruiken om de centrale vergrendeling via het slot te bedienen om de auto te ontgrendelen of vergrendelen.

Dezelfde sleutel dient ook voor het openen en sluiten van de tankdop en het starten of afzetten van de motor.

Sleutel, afstandsbediening

Uitklappen/inklappen van de sleutel

F Druk op deze knop om de sleutel uit of in te klappen.

F Draai om de auto te ontgrendelen de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto.

F Trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen.

Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt niet uitgeschakeld. Het alarm wordt geactiveerd als een portier wordt geopend en kan worden uitgeschakeld door het contact aan te zetten.

Met de afstandsbediening

F Druk op deze knop om de auto te ontgrendelen.

Met de sleutel met afstandsbediening kunt de auto ontgrendelen of vergrendelen door de centrale vergrendeling te bedienen via het portierslot of met de afstandsbediening.

Als u niet op de knop drukt, kan de afstandsbediening beschadigd raken.

Met de afstandsbediening, uitvoeringen met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

F Druk op deze knop en houd de knop ingedrukt tot de schuifdeur opengaat om zowel de auto te ontgrendelen als de schuifdeur te openen.

F Draai om de auto volledig te ontgrendelen de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto.

Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt niet ingeschakeld.

Met de afstandsbediening

F Druk op deze knop om de auto volledig te vergrendelen.

Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering worden gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.

Vergrendelen

Met de sleutel

Let erop dat niets of niemand het correcte sluiten van de ruiten in de weg staat.

Wees extra alert op kinderen, zodat deze zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

Als een portier of deur, of de achterklep niet goed is gesloten (behalve de rechter achterdeur):

- gaat, bij stilstaande auto en draaiende motor, dit verklikkerlampje branden in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven,

- gaat, als de auto rijdt (rijsnelheid hoger dan 10 km/h), dit verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven.

Toegang tot de auto

Het rijden met vergrendelde portieren kan in noodgevallen de toegang tot het interieur voor de hulpdiensten bemoeilijken.

Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel mee te nemen.

Als uw auto niet is uitgerust met een alarmsysteem, wordt het vergrendelen bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden blijven branden van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering van de auto, worden de buitenspiegels tegelijkertijd ingeklapt.

Als een van de deuren of de achterklep nog geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet.

Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer

30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.

Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt in dat geval weer ingeschakeld (inclusief de interieurbeveiliging, zelfs als u deze had uitgeschakeld).

Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

2

39

40

Toegang tot de auto

Supervergrendeling

Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de binnen- en buitenportiergrepen niet.

Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking.

Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

Met de sleutel

Inschakelen van de supervergrendeling van de auto:

F Draai de sleutel richting de achterzijde van de auto.

F Draai binnen vijf seconden de sleutel nogmaals in de richting van de achterzijde.

Met de afstandsbediening

Vergrendelen van de auto:

F Druk op deze toets.

Lokaliseren van de auto

Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht. De auto moet minimaal 5 seconden vergrendeld zijn.

F Druk op deze knop.

Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels elektrisch ingeklapt.

Hierna zullen gedurende ongeveer tien seconden de plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers gaan knipperen.

Inschakelen van de supervergrendeling van de auto:

F Druk het vergrendelen

nogmaals op deze knop.

Als uw auto niet is uitgerust met het alarmsysteem, wordt de supervergrendeling bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers.

Verlichting inschakelen met de afstandsbediening

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto.

Druk kort op deze knop om de verlichting via de afstandsbediening in te schakelen (inschakelen van het parkeerlicht, het dimlicht en de kentekenplaatverlichting).

Door deze knop een tweede keer in te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de verlichting via de afstandsbediening weer uitgeschakeld.

Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen.

Zorg er met name voor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren.

Diefstalbeveiliging

Elektronische startblokkering

In de afstandsbediening is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact deze code worden herkend door de startblokkering.

Een aantal seconden na het afzetten van het contact blokkeert dit systeem het motormanagementsysteem zodat bij een eventuele inbraak de motor niet kan worden gestart.

Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Uw auto kan dan niet gestart worden. Neem zo snel mogelijk contact op met het CITROËNnetwerk.

Toegang tot de auto

Noodbediening(en)

Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu.

Vergrendelen van het bestuurdersportier

Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt niet uit-/ingeschakeld als u de auto met de sleutel opent/sluit.

Het alarm wordt geactiveerd als een portier wordt geopend en kan worden uitgeschakeld door het contact aan te zetten.

Vergrendelen van het voorpassagiersportier

F Open het portier.

2

F Steek de sleutel in het portierslot en draai deze rechtsom.

Ontgrendelen

F Steek de sleutel in het portierslot en draai deze linksom.

F Verwijder de dop op de zijkant van de deur.

F Steek de sleutel (zonder te forceren) in het vergrendelingssysteem en draai het geheel.

F Verwijder de sleutel en plaats de dop terug.

F Sluit het portier en controleer van buitenaf of de auto correct is vergrendeld.

41

42

Toegang tot de auto

Ontgrendelen

Gebruik de binnenportiergreep.

Vergrendelen van de schuifdeur

F Controleer of de elektrische kinderbeveiliging (indien aanwezig) niet is ingeschakeld.

F Open de deur.

F Verwijder de dop op de zijkant van de deur.

F Steek de sleutel (zonder te forceren) in het vergrendelingssysteem en draai het geheel.

F Verwijder de sleutel en plaats de dop terug.

F Sluit het portier en controleer van buitenaf of de auto correct is vergrendeld.

Ontgrendelen

F Gebruik de binnenportiergreep.

Ontgrendelen

F Gebruik de binnenportiergreep.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de kinderbeveiliging.

Vergrendelen van de achterdeuren

F Controleer of de elektrische kinderbeveiliging (indien aanwezig) niet is ingeschakeld.

F Open de linker achterdeur.

Probleem met de afstandsbediening

Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening worden ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd.

F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot.

F Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening.

Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËNnetwerk als de storing niet is verholpen.

Synchroniseren

F Ontgrendel het bestuurdersportier met de sleutel.

F Druk op een van de knoppen van de afstandsbediening.

F Steek de sleutel (zonder te forceren) in het vergrendelingssysteem op de zijkant van de deur en schuif het geheel omhoog.

F Verwijder de sleutel.

F Sluit de deur en controleer van buitenaf of de auto correct is vergrendeld.

Toegang tot de auto

"Keyless entry and start"

Afstandsbediening

2

F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact) .

F Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot.

De afstandsbediening werkt nu weer volledig.

F Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los.

F Verwijder het deksel.

F Verwijder de lege batterij uit de houder.

F Plaats de nieuwe batterij in de juiste richting in de houder.

F Klik het deksel op de afstandbediening vast.

De batterij vervangen

Batterij ref.: CR1620 / 3 V.

Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit lampje op het dashboard, een geluidssignaal, en een melding op het display.

Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu.

Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.

Met de afstandsbediening kunt u de centrale vergrendeling bedienen om de auto op afstand te ontgrendelen of vergrendelen.

De afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.

Ontgrendelen

F Druk op deze knop om de auto te ontgrendelen.

Met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

F Druk op deze knop en houd de knop ingedrukt tot de schuifdeur opengaat om zowel de auto te ontgrendelen als de schuifdeur te openen.

43

44

Toegang tot de auto

Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering worden gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.

Vergrendelen

F Druk op deze knop om de auto volledig te vergrendelen.

Als u deze knop ingedrukt houdt, worden de ruiten gesloten (afhankelijk van de uitvoering). Als u de knop loslaat, stopt de beweging van de ruit.

Let erop dat niets of niemand het correcte sluiten van de ruiten in de weg staat.

Wees extra alert op kinderen, zodat deze zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

Als een portier of deur, of de achterklep niet goed is gesloten (behalve de rechter achterdeur):

- gaat, bij stilstaande auto en draaiende motor, dit lampje branden in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven,

- gaat, als de auto rijdt (rijsnelheid hoger dan 10 km/h), dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven.

Als een van de deuren of de achterklep nog geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet.

Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.

Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt in dat geval weer ingeschakeld (inclusief de interieurbeveiliging, zelfs als u deze had uitgeschakeld).

Het rijden met vergrendelde portieren kan in noodgevallen de toegang tot het interieur voor de hulpdiensten bemoeilijken.

Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de afstandsbediening mee te nemen.

Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als uw auto niet is uitgerust met een alarmsysteem, wordt het vergrendelen bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden blijven branden van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering van de auto, worden de buitenspiegels tegelijkertijd ingeklapt.

Supervergrendeling

Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de binnen- en buitenportiergrepen niet.

Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking.

Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

Vergrendelen van de auto:

F

Druk op deze knop.

Let erop dat niets of niemand het correcte sluiten van de ruiten in de weg staat.

Wees extra alert op kinderen, zodat deze zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels elektrisch ingeklapt.

Inschakelen van de supervergrendeling van de auto:

F Druk binnen vijf seconden na het vergrendelen nogmaals op deze knop.

"Keyless entry and start" met de elektronische sleutel op zak

Als uw auto niet is uitgerust met het alarmsysteem, wordt de supervergrendeling bevestigd door het gedurende ongeveer

2 seconden branden van de richtingaanwijzers.

Met dit systeem kunt u de auto ontgrendelen en vergrendelen en de motor starten terwijl u de afstandsbediening op zak houdt.

Als u deze knop ingedrukt houdt, worden de ruiten gesloten (afhankelijk van de uitvoering). Als u de knop loslaat, stopt de beweging van de ruit.

Toegang tot de auto

De functie handsfree-toegang werkt niet als het contact AAN (stand Accessoires) is gezet met de knop "START/STOP".

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het starten en afzetten van de motor, Keyless entry and start en in het bijzonder de stand

AAN van het contact.

De centrale vergrendeling/ontgrendeling en supervergrendeling werken niet:

- als het contact is aangezet,

- als een van de te openen carrosseriedelen nog geopend is,

- als een sleutel van het Keyless entry and start-systeem zich nog in de auto bevindt.

Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld (met de afstandsbediening of via het Keyless entry and start-systeem), wordt de auto binnen 30 seconden automatisch weer vergrendeld tenzij binnen deze tijd een portier wordt geopend.

Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt in dat geval weer ingeschakeld (inclusief de interieurbeveiliging, zelfs als u deze had uitgeschakeld).

2

45

46

Toegang tot de auto

Het in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Ontgrendeling Met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de Keyless entry and start-afstandsbediening mee te nemen.

Wees bedacht op diefstal als de Keyless entry and start-afstandsbediening zich binnen het detectiebereik bevindt terwijl uw auto ontgrendeld is.

Om te voorkomen dat de batterij van de elektronische sleutel ontladen raakt, gaan de "Keyless entry"-functies over in de waakfase als de auto langer dan 21 dagen niet is gebruikt.

Om de functies weer te activeren, dient u op een van de knoppen van de afstandsbediening te drukken of de motor te starten terwijl u de afstandsbediening tegen de noodlezer houdt.

F Plaats, om de auto te ontgrendelen, terwijl u de afstandsbediening op zak hebt binnen de detectiezone A , uw hand achter een van de handgrepen (voorportier, handbediende schuifdeur).

F Trek aan de handgreep om de desbetreffende deur te openen.

F Trek, om de auto te ontgrendelen, terwijl u de afstandsbediening op zak hebt binnen de detectiezone A , aan de handgreep en laat deze weer los om de desbetreffende elektrisch bedienbare schuifdeur in beweging te zetten.

Met achterdeuren

Met achterklep

Toegang tot de auto

Met te openen achterruit (achterklep)

2

F Plaats, om de auto te ontgrendelen, met de afstandsbediening binnen de detectiezone A , uw hand achter de handgreep van de achterdeur.

F Trek vervolgens aan de handgreep om de achterdeur te openen.

F Trek, om de auto te ontgrendelen, terwijl u de afstandsbediening op zak hebt binnen de detectiezone A , aan de handgreep van de achterklep.

F Open de achterklep.

F Druk, terwijl u de afstandsbediening op zak hebt binnen de detectiezone A , op de ontgrendelknop van de te openen achterruit.

De achterruit wordt op een kier gezet.

Het ontgrendelen wordt aangegeven door het gedurende enkele seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels uitgeklapt en wordt het alarmsysteem uitgeschakeld.

Het ontgrendelen wordt aangegeven door het gedurende enkele seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering die u heeft, worden de buitenspiegels uitgeklapt en wordt het alarmsysteem uitgeschakeld.

47

Toegang tot de auto

Vergrendelen Met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Met achterdeuren

48

F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, met uw vinger op de merktekens van een van de portiergrepen (voorportier(en), handmatig bedienbare schuifdeur(en)) om de auto volledig

te vergrendelen.

F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, met uw vinger op de merktekens van een van de voorportiergrepen

om de auto volledig

te vergrendelen.

F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, op de vergrendelknop van de linker achterdeur om de auto te vergrendelen.

Als een portier of deur, of de achterklep niet goed is gesloten (behalve de rechter achterdeur):

- gaat, bij stilstaande auto en draaiende motor, dit lampje branden in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven,

- gaat, als de auto rijdt (rijsnelheid hoger dan 10 km/h), dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven.

Met achterklep

Let erop dat niets of niemand het correcte sluiten van de ruiten in de weg staat.

Wees extra alert op kinderen, zodat deze zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

Als uw auto niet is uitgerust met een alarmsysteem, wordt het vergrendelen bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden blijven branden van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering van de auto, worden de buitenspiegels tegelijkertijd ingeklapt.

Toegang tot de auto

Supervergrendeling

Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de binnen- en buitenportiergrepen niet.

Ook de knop van de centrale portiervergrendeling in het interieur werkt dan niet.

Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

2

F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, op de vergrendelknop van de achterklep om de auto te vergrendelen.

Als u een van de vergrendelknoppen ingedrukt houdt, worden de ruiten gesloten

(afhankelijk van de uitvoering).

Als u de knop loslaat, stopt de beweging van de ruit.

Het rijden met vergrendelde portieren kan in noodgevallen de toegang tot het interieur voor de hulpdiensten bemoeilijken.

F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, met uw vinger op de merktekens van een van de portiergrepen (voorportier(en), handmatig bedienbare schuifdeur(en)) om de auto volledig

te vergrendelen.

F Druk binnen vijf seconden

nogmaals op de merktekens om de supervergrendeling in te schakelen.

49

Toegang tot de auto

Met elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Met achterdeuren

Met achterklep

50

F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, met uw vinger op de merktekens van een van de voorportiergrepen

om de auto volledig

te vergrendelen.

F Druk binnen vijf seconden

nogmaals op de merktekens om de supervergrendeling in te schakelen.

F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, op de vergrendelknop van de linker achterdeur om de auto te vergrendelen.

F Druk binnen vijf seconden

nogmaals op de knop om de supervergrendeling in te schakelen.

F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, op de vergrendelknop van de achterklep om de auto te vergrendelen.

F Druk binnen vijf seconden

nogmaals op de knop om de supervergrendeling in te schakelen.

Als uw auto niet is voorzien van het alarmsysteem, wordt het inschakelen van de supervergrendeling bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers.

Lokaliseren van de auto

Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht. De auto moet minimaal 5 seconden vergrendeld zijn.

F Druk op deze knop.

Hierna zullen gedurende ongeveer tien seconden de plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers gaan knipperen.

Diefstalbeveiliging

Elektronische startblokkering

In de afstandsbediening is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact deze code worden herkend door de startblokkering.

Een aantal seconden na het afzetten van het contact blokkeert dit systeem het motormanagementsysteem zodat bij een eventuele inbraak de motor niet kan worden gestart.

Verlichting inschakelen met de afstandsbediening

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto.

Druk kort op deze knop om de verlichting via de afstandsbediening in te schakelen (inschakelen van het parkeerlicht, het dimlicht en de kentekenplaatverlichting).

Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Uw auto kan dan niet gestart worden. Neem zo snel mogelijk contact op met het CITROËNnetwerk.

Toegang tot de auto

Noodbediening(en)

Geïntegreerde sleutel

Hiermee kan de auto vergrendeld en ontgrendeld worden als de afstandsbediening niet werkt:

- lege batterij, accu ontladen of losgekoppeld, enz.

- auto bevindt zich in een omgeving met veel elektromagnetische straling.

2

F Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde sleutel 2 te verwijderen.

Door deze knop een tweede keer in te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de verlichting via de afstandsbediening weer uitgeschakeld.

Als het inbraakalarm is geactiveerd, zal het geluidssignaal dat klinkt bij het met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) openen van een portier, bij het aanzetten van het contact stoppen.

51

Toegang tot de auto

Vergrendelen van het bestuurdersportier

Vergrendelen van het voorpassagiersportier

F Open het portier.

Vergrendelen van de schuifdeur

F Controleer of de elektrische kinderbeveiliging (indien aanwezig) niet is ingeschakeld.

F Open de deur.

F Verwijder de dop op de zijkant van de deur.

F Steek de sleutel (zonder te forceren) in het vergrendelingssysteem en draai het geheel.

52

F Steek de geïntegreerde sleutel in het portierslot en draai deze rechtsom.

Ontgrendelen

F Steek de geïntegreerde sleutel in het portierslot en draai deze linksom.

Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt niet uit-/ingeschakeld als u de auto met de sleutel opent/sluit.

Het alarm wordt geactiveerd als een portier wordt geopend en kan worden uitgeschakeld door het contact aan te zetten.

Draai om de supervergrendeling van de auto te activeren de sleutel binnen 5 seconden na het vergrendelen nogmaals rechtsom.

F Verwijder de dop op de zijkant van het portier.

F Steek de sleutel (zonder te forceren) in het vergrendelingssysteem en draai het geheel.

F Verwijder de sleutel en plaats de dop terug.

F Sluit de portieren en controleer van buitenaf of de auto goed is vergrendeld.

F Verwijder de sleutel en plaats de dop terug.

F Sluit de deur en controleer van buitenaf of de auto correct is vergrendeld.

Ontgrendelen

F Gebruik de binnenportiergreep.

Ontgrendelen

F Gebruik de binnenportiergreep.

Toegang tot de auto

Vergrendelen van de achterdeuren

F Controleer of de elektrische kinderbeveiliging (indien aanwezig) niet is ingeschakeld.

F Open de linker achterdeur.

Probleem met de afstandsbediening

Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening worden ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd.

F Steek eerst de geïntegreerde sleutel in het slot om de auto te openen of te sluiten.

F Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening.

F Steek de geïntegreerde sleutel (zonder te forceren) in het vergrendelingssysteem aan de zijkant van de deur en schuif het omhoog.

F Verwijder de sleutel.

F Sluit de deur en controleer van buitenaf of de auto correct is vergrendeld.

Ontgrendelen

F Gebruik de binnenportiergreep.

Synchroniseren

F Ontgrendel het bestuurdersportier met de geïntegreerde sleutel.

F Druk op een van de knoppen van de afstandsbediening.

F Houd de afstandsbediening tegen de lezer.

F Houd hem in deze positie en zet het contact aan door op de knop "START/STOP" te drukken.

De afstandsbediening werkt nu weer volledig.

F Steek de geïntegreerde sleutel in het slot om de auto te openen.

Raadpleeg zo snel mogelijk het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de storing niet is verholpen.

2

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de kinderbeveiliging.

53

54

Toegang tot de auto

Vervangen van de batterij

Batterijtype: CR2032 / 3 V.

Deze batterij is via het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.

Als de batterij vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel.

F Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los.

F Verwijder het deksel.

F Verwijder de lege batterij.

F Plaats een nieuwe batterij in de juiste richting in de houder.

F Klik het deksel op de afstandbediening vast.

Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu.

Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.

Sleutels of afstandsbediening verloren

Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk.

Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen.

Elektrische storingen

De afstandsbediening van het Keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden, enz.

Afstandsbediening

De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.

Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.

De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat.

Vergrendelen van de auto

Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten bemoeilijken.

Haal uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel uit het contact of neem de afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.

Diefstalbeveiliging

Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.

Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.

Bij het aanschaffen van een gebruikte auto

Laat uw sleutels door het CITROËN-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.

Vuil (vocht, stof, modder, zout...) op de binnenzijde van de portiergreep kan de detectie negatief beïnvloeden.

Als na het reinigen van de binnenzijde van de portiergreep met een doek de detectie niet verbetert, raadpleeg dan een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Plotseling contact met water (waterstraal, hogedrukspuit...) kan door het systeem worden beschouwd als een verzoek de auto te ontgrendelen.

Vergrendelen/ ontgrendelen van binnenuit

Vergrendelen van de auto

Deze toets werkt niet als van buitenaf de auto is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld (afhankelijk van de uitvoering met de sleutel, met de afstandsbediening of via het Keyless entry and start-systeem) of als een van de te openen carrosseriedelen niet is gesloten.

Automatisch

De cabinedeuren worden tijdens het rijden automatisch vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Het verklikkerlampje gaat branden ter bevestiging.

F Houd om deze functie in of uit te schakelen bij aangezet contact deze knop ingedrukt tot een melding op het scherm verschijnt.

Toegang tot de auto

Handmatig

F

Druk op deze knop.

2

Het verklikkerlampje gaat branden om het vergrendelen te bevestigen.

Als u vanwege het vervoer van grote lading met de achterklep of de achterdeuren geopend rijdt, kunt u op de knop drukken om uitsluitend de portieren van de cabine te vergrendelen.

Bij het van binnenuit vergrendelen worden de buitenspiegels niet ingeklapt.

Het rijden met vergrendelde portieren kan in noodgevallen de toegang tot het interieur voor de hulpdiensten bemoeilijken.

Als de supervergrendeling is ingeschakeld of als de auto is vergrendeld met de afstandsbediening of de deurhandgrepen, werkt de knop niet. Gebruik in dat geval de sleutel of de afstandsbediening om de auto te ontgrendelen.

55

56

Toegang tot de auto

Ontgrendelen van de auto

F Druk op deze knop.

Voorportieren

Openen

Van buitenaf

Het verklikkerlampje gaat uit om het ontgrendelen te bevestigen.

Dit verklikkerlampje gaat ook uit als één of meer te openen carrosseriedelen afzonderlijk worden ontgrendeld.

Van binnenuit

F Ontgrendel de auto (afhankelijk van de uitvoering met de sleutel, met de afstandsbediening of via het Keyless entry and start-systeem) en trek aan de portiergreep.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de sleutel, de afstandsbediening of het Keyless entry and start -systeem, en in het bijzonder het ontgrendelen van de auto.

Auto vergrendeld.

F Trek aan de binnenportiergreep van een portier om de auto volledig

te ontgrendelen, en open het portier.

Trek als het portier is ontgrendeld aan de handgreep om het portier te openen.

De portieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als de supervergrendeling is ingeschakeld.

Toegang tot de auto

Vergrendelen

F Duw of trek het portier dicht om het te sluiten en vergrendel het portier vervolgens.

Als een portier niet goed is gesloten:

- gaat, bij stilstaande auto en draaiende motor, dit lampje branden in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven,

- gaat, als de auto rijdt (rijsnelheid hoger dan 10 km/h), dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven.

Handbediende schuifdeur(en)

Van buitenaf

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de sleutel, de afstandsbediening of het Keyless entry and start -systeem, en in het bijzonder het ontgrendelen van de auto.

F Ontgrendel de auto (afhankelijk van de uitvoering met de sleutel, met de afstandsbediening of via het Keyless entry and start-systeem) en trek aan de portiergreep.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de sleutel, de afstandsbediening of het Keyless entry and start -systeem, en in het bijzonder het ontgrendelen van de auto.

Om de schuifdeur open te houden moet hij volledig worden geopend, zodat hij wordt geblokkeerd door het blokkeersysteem

(aan de onderzijde van de deur).

Controleer of de rail op de vloer vrij is van voorwerpen die het openen of sluiten van de schuifdeur in de weg kunnen staan.

Ga om veiligheidsredenen en om storingen te voorkomen niet rijden met geopende schuifdeuren.

Van binnenuit

2

Auto vergrendeld

F Trek aan de binnenportiergreep van een schuifdeur om de auto volledig

te ontgrendelen, en open de schuideur.

57

58

Toegang tot de auto

Auto ontgrendeld

Kinderbeveiliging gedeactiveerd.

F Trek de handgreep naar achteren om de schuifdeur te openen.

Van binnenuit

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de

Kinderbeveiliging

.

Sluiten

Van buitenaf

F Trek de handgreep naar u toe en vervolgens naar voren, en vergrendel de auto indien nodig.

F Duw de handgreep naar voren om de schuifdeur te sluiten en vergrendel de auto indien nodig.

Als een van de schuifdeuren niet goed is gesloten:

- gaat, bij stilstaande auto en draaiende motor, dit lampje branden in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven,

- gaat, als de auto rijdt (rijsnelheid hoger dan 10 km/h), dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de sleutel, de afstandsbediening of het Keyless entry and start -systeem, en in het bijzonder het ontgrendelen van de auto.

Elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Met de handgrepen aan de buitenzijde en de handgrepen en knoppen in het interieur kan de schuifdeur elektrisch in beweging gezet worden.

Bij het openen en sluiten van de schuifdeuren klinkt een geluidssignaal.

Openen

Van buitenaf

Met de afstandsbediening

F Druk nogmaals op deze knop om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

De knoppen van de afstandsbediening werken niet meer als het contact aan staat.

Met de handgreep

Van binnenuit

Met de handgreep

Toegang tot de auto

2

Auto ontgrendeld

Kinderbeveiliging uitgeschakeld.

F Trek de handgreep naar achteren om de schuifdeur elektrisch te laten openen.

F Houd als de schuifdeur is ontgrendeld deze knop ingedrukt tot de desbetreffende schuifdeur opengaat.

F Trek als de schuifdeur is ontgrendeld aan de handgreep en laat deze weer los om de schuifdeur elektrisch te laten openen.

F Trek nogmaals aan de handgreep om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

59

60

Toegang tot de auto

Van binnenuit, ontgrendelen en vervolgens openen

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de kinderbeveiliging

.

Met de knop(pen) voorin

De knop werkt niet en er klinkt bij het indrukken een geluidssignaal als:

- de auto rijdt,

- van buitenaf de auto is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld

(afhankelijk van de uitvoering met de sleutel, met de afstandsbediening of via het Keyless entry and start-systeem),

- de kinderbeveiliging is ingeschakeld.

De knop van de linker schuifdeur werkt niet en er klinkt bij het indrukken een geluidssignaal als de brandstofvulklep is geopend.

Met de knop(pen) op de deurstijl

F

Druk nogmaals op de knop om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

De knop werkt niet en er klinkt bij het indrukken een geluidssignaal als:

- de auto rijdt,

- van buitenaf de auto is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld

(afhankelijk van de uitvoering met de sleutel, met de afstandsbediening of via het Keyless entry and start-systeem),

- de kinderbeveiliging is ingeschakeld.

De knop van de linker schuifdeur werkt niet en er klinkt bij het indrukken een geluidssignaal als de brandstofvulklep is geopend.

F Druk als de kinderbeveiliging is uitgeschakeld op de knop van een schuifdeur om de auto te ontgrendelen en de desbetreffende schuifdeur elektrisch te laten openen.

F Druk nogmaals op de knop om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

F Druk als de kinderbeveiliging is uitgeschakeld op de knop van een schuifdeur om de auto te ontgrendelen en de desbetreffende schuifdeur elektrisch te laten openen.

Sluiten

Van buitenaf

Met de afstandsbediening

Met de handgreep

Toegang tot de auto

F Druk op de knop van een schuifdeur om de desbetreffende schuifdeur elektrisch te laten sluiten.

F Druk nogmaals op de knop om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

2

De knop werkt niet en er klinkt bij het indrukken een geluidssignaal als de wagensnelheid hoger is dan 30 km/h.

F Houd deze knop ingedrukt tot de schuifdeur zich in beweging zet om te sluiten.

F Trek aan de handgreep en laat hem weer los om de schuifdeur elektrisch te laten sluiten.

F Trek nogmaals aan de handgreep om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

Met de knop(pen) op de deurstijl

F Druk nogmaals op deze knop om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

Van binnenuit

Met de knop(pen) voorin

De knoppen van de afstandsbediening werken niet meer als het contact aan staat.

F Druk op de knop van een schuifdeur om de desbetreffende schuifdeur elektrisch te laten sluiten.

F Druk nogmaals op de knop om de bewegingsrichting van de schuifdeur om te keren.

61

62

Toegang tot de auto

De knop werkt niet en er klinkt bij het indrukken een geluidssignaal als de wagensnelheid hoger is dan 30 km/h.

Als een van de schuifdeuren niet goed is gesloten:

- bij stilstaande auto en draaiende motor brandt dit lampje in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven,

- tijdens het rijden (wagensnelheid hoger dan 10 km/h) brandt dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven.

Handbediende of elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Algemene aanwijzingen

Bedien de schuifdeuren uitsluitend bij stilstaande auto.

Omwille van de veiligheid van uzelf en uw passagiers en voor een goede werking van de schuifdeuren is het raadzaam niet te gaan rijden met geopende schuifdeuren.

Controleer voordat u een schuifdeur bedient altijd of de omstandigheden veilig zijn, en zorg ervoor dat kinderen en huisdieren zich niet onbewaakt in de omgeving van de bediening van de schuifdeurenschakelaars kunnen bevinden.

U wordt u hierop geattendeerd door een geluidssignaal, het branden van het lampje "portier geopend" en een melding op het scherm. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om deze waarschuwing uit te schakelen.

Vergrendel uw auto tijdens het wassen in een wasstraat.

Controleer voordat u een schuifdeur opent of sluit en gedurende de beweging van de schuifdeur of er, zowel in als buiten de auto, geen personen, huisdieren of voorwerpen zijn die door de geopende deur steken en de beweging ervan kunnen hinderen.

Het niet in acht nemen van dit veiligheidsvoorschrift kan leiden tot schade aan voorwerpen en letsel aan lichaamsdelen indien deze tijdens het bewegen van de schuifdeur bekneld raken.

De deuren kunnen niet elektrisch worden geopend bij een snelheid hoger dan

3 km/h:

- Maar als de deuren open blijven tijdens het starten, moet de snelheid lager zijn dan 30 km/h, voordat ze kunnen worden gesloten.

- Als tijdens het rijden wordt geprobeerd de schuifdeur elektrisch te openen met de binnenportiergreep, dan kan deze alleen handmatig worden geopend.

- Hierbij klinkt een geluidssignaal, gaat het lampje "portier geopend" branden en verschijnt de bijbehorende melding op het scherm. Pas als de auto stilstaat, wordt de deur ontgrendeld en kan hij weer worden bediend.

Bij een aanrijding wordt de elektrische bediening uitgeschakeld. Het handmatig openen en sluiten blijft mogelijk.

Tijdens het starten van de motor wordt de beweging van de deur onderbroken.

De beweging wordt hervat als de motor is aangeslagen.

Schuifdeuren en breedte van uw auto

Toegang tot de auto

Beveiliging / Detectie van obstakels elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

2

Afhankelijk van de motoruitvoering: als u, terwijl de Stop-stand van het

Stop & Start-systeem is geactiveerd, de gesloten deur wilt openen, gaat de deur een klein beetje open waarna hij tot stilstand komt. Op het moment dat de motor automatisch overgaat op de Start-stand, gaat de deur verder open.

Een geopende schuifdeur steekt uit. Houd hier rekening mee wanneer u de auto langs een muur, een paaltje of een hoge stoeprand parkeert.

De achterzijde van een geopende schuifdeur zal nooit voorbij de achterbumper van de auto komen.

Het obstakeldetectiesysteem wordt geactiveerd op het moment dat de schuifdeur tijdens het bewegen tegen een obstakel met een bepaalde weerstand komt.

- Als bij het sluiten van de schuifdeur een obstakel wordt gedetecteerd, stopt de schuifdeur met bewegen en wordt deze vervolgens volledig geopend.

- Als bij het openen van de schuifdeur een obstakel wordt gedetecteerd, stopt de schuifdeur met bewegen en wordt deze vervolgens gesloten.

- Als tijdens de beweging van de deur twee keer achter elkaar een obstakel wordt gedetecteerd, wordt de deur niet meer elektrisch gesloten.

Hierdoor wordt de deur gereset.

Op een stijle helling: een veiligheidssysteem vertraagt het opengaan van de deur.

Wacht in elk geval enkele seconden alvorens de deur te bedienen (sluiten of openen).

63

Toegang tot de auto

Sluit de deur handmatig om veiligheidsredenen.

Vervolgens moet u de deur resetten.

Brandstofvulklep Op een steile helling

64

Resetten elektrisch bedienbare schuifdeur(en)

Als de elektrische bediening niet meer werkt, moet u de schuifdeuren handmatig sluiten en dan resetten:

F Sluit handmatig de schuifdeur(en) tot deze volledig is/zijn gesloten.

F Open handmatig de schuifdeur(en) tot deze volledig is/zijn geopend.

F Sluit de schuifdeur(en) elektrisch.

Na het uitvoeren van deze procedure kunnen de schuifdeuren weer elektrisch worden bediend.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als het probleem niet is verholpen.

Indien aanwezig, mag u de linker schuifdeur niet openen wanneer de brandstofvulklep open is, want anders kunnen de klep en de schuifdeur beschadigd raken en de persoon die tankt kan letsel oplopen.

Het elektrisch openen en sluiten van de schuifdeuren is mogelijk bij hellingen tot 20%.

Als de auto met de voorzijde naar boven op een helling staat, is echter voorzichtigheid geboden bij het openen van de schuifdeuren.

De helling kan een versnelde beweging van de schuifdeuren veroorzaken.

Als de auto op een steile helling staat, begeleid de schuifdeur dan bij het sluiten met de hand.

Als de brandstofvulklep open is en u wilt de linker schuifdeur openen, dan zal een mechanisme dit voorkomen.

U kunt de deur wel voor de helft openen.

Bij een handbediende schuifdeur moet u de brandstofvulklep sluiten om de deur weer te kunnen gebruiken.

Bij een elektrische deur moet u de brandstofvulklep sluiten en op een ontgrendelknop drukken om de deur correct te kunnen bedienen.

Handsfree-functie schuifdeur(en)

Toegang tot de auto

Zorg dat u stabiel en op de juiste positie ten opzichte van de auto staat alvorens de voetbeweging te maken, om te voorkomen dat u uw evenwicht verliest (vooral bij regen, sneeuw, ijzel, modder, enz.).

Voorkom dat u bij de voetbeweging de uitlaat raakt, u kunt hierdoor brandwonden oplopen.

2

Als de auto met de achterzijde naar boven op een helling staat, kan het zijn dat de schuifdeur niet in de geopende stand blijft staan, schoksgewijs weer sluit en daardoor letsel veroorzaakt.

Op een steile helling kan de schuifdeur zich door zijn eigen gewicht schoksgewijs in beweging zetten.

De beweging van de schuifdeur kan niet worden gestopt door de schakelaar te bedienen vanwege de tijd die nodig is om het bedieningssignaal te verwerken.

Het obstakeldetectiesysteem heeft onvoldoende tijd om te kunnen reageren.

Zorg ervoor dat de schuifdeur op een steile helling niet onbewaakt geopend blijft. Het niet in acht nemen van dit veiligheidsvoorschrift kan leiden tot schade aan voorwerpen en letsel aan personen indien deze tijdens het bewegen van de schuifdeur bekneld raken.

Deze functie biedt de mogelijkheid om, met de afstandsbediening op zak, de schuifdeur met een voetbeweging te openen, of sluiten en vervolgens vergrendelen.

De afstandsbediening moet zich aan de achterkant van de auto bevinden, op een afstand van meer dan ca. 30 cm en minder dan ca. 2 m.

Het automatisch vergrendelen na het sluiten van de schuifdeur kan worden geprogrammeerd in het configuratiemenu van de auto.

F Zet uw voet onder de hoek van de achterbumper en maak dan een rustige sleepbeweging met uw voet.

De sensor detecteert de beweging van uw voet en activeert het openen of sluiten van de schuifdeur.

65

66

Toegang tot de auto

Maak de sleepbeweging één keer, zonder deze te onderbreken.

Als de schuifdeur niet opengaat, wacht dan ongeveer 2 seconden en probeer het daarna nogmaals.

Houd uw voet niet omhoog.

Openen

Functie " Handsfree toegang " geactiveerd via het configuratiemenu van de auto.

F Beweeg, terwijl u de afstandsbediening op zak hebt binnen de detectiezone A , uw voet onder de zijkant van de achterbumper aan de zijde van de schuifdeur die u wilt openen.

Het openen wordt bevestigd door het gedurende enkele seconden knipperen van de richtingaanwijzers in combinatie met een geluidssignaal.

De bewegingsrichting wordt omgekeerd als tijdens de beweging van de schuifdeur de voetbeweging nogmaals wordt gemaakt.

Afhankelijk van de uitvoering van de auto worden de buitenspiegels bij het ontgrendelen elektrisch uitgeklapt.

F Beweeg, terwijl u de afstandsbediening op zak hebt binnen de detectiezone A , uw voet onder de zijkant van de achterbumper aan de zijde van de schuifdeur die u wilt sluiten.

Zodra de schuifdeur is gesloten, wordt de auto automatisch vergrendeld als de functie " Handsfree toegang automatische vergrendeling

" is geselecteerd in het configuratiemenu van de auto.

Als de auto is vergrendeld, wordt deze ontgrendeld voordat de schuifdeur wordt geopend.

Sluiten

Het sluiten wordt bevestigd door het gedurende enkele seconden knipperen van de richtingaanwijzers in combinatie met een geluidssignaal.

De bewegingsrichting wordt omgekeerd als tijdens de beweging van de schuifdeur de voetbeweging nogmaals wordt gemaakt.

Afhankelijk van de uitvoering van de auto worden de buitenspiegels bij het vergrendelen elektrisch ingeklapt.

Functie " Handsfree toegang " geactiveerd via het configuratiemenu van de auto.

Uitschakelen

De handsfree-functie is standaard ingeschakeld.

De functie kan worden uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Automatische vergrendeling

De auto wordt automatisch vergrendeld nadat de schuifdeur via de handsfree-functie is gesloten.

De automatische vergrendeling kan worden uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Met audiosysteem

Open het menu " Persoonlijke instelling – configuratie " en activeer/ deactiveer " Handsfree toegang ".

Met touchscreen

Open het menu " Rijden/Auto " en activeer/deactiveer " Handsfree toegang ".

Als u wilt dat de auto na het sluiten van de schuifdeur automatisch wordt vergrendeld of juist niet, activeer of deactiveer dan de functie " Handsfree toegang automatische vergrendeling

".

Als uw auto niet is voorzien van het alarmsysteem, wordt het vergrendelen bevestigd door het gedurende ongeveer

2 seconden branden van de richtingaanwijzers.

Afhankelijk van de uitvoering van de auto, worden de buitenspiegels tegelijkertijd ingeklapt.

Storingen

Als tijdens het gebruik van de functie een geluidssignaal bestaande uit drie piepjes is te horen, is er een storing in het systeem.

Raadpleeg een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Toegang tot de auto

Als in het menu Auto de optie " Handsfree toegang automatische vergrendeling

" is geselecteerd, controleer dan na het sluiten van de schuifdeur of de auto is vergrendeld.

De auto wordt namelijk niet vergrendeld:

- als het contact aan staat,

- als een van de portieren/deuren of de achterklep geopend of niet goed gesloten is,

- als zich een "Keyless entry and start"afstandsbediening in de auto bevindt.

Als meerdere, opeenvolgende voetbewegingen geen effect hebben gehad, wacht dan enkele seconden alvorens weer een voetbeweging te maken.

De functie wordt automatisch uitgeschakeld bij zware neerslag of opeenhoping van sneeuw.

Als de functie niet werkt, controleer dan of de werking van de afstandsbediening niet wordt gehinderd door elektromagnetische straling (smartphone enz.).

De functie werkt bij een beenprothese mogelijk minder goed.

Ook als een trekhaakkogel is gemonteerd, werkt de functie mogelijk niet correct.

2

67

68

Toegang tot de auto

De schuifdeur kan mogelijk onverwacht worden geopend of gesloten als:

- een trekhaakkogel is gemonteerd,

- u een aanhanger aankoppelt of loskoppelt;

- u een fietsendrager bevestigt of verwijdert,

- u een fiets op een fietsendrager zet of er vanaf haalt,

- u iets achter de auto plaatst of optilt,

- een dier de bumper nadert,

- u de auto aan het wassen bent,

- er werkzaamheden aan de auto worden uitgevoerd,

- u een wiel verwisselt.

Achterdeuren

De twee achterdeuren zijn symmetrisch.

De linker achterdeur is voorzien van een slot.

Van buitenaf

F Trek nadat u de linker achterdeur hebt geopend de hendel A naar u toe om de rechter achterdeur te openen.

Om een ongewenste werking van de functie te voorkomen, is het raadzaam om de sleutel buiten het detectiebereik te houden (en buiten de bagageruimte) of de functie uit te schakelen via het configuratiemenu van de auto.

Zorg ervoor dat het sluiten of openen van de schuifdeuren niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen.

Zorg er met name voor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de schuifdeuren niet kunnen bezeren.

F Trek, als de achterdeuren zijn ontgrendeld

(afhankelijk van de uitvoering met de sleutel, met de afstandsbediening of via het

Keyless entry and start-systeem), aan de handgreep van de achterdeur.

Sluiten

F Sluit eerst de rechter achterdeur en vervolgens de linker achterdeur.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de sleutel, de afstandsbediening of het Keyless entry and start -systeem, en in het bijzonder het ontgrendelen van de auto.

Als eerst de linker achterdeur wordt gesloten, voorkomt een aanslag op de zijkant van de rechter achterdeur dat deze kan worden gesloten.

Als de linker achterdeur niet goed is gesloten (bij de rechter achterdeur wordt dit niet gesignaleerd):

- gaat, bij stilstaande auto en draaiende motor, dit lampje branden in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven,

- gaat, als de auto rijdt (rijsnelheid hoger dan 10 km/h), dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven.

Openen tot ongeveer 180°

Bij het parkeren van de auto met de achterdeuren 90° geopend, bedekken de deuren de achterlichten. Gebruik een gevarendriehoek of een andere signalering die door de regelgeving en wetten van uw land voorgeschreven is om andere weggebruikers, die in dezelfde richting rijden en anders niet opmerken dat u stilstaat, te waarschuwen.

Toegang tot de auto

Auto vergrendeld en kinderbeveiliging uitgeschakeld.

F Beweeg deze hendel omlaag om de auto volledig

te ontgrendelen en open de rechter deur.

Auto ontgrendeld en kinderbeveiliging uitgeschakeld.

F Beweeg deze hendel omlaag om de rechter deur te openen.

2

Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld, werkt de hendel niet.

Van binnenuit

Openen

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de kinderbeveiliging

.

Sluiten

F Sluit eerst de rechter achterdeur en vervolgens de linker achterdeur.

De deurvangers (afhankelijk van de uitvoering) maken het mogelijk de achterdeuren met een hoek van ongeveer 90° tot 180° te openen.

F Trek als de deur is geopend aan de gele hendel.

Bij het sluiten van de deur komt de deurvanger automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug.

69

70

Toegang tot de auto

Achterklep

Openen

Sluiten Noodontgrendeling

Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in het systeem van de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.

Ontgrendelen

F Klap indien nodig de achterbank (indien aanwezig) naar voren om van binnenuit bij het slot te komen,

F Trek, als de achterklep is ontgrendeld

(afhankelijk van de uitvoering met de sleutel, met de afstandsbediening of via het Keyless entry and start-systeem), aan de handgreep en beweeg de achterklep vervolgens omhoog.

F Trek de achterklep omlaag met behulp van de lus aan de binnenzijde en vergrendel de achterklep.

Als de achterklep niet goed is gesloten:

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de afstandsbediening and start

of het sleutel, de

Keyless entry

-systeem, en in het bijzonder het ontgrendelen van de auto.

- gaat, bij stilstaande auto en draaiende motor, dit lampje branden in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven,

- gaat, als de auto rijdt (rijsnelheid hoger dan

10 km/h), dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de sleutel, de afstandsbediening of het Keyless entry and start -systeem, en in het bijzonder het ontgrendelen van de auto.

F Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.

F Verplaats de nok naar links.

Vergrendeling na het sluiten

Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt deze weer vergrendeld als het probleem niet is verholpen.

Ruit van de achterklep

De ruit van de achterklep kunt u openen, zodat u het achtercompartiment rechtstreeks kunt bereiken zonder dat u de achterklep hoeft te openen.

Openen

Sluiten

Sluit de achterruit door op het midden van de ruit te drukken totdat deze volledig gesloten is.

Als de ruit van de achterklep niet goed is gesloten:

Druk, nadat u de auto hebt ontgrendeld

(afhankelijk van de uitvoering met de sleutel, de afstandsbediening of het Keyless entry and start-systeem), op deze knop en beweeg de achterruit omhoog om hem te openen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de afstandsbediening of het Keyless entry and start-systeem en in het bijzonder het ontgrendelen van de auto.

sleutel , de

- bij stilstaande auto en draaiende motor brandt dit lampje in combinatie met een waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven,

- tijdens het rijden (wagensnelheid hoger dan 10 km/h) brandt dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en waarschuwingsmelding die enkele seconden wordt weergegeven.

Toegang tot de auto

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de sleutel , de afstandsbediening of het Keyless entry and start-systeem en in het bijzonder het ontgrendelen van de auto.

2

De achterklep en de achterruit kunnen niet gelijktijdig worden geopend. Ze zouden anders beschadigd kunnen raken.

71

72

Toegang tot de auto

Alarm

Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal.

Zelfbeveiligingsfunctie

Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren.

Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de knop of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens u werkzaamheden aan het alarmsysteem uitvoert.

Omtrekbeveiliging

Het systeem controleert of de auto wordt geopend.

Het alarm gaat af als iemand een van de te openen carrosseriedelen (waaronder ook de motorkap) probeert te openen.

Interieurbeveiliging

Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen.

Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt.

Als uw auto is uitgerust met een programmeerbaar verwarmings-/ ventilatiesysteem en dit systeem is ingeschakeld, kan de interieurbeveiliging niet worden gebruikt.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het programmeerbare verwarmings-/ventilatiesysteem

.

Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje knippert één keer per seconde en de richtingaanwijzers gaan gedurende ongeveer 2 seconden branden.

Na het vergrendelverzoek met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"-systeem wordt de omtrekbeveiliging na 5 seconden en de interieurbeveiliging na

45 seconden geactiveerd.

Als een van de te openen carrosseriedelen

(portier, achterklep of achterdeur, motorkap enz.) niet goed is gesloten, kan de auto niet met de afstandsbediening worden vergrendeld, maar wordt de beveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld.

Volledige beveiliging

Inschakelen

F Zet het contact af en verlaat de auto.

Uitschakelen

F Druk op deze ontgrendelknop van de afstandsbediening.

F Vergrendel de auto met de afstandsbediening.

of

F Ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem.

of

F Vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem.

Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit en de richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2 seconden.

Als de auto automatisch opnieuw wordt vergrendeld (als 30 seconden zijn verstreken zonder dat een van de te openen carrosseriedelen is geopend), wordt het alarmsysteem automatisch weer ingeschakeld.

Beveiliging – met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld

Schakel de interieurbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld:

- personen in de auto aanwezig zijn,

- een ruit op een kier blijft staan,

- de auto wordt gewassen,

- een wiel wordt verwisseld,

- de auto wordt gesleept,

- de auto op een boot wordt vervoerd.

Interieurbeveiliging

Uitschakelen

F Zet het contact af en druk binnen tien seconden op de knop tot het verklikkerlampje blijft branden.

F Verlaat de auto.

F Vergrendel de auto onmiddellijk met de afstandsbediening of het "Keyless entry and start"systeem.

Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje knippert één keer per seconde.

De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.

Opnieuw activeren

F Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"systeem.

Het verklikkerlampje gaat uit.

Toegang tot de auto

Afgaan van het alarm

Als gevolg treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden.

Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld.

2

Als het lampje snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of het "Keyless entry and start"-systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan.

Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.

F Schakel het alarmsysteem weer volledig in door de auto te vergrendelen met de afstandsbediening of met het

"Keyless entry and start"systeem.

Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw

één keer per seconde knipperen.

Storing in afstandsbediening

Om de alarmsystemen uit te schakelen:

F Ontgrendel de auto met de sleutel (in de afstandsbediening bij uitvoeringen met

Keyless entry and start) in het slot van het bestuurdersportier.

F open het portier; het alarm gaat af,

F Zet het contact aan; het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit.

73

74

Toegang tot de auto

Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen

F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel (in de afstandsbediening bij uitvoeringen met

Keyless entry and start) in het slot van het bestuurdersportier.

Elektrische ruitbediening

Storing

Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem.

Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Automatisch inschakelen

Deze functie is niet beschikbaar, optioneel of standaard.

Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste te openen carrosseriedeel is gesloten, automatisch ingeschakeld.

F Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet u eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening drukken of moet u de auto ontgrendelen met het Keyless entry and start-systeem.

1 Schakelaar ruitbediening links

2 Schakelaar ruitbediening rechts

Handbediening

Duw of trek aan de schakelaar zonder het zware punt te passeren. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.

Automatische bediening

Duw of trek de schakelaar tot voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.

De elektrische ruitbediening wordt uitgeschakeld:

- ongeveer 45 seconden na het afzetten van het contact.

- als bij afgezet contact een voorportier wordt geopend.

Antiklemvoorziening

Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open.

Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar tot de ruit volledig wordt geopend.

Trek vervolgens binnen 4 seconden de schakelaar omhoog tot de ruit wordt gesloten.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

Resetten

Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de antiklemvoorziening worden gereset.

F Open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt bewogen, sluit de ruit enkele centimeters.

F Laat de schakelaar los en trek deze opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten.

F Blijf de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vasthouden.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel mee.

Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend.

Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar.

Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit hindert.

De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruikmaken van de elektrische ruitbediening.

Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren.

Toegang tot de auto

2

75

76

Ergonomie en comfort

Stuurwielverstelling

F Zorg dat de auto stilstaat en duw de hendel omlaag om het stuurwiel te ontgrendelen.

F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding.

F Trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen.

Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.

Spiegels

Buitenspiegels

Elektrische verstelling

Elektrisch inklappen

Bij stilstaande auto en aangezet contact kunnen de buitenspiegels van binnenuit elektrisch worden ingeklapt:

F Zet de schakelaar A in de middelste stand.

F Trek de schakelaar A naar achteren.

F Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren.

F Beweeg de schakelaar B in de vier richtingen om de spiegel af te stellen.

F Zet de schakelaar A weer in de middenstand.

Vergrendel om de spiegels van buitenaf in te klappen met de afstandsbediening of de sleutel.

Elektrisch uitklappen

De buitenspiegels worden elektrisch uitgeklapt met de afstandsbediening of sleutel wanneer de auto wordt ontgrendeld, behalve als de spiegels zijn ingeklapt door de schakelaar A te bedienen. Trek in dat geval de schakelaar A

(deze moet in de middelste stand staan) naar achteren.

Het inklappen/uitklappen tijdens het vergrendelen/ontgrendelen kan worden uitgeschakeld. Raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig worden ingeklapt.

Buitenspiegels met verwarming

Als uw auto hiermee is uitgerust:

F Druk op de toets van de achterruitverwarming.

of

F Druk op de toets van de buitenspiegelverwarming.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het ontwasemen en ontdooien van de achterruit

.

Stel om veiligheidsredenen de spiegels zo af dat de dode hoek zo klein mogelijk is.

De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn.

Houd hier rekening mee bij het inschatten van de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer.

Ergonomie en comfort

Dag-/nachtstand

F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten.

F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.

"Elektrochromatische" binnenspiegel

3

Binnenspiegel

De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.

Handbediende binnenspiegel

Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.

Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.

Verstellen

F Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.

77

78

Ergonomie en comfort

Spiegel naar achterpassagiers Handmatig verstelbare voorstoelen

Deze handelingen mogen uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.

Verstellen in lengterichting

Hoogte

Deze spiegel, die boven de binnenspiegel is geplaatst, biedt de bestuurder of voorpassagier de mogelijkheid om de zitplaatsen achterin in de gaten te houden.

Doordat de spiegel kan worden gedraaid, kan deze eenvoudig handmatig worden afgesteld en is het mogelijk een goed zicht te krijgen op de ruimte achter in de auto.

De spiegel kan ook zo worden afgesteld dat deze een beter overzicht geeft bij parkeren of inhalen.

F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is.

F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de veiligheidsgordels

.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of voorwerpen.

Kans op bekneld raken van de achterpassagiers of op blokkeren van de stoel als grote voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn geplaatst.

Rugleuninghoek

Lendensteun

Ergonomie en comfort

3

F Trek de hendel zo ver mogelijk omhoog en kantel de rugleuning naar voren of naar achteren.

F Draai aan de knop om de lendensteun in de gewenste stand te zetten.

F Draai aan de draaiknop om de rugleuning te verstellen.

79

80

Ergonomie en comfort

Tafelstand van de rugleuning van de bestuurders- en/of voorpassagiersstoel

Als de rugleuning van de voorpassagiersstoel in de tafelstand is gezet, kunnen lange voorwerpen worden vervoerd.

Als de rugleuning van de bestuurdersstoel in de tafelstand is gezet, kunnen de achterpassagiers door de hulpdiensten uit de auto worden gehaald.

Controleer of er geen voorwerpen boven of onder een stoel de beweging van de stoel kunnen hinderen.

F Trek de hendel zo ver mogelijk omhoog en kantel de rugleuning naar voren.

F Zet de hoofdsteun in de laagste stand, zet de armsteun (indien aanwezig) rechtop en klap het uitklaptafeltje aan de achterzijde van de rugleuning in.

Om de stoel weer in de normale stand te zetten moet u de hendel omhoog trekken om de rugleuning te ontgrendelen en vervolgens de rugleuning rechtop zetten.

Elektrisch verstelbare voorstoel

Voer deze elektrische verstellingen alleen bij draaiende motor uit om te voorkomen dat de accu leegraakt.

Verstellen in lengterichting

Het is raadzaam de airbag vóór aan passagierszijde uit te schakelen.

Bij een noodstop of een aanrijding kunnen op de neergeklapte rugleuning geplaatste voorwerpen veranderen in gevaarlijke projectielen.

F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel in lengterichting te verplaatsen tot de gewenste positie is verkregen.

Rugleuninghoek

Hoogte van de zitting

Ergonomie en comfort

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de veiligheidsgordels

.

3

F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de gewenste hoek te verkrijgen.

F Beweeg de schakelaar omhoog of omlaag om de gewenste hoogte in te stellen.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of voorwerpen.

Er is een risico op bekneld raken van de achterpassagiers of op blokkeren van de stoel als grote voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn geplaatst.

81

Ergonomie en comfort

Aanvullende verstelmogelijkheden

Hoogteverstelling van de hoofdsteun

Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding.

De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.

Als de auto is uitgerust met hoofdsteunen op de achterzitplaatsen, gebruik deze dan altijd en zorg dat ze correct zijn afgesteld.

Bediening stoelverwarming

82

Armsteun

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto.

F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten.

F Druk op de nok A en trek de hoofdsteun omhoog om deze te verwijderen.

F De hoofdsteun terugzetten: steek de pennen recht in de openingen van de rugleuning.

F Omlaag zetten: duw de hoofdsteun omlaag terwijl u de nok A ingedrukt houdt.

De armsteun kan in meerdere standen worden gezet.

F Trek de armsteun volledig omhoog.

F Duw deze volledig omlaag.

F Zet de armsteun omhoog in de gewenste stand.

Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.

F Met de rolknop kunt u de stoelverwarming inschakelen en een verwarmingsstand selecteren:

0.

Uit.

1: Laag.

2: Gemiddeld.

3: Hoog.

Gebruik de functie niet als de stoel niet wordt gebruikt.

Zet de stoelverwarming zo snel mogelijk in een lagere stand.

U kunt de functie uitschakelen zodra de temperatuur van de stoelen en in het interieur op een aangenaam niveau is gekomen. Dit vermindert het stroomverbruik waardoor ook het brandstofverbruik lager wordt.

Langdurig gebruik in de hoogste instelling wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid.

Personen waarvan de warmtewaarneming beperkt is (ziekte, medicijnen enz.) kunnen brandwonden krijgen.

Het systeem kan oververhit raken als materiaal met isolerende eigenschappen zoals kussens of stoelhoezen wordt gebruikt.

Gebruik het systeem niet:

- als vochtige kleding wordt gedragen,

- als kinderzitjes zijn aangebracht.

Om breken van het verwarmingselement in de stoel te voorkomen:

- plaats geen zware voorwerpen op de stoel,

- kniel of sta niet op de stoel,

- plaats geen scherpe voorwerpen op de stoel,

- mors geen vloeistoffen op de stoel.

Voorkomen van de kans op kortsluiting:

- gebruik geen vloeibare producten om de stoel te reinigen,

- gebruik de verwarmingsfunctie nooit wanneer de stoel vochtig is.

Elektrisch verstelbare lendensteun

F Druk de schakelaar in om de lendensteun naar wens in te stellen.

Massagefunctie

Ergonomie en comfort

Inschakelen

F Druk op deze knop.

Het controlelampje van de functie gaat branden en de massagefunctie wordt voor een tijdsduur van 1 uur ingeschakeld.

Gedurende deze tijdsduur wordt de massage in 6 cycli van

10 minuten uitgevoerd (6 minuten massage worden gevolgd door

4 minuten rust).

Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het controlelampje gaat dan uit.

Uitschakelen

U kunt de massagefunctie op elk gewenst moment uitschakelen door op deze knop te drukken, het controlelampje gaat dan uit.

Intensiteit instellen

3

Deze functie zorgt voor een massage van de lendenen bij de inzittenden voorin en werkt alleen bij draaiende motor en als de

STOP-stand van het Stop & Start-systeem is geactiveerd.

Druk op deze knop om de intensiteit van de massage in te stellen.

U hebt de keuze uit twee standen voor de intensiteit van de massage.

83

Ergonomie en comfort

Tweezitsbank vóór

Afhankelijk van de uitvoering is deze niet verstelbaar en voorzien van een aan de rugleuning bevestigde veiligheidsgordel voor de zitplaats aan de zijde van de bestuurdersstoel.

De hoogte van de hoofdsteun afstellen.

Verwarming tweezitsbank vóór

Bij draaiende motor kunnen de zittingen van de bank worden verwarmd.

84

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de veiligheidsgordels

.

F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten.

F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen.

F De hoofdsteun terugzetten: steek de pennen recht in de openingen van de rugleuning.

F Omlaag zetten: druk tegelijkertijd op de nok A en op de hoofdsteun.

Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding.

De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

F Met de rolknop kunt u de stoelverwarming inschakelen en een verwarmingsstand selecteren:

0 : uit.

1 : laag.

2 : gemiddeld.

3 : hoog.

Gebruik de functie niet als de stoel niet wordt gebruikt.

Zet de stoelverwarming zo snel mogelijk in een lagere stand.

U kunt de functie uitschakelen zodra de temperatuur van de stoelen en in het interieur op een aangenaam niveau is gekomen. Dit vermindert het stroomverbruik waardoor ook het brandstofverbruik lager wordt.

Langdurig gebruik in de hoogste instelling wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid.

Personen waarvan de warmtewaarneming beperkt is (ziekte, medicijnen enz.) kunnen brandwonden krijgen.

Het systeem kan oververhit raken als materiaal met isolerende eigenschappen zoals kussens of stoelhoezen wordt gebruikt.

Gebruik het systeem niet:

- als vochtige kleding wordt gedragen,

- als kinderzitjes zijn aangebracht.

Om breken van het verwarmingselement in de stoel te voorkomen:

- plaats geen zware voorwerpen op de stoel,

- kniel of sta niet op de stoel,

- plaats geen scherpe voorwerpen op de stoel,

- mors geen vloeistoffen op de stoel.

Voorkomen van de kans op kortsluiting:

- gebruik geen vloeibare producten om de stoel te reinigen,

- gebruik de verwarmingsfunctie nooit wanneer de stoel vochtig is.

Opbergruimte onder de zitting

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto bevindt zich onder de zitting een opbergruimte.

F Trek de riem naar u toe om de zitting omhoog te klappen.

Ergonomie en comfort

Vaste eendelige bank

De aanwezigheid van de hieronder beschreven uitrusting en verstellingsmogelijkheden is afhankelijk van de uitvoering en configuratie van uw auto.

3

De rugleuning van de bank is eendelig en kan vast of neerklapbaar (tafelstand) zijn.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de veiligheidsgordels

.

85

Ergonomie en comfort

Kommavormige hoofdsteun

Toegang tot de 3e zitrij

De rugleuning neerklappen en als tafeltje gebruiken

F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.

86

F De hoofdsteun omhoog zetten: trek hem omhoog tot hij in de vergrendeling klikt.

F Druk op de nok A en trek de hoofdsteun omhoog om deze te verwijderen.

F De hoofdsteun terugzetten: steek de pennen recht in de openingen van de rugleuning.

F Omlaag zetten: duw de hoofdsteun omlaag terwijl u de nok A ingedrukt houdt.

F Trek aan de hendel om de achterste verankeringen van de bank te ontgrendelen en kantel de bank vervolgens naar voren.

F Kantel de bank om hem weer te gebruiken naar achteren tot de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Het is niet noodzakelijk om de rugleuning neer te klappen (tafelstand) en de bank vervolgens naar voren te klappen voor toegang tot de 3e zitrij.

F Aan de achterzijde: duw de hendel omlaag om de rugleuning te ontgrendelen.

F Aan de voorzijde: beweeg de hendel omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.

F Klap de rugleuning op de zitting.

F Trek om de rugleuning weer rechtop te zetten nogmaals aan de hendel en beweeg de rugleuning omhoog.

Laat geen voorwerpen (bijvoorbeeld een tas of speelgoed) op de zitting liggen bij het neerklappen van de rugleuning.

Opklappen

F Zet de rugleuning in de tafelstand

(afhankelijk van de uitvoering).

Ergonomie en comfort

Terugplaatsen

F Controleer of er geen voorwerpen het vergrendelen van de verankeringen hinderen.

F Ontgrendel de voorste verankeringen met behulp van de hendels.

F Verwijder de bank uit de verankeringspunten.

F Haal de bank uit de auto.

F Plaats de voorste verankeringen in de verankeringspunten op de vloer (zoals hierboven afgebeeld).

3

Wanneer u de bank uit de auto verwijdert, bewaar deze dan op een schone plaats om te voorkomen dat er troep in de mechanismen terechtkomt.

F Trek aan de hendel om de achterste verankeringen van de bank te ontgrendelen en kantel de bank vervolgens naar voren.

F Kantel de bank om hem weer te gebruiken naar achteren tot de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Verwijderen

F Zet de rugleuning in de tafelstand

(afhankelijk van de uitvoering).

F Klap de bank naar voren.

De bank is niet bedoeld voor gebruik buiten de auto. Als de bank oneigenlijk gebruikt wordt of valt, kunnen de mechanismen ervan beschadigd raken.

F Vergrendel de voorste verankeringen met behulp van de hendels.

F Kantel de bank naar achteren tot de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Houd bij het kantelen rekening met de voeten van eventuele passagiers.

87

88

Ergonomie en comfort

Vaste stoel en bank achter

De aanwezigheid van de hieronder beschreven uitrusting en verstellingsmogelijkheden is afhankelijk van de uitvoering en configuratie van uw auto.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de veiligheidsgordels

.

Kommavormige hoofdsteun

F Trek aan de hendel en zet de rugleuning rechtop (afhankelijk van de uitvoering. Aan de achterzijde: duw de hendel omlaag).

Controleer de correcte vergrendeling op de vloer van de bank als hij is teruggeklapt.

Let erop dat het vergrendelen niet wordt verhinderd door voorwerpen of voeten van passagiers achterin die zich op de verankeringspunten bevinden.

De rugleuning van de stoel kan vast of neerklapbaar (tafelstand) zijn.

De rugleuning van de bank is eendelig en kan vast of neerklapbaar (tafelstand) zijn.

F De hoofdsteun omhoog zetten: trek hem omhoog tot hij in de vergrendeling klikt.

F Druk op de nok A en trek de hoofdsteun omhoog om deze te verwijderen.

F De hoofdsteun terugzetten: steek de pennen recht in de openingen van de rugleuning.

F Omlaag zetten: duw de hoofdsteun omlaag terwijl u de nok A ingedrukt houdt.

Ergonomie en comfort

Toegang tot de 3e zitrij

(voorbeeld: individuele stoel)

De rugleuning neerklappen en als tafeltje gebruiken

F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.

F Trek aan de hendel om de achterste verankeringen van de stoel te ontgrendelen en kantel de stoel vervolgens naar voren.

F Kantel de stoel om hem weer te gebruiken naar achteren tot de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Het is niet noodzakelijk om de rugleuning neer te klappen (tafelstand) en de stoel vervolgens naar voren te klappen voor toegang tot de 3e zitrij.

F Aan de achterzijde: duw de hendel omlaag om de rugleuning te ontgrendelen.

F Aan de voorzijde: beweeg de hendel omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.

F Klap de rugleuning op de zitting.

F Trek om de rugleuning weer rechtop te zetten nogmaals aan de hendel en beweeg de rugleuning omhoog (aan de achterzijde: duw de hendel omlaag).

Laat geen voorwerpen (bijvoorbeeld een tas of speelgoed) op de zitting liggen bij het neerklappen van de rugleuning.

3

89

90

Ergonomie en comfort

Opklappen

(voorbeeld: individuele stoel)

F Zet de rugleuning in de tafelstand (volgens uitvoering).

Verwijderen

(voorbeeld: individuele stoel)

F Zet de rugleuning in de tafelstand (volgens uitvoering).

F Klap de stoel naar voren.

De stoel (of bank) is niet bedoeld voor gebruik buiten de auto. Als de stoelen oneigenlijk gebruikt worden of vallen, kunnen de mechanismen ervan beschadigd raken.

Terugplaatsen

(voorbeeld: individuele stoel)

F Controleer of er geen voorwerpen het vergrendelen van de verankeringen hinderen.

F Trek aan de hendel om de achterste verankeringen van de stoel te ontgrendelen en kantel de stoel vervolgens naar voren.

F Kantel de stoel om hem weer te gebruiken naar achteren tot de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

F Ontgrendel de voorste verankeringen met behulp van de hendels.

F Verwijder de stoel uit de verankeringspunten.

F Haal de stoel uit de auto via de opening van de schuifdeur voor de 2e zitrij of via de bagageruimte voor de 3e zitrij.

Wanneer u de stoel (of de bank) uit de auto verwijdert, bewaar deze dan op een schone plaats om te voorkomen dat er troep in de mechanismen terechtkomt.

F Plaats de voorste verankeringen in de verankeringspunten op de vloer (zoals hierboven afgebeeld).

F Trek aan de hendel en zet de rugleuning rechtop (volgens uitvoering. Aan de achterzijde: duw de hendel omlaag).

Ergonomie en comfort

Achterstoel en -bank op rails

De aanwezigheid van de hieronder beschreven uitrusting en instellingen is afhankelijk van de uitvoering en configuratie van uw auto.

3

F Vergrendel de voorste verankeringen met behulp van de hendels.

F Kantel de stoel naar achteren tot de achterste verankeringen zijn vergrendeld.

Houd bij het kantelen rekening met de voeten van eventuele passagiers.

Let erop dat het vergrendelen niet wordt verhinderd door voorwerpen of voeten van passagiers achterin die zich op de verankeringspunten bevinden.

Controleer de correcte vergrendeling op de vloer van de bank als hij is teruggeklapt.

De stoel bevindt zich altijd aan de rechterkant en de bank aan de linkerkant (in de richting van de auto).

De bank is voorzien van twee individuele rugleuningen.

91

Ergonomie en comfort

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de veiligheidsgordels

.

Hoofdsteunen

F De hoofdsteun terugzetten: steek de pennen recht in de openingen van de rugleuning.

F Omlaag zetten: duw de hoofdsteun omlaag terwijl u de nok A ingedrukt houdt.

Verstellen van de rugleuning

De verstelbare rugleuning kan in meerdere standen worden gezet.

Naar voren of achteren schuiven

(voorbeeld: individuele stoel)

92

F De hoofdsteun omhoog zetten: trek hem omhoog tot hij in de vergrendeling klikt.

F Druk op de nok A en trek de hoofdsteun omhoog om deze te verwijderen.

F Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar achteren te bewegen (aan de achterzijde: duw de hendel omlaag).

F

Laat de hendel los wanneer de gewenste positie is bereikt.

De stoel kan op twee manieren naar voren of naar achteren worden geschoven:

F Aan de achterzijde: trek aan de riem, zonder daarbij het zware punt te passeren, en duw de stoel naar voren of trek de stoel naar achteren.

F Aan de voorzijde: beweeg de hendel omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

De stoel volledig naar voren of achteren schuiven

De rugleuning neerklappen en als tafeltje gebruiken

(voorbeeld: individuele stoel)

F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.

Ergonomie en comfort

Rechtop zetten van de rugleuning (tussen de merktekens)

3

F Zet de rugleuning in de tafelstand.

F Trek aan de riem aan de achterzijde en verschuif de stoel.

F Aan de achterzijde: beweeg de hendel omlaag om de rugleuning te ontgrendelen.

F Aan de voorzijde: beweeg de hendel omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.

F Klap de rugleuning op de zitting.

Laat geen voorwerpen (bijvoorbeeld een tas of speelgoed) op de zitting liggen bij het neerklappen van de rugleuning.

De rugleuning kan alleen rechtop worden gezet als de stoel tussen de merktekens is geplaatst.

De pijl mag zich niet buiten de merktekens bevinden.

93

94

Ergonomie en comfort

F Gebruik de hendel aan de voorzijde om de stoel tussen de merktekens te zetten.

Verwijderen

(voorbeeld: individuele stoel)

F Schuif de stoel naar voren om bij de riem te kunnen komen.

F Zet de rugleuning in de tafelstand.

Til de stoel of de bank niet aan de riem op.

Wanneer u de stoel (of de bank) uit de auto verwijdert, bewaar deze dan op een schone plaats om te voorkomen dat er troep in de mechanismen terechtkomt.

De stoel (of bank) is niet bedoeld voor gebruik buiten de auto. Als de stoelen oneigenlijk gebruikt worden of vallen, kunnen de mechanismen ervan beschadigd raken.

Terugplaatsen

F Trek aan de achterzijde de riem helemaal uit om de verankeringspunten te ontgrendelen, klap de stoel naar voren en zet hem in de verticale stand.

F Haal de stoel uit de auto via de opening van de schuifdeur voor de 2e zitrij of via de bagageruimte voor de 3e zitrij.

Ergonomie en comfort

Trek voordat u de stoel of bank terugplaatst in de auto de riem helemaal naar buiten om er zeker van te zijn dat het vergrendelingsmechanisme ver genoeg is ingetrokken.

(voorbeeld: individuele stoel)

F Controleer of er geen voorwerpen op de rails liggen.

F Schuif de stoel naar voren of naar achteren tot deze een vergrendelde stand heeft bereikt.

F Zet de rugleuning rechtop.

3

Controleer de correcte vergrendeling van de stoel op de vloer als hij is teruggeklapt.

Til de stoel of de bank niet aan de riem op.

F Plaats het voorste deel van de geleiders op de rails.

F Klap de stoel naar achteren om het achterste deel van de geleiders op de rails te plaatsen.

Let erop dat het vergrendelen niet wordt verhinderd door voorwerpen of voeten van passagiers achterin die zich op de verankeringspunten bevinden.

95

Ergonomie en comfort

Achterstoel(en) op rails

De aanwezigheid van de hieronder beschreven uitrusting en instellingen is afhankelijk van de uitvoering en configuratie van uw auto.

Als een stoel in zitrij 2 met de rug tegen de rijrichting is geplaatst, zorg er dan voor dat de stoel in zitrij 1 (bestuurder of passagier) niet te ver naar achter staat zodat de

2 stoelen elkaar niet raken.

Dit kan tot aanzienlijke slijtage van de contactonderdelen leiden.

F Omlaag zetten: duw de hoofdsteun omlaag terwijl u de nok A ingedrukt houdt.

Armleuning(en)

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de veiligheidsgordels

.

Hoofdsteunen

96

De achterstoel is voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.

Deze kan in de rijrichting rijrichting of

worden geplaatst.

tegen de

F De hoofdsteun omhoog zetten: trek hem omhoog tot hij in de vergrendeling klikt.

F Druk op de nok A en trek de hoofdsteun omhoog om deze te verwijderen.

F De hoofdsteun terugzetten: steek de pennen recht in de openingen van de rugleuning.

De armleuning kan in meerdere standen worden gezet.

F Beweeg de armleuning zo ver mogelijk omhoog.

F Beweeg de armleuning zo ver mogelijk omlaag.

F Beweeg de armleuning omhoog tot de gewenste stand is bereikt.

Verstellen van de rugleuning

De verstelbare rugleuning kan in meerdere standen worden gezet.

Naar voren of achteren schuiven

Ergonomie en comfort

De rugleuning neerklappen en als tafeltje gebruiken

Let erop dat niets (bijv. tas, koffer, speelgoed, verschuifbaar en uitklapbaar tafeltje) het mechanisme van de rugleuning bij het op-/neerklappen kan belemmeren.

3

F Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar achteren te bewegen (aan de achterzijde: duw de hendel omlaag).

F

Laat de hendel los wanneer de gewenste positie is bereikt.

De stoel kan op twee manieren naar voren of naar achteren worden geschoven:

F

Aan de achterzijde: trek aan de riem, zonder daarbij het zware punt te passeren, en duw de stoel naar voren of trek de stoel naar achteren.

F Aan de voorzijde: beweeg de hendel omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

97

98

Ergonomie en comfort

F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.

Verwijderen

F Schuif de stoel naar voren om bij de riem te kunnen komen.

F Zet de rugleuning in de tafelstand.

Wanneer u de stoelen uit de auto verwijdert, bewaar ze dan op een schone plaats om te voorkomen dat er troep in de mechanismen terechtkomt.

De stoelen zijn niet bedoeld voor gebruik buiten de auto. Als de stoelen oneigenlijk gebruikt worden of vallen, kunnen de mechanismen ervan beschadigd raken.

Stand van de stoel wijzigen

F Aan de achterzijde: duw de hendel omlaag om de rugleuning te ontgrendelen.

F Aan de voorzijde: beweeg de hendel omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.

F Klap de rugleuning op de zitting.

F Trek van achteren aan de riem, tot voorbij het zware punt, om de verankeringspunten te ontgrendelen, klap de stoel naar voren en zet deze in de verticale stand.

F Haal de stoel uit de auto via de opening van de schuifdeur voor de 2e zitrij of via de bagageruimte voor de 3e zitrij.

Wanneer de stoel is verwijderd, kan deze 180° worden gedraaid.

Til de stoel niet aan de riem op.

Ergonomie en comfort

Terugplaatsen

F Controleer of er geen voorwerpen op de rails liggen.

Trek voordat u de stoel terugplaatst in de auto de riem helemaal naar buiten om er zeker van te zijn dat het vergrendelingsmechanisme ver genoeg is ingetrokken.

F Plaats het voorste deel van de geleiders op de rails.

F Klap de stoel naar achteren om het achterste deel van de geleiders op de rails te plaatsen.

F Schuif de stoel naar voren of naar achteren tot deze een vergrendelde stand heeft bereikt.

F Zet de rugleuning rechtop.

3

Controleer de correcte vergrendeling van de stoel op de vloer als hij is teruggeklapt.

Til de stoel niet aan de riem op.

Let erop dat het vergrendelen niet wordt verhinderd door voorwerpen of voeten van passagiers achterin die zich op de verankeringspunten bevinden.

99

100

Ergonomie en comfort

Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de stoelen en banken

Na de verschillende handelingen:

- verwijder een hoofdsteun niet zonder deze op te bergen en aan een steun te bevestigen,

- controleer of de veiligheidsgordels bereikbaar blijven en gemakkelijk door de passagier kunnen worden vastgemaakt,

- ga niet rijden voordat alle passagiers hun hoofdsteun correct hebben afgesteld en hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt en afgesteld.

Vervoeren van bagage of voorwerpen achter de stoelen en de bank van de 3e zitrij

Stickers

Er mogen geen passagiers vervoerd worden:

- op de stoel aan de rechterzijde van de tweede en derde zitrij als de bank is opgeklapt,

- op de middelste zitplaats als de stoel rechts ernaast is opgeklapt,

- op de derde zitrij als de rugleuning ervoor

(tweede zitrij) in de tafelstand staat,

- op de derde zitrij als de stoel/bank ervoor

(tweede zitrij) is opgeklapt.

Wanneer u voor het vervoeren van bagage de rugleuningen van de 3e zitrij in de tafelstand hebt geklapt, moeten ook de rugleuningen van de 2e zitrij in de tafelstand worden geklapt.

Voorzieningen interieur

Matten

Bevestigen

Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.

Verwijderen

Verwijderen van de mat aan bestuurderszijde:

F zet de stoel in de achterste stand,

F draai de bevestigingen een kwartslag,

F verwijder de mat.

Monteren

Terugplaatsen van de mat aan bestuurderszijde:

F leg de mat goed op zijn plaats,

F draai de bevestigingen een kwartslag,

F controleer of de mat goed vastzit.

Op 2e en 3e zitrij

Ergonomie en comfort

Dashboardkastje

In het dashboardkastje bevindt zich de schakelaar voor het uitschakelen van de passagiersairbag en er kan een fles water, de boorddocumentatie enz. in worden opgeborgen.

3

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:

- gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht.

- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kunnen de bediening van de pedalen en de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.

De door CITROËN goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.

Gebruik het klittenband om de dwarsgeplaatste matten van de 2e zitrij aan de in lengterichting geplaatste matten van de 2e en 3e zitrij vast te maken.

Zonneklep

De zonneklep beschermt tegen zonlicht dat van voren of van de zijkant komt en is voorzien van een make-upspiegel met verlichting (afhankelijk van de uitvoering).

De zonneklep aan bestuurderszijde is voorzien van een opbergmogelijkheid voor tolkaarten, tickets, enz.

F Trek de hendel naar u toe om het dashboardkastje te openen.

Rijd nooit met een geopend dashboardkastje als er iemand op de voorpassagiersstoel zit

– bij een noodstop of een aanrijding kan dit leiden tot ernstig letsel!

F Open bij aangezet contact het afdekkapje.

De verlichting van de make-upspiegel gaat automatisch branden.

101

102

Ergonomie en comfort

Opbergruimte

In deze ruimte kunnen een fles water, de boorddocumentatie enz. worden opgeborgen.

F Druk op het linker gedeelte van de knop om de opbergruimte te openen en begeleid de klep tot de aanslag voor volledig openen.

Afhankelijk van de uitvoering treedt de verlichting in werking zodra de klep wordt geopend.

Houd tijdens het rijden de opbergruimte gesloten. Inzittenden kunnen anders gewond raken bij een ongeval of een noodstop.

Afhankelijk van het land van bestemming en de aanwezigheid van airconditioning, bevat het kastje een ventilatieopening waaruit dezelfde (gekoelde) lucht stroomt als uit de ventilatieroosters van het interieur.

Bovenste dashboardkastje

Dit bevindt zich in het dashboard, achter het stuurwiel.

Opbergvakken in de voorportieren

Druk op de knop om de klep (afhankelijk van de uitvoering) te openen en begeleid de klep tot de aanslag voor volledig openen.

Begeleid om het te sluiten de klep omlaag en druk vervolgens kort op het midden ervan.

Het morsen van vloeistof kan kortsluiting veroorzaken, wat tot brand kan leiden.

Uitklaptafeltjes

Op de uitklaptafeltjes aan de achterzijde van de rugleuning van beide voorstoelen kunnen voorwerpen gelegd worden.

Vloeistof die in de bekerhouder wordt vervoerd (bijvoorbeeld in een mok) en wordt gemorst, kan bij contact met schakelaars op het dashboard en de middenconsole storingen veroorzaken.

Wees voorzichtig.

F Gebruiken: beweeg het tafeltje zo ver mogelijk naar beneden, tot het in de laagste stand vergrendeld is.

F Opbergen: klap het tafeltje omhoog, voorbij het zware punt, tot in de hoogste stand.

Vergeet niet het tafeltje aan passagierszijde in te klappen alvorens de stoel in de "tafelstand" te zetten.

Leg geen zware of harde voorwerpen op de uitklaptafeltjes; deze kunnen bij een noodstop of een aanrijding veranderen in gevaarlijke projectielen.

Ergonomie en comfort

USB-aansluiting

3

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de voorstoelen

en in het bijzonder de "tafelstand" van de rugleuning.

12V-aansluiting(en).

Afhankelijk van de uitvoering.

Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan apparatuur te voorkomen.

F Til, wanneer u een 12 V-accessoire (maximaal vermogen: 120 watt) wilt aansluiten, het kapje op en sluit een geschikte adapter aan.

Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door CITROËN is goedgekeurd, zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays.

Hierop kunt u draagbare apparatuur, zoals een digitale audiospeler iPod ® of een USB-stick, aansluiten.

Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van het audiosysteem.

U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of de toetsen van de autoradio.

103

Ergonomie en comfort

Tijdens het gebruik van de USBaansluiting wordt de draagbare apparatuur automatisch opgeladen.

Tijdens het opladen wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van het externe apparaat groter is dan de door de auto geleverde stroomsterkte.

Raadpleeg de rubriek " Audio en telematica " voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.

AUX-aansluiting (JACK)

De muziekbestanden worden beheerd via het draagbare apparaat.

Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening de rubriek

Audio en telematica .

Stopcontact 230 V / 50 Hz

Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust met een stopcontact van 230 V/50 Hz

(max. vermogen: 150 W) onder de stoel rechtsvoor dat vanaf de tweede zitrij bereikbaar is.

Dit werkt bij draaiende motor en in de STOPstand van het Stop & Start-systeem.

F Sluit uw elektrische apparaat (telefoonlader, laptop, CD/DVD-speler, flessenwarmer enz.) aan.

Bij een storing gaat het groene lampje knipperen.

Laat uw auto controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Sluit hoogstens één apparaat op het stopcontact aan (verlengsnoeren of stekkerblokken niet toegestaan).

Sluit alleen apparaten aan die voldoen aan isolatieklasse II (op het apparaat aangegeven).

Gebruik geen apparaten met een metalen behuizing.

De stroomtoevoer naar dit stopcontact wordt bij overbelasting automatisch onderbroken; dit gebeurt ook als er andere omstandigheden zijn die daar aanleiding toe geven (bijzondere weersomstandigheden, zware belasting van de elektrische installatie van de auto enz.). Het groene verklikkerlampje gaat dan uit.

104

Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten om muziekbestanden via de geluidsinstallatie van de auto te kunnen beluisteren.

F Beweeg het klepje omhoog.

F Controleer of het groene verklikkerlampje brandt.

Voorzieningen passagierscompartiment

Handgreep (lus)

Bekerhouders (volgens uitvoering)

Ergonomie en comfort

Netten rugleuning voorstoel

3

Bij vloeistoffen in een open beker is er altijd een risico op morsen. Wees dus voorzichtig.

Kledinghaken

105

106

Ergonomie en comfort

Sjorogen

Bagagenet voor hoge belading

Met dit bagagenet kan de auto tot aan het dak worden beladen:

- achter de voorstoelen (1e zitrij) als de stoelen (en banken) op de 2e en 3e zitrij zijn neergeklapt of verwijderd,

- achter de stoelen en banken op de 2e zitrij, als de stoelen (en banken) op de 3e zitrij zijn neergeklapt of verwijderd.

Onderste bevestigingspunten

(achter de 1e zitrij)

Als uw auto is uitgerust met eendelige banken of vaste

stoelen en banken:

Bevestig uw bagage of lading met de sjorogen op de vloer in de bagageruimte in de auto.

Bovenste bevestigingspunten

Om veiligheidsredenen (noodstop) is het raadzaam de zwaarste lading zo ver mogelijk voorin te zetten.

Om ervoor te zorgen dat de lading niet kan schuiven wordt aanbevolen deze stevig vast te zetten met behulp van de sjorogen op de vloer.

F Maak aan beide zijden van het dak

(bovenaan) de sierkapjes los.

F Breng aan beide zijden van de 2e zitrij de bevestigingspunten aan in de verankeringen op de vloer (zoals hierboven afgebeeld).

Als uw auto is uitgerust met stoelen en banken of individuele stoelen op rails :

Ergonomie en comfort

F Breng aan beide zijden van de 2e zitrij de bevestigingspunten aan in de verankeringen op de vloer en draai deze een kwart omwenteling om ze te vergrendelen (zoals hierboven afgebeeld).

Plaats ze zo dicht mogelijk bij het uiteinde van de rail.

Onderste bevestigingspunten

(achter de 2e zitrij)

F Bevestig de haken aan de bovenzijde van het net in de daarvoor bestemde bevestigingspunten in het dak (eerst de ene en vervolgens de andere zijde).

F Trek de riemen er volledig uit.

F Bevestig het net aan de onderste bevestigingspunten aan beide zijden achter de 1e zitrij of aan de sjorogen aan beide zijden achter de 2e zitrij.

F Span het net met behulp van de riemen.

F Controleer of het net goed is bevestigd en gespannen.

Gebruik nooit de ISOFIX-ring die is bedoeld voor de bevestiging van de riem van een kinderzitje met Top Tether.

Bagagenet

Het bagagenet kan worden vastgemaakt aan de sjorogen. Hiermee kunt u achterin voorwerpen op de vloer vastzetten.

In verband met de veiligheid bij een noodstop wordt aanbevolen om zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de rugleuning van de stoel(en) of de achterbank te plaatsen.

F Gebruik de sjorogen.

Plaatsen van het net

Maak de bovenste afdekkapjes los en zet de onderste bevestigingspunten vast (zoals eerder beschreven).

F Klap de stoelen en banken op de 2e en

3e zitrij (volgens uitvoering) neer (in de tafelstand).

F Sluit de ventilatieroosters van de airconditioning en de verwarming achter

(volgens uitrusting).

F Rol het bagagenet voor hoge belading uit.

3

107

108

Ergonomie en comfort

Bagageafdekking Zijruiten 2e zitrij

De zijruiten van de 2e zitrij (volgens uitvoering) kunnen worden geopend.

Zonneschermen voor de zijruiten

De zonneschermen voor de zijruiten van de tweede zitrij beschermen het interieur tegen de zon.

F Til de bagageafdekking op om deze te verwijderen.

F Steek om de bagageafdekking weer aan te brengen de geleiders in de uitsparingen.

Bij een noodstop of een aanrijding kunnen op de bagageafdekking geplaatste voorwerpen veranderen in gevaarlijke projectielen.

Tijdens het rijden moeten deze ruiten zijn gesloten of in een van de standen zijn vastgezet.

F Knijp de twee knoppen in en schuif de ruit open.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de kinderbeveiliging van de zijruiten achter

.

F Trek het zonnescherm aan de lip A uit en bevestig deze aan de haak B .

Beweeg het zonnescherm altijd voorzichtig omhoog of omlaag met de lip.

Zaklamp

Deze achterin aangebrachte lamp kan als verlichting van de ruimte achterin en als zaklamp gebruikt worden.

Deze lamp werkt op oplaadbare batterijen van het type NiMH.

De lamp kan ongeveer 45 minuten branden en wordt tijdens het rijden weer opgeladen.

Let bij het aanbrengen van de oplaadbare batterijen op de plus- en de minpolen.

Vervang de oplaadbare batterijen nooit door niet-oplaadbare batterijen.

Gebruik

F Verwijder de lamp door deze aan de bovenzijde uit de houder te trekken.

F Druk de schakelaar op de achterzijde in om de lamp in of uit te schakelen.

F Klap de steun aan de achterzijde uit om de lamp neer te zetten en de lichtbundel te richten, bijvoorbeeld tijdens het verwisselen van een wiel.

Opbergruimte

F Breng de lamp aan door eerst de onderzijde in de houder te steken.

Hierdoor wordt de lamp automatisch uitgeschakeld als dat al niet het geval was.

Ergonomie en comfort

Panoramadak

Het panoramadak is voorzien van twee onafhankelijke handbediende zonneschermen om het thermische en akoestische comfort te verbeteren.

Zonneschermen

Openen

Als de lamp niet op de juiste wijze is aangebracht, wordt deze mogelijk niet opgeladen en gaat niet branden bij het openen van de achterklep.

3

F Schuif het zonnescherm dat u wilt openen met behulp van de handgreep naar achteren tot aan de gewenste stand.

109

Ergonomie en comfort

Sluiten

Wegklapbare schuiftafel

Opbergruimte

110

F Schuif het zonnescherm dat u wilt sluiten met behulp van de handgreep naar voren tot aan de gewenste stand.

De tafel bevat een centrale opbergruimte met deksel. In de uitgeklapte stand beschikt u over twee tafelbladen waarop u voorwerpen kunt leggen. In het middelste gedeelte zijn twee bekerhouders aangebracht, bovendien kunt u hier kleine voorwerpen (creditcard, pen enz.) neerleggen.

Het geheel is op een rail gemonteerd en kan zowel op de tweede als de derde zitrij worden geplaatst.

F Schuif het deksel van de opbergruimte met een inhoud van 11 liter open.

De maximale belasting van de opbergruimte bedraagt 3 kg; overschrijd deze limiet niet.

Naar voren of achteren schuiven

F Beweeg de hendel omhoog (zonder het zware punt te overschrijden) en verschuif het geheel naar voren of naar achteren.

F Laat de hendel los zodra de gewenste positie is bereikt.

F Controleer of de tafel goed is vergrendeld op de rail. Is dat niet het geval, verschuif hem dan iets over de rail tot de volgende stand is bereikt.

Uitklappen

Ergonomie en comfort

Inklappen

F Beweeg beide tafelbladen omhoog tot voorbij het zware punt en zet ze in de verticale stand.

F Druk beide tafelbladen zo ver mogelijk in hun behuizing tot ze worden vergrendeld. 3

U kunt de tafel in de uitgeklapte of ingeklapte stand zetten. Om de veiligheid echter te waarborgen, wordt het aanbevolen de tafel in de ingeklapte stand te zetten.

F Bedien de hendel aan de bovenzijde en beweeg de complete tafel omhoog tot deze wordt vergrendeld.

Om ervoor te zorgen dat het inklappen en uitklappen van de tafel soepel werkt, dient u ervoor te zorgen dat de ruimte van de rail op de vloer niet door objecten wordt belemmerd.

Controleer voordat u de tafel verplaatst of er niets op de tafel ligt.

F Druk op de hendel en kantel de complete tafel omlaag tot deze wordt vergrendeld.

Controleer voordat u de tafelbladen inklapt of er niet opligt. Controleer voordat u het geheel kantelt of de twee tafelbladen correct zijn vergrendeld in de lage stand en dat er zich geen voorwerpen (blikje, pen enz.) in de bekerhouder bevinden.

F Trek beide tafelbladen zo ver mogelijk omhoog, klap ze vervolgens opzij en zet ze in de horizontale stand.

111

Ergonomie en comfort

Bekerhouders Verwijderen Richting omdraaien

112

U kunt 2 bekers of blikjes plaatsen en kleine voorwerpen (creditcard, uitneembare asbak, pen enz.) opbergen op het middelste gedeelte van de uitgeklapte tafel.

F Beweeg de hendel helemaal omhoog om de verankeringspunten te ontgrendelen en kantel de complete tafel naar voren.

F Haal de complete tafel naar buiten via de schuifdeur bij de tweede zitrij.

Nadat u de tafel hebt verwijderd, kunt u hem

180 graden draaien.

Voor meer comfort is het raadzaam een stoel te verwijderen.

Vloeistof in een beker die kan omvallen, vormt altijd een risico. Wees voorzichtig.

Gebruik deze stand van de tafel nooit als de auto rijdt.

Controleer of er geen voorwerpen aanwezig zijn bij de rail op de vloer zodat de tafel probleemloos kan worden verwijderd.

Ergonomie en comfort

Terugplaatsen

F Controleer of er geen voorwerpen op de rail liggen die het vergrendelen kunnen verhinderen.

Inzittenden kunnen anders gewond raken bij een ongeval of een noodstop.

F Laat de hendel los als de geleider in de rail is vergrendeld.

Let bij het kantelen op de voeten van de passagiers.

F Controleer of de hendel in de hoge stand staat (vergrendelmechanisme geactiveerd).

Til de hendel anders zo ver mogelijk op om het mechanisme in te schakelen.

F Plaats het voorste deel van de tafel op de rail.

F Klap het geheel naar achteren tot u hoort dat de tafel is vergrendeld; zorg ervoor dat de bewegingen van de hendel niet gehinderd worden.

F Controleer of het geheel goed is vergrendeld op de rail. Is dat niet het geval, verschuif deze dan iets over de rail tot de volgende stand is bereikt.

Buiten de auto opslaan

Wanneer u de tafel uit de auto verwijdert en opslaat, bewaar hem dan op een schone plaats om te voorkomen dat er troep in de mechanismen terechtkomt.

De tafel moet buiten de auto worden geplaatst op een vlakke en horizontale ondergrond, die tegen de geleider steunt, zodat er geen zichtbare delen worden beschadigd.

Let op: als de tafel buiten de auto wordt neergezet, maakt hij een hoek naar rechts of naar links.

3

113

114

Ergonomie en comfort

Wanneer de tafel is uitgeklapt kan iedere lade maximaal met 10 kg worden belast.

Als u zich niet aan de maximale belasting houdt, kan de tafel gedeeltelijk of volledig worden beschadigd.

Beweeg de tafel niet omhoog als deze tussen twee stoelen is geplaatst, de tafelbladen kunnen dan beschadigd raken.

Onjuist gebruik van de tafel kan ernstig letsel veroorzaken.

Gebruik de tafel nooit in de geopende of uitgeklapte stand wanneer de auto rijdt.

Alle objecten op de tafel veranderen in gevaarlijke projectielen wanneer de auto plotseling moet remmen.

Controleer voordat u gaat rijden of de tafel zich in de lage stand bevindt.

Gebruik de tafelbladen nooit als zitplaats en druk er niet op.

Op een sticker op de zijkant van de tafel staat hetzelfde advies vermeld.

Plaats nooit warme voorwerpen zoals pannen of branders op de tafel; het oppervlak van de tafel kan hierdoor beschadigd raken (kans op brand).

Om de tafel of een afzonderlijke stoel naar voren of achter te bewegen, dient u er zeker van te zijn dat de rugleuning van de stoel rechtop staat en de tafel is opgeborgen.

Bij het opbergen van de lades van de tafel, mag u nooit uw hand in het schuifgebied steken. Uw vingers kunnen bekneld raken.

Gebruik de desbetreffende greep.

Handbediende airconditioning

De airconditioning werkt alleen als de motor draait.

Ergonomie en comfort

Luchtverdeling

Voorruit en zijruiten.

Middelste ventilatierooster en zijventilatieroosters.

Voetenruimte.

3

1.

Luchtopbrengst.

2.

Recirculatie van de interieurlucht.

3.

Luchtverdeling: voorruit en zijruiten.

4.

Luchtverdeling: middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters.

5.

Luchtverdeling: voetenruimte.

6.

Temperatuur.

7.

Airconditioning aan/uit

Luchtopbrengst

F Draai aan de draaiknop om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.

Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat

(uit), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Tijdens het rijden blijft er een kleine luchtstroom gehandhaafd.

De luchtstroom kan worden verdeeld door meerdere toetsen in te drukken.

Temperatuur

F Draai de knop van " LO "

(koel) naar " HI " (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.

Airconditioning

De airconditioning werkt doeltreffend in elk jaargetijde, bij draaiende motor en mits de ruiten zijn gesloten.

Dit systeem maakt het mogelijk om:

- in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen,

- in de winter bij temperaturen boven 3 °C beslagen ruiten snel te ontwasemen.

Inschakelen

F Druk op deze toets. Het lampje gaat branden.

115

116

Ergonomie en comfort

De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.

Om sneller koele lucht te verkrijgen, kunt u gedurende enige tijd de luchtrecirculatie inschakelen. Schakel daarna de toevoer van buitenlucht weer in.

Automatische airconditioning met gescheiden regeling

Uitschakelen

F Druk nogmaals op deze toets.

Het lampje gaat uit.

Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).

1.

Recirculatie van de interieurlucht.

2.

Luchtverdeling.

3.

Temperatuur linkerzijde.

4.

Programma "zicht".

5.

Airconditioning AAN/UIT.

6.

Automatisch comfortprogramma.

7.

Centrale regeling of aan-/uitfunctie van de verwarming en airconditioning achter

(afhankelijk van de uitvoering).

8.

Temperatuur rechterzijde.

9.

Luchtopbrengst.

Voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt.

Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau.

Voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer.

Automatisch comfortprogramma

F Druk meerdere keren op de knop AUTO .

Het geactiveerde programma wordt zoals hieronder beschreven weergegeven op het display:

Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht.

Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de voetenruimte van de passagiers verdeeld.

Ergonomie en comfort

Handbediening

Als u dat wenst, kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies blijven automatisch geregeld.

Zodra u een instelling wijzigt, verdwijnt het symbool " AUTO ".

Uitschakelen van het systeem

F Druk op deze toets tot het symbool van de propeller is verdwenen.

Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld.

De temperatuur wordt dan niet meer geregeld. Tijdens het rijden blijft er een kleine luchtstroom gehandhaafd.

Temperatuur

De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.

De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of

Fahrenheit.

F Duw de toets omlaag om de waarde te verlagen of omhoog om de waarde te verhogen.

Een waarde van rond de 21 zorgt voor een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen; een waarde tussen 18 en 24 is gebruikelijk.

Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen links en rechts niet meer dan 3 te laten bedragen.

Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in – Kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit!

F Druk op deze toets om het systeem weer in te schakelen.

Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.

Om het interieur maximaal te koelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden.

F Duw de toets omlaag tot LO wordt weergegeven of omhoog tot HI wordt weergegeven.

Functie "Mono"

Het comfortniveau aan passagierszijde kan worden aangepast aan het comfortniveau aan bestuurderszijde (monozone).

F Druk op deze toets om de functie in of uit te schakelen.

Het lampje van de toets brandt als de functie is ingeschakeld.

De functie wordt automatisch uitgeschakeld als een passagier de temperatuurregeling aan passagierszijde bedient.

3

117

118

Ergonomie en comfort

Verwarming – airconditioning achter

F Druk op deze toets om de functie in of uit te schakelen.

Raadpleeg voor meer informatie de rubriek Verwarming – airconditioning achter .

Programma "zicht"

F Druk op de toets " zicht " om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.

Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.

F

Druk nogmaals op de toets

" zicht " om het programma uit te schakelen.

Of

F Druk op de toets "AUTO" om terug te keren naar het automatische comfortprogramma.

Airconditioning

De airconditioning werkt doeltreffend in elk jaargetijde, bij draaiende motor en mits de ruiten zijn gesloten.

Dit systeem maakt het mogelijk om:

- in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen,

- in de winter bij temperaturen boven 3 °C beslagen ruiten snel te ontwasemen.

Inschakelen

F Druk op deze toets. Het lampje gaat branden.

Uitschakelen

F Druk nogmaals op deze toets.

Het lampje gaat uit.

Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).

Luchtverdeling

F Druk herhaaldelijk op de toets om de luchtstroom afwisselend te verdelen naar:

De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.

Om sneller koele lucht te verkrijgen, kunt u gedurende enige tijd de luchtrecirculatie inschakelen. Schakel daarna de toevoer van buitenlucht weer in.

- de voorruit, de zijruiten en de voetenruimten,

- de voetenruimten.

- de middelste ventilatieroosters, de zijventilatieroosters en de voeten van de inzittenden,

- de voorruit, de zijruiten, de middelste ventilatieroosters, de zijventilatieroosters en de voeten van de inzittenden,

- de middelste ventilatieroosters en de zijventilatieroosters,

- de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of ontdooien).

Luchtopbrengst

F Druk op deze toets om de luchtopbrengst te verhogen.

F Druk op deze toets om de luchtopbrengst te verlagen.

Het symbool van de luchtopbrengst (propeller) verschijnt. Het symbool wordt, afhankelijk van de ingestelde waarde, geleidelijk voller of leger.

Recirculatie van de interieurlucht

De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten.

De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast.

U kunt deze stand bovendien tijdelijk gebruiken om sneller warme of koele lucht te verkrijgen.

Ergonomie en comfort

Ontwasemen – ontdooien voorruit en zijruiten

Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.

3

Handbediende airconditioning

F Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren; het symbool verschijnt of het verklikkerlampje gaat aan

(afhankelijk van de uitvoering).

F Druk nogmaals op deze toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen; het symbool verdwijnt of het verklikkerlampje gaat uit

(afhankelijk van de uitvoering).

Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in – Kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit!

F Zet de knoppen van de aanjagersnelheid, de temperatuur en de luchtverdeling in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand.

F Inschakelen van de airconditioning: druk op deze toets, het lampje van de toets gaat branden.

119

Ergonomie en comfort

Automatische airconditioning met gescheiden regeling

Buitenspiegelverwarming

120

F Druk op deze toets om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.

Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.

F Druk nogmaals op deze toets of op AUTO om deze functie uit te schakelen.

Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen.

Verwarmde voorruit en ruitensproeierkoppen

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de ruitenwissers en in het bijzonder de voorruitverwarming en de verwarmde ruitensproeierkoppen.

Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.

Inschakelen

F Druk op deze toets om de buitenspiegels te ontwasemen. Het lampje van de toets gaat branden.

Uitschakelen

De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld om overmatig stroomverbruik te voorkomen.

F

U kunt de buitenspiegelverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op deze toets te drukken. Het lampje van de toets gaat dan uit.

Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.

Ontwaseming – ontdooien achterruit

De buitenspiegelverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor.

Ergonomie en comfort

Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.

De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor.

3

Inschakelen

F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels

(afhankelijk van de uitvoering van uw auto) te ontwasemen. Het lampje van de toets gaat branden.

Uitschakelen

De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld om overmatig stroomverbruik te voorkomen.

F U kunt de verwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op deze toets te drukken. Het lampje van de toets gaat dan uit.

121

122

Ergonomie en comfort

Advies

Neem voor een optimale werking van deze systemen de volgende gebruiksadviezen in acht:

F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening achterin vrij blijven.

F Dek de zonnesensor boven in de voorruit niet af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het airconditioningssysteem.

F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.

F Om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit in het interieur achteruit gaat, dient u het systeem niet te lang uit te schakelen en langdurig gebruik van het luchtrecirculatiesysteem tijdens het rijden te vermijden.

F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen.

Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur

(vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).

F Laat de airconditioning regelmatig controleren volgens de aanbevelingen in het garantie- en onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden.

F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.

Ventilatieroosters

Beweeg de knop naar de buitenzijde van de auto om het ventilatierooster te sluiten. Er kan enige weerstand voelbaar zijn.

Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open.

Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt.

Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.

Condensvorming door de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.

Stop & Start

De verwarmings- en airconditioningssystemen werken alleen als de motor draait.

Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het

Stop & Start

systeem.

Verwarming – airconditioning achter

Afhankelijk van de uitvoering kan uw auto zijn voorzien van airconditioning achter met een luchtverdelingskanaal en afzonderlijke uitstroomopeningen in het dak voor een optimale verdeling van koele of warme lucht achter in de auto.

Inschakelen/uitschakelen

Deze toets bevindt zich voorin op het bedieningspaneel van de airconditioning.

F Druk op deze toets om de bedieningsfuncties achterin in te schakelen. Het lampje van de toets gaat branden.

F Druk nogmaals op deze toets om de bedieningsfuncties achterin uit te schakelen. Het lampje van de toets gaat uit.

Ergonomie en comfort

Temperatuur

- Draai de knop naar het blauwe gedeelte (koud) of het rode gedeelte (warm) om de temperatuur naar eigen wens in te stellen.

Met deze knop wordt zowel de temperatuur als de luchtverdeling geregeld:

- blauw: de lucht stroomt voornamelijk uit de uitstroomopeningen in het dak,

- rood: de lucht stroomt voornamelijk uit de uitstroomopeningen op de 3e zitrij en rechts in het interieur.

3

Luchtopbrengst

F Draai aan de knop om de luchtopbrengst te vergroten of te verkleinen.

123

124

Ergonomie en comfort

Programmeerbaar verwarmings-/ventilatiesysteem

Instellingen

Audiosysteem

Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld afhankelijk van het seizoen, een keuze maken uit twee inschakeltijdstippen.

Via een melding op het scherm wordt uw keuze bevestigd.

Verwarming

Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat het koelvloeistofcircuit van de motor opwarmt, zodat het interieur voorverwarmd kan worden en de ruiten sneller ontdooid kunnen worden.

F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu weer te geven.

F Selecteer "

Voorverw./Voorventil

".

F Vink "

Activering

" aan en selecteer voor het programmeren indien nodig " Parameters ",

F Selecteer " Verwarm.

" om de motor en het interieur te verwarmen of " Ventilatie " om het interieur te ventileren,

Afstandsbediening met groot bereik

Het bereik van de afstandsbediening is ongeveer 1 km, in een onbeschutte omgeving.

Dit verklikkerlampje brandt permanent als het systeem is geprogrammeerd om te verwarmen.

Dit verklikkerlampje knippert gedurende de werking van de verwarming.

Ventilatie

Dit systeem ventileert het interieur met buitenlucht, zodat onder zomerse omstandigheden bij het instappen een aangenamere temperatuur in het interieur heerst.

F Selecteer:

- het 1e klokje om het inschakeltijdstip te programmeren/op te slaan waarbij de voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt,

- het 2e klokje om het tweede inschakeltijdstip te programmeren/op te slaan waarbij de voorverwarmingstemperatuur wordt bereikt,

Inschakelen

F Houd deze toets ingedrukt om de verwarming direct in te schakelen.

Het lampje van de afstandsbediening licht gedurende ongeveer 2 seconden groen op om te bevestigen dat het signaal door de auto is ontvangen.

Ergonomie en comfort

Uitschakelen

F Houd deze toets ingedrukt om de verwarming direct uit te schakelen.

Het lampje van de afstandsbediening licht gedurende ongeveer 2 seconden rood op om te bevestigen dat het signaal door de auto is ontvangen.

Het lampje van de afstandsbediening knippert gedurende ongeveer 2 seconden als de auto het signaal niet heeft ontvangen.

Probeer het in dat geval vanaf een andere plaats opnieuw.

Vervangen van de batterij

Als het lampje van de afstandsbediening oranje gaat branden, is de batterij bijna leeg.

Als het lampje niet meer brandt, is de batterij leeg.

F Draai de knop met een muntstuk los en vervang de batterij.

Tijdens de verwarming

Dit lampje blijft knipperen zolang de verwarming in werking is.

Het lampje gaat uit als de verwarmingscyclus is beëindigd of als de verwarming met de afstandsbediening wordt uitgeschakeld.

De maximale werkingsduur van de verwarming bedraagt ongeveer 45 min, afhankelijk van de weersomstandigheden.

De programmeerbare verwarming werkt op brandstof uit de brandstoftank van de auto.

Verzeker u er vóór gebruik voor dat er voldoende brandstof in de tank zit.

Als de brandstoftank bijna leeg is, is het raadzaam om het systeem niet te gebruiken.

De ventilatie wordt alleen geactiveerd als de laadtoestand van de accu dat toelaat.

De verwarming wordt geactiveerd als:

- de laadtoestand van de accu dat toelaat,

- het brandstofniveau dat toelaat,

- de motor na het vorige gebruik van de programmeerbare verwarming een keer is gestart.

Schakel de programmeerbare verwarming altijd uit tijdens het tanken om elk risico van brand of explosie te vermijden.

Om het risico van vergiftiging of verstikking te vermijden, mag de programmeerbare verwarming niet worden gebruikt, ook niet voor korte perioden, in afgesloten ruimten, zoals een garage of een werkplaats zonder een uitlaatgasafvoersysteem.

Parkeer de auto niet op een brandbare ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier enz.). Brandgevaar.

Glazen oppervlakken zoals de achterruit en voorruit kunnen plaatselijk zeer warm worden.

Plaats geen voorwerpen tegen deze oppervlakken en raak ze niet aan.

3

Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu.

Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.

125

Ergonomie en comfort

Plafonniers

Voor

Achter

126

Automatische werking

De plafonnier vóór gaat automatisch branden als de sleutel uit het contact wordt gehaald.

Bij het ontgrendelen van de auto, zodra een portier wordt geopend of als de auto wordt gelokaliseerd met de afstandsbediening, gaan alle plafonniers branden.

De plafonniers gaan geleidelijk uit nadat het contact is aangezet en nadat de auto is vergrendeld.

Leeslampjes (volgens uitvoering)

Voorin: de plafonniers gaan branden zodra een van de portieren of deuren

(schuifdeur en afhankelijk van de uitvoering de linker achterdeur of de achterklep) wordt geopend.

Blijft branden, bij aangezet contact.

Deze kunnen worden in- en uitgeschakeld met behulp van een schakelaar.

Bedien bij aangezet contact de desbetreffende schakelaar.

Let op dat u nergens mee tegen de plafonniers stoot.

2e en 3e zitrij: de plafonnier gaat branden zodra een van de deuren achter (schuifdeur en afhankelijk van de uitvoering de linker achterdeur of de achterklep) wordt geopend.

Permanent uit.

Verlichting en zicht

Lichtschakelaar

Hoofdverlichting

Selecteren van de stand van de hoofdverlichting

Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.

Lichten uit (afgezet contact) /

Dagrijverlichting (draaiende motor).

Automatisch inschakelen koplampen.

Alleen parkeerlichten.

Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.

Het branden van het desbetreffende verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.

Zonder automatische verlichting

Onder bepaalde weersomstandigheden

(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.

Mistverlichting

Alleen met mistachterlicht

4

Dimlicht of grootlicht.

Dimlicht/grootlicht

Met automatische verlichting

Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.

Het mistachterlicht werkt als minimaal de parkeerlichten zijn ingeschakeld.

F Draai de ring naar voren om het mistachterlicht in te schakelen.

Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoering met automatische verlichting), blijven het mistachterlicht en het dimlicht branden.

F Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen.

127

128

Verlichting en zicht

Met mistlampen vóór en mistachterlicht

Als de verlichting ingeschakeld blijft

Als het contact is afgezet, de verlichting handmatig is ingeschakeld en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.

Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld.

Als het contact wordt afgezet, wordt de verlichting gedoofd, maar kunt u de verlichting altijd weer inschakelen met de lichtschakelaar.

De mistlampen vóór werken als de dimlichten zijn ingeschakeld

(handmatig of in de stand AUTO).

Verdraai de ring:

F eenmaal naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen,

F een tweede maal naar voren om het mistachterlicht in te schakelen.

F eenmaal naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen,

F nogmaals naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.

Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld

(uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het parkeerlicht branden.

F Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.

Reizen naar het buitenland

Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moet de afstelling van de koplampen worden gewijzigd om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind.

Neem contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, is het gebruik van de mistlampen vóór en de mistachterlichten niet toegestaan. Ze zijn onder deze omstandigheden namelijk verblindend voor medeweggebruikers.

Gebruik de mistlampen vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij mist of sneeuwval.

Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de zonlichtsensor voldoende licht kan waarnemen.

Zet de mistlampen uit zodra ze niet meer nodig zijn.

Richtingaanwijzers

Dagrijverlichting (LED's) vóór

Inschakelen

Verlichting en zicht

F Draai de ring in de stand AUTO. Het inschakelen van de functie wordt bevestigd door een melding.

4

F Links: duw de hendel omlaag, voorbij het zware punt.

F Rechts: duw de hendel omhoog, voorbij het zware punt.

Bij het starten van de motor wordt deze verlichting (indien aanwezig) automatisch ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand " 0 " of " AUTO " staat.

Drie keer knipperen

F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.

Automatisch inschakelen van de verlichting

Met behulp van een zonlichtsensor schakelen bij onvoldoende omgevingslicht de kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en het dimlicht automatisch in. Bij neerslag kan de verlichting gelijktijdig met het automatisch inschakelen van de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.

De verlichting schakelt automatisch uit als er voldoende omgevingslicht is of nadat de ruitenwissers zijn uitgeschakeld.

Uitschakelen

F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen van de functie wordt bevestigd door een melding.

Storing

Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en gaat dit lampje branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en/of een melding.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

129

Verlichting en zicht

Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten onrechte voldoende licht waarnemen. De verlichting wordt dan niet automatisch ingeschakeld.

Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor, die zich in aan de bovenzijde van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend.

Handbediende follow me home-verlichting

Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.

Inschakelen

Uitschakelen

De handbediende follow me home-verlichting wordt na een bepaalde periode automatisch uitgeschakeld.

Automatische follow me home-verlichting

Als de functie voor het automatisch inschakelen van de verlichting is geactiveerd, schakelt onder donkere omstandigheden het dimlicht automatisch in wanneer u het contact uitschakelt.

Instellingen

Het in- of uitschakelen van de functie en de tijdsduur van het branden van de follow me home-verlichting kunnen worden ingesteld.

Instapverlichting buitenzijde

De instapverlichting is bedoeld om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken. De instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in de stand " AUTO " staat en de lichtsensor weinig omgevingslicht detecteert.

Inschakelen

Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening of op de portiergreep van een van de voorportieren met het "Keyless entry and start"-systeem

Het dimlicht en het parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.

130

F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.

F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.

Met audiosysteem

Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling – configuratie " de functie " Followme-home verlichting

".

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu

" Rijden/Auto " de functie " Follow me home-verlichting

".

Uitschakelen

De instapverlichting aan de buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het aanzetten van het contact of het vergrendelen van de auto.

Verlichting en zicht

Instellingen

Het in- en uitschakelen van de functie instapverlichting en de duur van het branden van de instapverlichting kunnen worden ingesteld.

Met audiosysteem

Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling – configuratie " de functie

"

Instapverlichting

".

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu " Rijden/Auto " de functie

"

Instapverlichting

".

Statische bochtverlichting

Met statische bochtverlichting

Inschakelen

Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.).

Het systeem wordt geactiveerd:

- bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of

- als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.

4

Uitschakelen

De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:

- bij een geringe stuuruitslag,

- bij snelheden boven 40 km/h,

- als de achteruit is ingeschakeld.

Zonder statische bochtverlichting

131

132

Verlichting en zicht

Instellen

Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Dit systeem is standaard geactiveerd.

Met audiosysteem

Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling – configuratie " de functie

"

Rijverlichting

".

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu " Rijden/Auto " de functie

"

Rijverlichting

".

Grootlichtassistent

Dit systeem schakelt automatisch tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van het omgevingslicht en de rijcondities met behulp van een camera aan de bovenzijde van de voorruit.

Inschakelen / uitschakelen

Met / audiosysteem

De grootlichtassistent is een hulpsysteem bij het rijden.

Het blijft de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de verlichting van zijn auto aan te passen aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer.

Het systeem wordt geactiveerd vanaf

25 km/h.

Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, werkt de functie niet meer.

Inschakelen van het systeem:

Druk op deze knop, het verklikkerlampje ervan gaat branden; het systeem is ingeschakeld.

Uitschakelen van het systeem:

Druk op deze knop, het verklikkerlampje ervan dooft; het systeem is uitgeschakeld.

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu " Rijden/Auto " de functie

" Grootlichtassistent ".

F Zet vervolgens de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO" of

"dimlicht/grootlicht".

Werking onderbreken

De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen.

Geef een lichtsignaal om de werking van de functie te onderbreken; het verlichtingssysteem wordt overgeschakeld op de stand "automatische verlichting":

De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen door de lichtschakelaar naar zich toe te trekken.

Bij het geven van een lichtsignaal wordt het systeem niet uitgeschakeld.

De systeemstatus blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.

Hoogteverstelling koplampen

Verlichting en zicht

Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden:

- als het zicht slecht is (bijvoorbeeld bij sneeuwval, zware regenval of dichte mist, ...),

- als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bedekt is

(bijvoorbeeld met een sticker),

- als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).

Bij te dichte mist wordt het systeem automatisch uitgeschakeld.

Het systeem detecteert geen:

- weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers,

- weggebruikers van wie de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg),

- weggebruikers die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.

Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.

0 - 1 of 2 personen voorin.

1 - 5 personen.

2 - 6-9 personen.

3 - Bestuurder + maximaal toegestane belading.

Stand 0: basisinstelling.

4

133

134

Verlichting en zicht

Sfeerverlichting interieur

De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.

Inschakelen

Als het buiten donker is, gaat de verlichting van de plafonnier vóór en het panoramadak

(indien aanwezig) automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.

De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld.

Instellingen

Het in- en uitschakelen van de functie sfeerverlichting en de lichtsterkte van de sfeerverlichting kunnen worden ingesteld.

Ruitenwisserschakelaar

Instellingen

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn verschillende instellingen mogelijk:

- automatische werking van de ruitenwissers vóór,

- automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.

Verwijder onder winterse omstandigheden sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het gebied rondom de ruitenwisserarmen en de ruitenwisserbladen en van het voorruitrubber alvorens de ruitenwissers in te schakelen.

Met audiosysteem

Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling – configuratie " de functie

"

Ambianceverlichting

".

Schakel de ruitenwissers niet in als de voorruit droog is. Controleer voordat u bij extreem koud of warm weer de ruitenwissers inschakelt of de ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de voorruit.

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu " Rijden/Auto " de functie

"

Sfeerverlichting

".

Handmatige bediening

De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in.

Uitvoering met handbediende ruitenwissers (interval)

Uitvoering met automatische ruitenwissers

Ruitenwissers vóór

Beweeg de hendel omhoog of omlaag tot de gewenste instelling is bereikt.

Verlichting en zicht

Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag).

Wissen op normale snelheid (matige regen).

Intervalstand (wissnelheid afhankelijk van de rijsnelheid).

Uit.

Inschakelen

of

Eén keer wissen (de hendel omlaag duwen of kort naar u toe trekken en vervolgens loslaten).

Druk de hendel kort naar beneden.

De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen.

Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat aan en er verschijnt een melding.

Automatisch wissen (omlaag duwen en vervolgens loslaten).

Eén keer wissen (de hendel even naar u toe trekken).

Automatische ruitenwissers vóór

De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld wanneer regen wordt gedetecteerd (sensor achter de binnenspiegel).

De snelheid van de ruitenwissers wordt automatisch aangepast aan de hoeveelheid neerslag.

Uitschakelen

Duw de hendel nog een keer kort omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2).

Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding.

Elke keer als het contact meer dan één minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel omlaag te duwen.

4

135

136

Verlichting en zicht

Storingen

In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand.

Laat het systeem controleren door een

CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.

Ruitenwisser achter

Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor aan de bovenzijde van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.

Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat.

Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit volledig ontdooid is.

Uit.

Interval.

Wissen en sproeien (gedurende enige tijd).

Bij achteruitrijden

Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.

Activeren/deactiveren

Deze functie kan worden geactiveerd en gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.

Dit systeem is standaard geactiveerd.

Deactiveer de automatische werking van de ruitenwisser achter bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep.

Met audiosysteem

Open het menu " Persoonlijke instelling – configuratie " en activeer/deactiveer " Ruitenw. aan bij achteruit ".

Met touchscreen

Open het menu " Rijden/Auto " en activeer/deactiveer " Ruitenwisser achter bij inschakelen achteruit ".

Ruitensproeiers voorruit en koplampsproeiers

F Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers voor een bepaalde periode ingeschakeld.

De koplamsproeiers worden alleen geactiveerd als de dimlichten branden en de auto rijdt .

Bij auto's met dagrijverlichting moet de lichtschakelaar in de stand dimlichten worden gezet om de koplampsproeiers te activeren.

Bij auto's met automatische airconditioning wordt tijdens het bedienen van de ruitensproeiers vóór automatisch de luchttoevoer afgesloten om een onaangename geur in het interieur te voorkomen.

Te laag niveau ruiten-/ koplampsproeiervloeistof

Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers en het vloeistofniveau in het reservoir te laag is, gaat dit lampje branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

Zolang het reservoir niet gevuld wordt gaat het lampje branden telkens wanneer u het contact inschakelt of de ruitenwisserschakelaar bedient.

Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of laat het bijvullen.

Voorruit- en ruitensproeierverwarming

(afhankelijk van het verkoopland)

Bij koud weer verwarmt deze functie de voorruit en de ruitensproeiers.

Verlichting en zicht

In zone 1 ontdooit de verwarming het gedeelte bij de ruitenwisserbladen als deze bij vorst of sneeuw zijn vastgevroren.

In zone 2 verbetert de verwarming het zicht door ophoping van sneeuw te voorkomen als de ruitenwissers in werking zijn.

Inschakelen

Druk bij draaiende motor op deze toets; het lampje van de toets gaat branden.

De werkingsduur is afhankelijk van de buitentemperatuur.

Druk nogmaals op deze toets om de functie weer uit te schakelen; het lampje van de toets gaat uit.

4

137

Verlichting en zicht

Speciale stand van de ruitenwissers vóór

In deze onderhoudsstand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of vervangen. De stand kan tevens 's winters worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.

Om een goede werking van de ruitenwissers te behouden adviseren wij u:

- voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan,

- de wisserbladen regelmatig te reinigen met zeepsop,

- de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden,

- de wisserbladen te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.

138

F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet.

F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.

Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid

Op verschillende plaatsen in uw auto zijn labels aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto.

Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto.

Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.

Belangrijke informatie:

- Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van

CITROËN voorkomen, kan tot een hoger verbruik leiden en storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het CITROËNnetwerk voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer.

- Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de elektronische systemen in de auto, uitsluitend voorbehouden aan het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats waar de beschikking is over geschikt gereedschap (kans op storingen in de elektronische systemen die kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen).

De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd.

- Wijzigingen of aanpassingen die niet door

CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de wettelijke en contractuele garanties.

Veiligheid

Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders

Voordat u een radiocommunicatiezender met buitenantenne monteert, moet u bij het CITROËN-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn

Elektromagnetische Compatibiliteit

(2004/104/EG).

5

Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto, enz.

139

Veiligheid

Alarmknipperlichten

Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.

Noodoproep of pechhulpoproep

140

F Wanneer u deze knop indrukt, knipperen alle richtingaanwijzers tegelijkertijd.

De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten

Bij een noodstop, afhankelijk van de mate van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd, worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld.

Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit.

F U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.

* in overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem.

Urgence-noodoproep met lokalisering

Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets.

Het groene LED-lampje en een gesproken bericht bevestigen de oproep naar de alarmcentrale

"Urgence-noodoproep met lokalisering"*.

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd.

Het groene lampje dooft.

Het groene lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht.

Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.

De alarmcentrale "Urgence-noodoproep met lokalisering" lokaliseert onmiddellijk uw auto, neemt in uw landstaal contact met u op**en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.

** afhankelijk van de geografische dekking van

"Urgence-noodoproep met lokalisering",

"Assistance-pechhulpoproep met lokalisering" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen.

De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de website voor uw land bekijken.

Veiligheid

Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet worden vervangen.

In beide gevallen is het mogelijk dat de

Urgence-noodoproep of Assistancepechhulpoproep niet meer werkt.

Neem zo snel mogelijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden.

Geolokalisatie

Als onafhankelijk van de activering van de airbags een aanrijding is gedetecteerd door de airbagregeleenheid, wordt automatisch een noodoproep verzonden.

Werking van het systeem

Bij het aanzetten van het contact gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem.

Voor alle landen uitgezonderd Rusland,

Wit-Rusland en Kazachstan.

Het rode lampje knippert en dooft vervolgens: er is een storing in het systeem.

Het rode lampje blijft branden: vervang de noodbatterij.

Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.

Het rode lampje blijft branden: er is een storing in het systeem.

Assistance-pechhulpoproep met lokalisering

Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.

Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd**.

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd.

Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.

U kunt de geolokalisatie uitschakelen door gelijktijdig op de toetsen "Urgence-noodoproep met lokalisering" en "Assistance-pechhulpoproep met lokalisering" te drukken en vervolgens op "Assistance-pechhulpoproep met lokalisering" te drukken om te bevestigen.

U kunt de geolokalisatie opnieuw inschakelen door gelijktijdig op de toetsen "Urgencenoodoproep met lokalisering" en "Assistancepechhulpoproep met lokalisering" te drukken en vervolgens op "Assistance-pechhulpoproep met lokalisering" te drukken om te bevestigen.

5

** Afhankelijk van de geografische dekking van "Urgence-noodoproep met lokalisering" en "Assistance-pechhulpoproep met lokalisering" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen.

De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op www.citroën.nl bekijken.

Wanneer u uw auto buiten het PSAnetwerk hebt gekocht, raden wij u aan de beschikbaarheid van deze diensten door een PSA-dealer te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.

141

142

Veiligheid

Om technische redenen, zoals het verbeteren van de telematicadiensten aan de klant, behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

Claxon

Indien u gebruikmaakt van de dienst

Citroën Connect Box met SOS-pakket en pechhulpservice, beschikt u over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina My CITROËN op de website voor uw land.

F Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.

Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)

Het elektronische stabiliteitsprogramma (ESP) omvat de volgende systemen:

- antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD),

- noodremassistentie (BAS),

- antispinregeling (ASR),

- dynamische stabiliteitscontrole (DSC)

Begrippen

Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar

(EBD)

Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en dragen bij tot een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.

Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop.

De elektronische remdrukregelaar (EBD) verdeelt de remdruk over de wielen.

Noodremassistentie (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Het systeem wordt geactiveerd als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

Intelligente tractiecontrole

Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole.

Deze functie detecteert situaties met weinig grip, zoals wegrijden en voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw.

In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente tractiecontrole het doorspinnen van de voorwielen om zo voor een optimale grip te zorgen en de aandrijving en de bestuurbaarheid te verbeteren.

Antispinregeling (ASR)

De ASR (ook wel aangeduid met tractieregeling) past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te beperken via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.

Onder gladde omstandigheden is het raadzaam te rijden op winterbanden.

Dynamische stabiliteitscontrole

(DSC)

De dynamische stabiliteitscontrole bewaakt de vier wielen en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen.

Antiblokkeersysteem

(ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD)

Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS-systeem.

Veiligheid

Als dit lampje gaat branden in combinatie met de lampjes STOP en ABS, een geluidssignaal en een melding, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar (EBD).

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.

Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd.

5

De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.

Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig in en laat het niet los.

Laat het systeem na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

143

144

Veiligheid

Dynamische stabiliteitscontrole

(DSC) en antispinregeling (ASR)

Uitschakelen

In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond...) kan het nuttig zijn het DSC- en ASR-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.

Het is echter aanbevolen het systeem zo snel mogelijk weer in te schakelen.

Of

Of

Druk op deze knop.

Activering

Deze systemen worden automatisch geactiveerd zodra de motor wordt gestart.

Zodra deze systemen detecteren dat de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem.

Dit wordt aangegeven door knipperen van het lampje in het instrumentenpaneel.

Draai de knop in deze stand.

Als het verklikkerlampje van de knop gaat branden, grijpen het DSC- en ASR-systeem niet meer in op de werking van de motor.

Opnieuw inschakelen

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h.

Maar bij snelheden tot 50 km/h kunt u de systemen handmatig opnieuw inschakelen.

Druk op deze knop.

Draai de rolknop in deze stand.

Het lampje van de knop gaat uit.

Storing

Als dit lampje gaat branden in combinatie met een melding op het display, is er sprake van een storing in deze systemen.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

ASR/DSC

Deze systemen zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden.

In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden.

De goede werking van deze systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede van de montageprocedures die door het

CITROËN-netwerk worden toegepast.

Voor een doeltreffende werking van deze systemen onder winterse omstandigheden is het noodzakelijk de auto te voorzien van winterbanden voor en achter die ervoor zorgen dat de wegligging zo neutraal mogelijk is.

Grip control

Specifieke en gepatenteerde antispinregeling voor betere tractie (grip) op ondergronden met sneeuw, modder en zand.

Dit systeem werkt in elke situatie optimaal en zorgt ervoor dat u ook onder omstandigheden met weinig grip uw weg kunt vervolgen.

Het gaspedaal dient voldoende te worden ingetrapt om het systeem optimaal gebruik te laten maken van het motorvermogen. De elektronica zorgt zelf voor de juiste instellingen.

Tijdens de werking van het systeem draait de motor soms met hoge toerentallen, dit is normaal.

Veiligheid

Normaal (ESP)

Dit is de stand voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de meest voorkomende omstandigheden tijdens het rijden op autowegen en snelwegen.

F Zet de knop in deze stand.

Met een draaiknop met vijf standen kunt u de stand selecteren die het meest geschikt is voor de rijomstandigheden die u tegenkomt.

Afhankelijk van de gekozen stand gaat een lampje branden ter bevestiging van uw keuze.

Telkens wanneer u het contact uitschakelt, neemt het systeem automatisch deze stand aan.

In combinatie met Peak Mountain Snow

Flake-vierseizoenenbanden biedt dit systeem een optimaal compromis tussen veiligheid, grip en tractie. Deze banden leveren zowel 's zomers als 's winters uitstekende prestaties.

Sneeuw

In deze stand past het systeem bij het wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment heeft.

(regeling actief tot 50 km/h)

5

145

146

Veiligheid

F Zet de knop in deze stand.

Activeer op zand geen andere standen omdat de kans bestaat dat de auto vast komt te zitten.

F Zet de knop in deze stand.

F Zet de knop in deze stand.

Off road (modder, nat gras enz.)

In deze stand wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip overgebracht.

Tijdens het rijden verdeelt het systeem de wielslip zodanig dat de acties van de bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.

(regeling actief tot 80 km/h)

Zand

In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen van de aangedreven wielen toegestaan, zodat de auto vooruit komt en het risico van ingraven wordt beperkt.

(regeling actief tot 120 km/h)

U kunt de ASR en het

ESP uitschakelen door de draaiknop in de stand " OFF " te draaien.

De ASR en het DSC grijpen niet meer in op de werking van de motor en het remsysteem als de auto uit de koers raakt.

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het contact opnieuw wordt aangezet.

Rijadviezen

Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook mee uit de voeten op minder goed begaanbare wegen.

Uw auto is echter geen terreinauto, en is niet ontworpen voor de volgende omstandigheden:

- het rijden in terreinen die de onderzijde van de auto zouden kunnen beschadigen of waarin onderdelen

(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...) geraakt zouden kunnen worden door stenen of andere objecten,

- het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip,

- het doorwaden van beekjes en stroompjes, enz.

Veiligheidsgordels

Veiligheidsgordels vóór

Veiligheid

De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet.

De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.

Vastmaken

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.

Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.

Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.

F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Losmaken

F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

F Houd de gordel tijdens het oprollen vast.

5

147

Veiligheid

Hoogteverstelling Tweezitsbank vóór

Veiligheidsgordels achter

148

F Beweeg de knop A omlaag en schuif het bevestigingspunt omlaag om het lager te plaatsen.

F Schuif het bevestigingspunt omhoog om het hoger te plaatsen.

Het schoudergedeelte van de gordel moet in het holle gedeelte van de schouder vallen.

Zorg er bij auto's met een voorbank voor dat de juiste veiligheidsgordel in de juiste gordelsluiting wordt gestoken.

Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder niet in de gordelsluiting van de middelste veiligheidsgordel en andersom, en gebruik de gordel van de bestuurder niet voor de middelste zitplaats.

Als uw auto is uitgerust met een

3-zitsachterbank (eendelig of een 1/3-2/3 verdeling), zijn er driepuntsveiligheidsgordels en oprolautomaten aanwezig bij de buitenste zitplaatsen.

De middelste zitplaats is voorzien van een gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn bevestigd aan de rugleuning.

De oprolautomaten voor de buitenste zitplaatsen van de 2e zitrij beschikken over spankrachtbegrenzers.

De zitplaatsen van de 3e zitrij zijn voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met oprolautomaten.

Bevestig elke veiligheidsgordel van de 2e en 3e zitrij aan de juiste gesp.

Verwissel geen gordels of gespen van de buitenste zitplaatsen met die van de middelste zitplaats.

Let erop dat bij het neerklappen van de buitenste zitplaatsen of het plaatsen van de rugleuning in de tafelstand de gordel van de middelste zitplaats niet klem komt te zitten.

Controleer na het opklappen van (een deel van) de achterbank of de gordels goed zijn opgerold en of deze goed kunnen worden vastgemaakt.

Let erop dat bij het op- of neerklappen van de buitenste zitplaatsen of bij toegang tot de 3e zitrij de gordel van de middelste zitplaats niet klem komt te zitten.

Met afzonderlijke voorstoelen

Ze zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel en een aan de rugleuning bevestigde geleider en oprolautomaat.

Veiligheid

Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)

Met afzonderlijke voorstoelen

1.

Pictogram veiligheidsgordel(s) vóór losgemaakt/niet vastgemaakt

2.

Pictogram veiligheidsgordel links losgemaakt/niet vastgemaakt

3.

Pictogram veiligheidsgordel rechts losgemaakt/niet vastgemaakt

Als bij het aanzetten van het contact één of meer veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt of weer zijn losgemaakt, gaat het pictogram van de desbetreffende veiligheidsgordel(s) branden.

Bij een rijsnelheid van 20 km/h of hoger knipperen de betreffende pictogrammen gedurende twee minuten, in combinatie met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijven de betreffende pictogrammen branden zolang de bestuurder of voorpassagier de gordel niet heeft vastgemaakt.

5

149

150

Veiligheid

Met tweezitsbank voor (plus de bestuurdersstoel)

A.

Pictogram veiligheidsgordel(s) vóór losgemaakt/niet vastgemaakt

B.

Pictogram veiligheidsgordel links losgemaakt/niet vastgemaakt

C.

Pictogram middelste veiligheidsgordel losgemaakt.

D.

Pictogram veiligheidsgordel rechts losgemaakt.

Als bij het aanzetten van het contact één of meer veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt of weer zijn losgemaakt, gaat het pictogram van de desbetreffende veiligheidsgordel(s) branden.

Advies

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.

Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.

Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels werken dan niet optimaal.

De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die de lengte van de riem automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw.

De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.

Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.

De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.

De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.

De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:

- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,

- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.

Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen.

Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.

Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

Instructies voor kinderen

Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.

De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.

Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over kinderzitjes .

In het geval van een aanrijding

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het afgaan van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

In alle gevallen gaat het waarschuwingslampje van de airbag branden.

Laat het gordelsysteem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Veiligheid

Airbags

De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de passagiers op de middelste zitplaats van zitrij 2 en, volgens uitvoering, zitrij 3) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzer.

Bij een aanrijding registreren en analyseren de elektronische schoksensoren de frontale en zijdelingse krachten waaraan de detectiezones voor een aanrijding worden blootgesteld:

De airbags werken alleen bij aangezet contact.

De airbags werken slechts één keer.

Als er een tweede aanrijding plaatsvindt

(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.

Detectiezones voor een aanrijding

5

- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden

(uitgezonderd de passagiers op de middelste zitplaats van zitrij 2 en, volgens uitvoering, zitrij 3) te helpen beschermen.

Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten,

- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen.

A.

Impactzone vóór.

B.

Impactzone opzij.

151

Veiligheid

Het afgaan van de gordelspanners gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van het activeren van de pyrotechnische lading van het systeem.

Deze rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.

De knal die bij het afgaan van een of meer airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

Activering

De airbags worden geactiveerd, met uitzondering van de airbag aan passagierszijde als deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór

(A) , in de lengterichting van de auto in het horizontale vlak en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto.

De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier(s) voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.

Storing

Als dit lampje gaat branden, raadpleeg dan altijd het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Zijairbags

Airbags vóór

152

De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.

De bestuurdersairbag is ingebouwd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.

Houd tijdens het rijden het dashboardkastje gesloten. Dit zou in het geval van een ongeluk of plotseling remmen tot lichamelijk letsel kunnen leiden.

Indien uw auto is uitgerust met zijairbags, beschermen deze de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel aan het bovenlichaam, tussen de buik en het hoofd, te verkleinen.

De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.

Activering

De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij, loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto.

De zijairbag wordt opgeblazen tussen de buik en het hoofd van de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.

Activering

Window-airbags

(2e en 3e zitrij)

Indien uw auto is uitgerust met window-airbags, helpen deze de inzittenden (uitgezonderd de passagiers op de middelste zitplaatsen) te beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen.

De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.

De airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij, loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto.

De window-airbags wordt opgeblazen tussen de passagiers op de buitenste zitplaatsen achterin en de ruiten.

De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd.

Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding worden er geen zijairbags geactiveerd.

Veiligheid

5

153

154

Veiligheid

Veiligheidsvoorschriften

Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags.

Ga normaal en rechtop zitten.

Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten enz.) en bevestig niets in de buurt van de airbags of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij het afgaan van de airbag verwonden.

Verander niets aan de oorspronkelijke uitvoering van uw auto, voer met name geen wijzigingen door aan de onderdelen in de directe nabijheid van de airbags.

Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.

Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Airbags vóór

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.

Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.

Window-airbags

Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.

Demonteer nooit de handgrepen van het dak

(indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.

Zijairbags

Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CITROËN-netwerk.

Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding enz.): dit zou bij het afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

De portierpanelen van de voorportieren bevatten de zijdelingse schoksensoren van de auto.

Schade aan het portier of het uitvoeren van werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe leiden dat deze sensoren niet meer goed werken – In dat geval werken de zijairbags mogelijk niet!

Laat werkzaamheden aan de voorportieren uitsluitend uitvoeren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Veiligheid

Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes

Hoewel de veiligheid van uw kinderen één van de belangrijkste overwegingen van CITROËN bij het ontwerpen van uw auto is, hangt dit ook van uw af.

Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:

- Conform de Europese wetgeving dienen alle kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIXbevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*.

-

De veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto,

-

Kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.

CITROËN beveelt u aan

kinderen op de achterzitplaatsen

van uw auto te vervoeren:

- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,

- met het gezicht in de rijrichting vanaf

3 jaar.

Kinderzitje achterin

2e zitrij

"Rug in de rijrichting"

Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt.

Zet de zitplaats waarop u het kinderzitje plaatst in de achterste stand, met de rugleuning rechtop.

"Gezicht in de rijrichting"

Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken.

Zet de zitplaats waarop u het kinderzitje plaatst in de achterste stand, met de rugleuning rechtop.

Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat.

Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stabiel op de vloer staat.

Verzet indien nodig de voorstoel van de auto.

5

* De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen is per land verschillend.

155

Veiligheid

Zitrij 3

Kinderzitje op de passagiersstoel voor

Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.

"Met de rug in de rijrichting"

"Met het gezicht in de rijrichting"

156

Wanneer u een kinderzitje op de 3 e zitrij plaatst, schuif dan de stoel op de 2 e zitrij naar voren en zet de rugleuning rechtop zodat het kinderzitje en de benen van het kind de stoel op de 2 e e zitrij niet raken.

Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoel

wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet.

De airbag vóór aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken

.

Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag vóór aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.

Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat.

Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stabiel op de vloer staat.

Verstel indien nodig de passagiersstoel.

Veiligheid

Passagiersstoel in de hoogste en achterste stand.

Uitschakelen airbag aan passagierszijde

Plaats nooit een kind in een kinderzitje

"met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld.

Het kind kan in dat geval bij een aanrijding levensgevaarlijk gewond raken.

Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde.

Conform de wettelijke voorschriften wordt deze waarschuwing in alle benodigde talen vermeld.

5

157

Veiligheid

Uitschakelen

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.

Anders kan het kind ernstig of fataal gewond raken bij het afgaan van de airbag.

158

Opnieuw inschakelen

F Zet het contact af en steek de sleutel in de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.

F Draai deze in de stand OFF.

F Houd de schakelaar in deze stand en verwijder de sleutel.

Bij het aanzetten van het contact brandt dit waarschuwingslampje in het pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels. Het blijft branden zolang de airbag is uitgeschakeld.

Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op

ON om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van de voorpassagier te garanderen.

Bij het aanzetten van het contact gaat dit lampje in het pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels gedurende ongeveer één minuut branden om aan te geven dat de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld.

Veiligheid

AR

BG

CS

DA

DE

EL

EN

ES

ET

FI

FR

HR

HU

IT

НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини

СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.

NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.

Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET eller DRÆBT.

Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.

Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από

ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ

NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the

CHILD can occur

NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un

AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.

Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.

ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.

NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l'arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l'ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT.

NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.

SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.

NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale

ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.

5

159

160

Veiligheid

LT

LV

NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO

PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.

NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA

SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.

MT Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla

NL

Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN

NO

PL

PT

RO

RU

SK

SL

SR

SV

TR

Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,

BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.

NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ

POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA

CIAŁA.

NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.

Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.

Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.

ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем. Это может привести к

ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ

NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM.

Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA.

NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem

AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.

NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.

Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att

DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT.

KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya

ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.

Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes

CITROËN levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel

kunnen worden vastgemaakt.

Groep 0+: vanaf geboorte tot 13 kg Groep 2 en 3: 15-36 kg Groep 2 en 3: 15-36 kg

Veiligheid

L1

"RÖMER Baby-Safe Plus"

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

L5

"RÖMER KIDFIX XP"

Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.

Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

L6

"BOOSTER GRACO"

Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

5

161

162

Veiligheid

Tabel voor het bevestigen van kinderzitjes met veiligheidsgordel

Conform de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto.

Business

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

1e zitrij (c)

2e zitrij

3e zitrij

Zitplaatsen

Met individuele voorpassagiersstoel met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

< 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

U

X

Met bank, middelste zitplaats met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

X

X

Met bank, buitenste zitplaats met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

Zitplaats achter de bestuurder

Middelste zitplaats

Zitplaats achter de voorpassagier

Buitenste zitplaats links

Middelste zitplaats

Buitenste zitplaats rechts

U

X

U

U

U

U

U

U

9-18 kg

(groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

U

UF

X

X

U

UF

U

U

U

U

U

U

15-25 kg

(groep 2)

Van 3 tot ongeveer 6 jaar

U

UF

X

X

U

UF

U

U

U

U

U

U

22-36 kg

(groep 3)

Van 6 tot ongeveer 10 jaar

U

UF

X

X

U

UF

U

U

U

U

U

U

1e zitrij (c)

2e zitrij (d)

3e zitrij (d)

Feel

Veiligheid

Zitplaatsen

Individuele elektrisch verstelbare voorpassagiersstoel met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

< 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

9-18 kg

(groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

15-25 kg

(groep 2)

Van 3 tot ongeveer 6 jaar

22-36 kg

(groep 3)

Van 6 tot ongeveer 10 jaar

U

X

U

UF

U

UF

U

UF

Passagiersstoel zonder hoogteverstelling met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

Zitplaats achter de bestuurder

Middelste zitplaats

Zitplaats achter de voorpassagier

Buitenste zitplaats links

Middelste zitplaats

Buitenste zitplaats rechts

U

X

U

U

U

U

U

U

U

UF

U

U

U

U

U

U

U

UF

U

U

U

U

U

U

U

UF

U

U

U

U

U

U

5

163

164

Veiligheid

Zitrij 1 (c)

Shine , Business Lounge

Stoelen

Individuele elektrisch verstelbare voorpassagiersstoel met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

Tot 13 kg

(categorie 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer

1 jaar

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

9 tot 18 kg

(categorie 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

15 tot 25 kg

(categorie 2)

Van 3 tot ongeveer 6 jaar

22 tot 36 kg

(categorie 3)

Van 6 tot ongeveer 10 jaar

U

X

U

UF

U

UF

U

UF

Zitplaats achter de bestuurder U U U U

Zitrij 2 (d) Middelste zitplaats (e) U U U U

Zitrij 3 (d)

Zitplaats achter de voorpassagier

Buitenste zitplaats links

Middelste zitplaats (e)

Buitenste zitplaats rechts

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

Legenda

(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.

(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de passagiersplaats(en) vóór en op de 3e zitrij kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd.

(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt.

(d) Als u een kinderzitje met de rug of met het gezicht in de rijrichting op de zitplaats achter bevestigt, schuif dan de voorstoel naar voren en zet vervolgens de rugleuning rechtop om voldoende ruimte over te laten voor het kinderzitje en de benen van het kind.

(e) Als een kinderzitje op de middelste zitplaats is bevestigd, kunnen de buitenste zitplaatsen niet worden gebruikt.

(f) Als een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" op de voorstoel is bevestigd, moet de airbag vóór aan passagierszijde worden uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

U Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel "met de rug in de rijrichting" als "met het gezicht in de rijrichting".

UF Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, met het "gezicht in de rijrichting".

X Zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.

Veiligheid

ISOFIX-bevestigingen

Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel.

Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen.

Als uw auto is uitgerust met ISOFIXbevestigingspunten worden deze met labels aangegeven.

Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:

5

- Twee bevestigingsringen A vóór, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden en zijn voorzien van de aanduiding "ISOFIX",

- Afhankelijk van de uitrusting van uw auto

één bevestigingsring B achter, die zich achter de zitplaats van de auto bevindt en Top Tether wordt genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem. Deze ring is voorzien van de aanduiding "Top

Tether".

165

166

Veiligheid

Aan de Top Tether kan de bovenste riem

(indien aanwezig) van het kinderzitje worden bevestigd. Dit systeem beperkt het naar voren kantelen van het kinderzitje bij een frontale aanrijding.

Met de ISOFIX-bevestigingen kan een kinderzitje veilig, degelijk en snel in uw auto worden gemonteerd.

De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A vóór kunnen worden verankerd.

Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een Top Tether (bovenste riem) die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B .

Kinderzitje vastmaken aan de Top Tether:

- verwijder de hoofdsteun en berg deze op alvorens het kinderzitje op deze plaats te bevestigen (vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd),

- voer de riem van het kinderzitje over de rugleuning van de zitplaats, tussen de openingen voor de pennen van de hoofdsteun door,

- maak de haak van de bovenste riem vast aan de ring B achter,

- trek de bovenste riem strak.

Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is de bescherming van het kind bij een aanrijding niet meer gewaarborgd.

Houd u nauwkeurig aan de montagevoorschriften die zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje.

Raadpleeg het locatieoverzicht voor meer informatie over de bevestiging van

ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.

Door CITROËN aanbevolen ISOFIXkinderzitjes

RÖMER Baby-Safe Plus met ISOFIX-basis

(lengtecategorie: E )

Groep 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.

RÖMER Duo Plus ISOFIX

(lengtecategorie: B1 )

Groep 1: van 9 tot 18kg

Veiligheid

CITROËN levert een reeks ISOFIXkinderzitjes met artikelnummer die zijn goedgekeurd voor uw auto.

Raadpleeg tevens de montage-instructies van de fabrikant van het kinderzitje voor het aanbrengen en verwijderen van het zitje.

Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting geplaatst met behulp van een

ISOFIX-basis die aan de ogen A wordt bevestigd.

De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.

Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd.

Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.

Het wordt verankerd aan de ringen A en met de bovenste riem, de TOP TETHER, aan de ring B .

Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIXbevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.

5

167

168

Veiligheid

Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes

Conform de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.

Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter

( A t/m G ).

Business

Gewicht van het kind

/ leeftijdsindicatie

< 10 kg

(groep 0)

Tot ongeveer

6 maanden

< 10 kg

(groep 0)

< 13 kg

(groep 0+)

Tot ± 1 jaar

9-18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Reiswieg (1)

F G rug in de rijrichting

C D E rug in de rijrichting gezicht in de rijrichting

C D A B B1

1e zitrij (a)

Individuele passagiersstoel of tweezitsbank met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

Geen ISOFIX

Geen ISOFIX

2e zitrij

Zitplaats achter de bestuurder

Middelste zitplaats

Zitplaats achter de voorpassagier

X

X

X

IL (1-3)

IL (1-3)

IL (1-3)

IL (2)

IL (2)

IL (2)

IL

IL

IL

IL (2)

IL (2)

IL (2)

IUF, IL

IUF, IL

IUF, IL

3e zitrij

< 10 kg

(groep 0)

Tot ongeveer

6 maanden

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Buitenste zitplaats links

Vaste stoel en bank achter

Middelste zitplaats

Buitenste zitplaats rechts

Reiswieg (1)

F G

X

X

X

Vaste eendelige bank

Buitenste zitplaats links

Middelste zitplaats

Buitenste zitplaats rechts

X

X

X

Veiligheid

Gewicht van het kind

/ leeftijdsindicatie

< 10 kg

(groep 0)

< 13 kg

(groep 0+)

Tot ± 1 jaar

9-18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar rug in de rijrichting

C D E rug in de rijrichting gezicht in de rijrichting

C D A B B1

X X IUF, IL

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

IUF, IL

IUF, IL

X

X

X

5

169

170

Veiligheid

Feel

1e zitrij (a)

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Vaste individuele of elektrisch verstelbare passagiersstoel met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF " met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

< 10 kg

(groep 0)

Tot ongeveer

6 maanden

Reiswieg (1)

F G

Gewicht van het kind

/ leeftijdsindicatie

< 10 kg

(groep 0)

< 13 kg

(groep 0+)

Tot ± 1 jaar

9-18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar rug in de rijrichting

C D E rug in de rijrichting gezicht in de rijrichting

C D A B B1

Geen ISOFIX

Geen ISOFIX

2e zitrij

3e zitrij

Zitplaats achter de bestuurder

Middelste zitplaats

Zitplaats achter de voorpassagier

Buitenste zitplaats links

Middelste zitplaats

Buitenste zitplaats rechts

IL

IL

IL

IL (1-4)

IL (1-4)

IL (1-4)

X

X

X

IL

IL

IL

IL (4)

IL (4)

IL (4)

X

X

X

IL

IL

IL

IL (4)

IL (4)

IL (4)

IUF, IL

IUF, IL

IUF, IL

IUF, IL

IUF, IL

IUF, IL

1e zitrij (a)

Shine , Business Lounge

< 10 kg

(groep 0)

Tot ongeveer

6 maanden

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat met passagiersairbag uitgeschakeld " OFF "

Passagiersstoel met passagiersairbag ingeschakeld " ON "

Zitplaats achter de bestuurder

Zitplaats achter de voorpassagier

Reiswieg (1)

F G

X

X

IL (5)

IL (5)

Veiligheid

Gewicht van het kind

/ leeftijdsindicatie

< 10 kg

(groep 0)

< 13 kg

(groep 0+)

Tot ± 1 jaar

9-18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar rug in de rijrichting

C D E rug in de rijrichting gezicht in de rijrichting

C D A B B1

IL

IL

Geen ISOFIX

Geen ISOFIX

IL (5)

IL (5)

IL

IL

IUF, IL

IUF, IL

5

Middelste zitplaats (b) X IL (5) IL IL (5) IL IUF, IL

2e zitrij

Zitplaats achter de bestuurder

Middelste zitplaats

Zitplaats achter de voorpassagier

IL (1-5)

IL (1-5)

IL (1-5)

IL

IL

IL

IL

IL

IL

IUF, IL

IUF, IL

IUF, IL

171

172

Veiligheid

3e zitrij

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-maat

Buitenste zitplaats links

Buitenste zitplaats rechts

< 10 kg

(groep 0)

Tot ongeveer

6 maanden

Reiswieg (1)

F G

X

X

Middelste zitplaats (b) X

Buitenste zitplaats links

Middelste zitplaats

Buitenste zitplaats rechts

IL

IL

IL

(1-4)

(1-4)

(1-4)

Gewicht van het kind

/ leeftijdsindicatie

< 10 kg

(groep 0)

< 13 kg

(groep 0+)

Tot ± 1 jaar

9-18 kg (groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

C rug in de rijrichting

D E rug in de rijrichting

C D gezicht in de rijrichting

A B B1

IL (4) IL IL (4) IUF, IL

IL (4) IL IL (4) IUF, IL

X

X

X

IL (4)

IL (4)

IL (4)

IL (4)

IL

X

X

X

IL (4)

IL (4)

IL (4)

IL (4)

IUF, IL

IUF, IL

IUF, IL

IUF, IL

Legenda

(a) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt.

(b) Als een kinderzitje op de middelste zitplaats is bevestigd, kunnen de buitenste zitplaatsen niet worden gebruikt.

IUF Zitplaats geschikt voor de bevestiging met behulp van de Top Tether van een universeel ISOFIX-kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting".

IL Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel ISOFIXkinderzitje:

- "met de rug in de rijrichting", bevestigd met behulp van een Top

Tether of een steun,

- "met het gezicht in de rijrichting", bevestigd met behulp van een steun,

- of een reiswieg, bevestigd met behulp van een Top Tether of een steun.

X Zitplaats die niet geschikt is voor een

ISOFIX-kinderzitje of -reiswieg voor de aangegeven gewichtscategorie.

(1) Als een reiswieg op deze zitplaats is bevestigd, kunnen één of beide andere zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk niet meer worden gebruikt.

(2) Uitsluitend geschikt voor bevestiging achter de bestuurdersstoel.

(3) Uitsluitend geschikt voor bevestiging achter de bestuurdersstoel bij uitvoeringen met individuele passagiersstoel.

(4) De zitplaats van de tweede zitrij moet zo zijn afgesteld dat het kind op de derde zitrij de zitplaats ervoor niet raakt.

(5) De voorstoel moet zo zijn afgesteld dat het kind op de tweede zitrij de stoel ervoor niet raakt.

Veiligheid

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de ISOFIXbevestigingen

en in het bijzonder de Top

Tether.

Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje te bevestigen op een passagiersstoel.

Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

5

173

174

Veiligheid

Veiligheidsadviezen

Kinderzitjes

Onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing.

Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen.

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt

.

Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren.

Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en:

- een kinderzitje dat met de rug in de rijrichting wordt geplaatst,

- de voeten van het kind wanneer het kinderzitje in de rijrichting wordt geplaatst.

Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, rechter op.

Houd voor een optimale bevestiging van een kinderzitje in de rijrichting de afstand tussen de rugleuning van het kinderzitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk.

Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel.

Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.

Vergeet niet de hoofdsteun weer te bevestigen nadat het kinderzitje weer is verwijderd.

Kinderen voorin

De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de voorpassagiersstoel verschilt per land. Houd u aan de regels die gelden in het land waar u zich bevindt.

Schakel de airbag vóór aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Plaatsen van een stoelverhoger

Het bovenste gedeelte van de autogordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.

Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.

CITROËN adviseert u een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.

Laat uit veiligheidsoverwegingen:

- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,

- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto.

Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de achterportieren per ongeluk geopend worden.

Zorg ervoor dat de achterzijruiten niet verder dan voor 1/3 deel worden geopend.

Plaats zonneschermen op de achterste zijruiten om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

Mechanisch kinderslot

Beide schuifdeuren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen.

Elektrische kinderbeveiliging

De elektrische kinderbeveiliging, die met de afstandsbediening kan worden ingeschakeld, voorkomt dat de deuren achter (schuifdeuren en achterdeuren of achterklep) van binnenuit worden geopend.

Activeren

Veiligheid

Uitschakelen

F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze toets.

Het lampje van de toets gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt.

Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld.

Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld.

Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

5

Vergrendelen

Draai de knop op de zijkant van de schuifdeur omhoog.

F Druk bij ingeschakeld contact op deze toets.

Ontgrendelen

Draai de rode knop op de zijkant van de schuifdeur omlaag.

Ter bevestiging gaat het verklikkerlampje van de knop branden en wordt er een melding weergegeven.

Zolang de kinderbeveiliging actief is, blijft dit lampje branden.

Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen.

Dit is een op zichzelf staand systeem dat in geen geval in de plaats komt van de centrale vergrendeling.

Ga niet rijden als de schuifdeur is geopend.

Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging.

Verwijder bij het verlaten van de auto altijd de contactsleutel, zelfs wanneer u de auto maar even verlaat.

175

Veiligheid

Kinderbeveiliging van de ruitbediening achter

Met dit mechanische systeem kan het openen van de zijruit links en/of rechts achter worden voorkomen.

176

F Vergrendel/ontgrendel het systeem met de afstandsbediening of de noodsleutel van het

Keyless entry and start-systeem.

Rijden

Rijadviezen

Houd u aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.

Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties.

Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.

Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.

Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.

Rijden op een overstroomde weg

Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen.

Bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:

- controleer dat de diepte van het water nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers,

- schakel het Stop & Start-systeem uit,

- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/u,

- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.

Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven en remblokken te drogen.

Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Belangrijk!

Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –

Kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem!

Het uitlaatsysteem van uw auto wordt erg warm en blijft ook na het afzetten van de motor nog enige tijd warm. Zet uw auto daarom niet stil (om te parkeren of met draaiende motor) op een plaats met brandbaar materiaal (gras, afgevallen blad enz.). Brandgevaar!

Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N of P , afhankelijk van het type versnellingsbak.

Voor een lange levensduur van uw auto en voor uw eigen veiligheid is het raadzaam om de volgende voorzorgsmaatregelen te nemen bij het gebruik van de auto:

6

177

178

Rijden

Manoeuvreer voorzichtig en met lage snelheid

De afmetingen van deze auto, in de breedte, hoogte en lengte, verschillen sterk van een personenauto.

Daardoor zijn bepaalde obstakels lastig te zien.

Rijd langzaam tijdens het manoeuvreren.

Controleer alvorens te draaien of er zich halverwege de hoogte van de auto geen obstakels bevinden naast de auto.

Controleer alvorens achteruit te rijden met name of er zich geen hooggeplaatste obstakels bevinden achter de auto.

Wees erop bedacht dat bijvoorbeeld ladders de buitenmaten van de auto vergroten.

Laad de auto op de juiste wijze

Het gewicht van de lading en de auto mag niet hoger zijn dan het maximaal toegestane treingewicht.

Om te voorkomen dat de auto uit balans raakt, moet de lading gecentreerd worden en moet de zwaarste lading op de vloer vóór de achterwielen, worden geplaatst.

Vervoer geen zware voorwerpen op een imperiaal.

Ook mag de maximale belasting van de verankeringspunten van de allesdragers niet worden overschreden. Houd u aan de maximaal toelaatbare belasting zoals die door het

CITROËN-netwerk is gespecificeerd.

De lading moet stevig zijn vastgezet.

Niet goed vastgezette lading in de auto kan de wegligging negatief beïnvloeden en vergroot zo de kans op een ongeval.

Als uw auto is voorzien van een laadbak, zorg er dan voor dat de lading niet hoger of breder is dan de auto zelf.

Rijd voorzichtig en efficiënt

Neem de bochten met lage snelheid.

Anticipeer op het remmen, want de remweg is langer, met name op nat of glad wegdek.

Wees bedacht op zijwind.

Door milieuvriendelijk te rijden kunt u liters brandstof besparen: accelereer geleidelijk, anticipeer op het remmen en pas uw snelheid aan de situatie aan.

Geef ruim van te voren richting aan zodat andere weggebruikers hierop kunnen anticiperen.

Ga zorgvuldig om met de auto

De banden moeten minimaal de op de sticker aangegeven spanning hebben; op lange ritten is het raadzaam de bandenspanning met 0,2-0,3 bar te verhogen.

Bij het trekken van een aanhanger

Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.

Gewichtsverdeling

F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.

Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarbij voor elke 1.000 m hoogte 10% van het maximale aanhangergewicht af.

Houd u aan de maximale aanhangergewichten.

Zijwind

F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.

Koeling

Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.

De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental.

F Pas uw snelheid aan om het motortoerental te beperken.

Het maximale aanhangergewicht op een helling is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur.

Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur in de gaten.

F Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP , stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Remmen

Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.

Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te voorkomen dat de remmen oververhit raken. In dat geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.

Banden

F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.

Verlichting

F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.

1.

Stand

Stop

.

2.

Stand Contact AAN .

3.

Stand Starten .

Nieuwe auto

Koppel geen aanhanger achter de auto voordat ten minste 1.000 km met de auto is gereden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de handmatige hoogteverstelling van de koplampen

.

Starten met de sleutel

De parkeerrem moet zijn aangetrokken.

Wanneer de buitentemperatuur hoog is, adviseren wij u de motor 1 tot 2 minuten te laten draaien nadat de auto is gestopt, zodat hij kan afkoelen.

Om bij het gebruik van een originele

CITROËN-trekhaak het onnodig activeren van het geluidssignaal te voorkomen, wordt de parkeerhulp achter hierbij automatisch uitgeschakeld.

Rijden

Starten – afzetten van de motor, normale sleutel, sleutel met afstandsbediening

Contactslot

6

179

Rijden

F Draai de sleutel in de stand 2 (aanzetten van het contact) om de motor te laten voorgloeien.

F Blijf bij een handgeschakelde versnellingsbak met de versnellingshendel in neutraal, het koppelingspedaal tot op de vloer ingetrapt houden tot de motor is aangeslagen.

F Als uw auto is uitgerust met een elektronisch gestuurde versnellingsbak, selecteer dan de stand N en houd vervolgens het rempedaal stevig ingetrapt.

180

F Selecteer bij een auto met een automatische transmissie de stand P en trap vervolgens het rempedaal stevig in.

F Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering.

F Ontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan het stuurwiel en aan de contactsleutel te draaien.

In bepaalde gevallen moet u flink aan het stuurwiel draaien om de wielen vrij te krijgen (bijvoorbeeld als de wielen naar het trottoir zijn gestuurd).

F Activeer, zodra dit lampje op het instrumentenpaneel is gedoofd, de startmotor door de sleutel in de stand 3 te houden tot de motor is aangeslagen; geef daarbij geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor draait.

Het lampje gaat niet branden als de motor warm is. Neem afhankelijk van de weersomstandigheden de volgende voorschriften in acht:

- Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien.

- Wacht onder winterse omstandigheden na het aanzetten van het contact met starten tot het verklikkerlampje voorgloeien uit is.

- Om de goede werking en de levensduur van de mechanische onderdelen van de motor en de versnellingsbak van uw auto te garanderen moet u bij zeer koud weer (temperaturen lager dan -23 °C) de motor gedurende 4 minuten stationair laten draaien alvorens weg te rijden.

Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.

Kans op (dodelijke) vergiftiging.

Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact uit.

Wacht enkele seconden voordat u de motor opnieuw gaat starten. Als de motor ook na een aantal pogingen niet aanslaat, probeer dan niet langer de motor te starten: de startmotor en de motor zouden beschadigd kunnen raken.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Afzetten met de sleutel

F Breng de auto tot stilstand.

Rijden

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:

- gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht,

- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kunnen de bediening van de pedalen en de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.

De door CITROËN goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.

F Draai de sleutel linksom in de stand

1 (Stop)

.

F Verwijder de sleutel uit het contactslot.

F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het blokkeert.

6

Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot.

F Controleer of de parkeerrem correct is aangetrokken, met name als de auto op een helling staat.

Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen.

181

182

Rijden

Neem bij het verlaten van de auto de sleutel mee en vergrendel de portieren.

Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel mee te nemen.

Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer actief.

Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken.

Starten – afzetten van de motor "Keyless entry and start"

Starten

F Selecteer bij een auto met een automatische transmissie de stand P en trap vervolgens het rempedaal stevig in.

Sleutel vergeten

Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand

1 (Stop)

staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.

Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact) van het contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch worden afgezet.

Draai de sleutel in de stand

1 (Stop)

en vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.

F Zorg ervoor dat de afstandsbediening zich in de auto bevindt, in de detectiezone.

F Blijf bij een handgeschakelde versnellingsbak met de versnellingshendel in neutraal, het koppelingspedaal tot op de vloer ingetrapt houden tot de motor is aangeslagen.

F Als uw auto is uitgerust met een elektronisch gestuurde versnellingsbak, selecteer dan de stand N en houd vervolgens het rempedaal stevig ingetrapt.

F Druk vervolgens op de knop

" START/STOP ".

Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor start bijna direct.

Het lampje gaat niet branden als de motor warm is. Neem afhankelijk van de weersomstandigheden de volgende voorschriften in acht:

- Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien.

- Wacht onder winterse omstandigheden na het aanzetten van het contact met starten tot het verklikkerlampje voorgloeien uit is.

- Om de goede werking en de levensduur van de mechanische onderdelen van de motor en de versnellingsbak van uw auto te garanderen moet u bij zeer koud weer (temperaturen lager dan -23 °C) de motor gedurende 4 minuten stationair laten draaien alvorens weg te rijden.

Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.

Kans op (dodelijke) vergiftiging.

Bij temperaturen onder het vriespunt wordt bij auto's met een dieselmotor de motor pas na het doven van het lampje

"Voorgloeien" gestart.

Als dit lampje gaat branden nadat u op de knop "START/

STOP" hebt gedrukt, moet u het rem- of het koppelingspedaal ingetrapt houden tot het lampje dooft. Druk niet nogmaals op de knop "START/STOP" voordat de motor draait.

De afstandsbediening van het "Keyless entry and start"-systeem moet zich in de detectiezone bevinden.

Verlaat de auto nooit bij draaiende motor terwijl u de afstandsbediening op zak hebt.

Als de afstandsbediening zich buiten de detectiezone bevindt, wordt een melding weergegeven.

Om de motor te kunnen starten moet u ervoor zorgen dat de afstandsbediening zich binnen de zone bevindt.

Rijden

Als aan een van de voorwaarden voor het starten niet wordt voldaan, verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel.

In bepaalde gevallen is het nodig om het stuurwiel te bedienen terwijl de toets "START/

STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te ontgrendelen; er verschijnt dan een melding.

Uitschakelen

F Breng de auto tot stilstand.

F Druk op de knop " START/

STOP " terwijl de afstandsbediening zich in de detectiezone bevindt.

De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld.

6

Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet.

183

184

Rijden

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:

- gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht,

- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kunnen de bediening van de pedalen en de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.

De door CITROËN goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.

Het contact kan worden aangezet door, terwijl de elektronische sleutel van het Keyless entry and startsysteem zich in de auto bevindt, zonder pedalen in te trappen

op de knop "START/STOP" te drukken.

U kunt dan ook verschillende elektrische functies activeren (radio, verlichting enz.).

F Druk op de "START/STOP"-knop: de verlichting en lampjes van het instrumentenpaneel gaan branden zonder dat de motor wordt gestart.

F Druk nogmaals op deze knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.

F Houd de afstandsbediening tegen de noodsleutellezer.

Zet het contact aan

(zonder te starten)

Als het contact aanstaat, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode om de laadtoestand van de accu op peil te houden.

F Blijf bij een handgeschakelde versnellingsbak met de versnellingshendel in neutraal, het koppelingspedaal tot op de vloer ingetrapt houden tot de motor is aangeslagen.

Noodprocedure voor het starten

Als de auto de elektronische sleutel niet herkent in het detectiegebied doordat de batterij van de afstandsbediening leeg is, kan de noodsleutellezer links achter het stuurwiel worden gebruikt om de auto te starten.

F Selecteer bij een auto met een automatische transmissie de stand P en trap vervolgens het rempedaal stevig in.

Geforceerd afzetten van de motor

Uitsluitend in noodgevallen en bij stilstaande auto kunt u de motor geforceerd afzetten.

F Houd daarvoor de knop "START/STOP" ongeveer 3 seconden ingedrukt.

In dat geval wordt het stuurslot vergrendeld zodra de auto stilstaat.

Afstandsbediening wordt niet herkend

F Als uw auto is uitgerust met een elektronisch gestuurde versnellingsbak, selecteer dan de stand N en houd vervolgens het rempedaal stevig ingetrapt.

F Druk op de knop "START/

STOP".

De motor wordt gestart.

Als de afstandsbediening zich niet meer in het detectiegebied bevindt als u een portier sluit of wanneer u (op een later moment) de motor wilt afzetten, wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

Rijden

F Houd de knop "START/

STOP" ongeveer

3 seconden ingedrukt als u de motor geforceerd wilt afzetten en neem vervolgens contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

6

185

186

Rijden

Diefstalbeveiliging

Elektronische startblokkering

In de sleutels is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.

Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.

Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel.

De auto kan dan niet gestart worden.

Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk.

Parkeerrem

Aantrekken

F Trap het rempedaal in en trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.

Vrijzetten (op vlakke ondergrond)

Omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal: laat nooit de elektronische sleutel in de auto achter, ook niet wanneer u in de buurt bent.

Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.

F Trap het rempedaal in en trek de hefboom van de parkeerrem iets omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag.

Als tijdens het rijden dit lampje brandt in combinatie met een geluidssignaal en een melding, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.

Stuur bij het parkeren van de auto, zeker wanneer deze zwaar is beladen, op een helling de voorwielen in de richting van het trottoir en trek vervolgens de parkeerrem aan.

Door het rempedaal in te trappen kan de handbediende parkeerrem gemakkelijker worden aangetrokken en vrijgezet.

Schakel bij een handgeschakelde versnellingsbak een versnelling in en zet het contact uit.

Selecteer bij een automatische transmissie de stand P en zet vervolgens het contact uit.

Selecteer bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand A en zet vervolgens het contact uit.

Rijden

Hill Start Assist

Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.

Het systeem is alleen actief als:

- als de auto volledig stilstaat terwijl u het rempedaal intrapt,

- als het bestuurdersportier is gesloten.

De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld.

Wanneer uw auto is uitgerust met een automatische transmissie en u met een zwaar beladen auto moet wegrijden op een steile helling (hellingopwaarts of

-afwaarts), houd dan het rempedaal ingetrapt

, selecteer de stand D , zet de parkeerrem vrij en laat vervolgens het rempedaal weer los.

Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Start Assist gebruikt.

Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan en controleer of het lampje van de parkeerrem brandt.

Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat.

F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de eerste versnelling of de neutraalstand.

F Selecteer bij een automatische transmissie de stand D , of in de stand M voor sequentieel schakelen.

F Selecteer bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand A of M .

6

Storing

Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling is ingeschakeld, dan wordt de auto even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat.

Bij een storing in het systeem gaan deze lampjes branden en wordt er een melding weergegeven. Laat het systeem zo spoedig mogelijk controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

187

Rijden

Handgeschakelde 5-versnellingsbak

Inschakelen van de achteruitversnelling

Handgeschakelde 6-versnellingsbak

Inschakelen van de 5

e

of de 6

e

versnelling

Inschakelen van de achteruitversnelling

188

F Trap het koppelingspedaal volledig in en zet de versnellingshendel in de neutraalstand.

F Beweeg de versnellingshendel naar rechts en vervolgens naar achteren.

Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 versnelling in te schakelen.

e of de 6 e

Doet u dit niet, dan kan de versnellingsbak zwaar beschadigd raken (per ongeluk inschakelen van de 3 e of 4 e versnelling).

F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.

Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken:

- zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,

- trap het koppelingspedaal in.

Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken:

- zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,

- trap het koppelingspedaal in.

Schakelindicator

Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te verminderen.

Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren

één of meer versnellingen op te schakelen.

U kunt deze aanwijzing opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen.

Bij bepaalde BlueHDi-dieseluitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem u onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten (weergave van de letter N op het instrumentenpaneel), om het tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te maken

(STOP-fase van het Stop & Start-systeem).

Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.

De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid.

De bestuurder moet derhalve altijd waakzaam blijven.

Voorbeeld:

- U rijdt in de derde versnelling.

- U trapt het gaspedaal in.

- Het systeem kan u adviseren een hogere versnelling in te schakelen.

De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven.

Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook de geadviseerde versnelling worden weergegeven.

Rijden

Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen enz.) aan.

Het systeem zal u nooit adviseren om:

- de eerste versnelling in te schakelen,

- de achteruitversnelling in te schakelen.

Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.

6

189

190

Rijden

Automatische transmissie

Bij deze automatische transmissie met zes versnellingen kunt u kiezen voor automatisch of handmatig schakelen.

Er zijn twee gebruiksmogelijkheden:

- automatisch schakelen : het schakelen wordt elektronisch aangestuurd,

- handmatig schakelen : in deze stand kan de bestuurder zelf sequentieel schakelen.

Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers aan de stuurkolom, bijvoorbeeld om even snel in te halen.

Keuzeschakelaar

Bij het bedienen van de keuzeschakelaar is het om veiligheidsredenen raadzaam om het rempedaal ingetrapt te houden.

P.

Parkeerstand.

F Houd het rempedaal ingetrapt en draai de keuzeschakelaar in deze stand om de auto te parkeren of om de motor te kunnen starten.

R.

Achteruitversnelling.

F Draai de keuzeschakelaar in deze stand.

N.

Neutraalstand.

F Draai de keuzeschakelaar in deze stand om de motor te kunnen starten.

D.

Automatische werking.

F Draai de keuzeschakelaar in deze stand.

M.

Handbediening om sequentieel te schakelen.

F Druk met de keuzeschakelaar in de stand D op deze toets en gebruik vervolgens de flippers aan de stuurkolom om te schakelen.

De stand N kunt u gebruiken in een file of bij het wassen van de auto in een automatische wasstraat.

Flippers aan de stuurkolom

F Trek de rechter flipper "

+

" naar u toe om op te schakelen.

F Trek de linker flipper " " naar u toe om terug te schakelen.

Met de flippers kunt u de neutraalstand niet selecteren en de achteruitversnelling niet in- en uitschakelen.

Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto

Wanneer u de stand van de keuzeschakelaar verandert of op de toets M drukt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.

P.

Parkeerstand

R.

Achteruitversnelling

N.

D.

M.

1 t/m

6.

-

Neutraalstand

Rijden (automatisch schakelen)

Handmatige bediening

Ingeschakelde versnelling

Ongeldige waarde

F Als op het instrumentenpaneel de melding

"Trap het rempedaal in

" wordt weergegeven, moet u het rempedaal volledig intrappen.

F Trap het rempedaal in en selecteer de stand

F Start de motor.

P moet wegrijden op een steile helling, houd dan het rempedaal ingetrapt

, selecteer de stand D , zet de parkeerrem vrij en laat vervolgens het rempedaal los.

.

Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel.

F

Zet de parkeerrem vrij.

F

Selecteer de stand R , N of D .

Wanneer u met een zwaar beladen auto

F Laat het rempedaal geleidelijk los.

De auto begint onmiddellijk te rijden.

Rijden

Als P wordt weergegeven op het instrumentenpaneel terwijl de keuzeschakelaar in een andere stand staat, dient u de keuzeschakelaar in de stand P te zetten om te kunnen starten.

Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de keuzeschakelaar in de stand D en trap het gaspedaal weer in.

Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R ,

D of M is geselecteerd, rijdt de auto ook zonder dat het gaspedaal wordt ingetrapt.

Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.

Verlaat om veiligheidsredenen de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel of afstandsbediening mee te nemen.

Trek de parkeerrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.

6

Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een automatische transmissie niet toegestaan.

191

192

Rijden

Automatische werking

F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de zes versnellingen.

De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen.

De transmissie kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto.

Zet de keuzeschakelaar nooit in de stand

N als de auto rijdt.

Zet de keuzeschakelaar nooit in de stand

P of R als de auto niet volledig stilstaat.

Tijdelijk handmatig schakelen

Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, dient u het gaspedaal volledig in te trappen

(kickdown). De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt.

Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug voor een betere motorremwerking.

Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.

U kunt tijdelijk het schakelen van de transmissie overnemen met de flippers "+" en "-" aan de stuurkolom. Als het toerental dit toestaat, wordt de door u geselecteerde versnelling ingeschakeld.

Met deze functie kunt u anticiperen op bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen van een voorligger of het naderen van een bocht.

Als de flippers enige tijd niet meer zijn gebruikt, gaat de transmissie weer over op de automatische stand.

Kruipfunctie (rijden zonder gasgeven)

Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage snelheid soepeler (inparkeren, file rijden enz.).

Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet en de stand D , M of R is geselecteerd, zet de auto zich langzaam in beweging zodra u het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal bedient).

Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit bij draaiende motor.

Handbediening

F Druk, terwijl de keuzeschakelaar in stand D staat, op de toets M om sequentieel te schakelen tussen de zes versnellingen.

Het lampje van de toets gaat branden.

F Bedien de flipper "

+

" of " " aan de stuurkolom.

Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding M en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen.

F

U kunt op elk moment terugkeren naar automatisch schakelen door nogmaals op de toets M te drukken.

Het lampje van de toets gaat uit.

Rijden

Bij handmatig schakelen is het niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten.

Op wegen met steile hellingen (bijvoorbeeld een bergweg) is het raadzaam handmatig te schakelen.

Het automatische schakelprogramma werkt onder zulke omstandigheden niet optimaal en biedt geen mogelijkheid om op de motor af te remmen.

Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan.

Bij een te laag of te hoog toerental knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling wordt weergegeven.

Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de transmissie automatisch de stand M1 .

Ongeldige waarde bij handmatig schakelen

Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld

(de keuzeschakelaar bevindt zich tussen twee standen in).

F Zet de keuzeschakelaar "goed" in de gewenste stand.

Stilzetten van de auto

6

In een steile en/of lange afdaling is het om de remmen te ontzien raadzaam om af te remmen op de motor (schakel terug of blijf in een lage versnelling rijden).

Voortdurend remmen kan leiden tot oververhitting van de remmen waardoor het remsysteem beschadigd of buiten werking kan raken.

Rem alleen als dit noodzakelijk is om snelheid te minderen of te stoppen.

Selecteer voordat u de motor afzet de stand P en trek vervolgens de parkeerrem aan om de auto te blokkeren.

193

194

Rijden

U kunt bij het selecteren van de stand P een zwaar punt voelen.

Als de keuzeschakelaar niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer

45 seconden een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.

F Zet de keuzeschakelaar in de stand P ; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.

Wanneer de auto zwaar beladen is en u deze op een steile helling parkeert, houd dan het rempedaal ingetrapt

, selecteer de stand P , trek de parkeerrem aan en laat vervolgens het rempedaal weer los.

Storing

Bij aangezet contact wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven die duidt op een storing in de transmissie.

De transmissie werkt dan met een noodprogramma en de 3 e versnelling blijft ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P , of R vanuit de stand N . Dit is niet schadelijk voor de transmissie.

Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).

Laat het systeem controleren door een

CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.

Controleer voordat u uitstapt altijd of de keuzeschakelaar in de stand P staat.

De automatische transmissie kan beschadigd raken:

- als u het gaspedaal en het rempedaal gelijktijdig intrapt (bedien deze pedalen uitsluitend met uw rechtervoet),

- als u, indien de accu geen stroom levert, de keuzeschakelaar vanuit de stand P geforceerd naar een andere stand schakelt.

Zet, om het brandstofverbruik tijdens langdurig stilstaan met draaiende motor (file, enz...) te beperken, de keuzeschakelaar in de stand N en trek de parkeerrem aan.

Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een automatische transmissie niet toegestaan.

Elektronisch gestuurde versnellingsbak

Bij deze elektronisch gestuurde versnellingsbak kunt u kiezen tussen het comfort van de automatische bediening en handmatig schakelen.

Er zijn twee gebruiksmogelijkheden:

- automatische bediening, waarbij het op- en terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld, zonder dat de bestuurder iets hoeft te doen,

- handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen met de flippers aan het stuurwiel.

Tijdens de automatische bediening kunt u op elk gewenst moment tijdelijk zelf schakelen.

Keuzeschakelaar

N.

Neutraalstand.

F Houd het rempedaal ingetrapt en draai de keuzeschakelaar in deze stand om te kunnen starten.

A.

Automatische werking.

F Draai de keuzeschakelaar in deze stand.

M.

Zelf sequentieel schakelen tussen de versnellingen.

F

Draai de keuzeschakelaar in deze stand en schakel vervolgens met behulp van de flippers aan de stuurkolom.

Bij het bedienen van de keuzeschakelaar is het om veiligheidsredenen raadzaam om het rempedaal ingetrapt te houden.

Flippers aan de stuurkolom

R.

Achteruitversnelling.

F Draai de keuzeschakelaar in deze stand.

Rijden

F Trek de linker flipper " " naar u toe om terug te schakelen.

Het is niet mogelijk om de neutraalstand of de achteruitversnelling met behulp van de flippers te selecteren.

Weergave op het instrumentenpaneel

F Trek de rechter flipper "

+

" naar u toe om op te schakelen.

Als u de keuzeschakelaar in een andere stand zet, wordt dit aangegeven door de indicator op het instrumentenpaneel.

R.

N.

AUTO of A.

Achteruitversnelling

Neutraalstand

Automatische werking

M.

Handmatige bediening

1 tot 6.

Ingeschakelde versnelling

Ongeldige waarde

6

195

196

Rijden

Starten van de auto

F Selecteer de stand N .

F Trap het rempedaal stevig in.

F Start de motor.

Automatische werking

F Selecteer bij draaiende motor de stand A om het automatische schakelprogramma in te schakelen.

Tijdelijk handmatig schakelen

Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding N .

Als de motor niet kan worden gestart:

Als de aanduiding N op het display knippert in combinatie met een geluidssignaal en een melding, zet dan de keuzeschakelaar in de stand

A en zet hem vervolgens in de stand N .

Als op het instrumentenpaneel het pictogram

Voet op het rempedaal

brandt in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Voet op rempedaal", houd het rempedaal dan steviger ingetrapt.

F Selecteer de automatische bediening

(stand A ), de handmatige bediening

(stand M ) of de achteruitversnelling

(stand R ).

F Zet de parkeerrem vrij.

F Laat het rempedaal geleidelijk los, de auto zet zich direct in beweging.

Op het instrumentenpaneel worden de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling weergegeven.

De versnellingsbak werkt dan in de autoactieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters:

- rijstijl.

- het profiel van de weg.

Trap om krachtig te accelereren

(bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt.

U kunt tijdelijk het schakelen van de versnellingsbak overnemen met de flippers

"

+

" en " " aan de stuurkolom. Als het toerental dit toestaat, wordt de door u geselecteerde versnelling ingeschakeld.

Met deze functie kunt u anticiperen op bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen van een voorligger of het naderen van een bocht.

Als de flippers enige tijd niet meer zijn gebruikt, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand.

Handbediening

F Selecteer bij draaiende motor de stand M om handmatig sequentieel te schakelen.

F Bedien de flipper "

+

" of " " aan de stuurkolom.

Op het instrumentenpaneel worden de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling weergegeven.

Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de rijsnelheid en het motortoerental dit toestaan anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische modus.

Tijdens het schakelen hoeft u het gaspedaal niet los te laten.

Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt.

Rijden

Achteruitversnelling

Selecteer de achteruitversnelling uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden.

Bij krachtig accelereren wordt de hoogste versnelling niet ingeschakeld als de bestuurder de flippers achter het stuur niet bedient.

Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden.

Selecteer de achteruitversnelling (stand R ) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden.

F Selecteer de stand R .

Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.

6

Als op lage snelheid de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, knippert het lampje N en wordt automatisch de neutraalstand ingeschakeld. Om de achteruit in te schakelen, trapt u het rempedaal in en zet u de keuzeschakelaar in N en dan in R .

197

198

Rijden

Stilzetten van de auto

Voordat u de motor afzet, kunt u:

- de keuzeschakelaar in de stand N zetten om de neutraalstand te selecteren, of

- de versnellingsbak in de ingeschakelde versnelling laten staan. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst.

Trek in beide gevallen altijd de parkeerrem aan om de auto volledig stil te zetten.

Selecteer wanneer u de auto met draaiende motor stilzet altijd de neutraalstand N .

Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de keuzeschakelaar in de neutraalstand N staat en de parkeerrem is aangetrokken.

Storing

Als de aanduiding A of AUTO bij het aanzetten van het contact gaat knipperen, in combinatie met een geluidssignaal en een melding, duidt dit op een storing in de versnellingsbak.

Laat dit zo snel mogelijk controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt.

Trek bij het parkeren de parkeerrem altijd aan om de auto volledig te blokkeren.

Stop & Start

Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden.

Het starten gebeurt direct, snel en stil.

Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Overgang naar de STOPstand

Voor uw gebruiksgemak tijdens parkeermanoeuvres zal het systeem enkele seconden na het schakelen uit de achteruitversnelling niet werken.

Het Stop & Start-systeem heeft geen invloed op andere componenten, zoals de remmen en de stuurbekrachtiging; deze blijven normaal functioneren.

Nadat de auto tot stilstand is gekomen, kan het een ogenblik duren voordat de motor wordt afgezet.

Tank nooit als de motor in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af.

Teller Stop & Start

(minuten/seconden of uren/minuten)

Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak

: wanneer de rijsnelheid lager is dan 20 km/h of wanneer de auto stilstaat

(afhankelijk van de motor, gaat het

Stop & Start-verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en wordt de motor automatisch afgezet als de versnellingsbak in de neutraalstand wordt gezet en het koppelingspedaal wordt losgelaten.

Bij een auto met een automatische transmissie : wanneer de auto stilstaat, gaat het Stop & Start-verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en wordt de motor automatisch afgezet als u het rempedaal intrapt of de keuzeschakelaar in de stand N zet.

Bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak

: wanneer de rijsnelheid lager is dan 8 km/h, gaat het Stop & Startverklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en wordt de motor automatisch afgezet als u het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.

of

Als uw auto is uitgerust met het Stop & Startsysteem, houdt een teller bij hoelang de STOPstand tijdens een rit is geactiveerd.

De teller wordt elke keer als u het contact aanzet weer op nul gezet.

Bijzonderheden: STOPstand niet beschikbaar

De STOP-stand wordt niet geactiveerd onder bepaalde bijzondere omstandigheden (met betrekking tot bijvoorbeeld de laadtoestand van de accu, de koelvloeistoftemperatuur, de werking van de rembekrachtiging of de buitentemperatuur) en in de volgende gevallen:

- de auto staat op een steile helling

(bergopwaarts of bergafwaarts),

- het bestuurdersportier is geopend,

- een schuifdeur is geopend,

- de veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt,

- de auto heeft sinds de laatste start door de bestuurder niet sneller dan 10 km/h gereden,

Rijden

- de elektrische parkeerrem wordt/is aangetrokken,

- het draaien van de motor is nodig om het interieur op een aangename temperatuur te houden,

- de voorruitontwaseming is ingeschakeld.

Dan knippert dit verklikkerlampje een paar seconden, waarna het uitgaat.

Dit is volkomen normaal.

Overgang naar de STARTstand

Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak

dooft het Stop & Startverklikkerlampje op het instrumentenpaneel en wordt de motor automatisch opnieuw gestart als u het koppelingspedaal volledig intrapt.

Bij een auto met een automatische transmissie dooft het Stop & Startverklikkerlampje op het instrumentenpaneel en wordt de motor automatisch opnieuw gestart als:

- u het rempedaal loslaat terwijl de keuzeschakelaar in de stand D of M staat,

- u, met de keuzeschakelaar in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, de keuzeschakelaar in de stand D of M zet,

- u de achteruitversnelling inschakelt.

6

199

200

Rijden

Bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak

dooft het Stop

& Start-verklikkerlampje en wordt de motor automatisch opnieuw gestart als:

- u het rempedaal loslaat terwijl de keuzeschakelaar in de stand A of M staat,

- u, met de keuzeschakelaar in de stand

N en het rempedaal niet ingetrapt, de keuzeschakelaar in de stand A of M zet,

- u de achteruitversnelling inschakelt.

Bijzonderheden: STARTstand wordt automatisch geactiveerd

De START-stand wordt automatisch geactiveerd onder bepaalde tijdelijke omstandigheden (bijv. laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging of instelling airconditioning) om een goede werking van het systeem te garanderen en in de volgende gevallen:

- het bestuurdersportier wordt geopend,

- een schuifdeur wordt geopend,

- de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt,

- de rijsnelheid van de auto hoger is dan

25 km/h of 3 km/h (afhankelijk van de motoruitvoering) bij een handgeschakelde versnellingsbak,

- de rijsnelheid van de auto hoger is dan

3 km/h bij een automatische transmissie.

In dat geval knippert dit verklikkerlampje een paar seconden, waarna het uitgaat.

Dit is volkomen normaal.

Uitschakelen/inschakelen

Met audiosysteem

Uitschakelen van het systeem:

F Druk op deze knop: het lampje ervan gaat branden, het systeem is uitgeschakeld.

Inschakelen van het systeem:

F Druk op deze knop: het lampje ervan dooft, het systeem is ingeschakeld.

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu

" Rijden/Auto " de functie "

Stop and

Start-systeem ".

Als het systeem met de motor in de STOPstand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor onmiddellijk opnieuw gestart.

Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld zodra u de motor opnieuw start.

Openen van de motorkap

Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &

Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren om verwondingen als gevolg van het automatisch inschakelen van de START-stand te voorkomen.

Rijden op een overstroomde weg

Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u over een overstroomde weg moet rijden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer rijadviezen

, met name over het rijden op overstroomde wegen.

Laat het systeem controleren door een

CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als er in de STOP-stand een storing optreedt, kan de auto afslaan.

Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan branden.

Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast een waarschuwingsmelding verschijnen, waarbij verzocht wordt om de keuzeschakelaar in de stand N te zetten en opnieuw het rempedaal in te trappen.

U moet, bij stilstaande auto, het contact uitzetten en de motor opnieuw starten.

Head-up display

Rijden

Systeem dat bepaalde informatie op een getint scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden.

Informatie op het head-up display

Storing

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:

Bij een storing in het systeem gaat dit lampje op het instrumentenpaneel knipperen.

Het lampje van deze knop knippert en er wordt een melding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.

6

Als het head-up display is ingeschakeld, geeft het de volgende informatie weer:

A.

De rijsnelheid.

B.

De informatie van de snelheidsregelaar/begrenzer.

C.

Indien uw auto met deze systemen is uitgerust: informatie van de Distance

Alert, de waarschuwingen van het automatische noodremsysteem en de aanwijzingen van het navigatiesysteem.

D.

Indien uw auto met dit systeem is uitgerust: informatie van de snelheidsbegrenzer.

201

202

Rijden

Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem

de rubriek " Audio en telematica ".

Knoppen

1.

Aan.

2.

Uit (lang indrukken).

3.

Instellen van de lichtsterkte.

4.

Instellen weergavehoogte.

Helderheid instellen

F Stel bij een draaiende motor de helderheid van het informatiedisplay in met toets 3 :

- "zon" om de lichtsterkte te verhogen,

- "maan" om de lichtsterkte te verlagen.

Inschakelen / uitschakelen

F Druk bij draaiende motor op de knop 1 om het systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen.

F Houd de knop 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het scherm in te klappen.

De ingeschakelde/uitgeschakelde status van het head-up display blijft behouden als de motor opnieuw wordt gestart.

Hoogteverstelling

F Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de knoppen 4 :

- omhoog om het display hoger af te stellen,

- omlaag om het display lager af te stellen.

Leg nooit voorwerpen rondom het scherm

(of in de uitsparing) zodat het uitklappen en de goede werking van het scherm niet verhinderd worden.

Rijden

Bij bepaalde weersomstandigheden

(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, ...) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.

Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie hinderen.

Gebruik een schone en zachte doek

(bijvoorbeeld een brillendoekje of microvezeldoekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, of een schoonmaak- of oplosmiddel om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of de anti-reflecterende laag beschadigd raakt.

Dit systeem werkt bij draaiende motor en de instellingen worden opgeslagen bij het afzetten van het contact.

Snelheden opslaan

Via deze functie kunnen snelheden worden opgeslagen die vervolgens worden gebruikt ter configuratie van twee systemen: snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.

U kunt voor elke functie zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem.

Instellingen

U kunt de snelheden programmeren via het touchscreen.

F Selecteer in het menu

" Rijden/Auto " de optie

" Instellen snelheidslimieten ".

F Druk op de toets van de snelheid die u wilt wijzigen.

F

Voer de nieuwe waarde in met de nummertoetsen en bevestig.

F

Bevestig het opslaan van de wijzigingen en sluit het menu af.

U kunt de opgeslagen snelheden weergeven door op deze toets te drukken.

6

F Selecteer de functie waarvoor u de nieuwe snelheden wilt opslaan:

• snelheidsbegrenzer of

• snelheidsregelaar.

203

204

Rijden

Snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviesfunctie

Met dit systeem kan de door de camera gedetecteerde snelheidslimiet worden weergegeven op het instrumentenpaneel.

Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor vrachtwagens, worden niet weergegeven.

De weergave van de snelheidslimiet in het instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u een snelheidslimietbord bedoeld voor auto's (lichte voertuigen) passeert.

De eenheid van de snelheidslimiet (mph of km/h) hangt af van het land waarin u rijdt.

Houd hier rekening mee om te voorkomen dat u de snelheidslimiet overschrijdt.

Als u in een ander land bent, moet de eenheid van snelheid die door het instrumentenpaneel wordt aangegeven gelden voor het land waarin u rijdt; anders werkt het systeem niet correct.

Het snelheidslimietherkenningssysteem is een hulpsysteem; het geeft niet altijd de juiste snelheidslimiet aan.

De snelheidslimietborden langs of boven de weg hebben altijd prioriteit boven de door het systeem weergegeven snelheidslimieten.

Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die echter te allen tijde zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.

De bestuurder moet zich houden aan de verkeersregels en de snelheid van het voertuig aanpassen aan het weer en het verkeer.

Het is mogelijk dat het systeem de snelheidslimiet niet weergeeft wanneer binnen een vooraf ingestelde periode geen snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.

Het systeem is ontworpen voor het detecteren van borden die voldoen aan de regels van het Verdrag van Wenen betreffende verkeersborden.

Werkingsprincipes

Afhankelijk van de uitvoering gebruikt het systeem de informatie over snelheidslimieten afkomstig van de kaartgegevens van het navigatiesysteem.

Voor een correcte werking van het systeem: reinig regelmatig het gebied vóór de camera.

Afhankelijk van de uitvoering detecteert dit systeem met behulp van een boven aan de voorruit geplaatste camera de borden met snelheidslimieten en leest het de informatie op deze borden.

Afhankelijk van de uitvoering gebruikt dit systeem de informatie van de camera en van de kaartgegevens van het navigatiesysteem.

Om er zeker van te zijn dat de informatie over snelheidslimieten afkomstig van het navigatiesysteem adequaat is, dienen de kaartgegevens geregeld te worden geüpdatet.

Weergave van de snelheid

Rijden

Inschakelen/uitschakelen

Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Weergave op het instrumentenpaneel

Head-up display

Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt geen informatie over de snelheidslimiet.

Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.

De bestuurder kan, als hij dat wil, zijn snelheid aanpassen op basis van de door het systeem geleverde gegevens.

Met audiosysteem

Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling – configuratie " de functie

"

Snelheidsadviezen

".

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu " Rijden/Auto " de functie "

Weergave van de adviessnelheid.

".

Grenzen van het systeem

De regelgeving met betrekking tot snelheidslimieten verschilt per land.

Het systeem houdt geen rekening met lagere snelheidslimieten die in de volgende gevallen van kracht kunnen zijn:

- slecht weer (regen, sneeuw),

- luchtvervuiling,

- trekken van een aanhanger, caravan,

- rijden met sneeuwkettingen,

- rijden met een band die met een bandenreparatieset is gerepareerd,

- beginnende bestuurders,

1.

Weergave van de snelheidslimiet.

6

205

Rijden

Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:

- slecht zicht (slecht verlichte weg, sneeuwval, regen, mist),

- afgeschermde of onleesbare borden (door andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),

- snelheidslimietborden die niet aan de norm voldoen, of die beschadigd of vervormd zijn.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer , de snelheidsregelaar of de adaptieve snelheidsregelaar

.

Stuurwieltoetsen

Weergave op het instrumentenpaneel

Zorg dat het gedeelte van de voorruit voor de camera regelmatig wordt gereinigd.

Opslaan van de ingestelde snelheid

Deze functie vormt een aanvulling op de weergave van de snelheidslimietherkenning .

1.

Selecteren van de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar.

2.

Opslaan van de ingestelde snelheid.

206

De bestuurder kan ervoor kiezen de ingestelde snelheid af te stemmen op de door de snelheidslimietherkenning aangegeven snelheidslimiet door op de knop voor het opslaan van de schakelaar van de snelheidsbegrenzer of de adaptieve snelheidsregelaar te drukken.

Deze snelheid vervangt dan de op dat moment ingestelde snelheid voor de snelheidsbegrenzer en/of de snelheidsregelaar.

Head-up display

3.

Weergave van de snelheidslimiet.

4.

Opslaan van de snelheid.

5.

Huidige snelheidsinstelling.

Opslaan

F Als de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar wordt ingeschakeld, worden de desbetreffende gegevens weergegeven.

Als een verkeersbord wordt gedetecteerd, geeft het systeem de snelheidslimiet weer. U kunt dan deze snelheid als nieuwe ingestelde snelheid opslaan.

De letters " MEM " knipperen enkele seconden op het display.

F Druk op deze knop om de voorgestelde snelheidslimiet weer te geven.

F Druk op deze knop om deze nieuwe ingestelde snelheid te bevestigen.

Rijden

Snelheidsbegrenzer

("LIMIT")

Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.

Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.

De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over deze toets en de adaptieve snelheidsregelaar .

6

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het opslaan van snelheden

.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidslimietherkenning en in het bijzonder het opslaan van de weergegeven snelheidslimiet.

207

Rijden

Stuurkolomschakelaars.

Weergave op het instrumentenpaneel

Inschakelen / Onderbreken

De snelheidsbegrenzer werkt met een ingestelde snelheid vanaf minimaal 30 km/h.

Het onderbreken van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens via de hendel.

208

1.

Selecteren van de snelheidsbegrenzer.

2.

Verlagen van de ingestelde snelheid.

3.

Verhogen van de ingestelde snelheid.

4.

Inschakelen/onderbreken van de snelheidsbegrenzing.

5.

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto, weergave van het overzicht van de opgeslagen snelheden of opslaan van de snelheid die door de snelheidslimietherkenning is aangegeven.

Head-up display

6.

Snelheidsbegrenzer ingeschakeld/ onderbroken.

7.

Snelheidsbegrenzer geselecteerd.

8.

Ingestelde snelheid.

F Draai de rolknop 1 in de stand LIMIT: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar niet ingeschakeld (Pause).

F Schakel de snelheidsbegrenzer opnieuw in door op toets 4 te drukken als de getoonde snelheid geschikt is (standaard de geprogrammeerde snelheid die als laatste werd gebruikt).

F U kunt de werking van de snelheidsbegrenzer tijdelijk onderbreken door nogmaals op toets 4 te drukken: het onderbreken wordt bevestigd op het display

(Pause).

Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.

Rijden

- door te drukken op toets 5 als uw auto is voorzien van snelheidslimietherkenning:

F het instrumentenpaneel toont de snelheid die moet worden opgeslagen,

F druk nogmaals op toets 5 om de snelheid op te slaan.

De waarde verschijnt onmiddellijk op het instrumentenpaneel.

Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten tot de ingestelde snelheid weer is bereikt.

Instellen van de snelheidslimiet

(ingestelde snelheid)

Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de snelheidsbegrenzer in te schakelen.

Als de functie is geselecteerd, kunt u als volgt de waarde van de snelheid wijzigen:

- druk op toets 2 of 3 om de weergegeven snelheid te verhogen of te verlagen:

F herhaaldelijk kort indrukken om te wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,

F ingedrukt houden om te wijzigen in stappen van + of - 5 km/h.

- als uw auto is voorzien van de functie opslaan van snelheden, door te drukken op de toets 5 :

F de zes opgeslagen snelheden worden weergegeven op het touchscreen,

F druk op de toets van de door u gewenste snelheid.

De waarde verschijnt onmiddellijk op het instrumentenpaneel.

Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidslimietherkenning .

Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid

F Trap het gaspedaal met kracht in tot voorbij het zware punt

om de ingestelde snelheid te overschrijden.

De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Als de ingestelde snelheid zonder ingreep van de bestuurder wordt overschreden

(bijvoorbeeld in een steile afdaling), knippert de snelheid in combinatie met een geluidssignaal.

Zodra de rijsnelheid weer is gedaald tot beneden de ingestelde snelheid, werkt de snelheidsbegrenzer weer en stopt het knipperen van de snelheid.

6

209

210

Rijden

Uitschakelen

F Draai knop 1 in stand 0 . De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt niet meer weergegeven.

Storingen

Bij snel accelereren, bijvoorbeeld in een steile afdaling, kan de snelheidsbegrenzer niet altijd voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.

De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Als de ingestelde snelheid zonder ingreep van de bestuurder wordt overschreden, knippert de snelheid en klinkt er een geluidssignaal.

Snelheidsregelaar

("CRUISE")

Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.

Bij het uitschakelen van het contact worden alle geprogrammeerde snelheden gewist.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het opslaan van snelheden

.

Het knipperen van streepjes wijst op een storing in de snelheidsbegrenzer.

Laat het systeem controleren door een

CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidslimietherkenning .

Stuurkolomschakelaars.

1.

Selecteren van de snelheidsregelaar.

2.

Instellen van een snelheid / Verlagen van de ingestelde snelheid.

3.

Instellen van een snelheid / Verhogen van de ingestelde snelheid.

4.

Onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling.

5.

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto, weergave van het overzicht van de opgeslagen snelheden of opslaan van de snelheid die door de snelheidslimietherkenning is aangegeven.

Weergave op het instrumentenpaneel

Rijden

Inschakelen

Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h rijden.

Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de derde of vierde versnelling zijn ingeschakeld.

Bij een auto met automatische transmissie moet minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld.

Head-up display

6.

Snelheidsregeling onderbroken/hervat.

7.

Snelheidsregelaar geselecteerd.

8.

Ingestelde snelheid.

F Draai de rolknop 1 in de stand CRUISE: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause).

F Druk op toets 2 of 3 : de actuele rijsnelheid van uw auto wordt de ingestelde kruissnelheid.

De snelheidsregelaar is geactiveerd (ON).

6

211

212

Rijden

De ingestelde snelheid kan tijdelijk worden overschreden door het gaspedaal in te trappen.

Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten tot de rijsnelheid weer gelijk is aan de geprogrammeerde snelheid.

- als uw auto is voorzien van de functie opslaan van snelheden, door te drukken op de toets 5 :

F de zes opgeslagen snelheden worden weergegeven op het touchscreen,

F selecteer een waarde: deze verschijnt op het instrumentenpaneel.

Wijzigen van de oorspronkelijke

(ingestelde) snelheid

Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt u de ingestelde snelheid op de volgende manieren wijzigen:

- met behulp van de toetsen 2 of 3 :

F herhaaldelijk kort indrukken om te wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,

F ingedrukt houden om te wijzigen in stappen van + of - 5 km/h.

Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.

Hierna is de wijziging van kracht.

- door te drukken op toets 5 als uw auto is voorzien van snelheidslimietherkenning:

F het instrumentenpaneel toont de snelheid die moet worden opgeslagen,

F druk nogmaals op toets 5 om de snelheid op te slaan.

De waarde verschijnt onmiddellijk op het instrumentenpaneel.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidslimietherkenning .

Werking onderbreken

Het onderbreken van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de toets, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om veiligheidsredenen, door activering van het ESP.

Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt de werking ervan tijdelijk onderbreken door op de toets 4 te drukken: het display toont de onderbreking (Pause).

Overschrijden van de ingestelde snelheid

Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de weergegeven snelheid knipperen.

Het knipperen stopt als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.

Uitschakelen

F Draai knop 1 in stand 0 . De informatie van de snelheidsregelaar wordt niet meer weergegeven.

Storing

Als de streepjes knipperen wijst dit op een storing in de snelheidsregelaar.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Rijden

Adaptieve snelheidsregelaar

("CRUISE")

Dit systeem zorgt ervoor dat de auto automatisch de door de bestuurder ingestelde snelheid aanhoudt.

Bovendien kan dit systeem (wanneer de situatie dit toelaat) een bepaalde afstand, die u zelf kunt selecteren, tussen uw auto en de voorligger aanhouden.

Stuurkolomschakelaars

Inschakelen/uitschakelen

De rolknop voor de selectie van de snelheidsregelaar moet in de stand "CRUISE" staan, anders wordt uw commando niet uitgevoerd.

Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu " Rijden/Auto " de functie

"

Adaptieve snelheidsregelaar

".

Bij het afzetten van het contact wordt de status van de functie opgeslagen.

1.

Selecteren van de snelheidsregelaar.

2.

Instellen van een snelheid / Verlagen van de ingestelde snelheid.

3.

Instellen van een snelheid / Verhogen van de ingestelde snelheid.

4.

Onderbreken / hervatten van de snelheidsregeling.

5.

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto, weergave van het overzicht van de opgeslagen snelheden of opslaan van de snelheid die door de snelheidslimietherkenning is aangegeven.

6.

Er is keuze uit drie vaste instellingen voor de afstand tot de voorligger (" Dichtb.

", " Normaal ", " Ver ").

Standaard is de afstand tot de voorligger ingesteld op " Normaal ".

In andere gevallen wordt de laatst gebruikte instelling geactiveerd bij het inschakelen van de functie.

6

213

Rijden

Weergave op het instrumentenpaneel

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het head-up display

.

De adaptieve snelheidsregelaar moet worden geselecteerd in het menu " Rijden/Auto ".

214

Head-up display

7.

Snelheidsregeling onderbroken/hervat.

8.

Snelheidsregelaar geselecteerd of bijstelfase van de wagensnelheid.

9.

Ingestelde snelheid.

Inschakelen

De adaptieve snelheidsregelaar moet handmatig worden ingeschakeld , daarbij moet de rijsnelheid tussen 40 km/h en 150 km/h liggen.

Als de ingestelde snelheid hoger is dan 150 km/h, gaat de adaptieve snelheidsregelaar automatisch over op een conventionele snelheidsregeling

(zonder automatische regeling van de afstand tot de voorligger).

Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de derde of vierde versnelling zijn ingeschakeld.

Bij een automatische transmissie of elektronisch gestuurde versnellingsbak, moet minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidsregelaar .

F Draai de rolknop 1 in de stand CRUISE : de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause).

F Druk op een van de toetsen 2 of 3 : de actuele snelheid van uw auto wordt de ingestelde snelheid.

De snelheidsregelaar is geactiveerd (ON).

Alleen de ingestelde snelheid wijzigen

Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt u de ingestelde snelheid op de volgende manieren wijzigen:

- met behulp van de toetsen 2 of 3 :

F herhaaldelijk kort indrukken om te wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,

F ingedrukt houden om te wijzigen in stappen van + of - 5 km/h.

Afstand tot voorligger

Rijden

- als uw auto is voorzien van de functie opslaan van snelheden, door te drukken op de toets 5 :

F de zes opgeslagen snelheden worden weergegeven op het touchscreen,

F kies een snelheid: deze wordt op het instrumentenpaneel weergegeven.

Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.

Hierna is de wijziging van kracht.

- door te drukken op toets 5 als uw auto is voorzien van snelheidslimietherkenning:

F het instrumentenpaneel toont de snelheid die moet worden opgeslagen,

F druk nogmaals op toets 5 om de snelheid op te slaan.

De waarde verschijnt onmiddellijk op het instrumentenpaneel.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidslimietherkenning en in het bijzonder het opslaan van de weergegeven snelheidslimiet.

Om veiligheidsredenen is het raadzaam een snelheid te selecteren die dicht bij de actuele snelheid van uw auto ligt.

Met behulp van een radar met een bereik van ongeveer 100 meter aan de voorzijde van de auto signaleert het systeem een voorligger.

Het systeem past automatisch de snelheid van uw auto aan die van de voorligger aan.

Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert het systeem geleidelijk de snelheid van uw auto door alleen op de motor af te remmen

(hetzelfde effect als bij het indrukken van de mintoets " ").

Als uw auto de voorligger te dicht of te snel nadert, wordt de adaptieve snelheidsregelaar automatisch gedeactiveerd. U wordt dan gewaarschuwd door een geluidssignaal en een melding.

Als de voorligger versnelt of een andere rijstrook kiest, verhoogt de adaptieve snelheidsregelaar geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde snelheid weer is bereikt.

Als de bestuurder de richtingaanwijzer inschakelt om aan te geven dat hij een langzamer voertuig gaat inhalen, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat hij de voorligger dichter nadert om het inhalen gemakkelijker te maken, zonder dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.

6

215

216

Rijden

Wijzigen van de afstand tot de voorligger

Als de afstandsradar een voorligger detecteert en de geselecteerde snelheid te hoog ligt ten opzichte van die van deze voorligger, wordt het systeem niet geactiveerd en wordt de waarschuwingsmelding

"Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt" weergegeven tot de omstandigheden voldoende veilig zijn voor de activering van het systeem.

De ingestelde waarde van de afstand tot de voorligger blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.

Overschrijden van de ingestelde snelheid

De ingestelde snelheid kan tijdelijk worden overschreden door het gaspedaal in te trappen.

F Druk op de toets 6 om een nieuwe waarde voor de afstand tot de voorligger te selecteren. U kunt kiezen uit drie instellingen (" Dichtb.

", " Normaal ", " Ver ").

Deze waarde blijft in het geheugen opgeslagen, ongeacht de status van de functie.

Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid.

Als de ingestelde snelheid wordt overschreden zonder dat u het gaspedaal intrapt, bijvoorbeeld in een steile afdaling, wordt u gewaarschuwd door het knipperen van de snelheid op het instrumentenpaneel.

Onderbreken

De werking van de adaptieve snelheidsregelaar kan handmatig of automatisch worden onderbroken :

- door het rem- of koppelingspedaal in te trappen,

- door activering van het ESP-systeem omwille van de veiligheid,

- als een grenswaarde voor de afstand tot de voorligger wordt bereikt (berekend op basis van het snelheidsverschil tussen uw auto en uw voorligger en de ingestelde afstand tot de voorligger),

- als de afstand tussen uw auto en uw voorligger te klein wordt,

- als de snelheid van uw voorligger te laag is,

- als de snelheid van uw auto te laag wordt.

Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen

De onderstaande tabel geeft een beschrijving van de afhankelijk van de rijomstandigheden weergegeven waarschuwingen en meldingen.

Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.

Pictogram

Rijden

Bijbehorende melding Toelichting

Geen auto gedetecteerd: het systeem werkt als een normale snelheidsregelaar.

Detectie van een voertuig op de limiet van het radarbereik: het systeem werkt als een normale snelheidsregelaar.

"AANGEPASTE SNELHEID" Detectie van een voertuig dat zich te dicht vóór de auto bevindt of waarvan de snelheid lager ligt dan de ingestelde snelheid.

Het systeem remt de auto af op de motor (max. 30 km/h) en houdt de rijsnelheid gelijk aan die van de voorligger om de ingestelde afstand in tijd tot de voorligger te bewaren.

Bij het automatisch afremmen achter een voorligger kan de werkelijke rijsnelheid hoger zijn dan de weergegeven "aangepaste snelheid".

"AANGEPASTE SNELHEID" Als de aangepaste snelheid de grens van het systeem (ingestelde snelheid – 30 km/h) bereikt, gaan de aangepaste snelheid en de waarde van de ingestelde snelheid knipperen om aan te geven dat de functie binnen enkele ogenblikken automatisch zal worden uitgeschakeld.

6

"Snelheidsregelaar gepauzeerd".

Als het systeem de grens voor het aanpassen van de snelheid overschrijdt en als de bestuurder niet ingrijpt (inschakelen van de richtingaanwijzer, wisselen van rijstrook, snelheid minderen), wordt de werking van het systeem automatisch onderbroken.

Deze melding verschijnt in combinatie met een geluidssignaal.

217

Rijden

Als de adaptieve snelheidsregelaar automatisch is onderbroken, kan deze pas weer worden geactiveerd als weer aan alle veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.

De melding "Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt" wordt weergegeven zolang het niet mogelijk is om de adaptieve snelheidsregelaar weer te activeren.

Als het activeren weer mogelijk is, is het raadzaam de functie te activeren door de toets 2 (SET+) of 3 (SET-) in te drukken waarbij uw actuele snelheid als nieuwe ingestelde snelheid wordt opgeslagen. Het indrukken van de toets 4 (inschakelen/pauze) om de functie te activeren met de laatste ingestelde snelheid is ook mogelijk, maar daarbij kan deze snelheid sterk afwijken van uw actuele snelheid.

- als de voorligger te sterk of te plotseling afremt en u zelf niet remt,

- als een voertuig invoegt tussen uw auto en uw voorligger.

- als het systeem de snelheid niet voldoende kan verminderen om een veilige afstand te bewaren, zoals in een steile afdaling.

Aangezien het radardetectiebereik relatief beperkt is, kan het systeem het volgende wellicht niet detecteren:

- voertuigen die een bocht in rijden,

- voertuigen die plotseling van rijstrook wisselen.

De snelheidsregelaar houdt geen rekening met:

- stilstaande voertuigen,

- tegemoetkomende voertuigen.

218

Werkingslimieten

Het bereik van de snelheidsregelaar is beperkt tot een verschil van maximaal 30 km/h tussen de ingestelde snelheid en de snelheid van de voorligger.

De werking van het systeem wordt in dat geval onderbroken als de afstand met de voorligger te klein wordt.

De adaptieve snelheidsregelaar vermindert de rijsnelheid uitsluitend door af te remmen op de motor. Daardoor neemt de snelheid langzaam af, zoals dat ook gebeurt bij het loslaten van het gaspedaal.

De werking van het systeem wordt automatisch onderbroken:

- smalle voertuigen, bijvoorbeeld motorfietsen,

- voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden,

Storing

Bij een storing van het systeem wordt u door een geluidssignaal en de weergave van de melding "Storing rijhulpfuncties" gewaarschuwd.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

De adaptieve snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's nachts, ook bij mist en matige regen.

De functie remt de auto niet af via het remsysteem, maar alleen op de motor.

Het bereik van de adaptieve snelheidsregeling is beperkt: de snelheid wordt niet meer aangepast als het verschil tussen de ingestelde snelheid van uw auto en de snelheid van de voorligger te groot wordt.

Als het verschil tussen de ingestelde snelheid van uw auto en de snelheid van uw voorligger te groot wordt, kan het systeem de snelheid van uw auto niet meer aanpassen: de regelaar wordt automatisch uitgeschakeld.

Waarschuwing kans op aanrijding en Active Safety Brake

Het systeem Waarschuwing kans op aanrijding waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een voorligger of een voetganger op de rijstrook.

Het systeem Active Safety Brake treedt in werking wanneer de bestuurder, na de waarschuwing, niet snel genoeg reageert en niet remt.

Dit systeem helpt, zonder ingrijpen van de bestuurder, een aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de aanrijding te beperken door de snelheid van de auto te verminderen.

Rijden

Deze systemen maken gebruik van een radar in de voorbumper en een camera boven aan de voorruit.

Werkingsvoorwaarden

Het systeem Waarschuwing

kans op aanrijding werkt alleen:

- bij een van een kentekenplaat voorzien voertuig dat in dezelfde rijrichting rijdt of staat,

- bij voetgangers,

- als de snelheid minimaal 7 km/h is

(de functie wordt uitgeschakeld als de snelheid daalt tot 5 km/h).

Het systeem

Active Safety Brake werkt:

- tussen 5 en 140 km/u, in geval van een rijdende auto,

- wanneer de rijsnelheid lager is dan 80 km/h bij stilstaande voertuigen,

- wanneer de rijsnelheid lager is dan 60 km/h bij een voetganger,

- indien de passagiers hun veiligheidsgordel hebben omgedaan,

- indien de auto niet snel accelereert,

- indien de auto geen scherpe bocht maakt,

Het systeem

Active Safety Brake

werkt niet:

- als de voorbumper van de auto is beschadigd,

- binnen 10 seconden na de laatste keer dat het systeem in werking is getreden,

- bij een storing in het elektronische stabiliteitsprogramma.

6

219

220

Rijden

Na een aanrijding wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Grenzen van het systeem

In de volgende gevallen is het raadzaam het systeem uit te schakelen via het configuratiemenu van de auto:

- bij het trekken van een aanhangwagen of een caravan,

- als lading op de imperiaal boven de voorruit uitsteekt (bijvoorbeeld een ladder),

- als de auto wordt gesleept met draaiende motor,

- als het noodreservewiel (indien aanwezig) is gemonteerd,

- als de auto tijdens onderhoud in de werkplaats op een rollenbank wordt getest,

- als de auto in een automatische wasstraat wordt gewassen,

- als de remlichten niet werken.

Door de werkingslimieten van het systeem kan het gebeuren dat waarschuwingen niet, te laat of op onjuiste momenten worden gegeven. Daarom moet u altijd waakzaam blijven zodat u op elk moment kunt ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.

Waarschuwing kans op aanrijding

Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde kans op een aanrijding en de geselecteerde stand voor de waarschuwing kunnen meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en weergegeven op het instrumentenpaneel.

Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het head-up display.

Niveau 1

: waarschuwing door middel van visuele signalen die aangeeft dat de afstand tot de voorligger zeer klein is.

Er verschijnt een bericht om op te letten wanneer u de voorligger nadert.

Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de afstand in tijd tussen uw auto en de voorligger.

Niveau 2

: waarschuwing door middel van visuele signalen en geluidssignalen die aangeeft dat een aanrijding dreigt.

Er wordt een melding weergegeven om de bestuurder aan te sporen te remmen.

Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de tijd vóór de aanrijding. Daarbij wordt rekening gehouden met de voertuigdynamiek, de snelheid van uw auto en die van de voorligger, de weersomstandigheden, de rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het meest geschikte moment wordt geactiveerd.

Als uw auto een voorligger te snel nadert, wordt het eerste waarschuwingsniveau mogelijk niet weergegeven: in dat geval wordt waarschuwingsniveau 2 direct weergegeven.

Bovendien wordt waarschuwingsniveau

1 nooit weergegeven als de stand

" Dichtb.

" is geselecteerd.

Instellen van de stand voor de activering van de waarschuwing

De stand voor de activering van de waarschuwing is bepalend voor de manier waarop u wordt gewaarschuwd voor een rijdende of stilstaande voorligger, of een voetganger op uw rijstrook.

U kunt uit drie standen kiezen:

- " Ver " om vroeg gewaarschuwd te worden

(voorzichtige rijstijl).

- " Normaal ",

- " Dichtb.

" om later gewaarschuwd te worden.

Met audiosysteem

Activeer of deactiveer in het menu " Persoonlijke instelling – configuratie " de functie " Autom. noodremfunctie ".

Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu " Rijden/Auto " de functie

"

Waarschuwing kans op aanrijding en automatisch remmen ".

Wijzig vervolgens het waarschuwingsniveau.

Druk op "

Bevestigen

" om de wijziging op te slaan.

Active Safety Brake

Deze functie, ook wel automatisch noodremsysteem genoemd, is bedoeld om de snelheid van de aanrijding te beperken of de frontale aanrijding met de voorligger te voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.

Op basis van informatie van de radar en de camera activeert het systeem de remmen van de auto.

Als de radar en de camera de aanwezigheid van een voertuig of een voetganger hebben bevestigd, knippert dit lampje als het systeem wordt geactiveerd.

Rijden

Belangrijk : als de werking van het automatische noodremsysteem wordt geactiveerd, moet u de controle over uw auto overnemen en remmen met het rempedaal om het automatische remmen aan te vullen of te beëindigen.

De bestuurder kan op elk gewenst moment de controle over de auto weer overnemen door een ferme stuurbeweging te maken en/of het gaspedaal in te trappen.

Het moment van activeren van de remmen kan worden aangepast aan het rijgedrag van de bestuurder, zoals stuuracties of het intrappen van het gaspedaal.

Als het systeem in werking is, kunnen er lichte trillingen voelbaar zijn in het rempedaal.

Als de auto volledig tot stilstand is gekomen, blijven de remmen automatisch 1 tot

2 seconden geactiveerd.

Als het automatische noodremsysteem niet is ingeschakeld, wordt u hiervoor gewaarschuwd door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een melding.

Bij auto's met een automatische transmissie begint de auto weer te rijden nadat deze door het automatische noodremsysteem tot stilstand is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u dit wilt voorkomen.

6

221

222

Rijden

Als het automatische noodremsysteem niet is ingeschakeld, wordt u hiervoor gewaarschuwd door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een melding.

Intelligente noodremassistentie

(AFUi)

Wanneer de bestuurder onvoldoende afremt om de aanrijding te voorkomen, zorgt het systeem voor voldoende remkracht.

Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het rempedaal intrapt.

Uitschakelen / inschakelen van de waarschuwing en het remmen

Standaard wordt de functie automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.

De functie kan worden uit- of ingeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu " Rijden/Auto " de functie

"

Waarschuwing kans op aanrijding en automatisch remmen ".

Storing

In het geval van een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal.

Als de storing aanhoudt, neem dan contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Met audiosysteem

Activeer of deactiveer in het menu " Persoonlijke instelling – configuratie " de functie " Autom. noodremfunctie ".

Als een van de twee sensoren (camera of radar) is afgedekt of een beperkt bereik heeft terwijl de andere normaal werkt, blijft het systeem werken maar minder nauwkeurig dan normaal. Dit wordt niet aangegeven door een melding of een lampje.

Om storingen in de werking van de radar te voorkomen, mag de bumper niet worden gespoten.

Slechte weersomstandigheden (zware regenval, opeenhoping van sneeuw rond de radar en de camera) kan de werking van het systeem nadelig beïnvloeden. In dat geval verschijnt er een storingsmelding. De functie is niet beschikbaar zolang deze melding wordt weergegeven.

Lane Departure Warning

System

Inschakelen / uitschakelen

Met audiosysteem

Rijden

Storing

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:

Het lampje van deze knop knippert.

of

Dit systeem detecteert, met behulp van een camera die doorgetrokken of onderbroken strepen herkent, het onvrijwillig overschrijden van een rijstrookmarkering en waarschuwt in dat geval de bestuurder.

De waarschuwing wordt geactiveerd als bij een rijsnelheid hoger dan 60 km/h een rijstrookmarkering wordt overschreden zonder dat de richtingaanwijzer wordt ingeschakeld.

Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en autowegen.

Detectie – waarschuwing

U wordt gewaarschuwd door het knipperen van dit lampje op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal.

Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en tot ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.

Inschakelen van het systeem:

F Druk op deze knop, het verklikkerlampje ervan gaat branden; het systeem is ingeschakeld.

Uitschakelen van het systeem:

F Druk op deze knop, het verklikkerlampje ervan dooft; het systeem is uitgeschakeld.

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu

" Rijden/Auto " de functie " Lane

Departure Warning

".

De toets knippert en er wordt een storing weergegeven.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Er kunnen storingen in de detectie optreden:

- als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn en er weinig contrast is tussen het wegdek en de markeringen,

- als de voorruit vuil is,

- onder bepaalde extreme weersomstandigheden: mist, zware regenval, sneeuw, schaduw, fel zonlicht of directe blootstelling aan de zon (lage zon, uitrijden van een tunnel enz.).

6

223

224

Rijden

Vermoeidheidsherkenningssysteem

Het is raadzaam om een pauze te nemen wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval elke twee uur.

Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.

Ga niet rijden als u moe bent.

Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor wordt afgezet.

Het systeem wordt gereset als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

- de auto staat gedurende meer dan

15 minuten stil met draaiende motor,

- het contact is enkele minuten afgezet geweest,

- de veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en het portier is geopend.

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu

" Rijden/Auto " de functie " Detectie verslapping aandacht

".

Waarschuwing oplettendheid bestuurder

Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem

"Signaal rijtijd" aangevuld met het systeem

"Waarschuwing oplettendheid bestuurder".

Signaal rijtijd

Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan twee uur heeft gereden met een snelheid van meer dan 65 km/h zonder dat hij een pauze heeft genomen.

Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h, gaat het systeem over in de wachtstand.

De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra de snelheid hoger is dan 65 km/h.

Inschakelen/uitschakelen

Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de bestuurder adviseert een pauze te nemen, en een geluidssignaal.

Met audiosysteem

Activeer of deactiveer in het menu " Persoonlijke instelling – configuratie " de functie " Detectie verslapping aandacht

".

Het systeem beoordeelt de waakzaamheid van de bestuurder door afwijkingen in de koers van de auto ten opzichte van de wegmarkeringen te signaleren.

Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel) wegen (snelheden van meer dan 65 km/h).

Wanneer volgens het systeem het gedrag van het voertuig wijst op vermoeidheid of onoplettendheid van de bestuurder, wordt het eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.

De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door de melding " Voorzichtig!

", in combinatie met een geluidssignaal.

Na drie waarschuwingen van het eerste niveau, activeert het systeem een nieuwe waarschuwing met de melding " Las een rustpauze in!

", in combinatie met een luider klinkend geluidssignaal.

Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het systeem waarschuwingen geven zonder dat er sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.

Rijden

Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:

- slecht zicht (onvoldoende verlichting van het wegdek, sneeuwval, harde regen, dichte mist enz.),

- verblinding (koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht enz.),

- gedeelte van de voorruit vóór de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker,

- wegmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar door sneeuw of modder, of meerdere wegmarkeringen

(weggedeelte met werkzaamheden enz.),

- geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van wegmarkeringen),

- smalle, bochtige wegen, ...

Dodehoekbewaking

Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder wanneer zich een ander voertuig in de dode hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel gevaar betekent.

In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat voertuig bevindt, gaat een lampje branden:

- direct, wanneer u wordt ingehaald,

- na ongeveer één seconde, wanneer u langzaam een ander voertuig inhaalt.

Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die echter te allen tijde zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.

Ga niet rijden als u vermoeid bent of medicijnen hebt gebruikt die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden.

6

225

Rijden

Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de spiegels. De bestuurder moet te allen tijde het verkeer in de gaten blijven houden, de snelheid en afstand van achteropkomend verkeer inschatten en beslissen of veilig van rijstrook gewisseld kan worden.

226

Indien een voertuig – een (motor)fiets, een auto of een vrachtwagen – zich in de dode hoek van de auto bevindt, gaat er een lampje branden in de linker- of rechterbuitenspiegel

(afhankelijk van de situatie) onder de volgende voorwaarden:

- alle voertuigen gaan dezelfde kant op en rijden op aangrenzende rijstroken,

- de snelheid van uw auto ligt tussen 12 en

140 km/h,

- u haalt een voertuig in waarbij het snelheidsverschil kleiner is dan 10 km/h,

- u wordt ingehaald door een voertuig waarbij het snelheidsverschil kleiner is dan 25 km/h,

- de verkeersstroom is vloeiend,

- de inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal, doordat het ingehaalde voertuig zich blijft ophouden in de dode hoek,

- u rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht,

- uw auto trekt geen aanhanger of caravan, enz.

Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven in de volgende situaties:

- voor stilstaande objecten (geparkeerde auto's, vangrails, lantaarnpalen, verkeersborden enz.),

- bij tegemoetkomend verkeer,

- bij rijden over bochtige wegen of in zeer scherpe bochten,

- bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus enz.) die én in de dode hoek achter wordt gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,

- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien voor een vrachtwagen of een stilstaand object.

- bij snelle inhaalmanoeuvres.

Inschakelen / uitschakelen

Met audiosysteem

Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door CITROËN gehomologeerde trekhaak.

Storing

Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:

Inschakelen van het systeem:

F Druk op deze knop, het verklikkerlampje ervan gaat branden; het systeem is ingeschakeld.

Uitschakelen van het systeem:

F Druk op deze knop, het verklikkerlampje ervan dooft; het systeem is uitgeschakeld.

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu " Rijden/Auto " de functie

" Dodehoekbewaking ".

De systeemstatus blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.

Bij een storing gaan deze lampjes knipperen.

of

Het lampje van deze knop knippert en er wordt een melding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Rijden

Bij slechte weersomstandigheden (zware regenval, hagel enz.) kan het systeem tijdelijk minder nauwkeurig werken.

Vooral het rijden op een nat wegdek of het van een droog wegdek op een nat wegdek terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo kan een wolk waterdruppels in de dode hoek worden aangezien voor een voertuig).

Houd de sensoren bij slecht of winters weer vrij van modder, ijs of sneeuw.

Plak geen stickers of andere zaken op het gedeelte van de buitenspiegels waar de verklikkerlampjes zitten of op de detectiezones op de voor- en achterbumper, omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk niet goed werkt.

Wassen met hogedrukspuit

Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal 30 cm van de sensoren, omdat ze anders beschadigd kunnen raken.

6

227

Rijden

Parkeerhulp

Parkeerhulp achter

De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.

Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.

Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.

Grafische weergave

228

Geluidssignalen

Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (zoals voetgangers, auto's, bomen en slagbomen) die binnen het detectiebereik vallen.

Bepaalde obstakels (zoals paaltjes en pionnen) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden.

Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven.

De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.

Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.

Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.

De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het scherm worden balken weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar".

Parkeerhulp vóór

Uitschakelen/inschakelen

Het systeem kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een rijsnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.

De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de rijsnelheid hoger is dan 10 km/h.

Met audiosysteem

Activeer of deactiveer in het menu

" Persoonlijke instelling – configuratie " de functie

"

Parkeerhulp

".

Met touchscreen

Activeer of deactiveer in het menu " Rijden/Auto " de functie

"

Parkeerhulp

".

De functie wordt automatisch uitgeschakeld als een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager op de trekhaak wordt bevestigd (indien de auto is uitgerust met een volgens de voorschriften van het CITROËN-netwerk gemonteerde trekhaak).

Storing

Als bij het inschakelen van de achteruitversnelling een storing wordt gedetecteerd, gebeurt afhankelijk van de uitvoering het volgende:

Rijden

Dit lampje gaat branden en er verschijnt een melding, in combinatie met een geluidssignaal.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn.

Bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren enz.) kunnen de geluidssignalen van de parkeerhulp activeren.

6

Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.

229

Rijden

Achteruitrijcamera met weergave op het binnenspiegelglas

De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.

De functie kan zijn gecombineerd met het parkeerhulpsysteem.

De blauwe breedtelijnen geven de breedte van uw auto, inclusief buitenspiegels, weer.

De rode lijn geeft een afstand van 30 cm achter de achterbumper weer, de dunne blauwe lijnen respectievelijk een afstand van 1 m ( A ) en 2 m ( B ).

Ze worden weergegeven als strepen "op de weg" en geven geen indicatie van de positie van de auto ten opzichte van hoge obstakels

(bijvoorbeeld andere auto's enz.).

Een zekere vervorming van het beeld is normaal.

Het is normaal dat onder aan het scherm een deel van de kentekenplaat zichtbaar is.

Als de achterklep of de achterdeur (afhankelijk van de uitvoering) wordt geopend, kan de weergave worden verstoord.

Als een schuifdeur is geopend, houd dan rekening met de ingenomen ruimte.

230

De beelden worden weergegeven op het binnenspiegelglas.

Controleer regelmatig of de lens van de camera nog goed schoon is.

Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een zachte, droge doek.

Visiopark 1

Met dit systeem kunt u op het scherm de nabije omgeving van uw auto zien dankzij de camera aan de achterzijde van de auto.

Ter aanvulling wordt voor het beeld van bovenaf van de omgeving van uw auto (birdview-beeld, rechter gedeelte) gebruik gemaakt van de informatie van de parkeersensoren achter en/ of voor.

Naast het birdview-beeld (rechter gedeelte) kunnen andere typen beelden worden weergegeven (linker gedeelte):

- standaardbeeld van de omgeving achter de auto,

- 180°-beeld van de omgeving achter de auto,

- ingezoomd beeld achter.

Het systeem geeft een aan de omstandigheden aangepast beeld (linker gedeelte) en een birdview-beeld van de auto in zijn nabije omgeving weer.

Standaard is de stand AUTO geactiveerd.

In deze modus bepaalt het systeem zelf, op basis van de informatie van de parkeerhulp, welk beeld (standaard of ingezoomd) het beste kan worden weergegeven.

Het 180°-beeld kan alleen via de menu's worden geselecteerd.

Werkingsprincipe

Rijden

De camera achter neemt tijdens het achteruitrijden beelden van de omgeving van de auto op. Tijdens het manoeuvreren wordt in real time een birdview-beeld van uw auto in zijn directe omgeving (weergegeven tussen de blauwe haken) samengesteld.

Dit beeld maakt het correct inparkeren gemakkelijker en biedt u de mogelijkheid alle obstakels in de buurt van de auto te zien.

Dit samengestelde beeld verdwijnt automatisch als de auto langere tijd stilstaat.

De door camera's geleverde beelden kunnen door de omgeving zijn vervormd

(externe omstandigheden, manier van rijden enz.).

Bij schaduwzones achter de auto (bij zonnig weer) of bij onvoldoende licht kan het beeld donkerder worden en het contrast afnemen.

De weergave verdwijnt bij een wagensnelheid van ongeveer 10 km/h.

De functie wordt automatisch uitgeschakeld ongeveer 7 seconden na het uit de achteruitversnelling schakelen of als een portier, een schuifdeur, een achterdeur wordt geopend.

6

231

Rijden

Beelden van de omgeving achter de auto

Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de camera achter op de achterklep geactiveerd.

"Standaardbeeld"

"180°-beeld"

"Ingezoomd beeld"

232

Het gebied achter uw auto wordt op het scherm weergegeven.

De blauwe lijnen geven de breedte van uw auto

(met buitenspiegels) weer: ze verplaatsen zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.

De rode lijn geeft een afstand van 30 cm achter de achterbumper weer, de twee blauwe lijnen een afstand van 1 m en 2 m.

Dit beeld is beschikbaar in de modus AUTO en kan worden geselecteerd in het menu voor het veranderen van het beeld.

Dankzij het 180°-beeld kunt u, bij het achteruit uit een parkeerplaats rijden, anticiperen op kruisende voertuigen, voetgangers of fietsers.

Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de gehele manoeuvre te gebruiken.

Het is als volgt samengesteld:

Tijdens het achteruitrijden slaat de camera de beelden van de omgeving op. Aan de hand van deze informatie kan een beeld van bovenaf van het gebied vlak achter de auto worden samengesteld zodat u tijdens de manoeuvre de obstakels in de omgeving van de auto kunt zien.

Dit beeld is beschikbaar in de modus AUTO en kan worden geselecteerd in het menu voor het veranderen van het beeld.

De parkeerhulp achter geeft ook informatie over de omgeving van de auto.

De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.

Houd tijdens het achteruitrijden de omgeving van de auto in de gaten met behulp van de spiegels.

Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van het beeld.

Rijden

"Modus AUTO"

Deze stand is standaard geactiveerd.

Met behulp van de sensoren in de achterbumper wordt, wanneer de auto een obstakel nadert op het niveau van de rode lijn (minder dan 30 cm), automatisch overgeschakeld van het beeld aan de achterzijde naar het bovenaanzicht.

Snelstartmodus

Een melding (in het Engels) geeft aan dat u de omgeving van de auto moet controleren voordat u de manoeuvre uitvoert.

Activeren

Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.

De functie wordt weergegeven op het touchscreen. Druk op het rode kruis links boven op het venster om het weergegeven venster te sluiten.

De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager op de trekhaak wordt gemonteerd (auto's met een trekhaak die volgens de voorschriften van de fabrikant is gemonteerd).

6

Controleer regelmatig of de lens van de camera nog goed schoon is.

Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een zachte, droge doek.

Door op deze zone te drukken kunt u op elk gewenst moment de weergavemodus kiezen.

Wanneer het submenu wordt weergegeven, kunt u een van de vier beeldopties kiezen:

"Standaardbeeld".

"180°-beeld".

"Ingezoomd beeld".

"Modus AUTO".

Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de omgeving van de auto (linker gedeelte) en de bovenzijde van de auto worden weergegeven.

233

234

Rijden

Bandenspanningscontrolesysteem

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.

Het systeem bewaakt de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden.

Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset .

Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.

Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid van de bestuurder niet door het systeem kan worden vervangen.

Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om elke maand en telkens voordat u een lange rit gaat maken de bandenspanning te controleren (ook die van het reservewiel).

Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het weggedrag en de remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden

(zware belading, hoge snelheden, een lange rit).

Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik.

De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning staat vermeld op de bandenspanningssticker.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over voertuigidentificatie

.

De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn

(de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).

Onder andere omstandigheden (bij warme banden) moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.

Waarschuwing te lage bandenspanning

Deze waarschuwing wordt aangegeven door permanent branden van het lampje, een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitvoering een melding op het scherm.

F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.

F Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien. Een visuele controle is dus niet voldoende.

Sneeuwkettingen

Het systeem hoeft niet gereset te worden na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen.

Reservewiel

Het stalen reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor.

F Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel

(afhankelijk van de uitvoering).

of

F controleer als u een compressor in de auto hebt, bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset, de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld, of

F rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.

De waarschuwing blijft actief tot het systeem wordt gereset.

Reset

Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten.

Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de voorschriften op de sticker met de bandenspanningen is.

Het bandenspanningscontrolesysteem is alleen betrouwbaar als de vier banden tijdens het resetten de juiste spanning hebben.

Het bandenspanningscontrolesysteem geeft geen meldingen als de bandenspanning bij het resetten onjuist is.

De nieuwe opgeslagen bandenspanningsparameters worden door het systeem als referentiewaarden beschouwd.

Met audiosysteem

Selecteer in het menu

" Persoonlijke instelling – configuratie " de optie " Initialisatie bandenspanningscontrole

".

Met touchscreen

Selecteer in het menu " Rijden/Auto " de optie "

Bandenspan.contr.

".

Druk op " Ja " om het resetten te bevestigen

.

Als het resetten is voltooid, klinkt een geluidssignaal en wordt een melding weergegeven.

Storing

Rijden

In dat geval werkt de bandenspanningscontrole mogelijk niet goed.

Laat uw auto controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Na het uitvoeren van werkzaamheden aan het systeem moet de spanning van de vier banden worden gecontroleerd en het systeem worden gereset.

6

Het resetten van het systeem moet gebeuren bij aangezet contact en stilstaande auto.

Als het lampje te lage bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje Service, wijst dit op een storing in het systeem.

235

MET TOTAL QUARTZ-

SMEERMIDDELEN

Al meer dan 45 jaar delen TOTAL en CITROËN dezelfde waarden: topprestaties, creativiteit en technische innovatie.

In dit kader heeft TOTAL een serie

TOTAL QUARTZ-smeermiddelen ontwikkeld die geschikt zijn voor motoren van het merk CITROËN, zodat ze nog minder brandstof verbruiken en nog minder belastend zijn voor het milieu.

TOTAL en CITROËN testen de betrouwbaarheid en de prestaties van hun producten tijdens autosportwedstrijden onder extreme omstandigheden.

Kies voor TOTAL QUARTZsmeermiddelen om uw auto te onderhouden. Dé garantie voor een optimale levensduur en uitstekende prestaties van uw motor.

Brandstof

Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 69 liter.

Openen van de brandstofvulklep.

F Zet de motor af.

F Ontgrendel de auto als deze is voorzien van het Keyless entry and start-systeem.

F Open de brandstofvulklep.

Indien uw auto is voorzien van het Stop

& Start-systeem, tank dan nooit wanneer de motor zich in de STOP-stand bevindt; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel of met de knop "START/STOP" bij een auto met het Keyless entry and start-systeem.

Praktische informatie

Voor een juiste weergave van de brandstofniveaumeter moet er minimaal 8 liter brandstof worden getankt.

Bij het openen van de tankdop kan een geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit.

F Kies bij het tankstation de juiste brandstof

(deze staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van de brandstofvulklep van uw auto).

F Als uw auto is voorzien van een conventionele sleutel, steek deze dan in de vuldop en draai de sleutel linksom.

F Draai de vuldop open en plaats deze op de steun (aan de klep).

F Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening en druk hierbij de metalen klep A in.

F Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden.

F Plaats de vuldop terug en sluit deze door de dop rechtsom te draaien.

F Druk de brandstofvulklep dicht (uw auto moet ontgrendeld zijn).

7

237

Praktische informatie

Als uw auto is voorzien van een schuifdeur aan de linkerzijde, open deze dan niet tijdens het tanken omdat hierbij de brandstofvulklep beschadigd kan raken.

Uw auto is voorzien van een katalysator die de schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert.

Indien u per vergissing de verkeerde brandstof tankt, moet de tank beslist worden afgetapt voordat de motor wordt gestart.

Tankbeveiliging diesel

Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.

Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.

238

Te laag brandstofniveau

Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

Als het lampje gaat branden is er minder dan

8 liter brandstof in de tank.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan.

Onderbreking brandstoftoevoer

Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de brandstoftoevoer door de brandstofafsluiter onderbroken.

Wanneer u bij een uitvoering met dieselmotor een benzinetankpistool in de tankopening probeert te plaatsen, wordt dit tegengehouden door een klep. Daardoor blijft het pistool vergrendeld en kan er dus niet getankt worden.

Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.

Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk.

Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet tegen de klep van de tankbeveiliging, om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.

Reizen naar het buitenland

Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.

Niet alle auto's met een dieselmotor zijn voorzien van een tankbeveiliging.

Daarom adviseren wij u voordat u naar het buitenland afreist bij het CITROËNnetwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.

Praktische informatie

Compatibiliteit van brandstoffen

Brandstof voor dieselmotoren

De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen en die aan de pomp getankt kunnen worden:

Diesel die voldoet aan de richtlijn

EN590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%),

Diesel die voldoet aan de richtlijn

EN16734 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn

EN14214 (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 10%),

Paraffinehoudende diesel die voldoet aan de richtlijn EN15940 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn

EN14214 (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 7%).

De brandstof B20 of B30 die voldoet aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt voor de dieselmotor van uw auto. Maar als deze brandstof, ook al is het slechts incidenteel, wordt gebruikt, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften

(voor "Zware rijomstandigheden") strikt worden nageleefd.

Raadpleeg voor meer informatie het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Diesel bij lage buitentemperaturen

Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in het brandstofsysteem van uw auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden.

Als desondanks de motor bij een temperatuur lager dan -15 °C moeilijk aanslaat, laat dan de auto even in een garage of verwarmde werkplaats staan.

Het gebruik van elk ander type (bio) brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

Reizen naar het buitenland

Alleen het gebruik van dieseladditieven die voldoen aan de norm B715000 is toegestaan.

Sommige brandstoffen kunnen de motor van uw auto beschadigen.

In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal, specifieke commerciële benaming enz.) om de goede werking van de motor te garanderen.

Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.

7

239

240

Praktische informatie

Sneeuwkettingen

Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.

Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien.

Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto.

F Rijd voorzichtig weg en rij even met een snelheid van maximaal 50 km/h.

F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.

Maat van de af fabriek gemonteerde banden

215/65 R16

Type ketting schakel 12 mm

215/60 R17

KONIG K-SUMMIT

VAN K84

Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen.

Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.

225/55 R17

Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens mogelijk.

Neem voor meer informatie contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond.

Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.

Montagetips

F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.

F Activeer de parkeerrem en plaats indien nodig wielblokken tegen de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.

F Monteer de sneeuwkettingen volgens de aanwijzingen van de fabrikant.

Trekken van een aanhanger

Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.

Wij raden u aan gebruik te maken van een geteste en goedgekeurde CITROËN trekhaak en bedrading en deze door een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren.

Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het CITROËNnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.

Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.

Neem de maximaal toegestane trekgewichten in acht die staan vermeld op het kentekenbewijs of in de technische gegevens van uw auto.

Praktische informatie

Eco-mode

De eco-modus bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, interieurverlichting, enz. gecombineerd maximaal veertig minuten gebruiken.

Inschakelen van de modus

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer rijadviezen

voor het trekken van een aanhanger.

Een melding op het display van het instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode is ingeschakeld en de actieve functies worden in de ruststand gezet.

Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via het Bluetooth-systeem van het audiosysteem in uw auto.

7

241

242

Praktische informatie

Eco-mode afsluiten

De door de eco-mode uitgeschakelde functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt.

Start, om de functies direct weer te kunnen gebruiken, de motor en laat deze draaien:

- minder dan tien minuten om de functies ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,

- meer dan tien minuten om de functies ongeveer dertig minuten te kunnen gebruiken.

Neem de tijd die nodig is voor het starten van de motor in acht om een juiste lading van de accu te garanderen.

Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van de motor om de accu bij te laden.

Spaarfase

De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen.

Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies

(airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld.

Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.

Allesdragers

Aanbevelingen

F Zorg voor een gelijkmatige verdeling en voorkom overbelasting aan één kant.

F Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het dak.

F Sjor de lading goed vast en markeer buiten de auto stekende lading.

F Rijd behoedzaam: wees bedacht op een grotere zijwindgevoeligheid (de stabiliteit van de auto kan door de belading worden beïnvloed).

F Verwijder de allesdragers zodra deze niet meer nodig zijn.

Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de 12 V-accu .

Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan de rijomstandigheden aan om schade aan de allesdragers en de bevestigingspunten op het dak te voorkomen.

Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.

Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd raakt, is het raadzaam uitsluitend voor uw auto goedgekeurde allesdragers te gebruiken.

Houd u aan de montagevoorschriften en de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld in de handleiding die met de allesdragers is meegeleverd.

Gebruik bij het monteren van allesdragers de hiervoor bestemde bevestigingspunten:

F open de afdekkapjes van de bevestigingspunten van elke allesdrager,

F breng de bevestigingspunten van de allesdragers aan en vergrendel ze één voor

één op het dak,

F controleer of de allesdragers goed zijn bevestigd (door eraan te schudden),

F sluit de afdekkapjes op elke allesdrager.

De allesdragers zijn verwisselbaar en kunnen voor elk paar bevestigingspunten worden afgesteld.

Praktische informatie

Ruitenwisserbladen vervangen

Voordat u een wisserblad vóór demonteert

Maak gebruik van de groene plaatsen.

Maximaal toegestane daklast op de allesdragers: 100 kg.

F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen

één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit (onderhoudsstand) te verplaatsen.

7

Verwijderen

F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.

F Maak het ruitenwisserblad los en verwijder het.

243

244

Praktische informatie

Monteren

F Breng het nieuwe ruitenwisserblad aan en klik het vast.

F Leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.

Na het monteren van een ruitenwisserblad vóór

F Zet het contact aan.

F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.

Motorkap

Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &

Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren om letsel als gevolg van het automatisch inschakelen van de

START-stand te voorkomen.

Openen

F Open het portier.

F Trek de hendel aan de onderzijde van de deuropening naar u toe.

F Beweeg de hendel omhoog en til de motorkap op.

F Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig deze in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.

Open de motorkap niet als het stormt.

Wees voorzichtig bij het losmaken van de veiligheidshaak en de motorkapsteun als de motor warm is (kans op brandwonden).

Vanwege de kans op beschadiging van het elektrische systeem mag er nooit een hogedrukreiniger worden gebruikt voor het reinigen van de motorruimte.

Praktische informatie

Sluiten

F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.

F Bevestig de motorkapsteun in de houder.

F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.

F Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed vergrendeld is.

Motor

Diesel

De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator.

In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen, ...) te beperken.

De afbeelding van deze motor dient als voorbeeld. De plaats van de oliepeilstok, de olievuldop en de handopvoerpomp is afhankelijk van de motoruitvoering.

1.

Reservoir ruiten- en koplampsproeiervloeistof.

2.

Reservoir koelvloeistof.

3.

Vuldop motorolie.

4.

Oliepeilstok.

5.

Handopvoerpomp.

6.

Vulopening remvloeistof.

7.

Accu.

8.

Afzonderlijk massapunt (aansluiting "-").

9.

Zekeringkast.

10.

Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.

11.

Luchtfilter.

Het brandstofcircuit staat onder hoge druk:

- Voer nooit werkzaamheden aan dit circuit uit.

- In de HDi-motoren is veel hoogwaardige technologie toegepast.

Laat eventuele werkzaamheden uitsluitend door een officiële CITROËN-dealer uitvoeren.

7

245

Praktische informatie

Niveaus controleren

Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.

Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Gebruik de door de fabrikant aanbevolen vloeistof voor uw auto en motoruitvoering.

Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).

Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond.

Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Motorolieniveau

Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel (bij auto's met een motorolieniveaumeter) of met de oliepeilstok.

De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.

Controle met de peilstok

De plaats van de oliepeilstok is aangegeven op de desbetreffende afbeelding van de motorruimte.

F Trek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde helemaal naar buiten.

F Veeg de peilstok af met een schone, niet pluizende doek.

F Steek de oliepeilstok weer volledig in de schacht en trek deze er weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is correct als het tussen de merktekens A en B ligt.

A = MAX

B = MIN

246

Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.

De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.

Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.

CITROËN adviseert u om elke 5.000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.

Als u ziet dat het peil boven het merkteken A of onder het merkteken B ligt, start dan de motor niet .

- Als het oliepeil boven het merkteken MAX ligt (kans op motorschade), neem dan contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.

- Als het oliepeil lager is dan het merkteken

MIN , vul dan altijd motorolie bij.

Eigenschappen van de olie

Controleer voordat u olie bijvult of ververst of de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt met de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.

Motorolie bijvullen

De plaats van de vulopening voor de motorolie is aangegeven op de desbetreffende afbeelding van de motorruimte.

F Draai de dop van de vulopening.

F Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op motoronderdelen te voorkomen

(dit kan brand veroorzaken).

F Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok.

F Vul indien nodig nog olie bij.

F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.

Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.

Olie verversen

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het verversingsinterval voor uw auto.

Gebruik om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, nooit additieven in de motorolie.

Remvloeistofniveau

Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken

"MAX" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.

Vloeistof verversen

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het verversingsinterval voor uw auto.

Type vloeistof

Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven vloeistof.

Praktische informatie

Vloeistofniveau stuurbekrachtiging

Het vloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken

"MAX" te bevinden. Controleer dit door bij afgezette motor het niveau op de vulpijp af te lezen.

Koelvloeistofniveau

Controleer geregeld het koelvloeistofniveau.

Het is normaal dat tussen twee onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet worden bijgevuld.

Voor een juiste aflezing van het koelvloeistofniveau dient de auto op een horizontale ondergrond te staan en moet de motor koud zijn.

Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAX" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.

Als het niveau zich dicht bij of onder het merkteken

"MIN" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.

De motor van uw auto kan door een te laag koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.

Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.

Wacht na uitschakelen van de motor minstens

1 uur met het uitvoeren van werkzaamheden aan het koelsysteem, omdat het koelsysteem onder druk staat.

7

247

248

Praktische informatie

Wanneer u in een noodgeval koelvloeistof moet bijvullen omwikkel dan de vuldop met een doek om brandwonden te voorkomen en draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen.

Verwijder de dop als de druk eenmaal gedaald is en vul koelvloeistof bij.

De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator.

Type vloeistof

Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.

Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof

Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij.

Type vloeistof

Maak voor de ruitensproeiers uitsluitend gebruik van kant-en-klare ruitensproeiervloeistof.

's Winters (bij temperaturen beneden het vriespunt) moet voor de omstandigheden geschikte ruitensproeiervloeistof met antivries worden gebruikt om de onderdelen van het systeem (pomp, reservoir, leidingen enz.) te beschermen.

Vul het reservoir nooit bij met kraanwater (kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).

Brandstofadditiefniveau

(dieseluitvoering met roetfilter)

Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Controles

Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.

Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

12V-accu

De accu is onderhoudsvrij.

Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten

(bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn.

Raadpleeg voordat u werkzaamheden uitvoert aan de 12V-accu de desbetreffende rubriek voor meer informatie en de te nemen voorzorgsmaatregelen.

Bijvullen

Het reservoir moet snel worden bijgevuld door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Luchtfilter

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het vervangingsinterval van dit onderdeel.

Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik

(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten het twee keer zo vaak worden vervangen

.

Interieurfilter

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het vervangingsinterval van dit onderdeel.

Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik

(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten het twee keer zo vaak worden vervangen

.

Praktische informatie

Automatische transmissie

Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft.

Als het lampje blijft branden, is het minimum dieseladditiefniveau bereikt.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus

.

De transmissie is onderhoudsvrij

(olie verversen niet noodzakelijk).

Elektronisch gestuurde versnellingsbak

De versnellingsbak is onderhoudsvrij

(olie verversen niet noodzakelijk).

Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.

Oliefilter

Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen.

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het vervangingsinterval van dit onderdeel.

Roetfilter (diesel)

Als het roetfilter verzadigd begint te raken, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een waarschuwingsmelding over het risico van verstopping van het filter.

Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal.

Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms waterdamp uit de uitlaat komen. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.

Handgeschakelde versnellingsbak

De versnellingsbak is onderhoudsvrij

(olie verversen niet noodzakelijk).

Parkeerrem

Als de parkeerrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de parkeerrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Remblokken

De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten.

Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.

Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.

7

249

250

Praktische informatie

Slijtage remschijven

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.

AdBlue

®

(BlueHDimotoren)

SCR-systeem

Met behulp van een vloeistof die AdBlue ® wordt genoemd en ureum bevat, kan een katalysator tot 85% stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof en water (deze zijn niet schadelijk voor de gezondheid en het milieu).

De AdBlue ® bevindt zich in een specifiek reservoir

van ongeveer 22 liter.

Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten.

Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt CITROËN specifieke producten aan.

Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.

Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft CITROËN ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic

Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.

Hiermee is een actieradius van ongeveer

10.000-15.000 km mogelijk. Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog maximaal ongeveer 2.400 km kunt rijden tot het reservoir helemaal leeg is, wordt automatisch een waarschuwingssysteem geactiveerd.

De resterende 2.400 km worden er nog diverse waarschuwingen gegeven voordat het reservoir leeg is.

Als u verwacht tussen twee periodieke onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te rijden, moet tussentijds AdBlue ® worden bijgevuld.

Als het AdBlue ® -reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet opnieuw kan worden gestart.

Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot uw auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de

Euro 6-emissienorm voldoet.

Neem bij een storing in het SCR-systeem zo snel mogelijk contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats: na 1.100 km wordt een systeem geactiveerd dat het opnieuw starten van de motor blokkeert.

In beide gevallen geeft een actieradiusindicator aan hoever u nog kunt rijden voordat de motor niet meer gestart kan worden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de lampjes

en de bijbehorende waarschuwingsmeldingen.

Belangrijk

Als het AdBlue ® -reservoir van uw auto helemaal leeg is (dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer starten) moet u het reservoir vullen met minimaal 3,8 liter vloeistof (twee flacons van 1,89 liter).

Bijvullen van AdBlue

®

Vanwege de inhoud van het reservoir kan het noodzakelijk zijn om het reservoir tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door een waarschuwing (lampjes en melding) op wordt geattendeerd.

Dit kunt u laten uitvoeren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.

Praktische informatie

Als de vloeistof wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water.

Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in.

Deze ammoniakdampen werken irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel).

Bevriezing van AdBlue

®

AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 °C.

Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het

AdBlue ® -reservoir waardoor u onder alle weersomstandigheden kunt blijven rijden.

Gebruiksvoorschriften

AdBlue ® is een oplossing op ureumbasis.

Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien koel bewaard).

Als de vloeistof in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en met zeep. Als de vloeistof in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een branderig gevoel of blijvende irritatie.

Bewaar AdBlue ® buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon of jerrycan.

Als de AdBlue ® niet in de originele flacon wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.

Gebruik uitsluitend AdBlue ® die aan de norm

ISO 22241 voldoet.

Verdun de AdBlue ® nooit met water.

Giet nooit AdBlue ® in de brandstoftank.

7

251

Praktische informatie

Bewaar de flacons of jerrycans AdBlue ® niet in uw auto.

F Open voor toegang tot het AdBlue ® reservoir het linker voorportier.

252

De verpakking in flacons of jerrycans met een antidruppelsysteem vergemakkelijkt het bijvullen. Dit product is via het CITROËNdealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.

Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11 °C. Als het kouder is, bevriest het AdBlue ® waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij.

F Trek van onderen aan de zwarte dop.

Vul nooit AdBlue ® bij vanuit een vulsysteem dat is bedoeld voor vrachtwagens.

Voorschriften voor opslag

AdBlue ® bevriest bij temperaturen rond -11 °C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf

25 °C. Het is raadzaam de flacons en jerrycans koel en buiten direct zonlicht te bewaren.

Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten minste één jaar houdbaar.

Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur volledig is ontdooid.

Procedure voor bijvullen

Controleer 's winters alvorens bij te vullen of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11 °C. Als het kouder is, bevriest het

AdBlue ® waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten.

Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij.

F Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat.

F Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot om de motor af te zetten.

of

F Druk bij uitvoeringen met Keyless entry and start-systeem op de " START/STOP "-knop om de motor af te zetten.

F Draai de blauwe dop een 6 e omwenteling linksom.

F Verwijder de dop.

F Pak een flacon AdBlue ® . Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de flacon in het AdBlue ® -reservoir van uw auto giet.

Spoel gemorste vloeistof onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek.

Als de vloeistof is gekristalliseerd, verwijder het dan met een spons en warm water.

F Breng de blauwe dop aan op de vulopening en draai de dop een 6 e omwenteling rechtsom, tot de aanslag.

Praktische informatie

Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt

, aangegeven door de melding " Vul

AdBlue bij: Starten onmogelijk ", dient u ongeveer 5 minuten te wachten voordat u het contact weer aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen, de sleutel met afstandsbediening in het contactslot te steken of de elektronische sleutel van het "Keyless entry and start"-systeem in het interieur te leggen.

Zet vervolgens het contact aan en start na

10 seconden wachten de motor.

Belangrijk: als het AdBlue ® reservoir van uw auto helemaal leeg is (dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer starten), moet u het reservoir vullen met minimaal 4 liter en maximaal 10 liter vloeistof.

F Breng de zwarte dop van bovenaf aan.

F Sluit het portier.

F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir.

7

253

254

Praktische informatie

Onderhoudstips

Algemene adviezen voor wat betreft het onderhoud van uw auto vindt u in het garantie- en onderhoudsboekje.

Laat lakreparaties uitsluitend over aan het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Houd u aan de volgende voorschriften om beschadiging van uw auto te voorkomen:

- Gebruik voor het schoonmaken van de koplampen nooit een droge doek of een schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.

Gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product.

- Probeer hardnekkig vuil niet van de koplampen, de achterlichten en de randen ervan te verwijderen met een hogedrukreiniger, om te voorkomen dat de vernislaag en afdichtingen beschadigd raken.

- Gebruik nooit een schuurspons voor het verwijderen van hardnekkig vuil, omdat hierdoor de laklaag kan bekrassen.

Gebruik in plaats daarvan een zachte doek met zeepwater.

- Reinig tijdens het wassen van uw auto nooit het interieur met een waterstraal.

- Wanneer uw auto wordt gewassen in een wasstraat met rolborstels, sluit dan alle portieren, verwijder de sleutel en, afhankelijk van de uitvoering, deactiveer het " Handsfree toegang "-systeem.

- Gebruik nooit een hogedrukreiniger voor het reinigen van de motorruimte, omdat hierdoor het elektrische systeem beschadigd kan raken.

- Vloeistof die in de bekerhouder wordt vervoerd (bijvoorbeeld in een mok) en wordt gemorst, kan bij contact met schakelaars op het dashboard en de middenconsole storingen veroorzaken.

Wees voorzichtig.

Om te voorkomen dat stickers op de carrosserie beschadigen of losraken, is het raadzaam om geen hogedrukreiniger te gebruiken voor het wassen van uw auto

(afhankelijk van de uitvoering). U wordt geadviseerd de auto te wassen met een sterk stromende waterstraal en deze af te spoelen met gedemineraliseerd water.

Alleen een microvezeldoekje is geschikt voor het afvegen van uw auto. Dit moet schoon zijn en voorzichtig worden gebruikt.

Gevarendriehoek

Deze veiligheidsuitrusting vormt een aanvulling op de alarmknipperlichten.

Elke auto moet zijn voorzien van een gevarendriehoek.

Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek

De gevarendriehoek is als accessoire leverbaar.

Neem hiervoor contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Storingen verhelpen

Brandstoftank leeg

(diesel)

Bij auto's met dieselmotor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten.

Raadpleeg voor alle uitvoeringen, uitgezonderd die met een BlueHDi-motor, de afbeelding van de desbetreffende motorruimte.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de tankbeveiliging

(diesel).

F Plaats de gevarendriehoek achter de auto en houd u aan de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften.

Voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen moet u de alarmknipperlichten inschakelen en uw reflecterende veiligheidsvest aantrekken.

Raadpleeg voor het uit- en invouwen van de gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.

Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.

BlueHDi-motoren

F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.

F Zet het contact aan (zonder de motor te starten).

F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het contact af.

F Herhaal de handelingen 10 keer.

F Bedien de startmotor om de motor te starten.

8

255

Storingen verhelpen

Overige motoren

F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.

F Open de motorkap.

F Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken.

Gereedschapskist

Toegang

Verwijderen

256

F Bedien de handopvoerpomp totdat u weerstand voelt (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn).

F Bedien de startmotor om de motor te starten

(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw).

F Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw.

F Breng de sierkap van de motor aan en klem deze vast.

F Sluit de motorkap.

De gereedschapskist bevindt zich onder de linker voorstoel.

F Druk op de grendels A en schuif deze naar binnen om de gereedschapskist te ontgrendelen.

F Beweeg de gereedschapskist om hem langs de stang 1 te halen iets omhoog en trek hem er vervolgens helemaal langs.

De stangen 1 en 2 zorgen ervoor dat de gereedschapskist niet uit zijn behuizing kan komen als deze niet goed is vastgezet.

F Beweeg vervolgens de gereedschapskist omhoog om hem langs de stang 2 te halen.

Openen

F Om de gereedschapskist langs de stang 1 te bewegen: breng de gereedschapskist iets omhoog en dan helemaal naar achteren.

Storingen verhelpen

Met bandenreparatieset

F Maak de haakjes B van het deksel los en open het deksel om bij het gereedschap te kunnen komen.

Terugplaatsen

F Breng het deksel weer aan op de gereedschapskist en maak de haakjes B vast.

F Als de gereedschapskist zich helemaal in zijn behuizing bevindt, duw deze dan tegen de vloerbekleding en schuif vervolgens de grendels zetten.

A naar buiten om de kist vast te

Trek aan de gereedschapskist om te controleren of hij goed in zijn behuizing is vastgezet.

1.

12V-compressor.

De compressor bevat een patroon met afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band en kan ook gebruikt worden voor het aanpassen van de bandenspanning.

2.

Sleepoog

8

F Houd de gereedschapskist met de voorzijde schuin omhoog.

F Om de gereedschapskist langs de stang 2 te bewegen: duw de kist naar achteren en omlaag.

257

258

Storingen verhelpen

Uitvoeringen met een reservewiel

Bandenreparatieset

Deze set bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel.

Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren

.

U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde garage rijden.

Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.

Met de compressor kunt u de bandenspanning controleren en aanpassen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gereedschapskist

.

Overzicht van het gereedschap

Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillend zijn. Het gereedschap niet voor andere doeleinden gebruiken.

1.

Wielsleutel.

Hiermee kunnen de wielbouten worden verwijderd en kan de krik worden uit- en ingedraaid.

2.

Krik.

Hiermee kan de auto worden opgekrikt.

3.

Gereedschap voor het verwijderen van sier-/naafdoppen.

Hiermee kunnen, indien aanwezig, de sierdoppen van de wielbouten van een lichtmetalen velg of het sierdeel van een stalen velg worden verwijderd.

4.

Dop voor slotbouten.Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd.

5.

Sleepoog.

Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en is afhankelijk van de uitrusting. Gebruik het niet voor andere doeleinden.

Toegang tot de set

Deze set bevindt zich in een gereedschapskist.

1.

12V-compressor.

De compressor bevat een patroon met afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band en kan ook gebruikt worden voor het aanpassen van de bandenspanning.

2.

Sleepoog.

Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over slepen

.

B.

Aan/uit schakelaar I/O.

C.

Knop voor leeg laten lopen.

D.

Manometer (bar en psi).

Storingen verhelpen

Reparatiemethode

1. Afdichtmiddel

Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven.

De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen.

Gebruik alleen de twee 12V-aansluitingen voorin

voor het aansluiten van de compressor.

A.

Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen".

E.

Opbergvak met een kabel + adapter voor een 12V-aansluiting.

F.

Flacon met afdichtmiddel.

G.

Witte slang met dop voor de reparatie en het op spanning brengen.

H.

Sticker met snelheidslimiet.

F Zet het contact af.

F Zet de schakelaar A in de stand

"Reparatie".

F Controleer of schakelaar B in de stand O staat.

Verwijder niet het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt uit de band.

U dient de sticker met de snelheidslimiet op het stuurwiel te plakken om u eraan te herinneren dat u rijdt met een tijdelijk gerepareerde band.

Rijd na het repareren van een band met de bandenreparatieset niet sneller dan

80 km/u.

8

259

Storingen verhelpen

260

F Rol de witte slang G volledig uit.

F Draai de dop van de witte slang los.

F Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.

Let op: dit product is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen.

Houd het middel buiten het bereik van kinderen.

De uiterste gebruiksdatum van het middel is op de flacon vermeld.

Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËN-netwerk of een officieel inzamelpunt.

Vergeet niet om bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen.

F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto.

F Start de motor en laat de motor draaien.

F Schakel de compressor in door de schakelaar B in de stand I te zetten tot de bandenspanning is opgelopen tot 2,0 bar.

Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; maak de slang niet los van het ventiel tijdens deze handeling (kans op wegspuiten van het middel).

Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten.

Als na 5 tot 7 minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

F Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik.

Storingen verhelpen

F Rol de witte slang G volledig uit.

F Sluit de witte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.

F Rijd onmiddellijk ongeveer vijf kilometer met een lage snelheid (tussen 20 en 60 km/h) om het gat te dichten.

F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.

2. Op spanning brengen

F Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto.

F Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.

Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen.

F Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand I; spanning verlagen: schakelaar B in stand O en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde.

Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

F Verwijder de set en berg deze op.

F Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.

F Zet de schakelaar A in de stand

"Op spanning brengen".

8

261

Storingen verhelpen

Verwijderen van de slang en de flacon

Bandenspanning controleren/aanpassen

262

F Beweeg de slang 2 naar links tot deze contact maakt met de behuizing.

F Maak aansluiting 1 van de flacon los door hem een kwartslag linksom te draaien.

F Trek de middelste slang 2 voorzichtig naar buiten en koppel aansluiting 3 van de luchtinlaatslang los door deze een kwartslag linksom te draaien.

F Verwijder slang 2 .

F Houd de compressor verticaal.

F Draai de flacon 4 aan de onderzijde los.

Voer deze handelingen in omgekeerde volgorde uit om de nieuwe flacon en de nieuwe slang te plaatsen.

U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om de bandenspanning te controleren of de banden op spanning te brengen.

Let op dat er geen vloeistof uit de flacon stroomt.

De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld.

De patroon met afdichtmiddel kan slechts

één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is.

Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij een CITROËNdealer of een officieel inzamelpunt.

Vergeet niet om bij een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen.

F Zet de schakelaar A in de stand

"Reparatie".

F Rol de witte slang G volledig uit.

F Sluit de witte slang aan op het ventiel van de band.

Reservewiel

Toegang tot het gereedschap

Storingen verhelpen

Overzicht gereedschap

F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto.

F Start de motor en laat de motor draaien.

F Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand I; spanning verlagen: schakelaar B in stand O en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker.

F Verwijder de set en berg deze op.

Het gereedschap bevindt zich in een gereedschapskist.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gereedschapskist

.

Als de spanning van één of meer banden is aangepast, moet het bandenspanningscontrolesysteem worden gereset.

Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het

Bandenspanningscontrolesysteem

.

1.

Wielsleutel.

Hiermee kunnen de wielbouten worden verwijderd en kan de krik worden uit- en ingedraaid.

2.

Krik.

Hiermee kan de auto worden opgekrikt.

3.

Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen/-delen.

Hiermee kunnen, indien aanwezig, de sierdoppen van de wielbouten van een lichtmetalen velg of het sierdeel van een stalen velg worden verwijderd.

4.

Dop voor slotbouten.

Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd.

5.

Sleepoog.

8

263

Storingen verhelpen

Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over slepen

.

Toegang tot het reservewiel

264

Deze gereedschappen zijn specifiek voor uw auto en kunnen, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen.

Gebruik het niet voor andere doeleinden.

De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor het verwisselen van een wiel met een beschadigde of lekke band.

Gebruik niet een andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik.

Als de auto niet is voorzien van de originele krik, neem dan contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, om de door de fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.

De krik voldoet aan de Europese regelgeving zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn 2006/42/CE over machines.

De krik is onderhoudsvrij.

F Het reservewiel is bereikbaar vanaf de achterzijde van de auto.

F Open de achterdeuren of de achterklep

(afhankelijk van de uitvoering).

Om te voorkomen dat de elektrisch bedienbare schuifdeur(en) ongewild wordt

(worden) geopend, moet u de functie

" Handsfree toegang handsfree-functie .

" uitschakelen via het configuratiemenu van de auto.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de schuifdeur met

F Als uw auto is uitgerust met een trekhaak, krik de auto dan aan de achterzijde op

(uitsluitend bij punt B ) tot er voldoende ruimte is om het reservewiel te kunnen verwijderen.

Verwijderen

F Open de achterdeuren (of achterklep) om bij de in de dorpel geplaatste bout van de reservewielhouder te komen.

Terugplaatsen

Storingen verhelpen

Band in de reservewielhouder

Als u de maat wilt wijzigen van de band op het reservewiel, volg dan onderstaande instructies.

In de reservewielhouder kan een wiel met een lekke band in de maat 215 of

225 worden geplaatst.

F Draai de bout los met behulp van de wielsleutel (ongeveer 14 omwentelingen), tot de reservewielhouder laag genoeg hangt om de haak van de reservewielhouder los te maken.

F Plaats het wiel voor de reservewielhouder.

F Beweeg het reservewiel geleidelijk in de reservewielhouder door hem heen en weer

(van links naar rechts) te bewegen tot het bevestigingsgedeelte van de haak vrij komt.

F Bevestig de reservewielhouder aan de haak en draai de bout weer volledig vast met de wielsleutel.

F Haal de reservewielhouder los van de haak en plaats het reservewiel in de nabijheid van het te vervangen wiel.

Oorspronkelijke

bandenmaat

215/65 R16

215/60 R17

215/60 R17 M&S

XS-M

Het plaatsen van een wiel met een 225-band in de reservewielhouder is verboden.

225/55 R17

Het plaatsen van een wiel met een 215band in de reservewielhouder wordt niet aanbevolen (kans op bijgeluiden).

XL

Er is geen beperking.

8

265

266

Storingen verhelpen

Een wiel verwijderen

Stilzetten van de auto

Zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat.

Schakel bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling in en zet vervolgens het contact uit om de wielen te blokkeren.

Selecteer bij een automatische transmissie de stand P en zet vervolgens het contact uit om de wielen te blokkeren.

Selecteer bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand P en zet vervolgens het contact uit om de wielen te blokkeren.

Trek de parkeerrem aan en controleer of het lampje op het instrumentenpaneel brandt.

Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.

Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.

F Als uw auto is uitgerust met stalen velgen, verwijder dan de naafdop met het gereedschap 3 .

F Als uw auto is uitgerust met lichtmetalen velgen, verwijder dan de sierdoppen van de wielbouten met het gereedschap 3 .

F Als uw auto is uitgerust met slotbouten, zet dan de dop 4 op de wielsleutel 1 om de slotbout los te draaien.

F Draai de andere bouten los (zonder ze te verwijderen) met uitsluitend de wielsleutel 1 .

F Plaats het voetstuk van de krik op de grond, recht onder een van de twee steunpunten

A of B . Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt.

Gebruik niet:

- de krik voor andere werkzaamheden dan het opkrikken van de auto,

- een andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik.

Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of losse ondergrond kan de krik wegglijden of wegzakken – Kans op letsel!

Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en zorg ervoor dat het contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken – Kans op letsel!

Storingen verhelpen

Een wiel monteren

F Draai de krik 2 met de draaiknop uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken.

F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg.

F Verwijder het wiel.

F Krik met behulp van de wielsleutel 1 de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.

F Plaats het wiel op de naaf.

F Draai de bouten met de hand vast tot tegen de aanslag.

F Draai de slotbout (indien aanwezig) met de wielsleutel 1 en de dop 4 handvast

.

F Draai de overige wielbouten handvast

met alleen wielsleutel 1 .

8

267

268

Storingen verhelpen

F

F

Laat de auto weer volledig zakken.

Vouw de krik 2 op en verwijder deze.

Bandenspanningscontrolesysteem

Het stalen reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor.

Na het verwisselen van een wiel

Berg het wiel met de lekke band correct op in de reservewielhouder.

Neem zo snel mogelijk contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Laat het wiel met de lekke band controleren.

Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen.

Bepaalde rijhulpsystemen moeten worden uitgeschakeld, bijv. Active Safety Brake .

Wiel met naafdop

Monteren: plaats de naafdop

met de inkeping tegenover het ventiel en druk de rand ervan vervolgens rondom met de hand vast.

Monteren van het stalen reservewiel

Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het reservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.

Controleer als uw auto is uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem de bandenspanning en reset het systeem.

F Draai de slotbout (indien aanwezig) met de wielsleutel 1 en de dop 4 vast.

F Draai de overige wielbouten vast

met alleen de wielsleutel 1 .

F

Berg het gereedschap op in de gereedschapskist.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem

.

Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven.

Storingen verhelpen

Een lamp vervangen

De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:

F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen;

F gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product;

F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.

Onder bepaalde weersomstandigheden

(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.

Typen lampen

Uw auto is voorzien van verschillende typen lampen. Verwijder ze als volgt:

Type A

Type C

Halogeenlamp: duw de borgveer open en verwijder de lamp uit de lamphouder.

Type D

Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding).

F Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek.

Het is van belang dat u uitsluitend lampen van anti-ultraviolet (UV) toepast om beschadiging van de koplamp te voorkomen.

Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.

Glassokkellamp: de lamp is gemonteerd met een drukbevestiging. Trek de lamp daarom voorzichtig los.

Type B

Halogeenlamp: draai de lamp linksom.

Vervang een uitschakelde halogeenlamp pas als deze volledig is afgekoeld (om brandwonden te voorkomen). Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek.

Lamp met bajonetsluiting: druk de lamp iets in en draai deze linksom.

8

269

270

Storingen verhelpen

Type E Verlichting vóór

Halogeenlampen

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het vervangen van lampen

en in het bijzonder de typen lampen.

Xenonlampen

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het vervangen van lampen

en in het bijzonder de typen lampen.

Xenonlamp: het vervangen van een xenonlamp moet worden uitgevoerd door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats in verband met elektrocutiegevaar.

Controleer na het vervangen of de verlichting goed werkt.

1.

Parkeerlichten.

Type A

, W5W-5W

2.

Grootlicht.

Type C

, H1-55W

3.

Dimlicht.

Type C

, H7-55W

4.

Dagrijverlichting.

Type A

, W21W LL-21W

5.

Richtingaanwijzer.

Type B

, PY21W-21W (amberkleurig)

Let er bij het monteren van H7-lampen met nokjes of iets dergelijks op dat deze nokjes goed in de uitsparingen komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt.

1.

Grootlicht.

Type C

, H1-55W

2.

Dimlicht.

Type E

, D8S 25W

3.

Richtingaanwijzer.

Type B

, PY21W-21W (amberkleurig)

Mistverlichting

Type D

, H11-55W

Zijknipperlicht

Type A

, WY5W-5W (amberkleurig)

Storingen verhelpen

Dimlicht (halogeenlampen)

Type C

, H7-55W

Dagrijverlichting/parkeerlichten

Neem voor het vervangen van dit type lamp

(indien aanwezig) met LED’s en lichtgeleiders contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het CITROËN-netwerk kan u voor de LED's een vervangingsset leveren.

- Druk het zijknipperlicht naar achteren en trek het los.

- Breng het zijknipperlicht vanaf de achterzijde aan en duw hem vervolgens naar achteren.

De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers en zijknipperlichten) moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.

F Druk op de bovenste clip van het deksel en kantel het deksel naar achteren om het te verwijderen.

F Druk op de onderste clip van de stekker en verwijder de stekker samen met de lamp.

F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde van demonteren.

Zorg er bij het monteren voor dat de stekker en de lamp goed in de lichtunit worden vastgeklikt.

8

271

Storingen verhelpen

Dagrijverlichting (halogeenlampen)

Type A

, W21W LL-21W

Parkeerlichten (halogeenlampen)

Type A

, W5W

Grootlicht (halogeenlampen)

Type C

, H1-55W

272

F Druk op de bovenste clip van het deksel en kantel het deksel naar achteren om het te verwijderen.

F Druk op de twee clips aan de zijkant van de stekker en verwijder de stekker samen met de lamp.

F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde van demonteren.

F Druk op de bovenste clip van het deksel en kantel het deksel naar achteren om het te verwijderen.

F Druk op de twee clips aan de zijkant van de stekker en verwijder de stekker samen met de lamp.

F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde van demonteren.

F Druk op de bovenste clip van het deksel en kantel het deksel naar achteren om het te verwijderen.

F Druk op de onderste clip van de stekker en verwijder de stekker samen met de lamp.

F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde van demonteren.

Let op het gedeelte achter de rechter lamp, dat zo heet kan zijn dat u zich eraan kunt branden (ontluchtingsleidingen).

Richtingaanwijzers

(halogeenlampen)

Type B

, PY21W-21W (oranje)

Dimlicht (xenonlampen)

Type E

, D8S 25W

Storingen verhelpen

Grootlicht (xenonlampen)

Type C

, H1-55W

F Druk op de bovenste clip van het deksel en kantel het deksel naar achteren om het te verwijderen.

F Draai de lamphouder los door deze een kwart omwenteling linksom te draaien.

F Verwijder de lamphouder.

F Vervang de defecte lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde van demonteren.

Als een verklikkerlampje (rechts of links) van de richtingaanwijzers sneller knippert, is een van de lampen aan de desbetreffende zijde defect.

Het vervangen van een xenonlamp van het type D8S moet door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd: risico van elektrocutie!

Als een van de D8S-lampen defect is, is het raadzaam beide lampen te laten vervangen.

F Druk op de bovenste clip van het deksel en kantel het deksel naar achteren om het te verwijderen.

F Druk op de onderste clip van de stekker en verwijder de stekker samen met de lamp.

F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer voor de montage dezelfde handelingen in omgekeerde volgorde uit.

Zorg er bij het monteren voor dat de stekker en de lamp goed in de lichtunit worden vastgeklikt.

8

273

274

Storingen verhelpen

Richtingaanwijzers

(xenonlampen)

Type B

, PY21W-21W (oranje)

Mistverlichting

Type D

, H11-55W

F Druk op de borgklem en maak de stekker los.

F Draai de lamphouder los door deze een kwart omwenteling linksom te draaien.

F Verwijder de lamphouder.

F Vervang de defecte lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

F Druk op de bovenste clip van het deksel en kantel het deksel naar achteren om het te verwijderen.

F Draai de lamphouder los door deze een kwart omwenteling linksom te draaien.

F Vervang de defecte lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde van demonteren.

F Draai de bouten van de luchtgeleider A aan de onderzijde van de voorbumper los.

F Verwijder de luchtgeleider A .

U kunt voor het vervangen van deze lampen ook het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.

Als een controlelampje (rechts of links) van de richtingaanwijzers sneller knippert, is een van de lampen aan de desbetreffende zijde defect.

Storingen verhelpen

Achterlichten

(achterdeuren)

Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het

vervangen van lampen

en in het bijzonder de typen lampen.

F Bekijk welke lamp defect is en open de achterdeuren.

F

Verwijder aan de binnenzijde het ventilatierooster, indien aanwezig.

F

Draai aan de buitenzijde de twee bevestigingsbouten los.

1.

Remlicht/parkeerlicht.

Type B

, P21/5W-21/5W

2.

Richtingaanwijzers.

Type B

, PY21W-21W (amberkleurig)

3.

Achteruitrijlicht.

Type B

, P21W-21W

4.

Mistachterlichten/parkeerlichten.

Type B

, P21/4W-21/4W

Raadpleeg voor auto's met binnenbekleding het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de werkzaamheden te laten uitvoeren.

F Houd de lichtunit vast, druk op de clip aan de binnenzijde en verwijder de lichtunit vervolgens voorzichtig.

F Maak de stekker los.

F Druk de 3 borglippen iets naar buiten en verwijder vervolgens de lamphouder.

F Druk de defecte lamp iets in en draai hem een kwart omwenteling rechtsom om hem te verwijderen.

F Vervang de gloeilamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde van demonteren.

8

275

Storingen verhelpen

Derde remlicht (achterdeuren)

Type A

, W5W-5W

F Open de linker achterdeur.

F Verwijder de lamp.

F Draai de lamphouder los door hem een kwart omwenteling linksom te draaien.

F Vervang de defecte lamp.

Druk op de lamp tot hij vastklikt om hem weer te bevestigen.

Plafonniers (voor en achter)

Type A

, W5W-5W

Kentekenplaatverlichting

(achterdeuren)

Type A

, W5W-5W

F Maak het lampglas los door een kleine schroevendraaier in de openingen aan de buitenzijde van de plafonnier te steken.

F Verwijder de lamp en vervang deze.

F Bevestig het lampglas in de behuizing en controleer of het goed is vastgeklikt.

276

F Verwijder de kunststof kap met behulp van een kleine schroevendraaier.

F Steek een schroevendraaier door de opening en druk de lamp naar buiten.

F Maak de stekker los.

F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas.

F Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken.

F Verwijder het lampglas.

F Vervang de defecte lamp.

Druk het lampglas vast in de houder om het weer te monteren.

Storingen verhelpen

Achterlichten (achterklep)

Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het

vervangen van lampen

en in het bijzonder de typen lampen.

F Bekijk welke lamp defect is en open de achterklep.

F

Verwijder aan de binnenzijde het deksel, indien aanwezig.

F Houd de lichtunit vast, druk op de clip aan de binnenzijde en verwijder de lichtunit vervolgens voorzichtig.

F Maak de stekker los.

1.

Remlichten/parkeerlichten.

Type B

, P21/5W-21/5W

2.

Richtingaanwijzers.

Type B

, PY21W-21W (amberkleurig)

3.

Achteruitrijlicht.

Type B

, P21W-21W

4.

Mistachterlicht/parkeerlicht.

Type B

, P21/4W-21/4W

Raadpleeg voor auto's met binnenbekleding het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de werkzaamheden te laten uitvoeren.

F Druk aan de buitenzijde op de binnenste clips van het kunststof sierdeel en kantel dit naar buiten om het te verwijderen.

F Draai de twee bevestigingsbouten los.

F Druk de 3 borglippen iets naar buiten en verwijder vervolgens de lamphouder.

8

277

278

Storingen verhelpen

F Druk de defecte lamp iets in en draai hem een kwart omwenteling rechtsom om hem te verwijderen.

F Vervang de gloeilamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde van demonteren.

Derde remlicht (achterklep)

Type A

, W5W-5W

F Open de achterklep.

Kentekenplaatverlichting

(achterklep)

Type A

, W5W-5W

F Maak het bekledingspaneel aan beide uiteinden los door het omhoog te kantelen.

F Trek aan het bekledingspaneel om de middelste bevestigingen los te maken en verwijder het vervolgens.

F Steek een schroevendraaier door de opening en druk de lamp naar buiten.

F Maak de stekker los.

F Verwijder de lamp.

F Draai de lamphouder los door hem een kwart omwenteling linksom te draaien.

F Vervang de defecte lamp.

Voer voor de montage dezelfde handelingen in omgekeerde volgorde uit.

Druk op de lamp en het bekledingspaneel tot ze vastklikken om ze weer te bevestigen.

F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas.

F Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken.

F Verwijder het lampglas.

F Vervang de defecte lamp.

Druk het lampglas vast in de houder om het weer te monteren.

Plafonniers (voor en achter)

Een zekering vervangen

Toegang tot het gereedschap

Storingen verhelpen

Een zekering vervangen

Voordat u een zekering vervangt, dient u:

F de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen,

F alle stroomverbruikers uit te schakelen,

F de auto stil te zetten en het contact af te zetten,

F de defecte zekering op te sporen aan de hand van de beschikbare zekeringtabellen en schema's.

Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED’s en lichtgeleiders contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het CITROËN-netwerk kan u voor de LED's een vervangingsset leveren.

De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich achter het deksel van de zekeringkast.

Bij het werken aan een zekering geldt:

F gebruik een speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen en controleer of het smeltdraadje van de zekering intact is,

F Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte

(zelfde kleur): een afwijkende stroomsterkte kan storingen veroorzaken (kans op brand).

Mocht de storing kort na het vervangen van de zekering terugkeren, laat dan de elektrische uitrusting controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

8

F Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los.

F Verwijder het deksel en keer het om,

F Haal de tang uit de houder.

279

280

Storingen verhelpen

OK Defect

CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door CITROËN aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het totale stroomverbruik van alle extra accessoires meer dan

10 milliampère bedraagt.

Tang

Neem voor meer informatie over de montage van een trekhaak of een taxi-uitrusting contact op met het CITROËN-netwerk.

F Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los.

Het vervangen van een zekering door een andere dan in de volgende tabellen genoemd, kan tot ernstige storingen leiden.

Neem contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Zekeringen interieur

Toegang tot de zekeringen

Elektrische accessoires monteren

Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.

Versie 1 (Eco)

De aanwezigheid van de hieronder beschreven zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van uw auto.

Storingen verhelpen

F22

F23

F24

F25

F29

F31

F32

F34

F14

F17

F19

F21

Zekering

Nr.

F1

F4

F5

F6

F7

F8

F10/F11

F13

F35

F36

3

20

15

15

5

5

5

5

Stroomsterkte

(A)

Functies

20

10

20

30

10

15

20

10

5

5

3

3

Elektrische stuurbekrachtiging, koppelingspedaalschakelaar.

Claxon.

Ruitensproeierpomp voor en achter.

Ruitensproeierpomp voor en achter.

12V-aansluiting achter.

Ruitenwisser(s) achter.

Interne/externe sloten, voor en achter.

Bediening airconditioning vóór, bediening audiosysteem, keuzeschakelaar transmissie, head-up display.

Inbraakalarm, Urgence- en Assistance-oproep.

Instrumentenpaneel.

Stuurkolomschakelaars.

"Keyless entry and start" of diefstalbeveiliging.

Regen-/lichtsensor, multifunctionele detectiecamera.

Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt/niet vastgemaakt.

Touchscreen, achteruitrijcamera en parkeerhulp.

Airbags.

Audiosysteem, touchscreen, CD-speler, navigatiesysteem.

Audiosysteem (+ accu).

12V-aansluiting vóór

Dodehoekbewaking, elektrische functies buitenspiegels.

5

5

Ruitensproeierverwarming, hoogteverstelling koplampen.

Opladen uitneembare lamp, plafonnier achter.

8

281

282

Storingen verhelpen

Versie 2 (Full)

De aanwezigheid van de hieronder beschreven zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van uw auto.

Zekeringnr.

Nr.

F1

F5

F7

F8

F10/F11

F12

F17

F18

F21

F22

Stroomsterkte (A)

(A)

3

5

10

20

Functies

"Keyless entry and start" of diefstalbeveiliging.

Touchscreen, achteruitrijcamera en parkeerhulp.

Bediening airconditioning achter, hifi-versterker.

Ruitenwisser(s) achter.

30

3

10

Interne/externe sloten, voor en achter.

Alarm.

12V-aansluiting achter.

5

3

3

Urgence- en Assistance-oproep.

Opladen uitneembare lamp, plafonnier achter.

Verlichting dashboardkastje, plafonniers achter.

F23

F24

F25

F26

F27

5

5

5

3

3

Dodehoekbewaking, elektrische functies buitenspiegels.

Stuurkolomschakelaars.

Hoogteverstelling koplampen.

Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt/niet vastgemaakt.

F28

F30A of B

F31

F33

F35

F36

10

15

5

15

5

20

Regen-/lichtsensor, multifunctionele detectiecamera.

Bediening airconditioning vóór, bediening autoradio, keuzeschakelaar transmissie, head-up display.

Audiosysteem (+ accu).

Airbags.

12V-aansluiting vóór

Instrumentenpaneel.

Audiosysteem, touchscreen, CD-speler, navigatiesysteem.

Zekeringkast in de motorruimte

De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu.

Toegang tot de zekeringen

F Maak de twee vergrendelingen A los.

F Verwijder het deksel.

F Vervang de zekering.

F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel en zet de twee vergrendelingen A vast voor een goede afdichting van de zekeringkast.

Storingen verhelpen

De aanwezigheid van de hieronder beschreven zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van uw auto.

Zekering

Nr.

F12

F14

F15

F17

F19

F20

F21

F22

F23

F24

Stroomsterkte

(A)

Functies

5

25

5

10

30

15

20

15

15

15

Ruitensproeierverwarming.

Ruitensproeierpomp voor en achter.

Radar vóór automatisch noodremsysteem, elektrische stuurbekrachtiging.

Intelligente servicecentrale (BSI).

Ruitenwissermotor vóór.

Ruitensproeierpomp voor en achter.

Koplampsproeierpomp.

Claxon.

Grootlicht rechts.

Grootlicht links.

8

283

284

Storingen verhelpen

12V-accu

Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.

12V-loodaccu

Toegang tot de accu

De accu bevindt zich onder de motorkap.

F Open de motorkap via hendel in het interieur en gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde.

F Bevestig de motorkapsteun.

Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels

Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu

(externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels of een startbooster.

Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwavelzuur en lood.

Ze moeten worden verwerkt conform de regelgeving en mogen in geen geval met het huishoudelijke afval worden weggegooid.

Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.

Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert.

Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.

Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn.

F Verwijder, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje voor toegang tot de pluspool (+).

De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.

In plaats daarvan kunt u gebruikmaken van een massapunt aan de voorzijde van de auto.

Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor meer informatie over de en de motor .

motorkap

Start de motor nooit door een acculader aan te sluiten.

Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger.

Controleer eerst of de hulpaccu een nominale spanning van 12 V en een capaciteit minimaal gelijk aan die van de ontladen accu heeft.

De twee auto's mogen elkaar niet raken.

Schakel alle stroomverbruikers

(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's uit.

Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt van bewegende delen van de motor (ventilator, aandrijfriemen enz.) bevinden.

Maak de (+) klem niet los bij draaiende motor.

Storingen verhelpen

F Wacht tot de motor stationair draait.

F Neem vervolgens de kabels in omgekeerde volgorde los.

F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje aan op de pluspool (+).

F Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, rijdend of stilstaand, om het laadniveau van de accu op een correct peil te krijgen.

Als u zelf de accu van uw auto gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader die geschikt is voor loodaccu's en die een nominale spanning van 12 V heeft.

Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.

Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.

F Beweeg, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog.

F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A (bij het gebogen metalen gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B of de startbooster.

F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B of de startbooster (of op een massapunt van de auto met de hulpaccu).

F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu.

F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien.

F Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien.

Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen.

Voer het loskoppelen uit in de omgekeerde volgorde.

Een aantal functies, waaronder het Stop &

Start-systeem, is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is.

De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.

De accu opladen met een acculader

Voor een optimale levensduur van de accu is het noodzakelijk om het laadniveau van de accu op voldoende capaciteit te houden.

In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de accu op te laden:

- als u voornamelijk korte ritten maakt,

- voordat de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

F Zet het contact af.

F Schakel alle stroomverbruikers uit

(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.).

8

285

286

Storingen verhelpen

F Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen de lader B uit alvorens de kabels op de accu aan te sluiten.

F Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn.

F Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog (indien aanwezig).

F Sluit de kabels van de lader B als volgt aan:

- de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de accu A ,

- De zwarte minkabel (-) op het massapunt

C van de auto.

F Zet na afloop van het laden eerst acculader B uit voordat u de kabels losneemt van accu A .

Als deze sticker is aangebracht, mag uitsluitend een 12 V-lader worden gebruikt. Anders kan de elektrische uitrusting van het Stop & Start-systeem ernstig beschadigd raken.

Probeer nooit om een bevroren accu te laden – Risico op explosie!

Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats controleren op beschadigingen van de inwendige delen en op scheuren in de behuizing (kans op lekkage van giftig en corrosief zuur).

Accu loskoppelen

Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat gebruiken, koppel dan de accu los. Op deze manier blijft het laadniveau van de accu voldoende om de motor weer te starten.

Voer de volgende handelingen uit alvorens de accu los te koppelen:

F sluit de ruiten en de portieren voordat u de accukabels loskoppelt,

F schakel alle stroomverbruikers (autoradio, ruitenwissers, verlichting, enz.) uit,

F zet het contact uit en wacht vier minuten.

Koppel bij de accu alleen de pluspool (+) los.

Accupoolklem met snelsluiting

Loskoppelen van de plusklem (+)

F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem B te ontgrendelen.

F Beweeg de accupoolklem B omhoog om hem te verwijderen.

Weer aansluiten van de plusklem (+)

F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog.

F Plaats de geopende accupoolklem B op de pluspool (

+

).

F Druk de accupoolklem B volledig omlaag.

F Beweeg de hendel A omlaag om de accupoolklem B vast te zetten.

Forceer de hendel niet door erop te duwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure.

Tijdens de rit die volgt op het de eerste keer starten van de motor, werkt het

Stop & Start-systeem mogelijk niet.

In dat geval werkt het systeem pas weer als de auto gedurende een bepaalde periode, die afhankelijk is van de omgevingstemperatuur en de laadtoestand van de accu (maximaal

8 uur), niet is gebruikt.

Na het weer aansluiten van de accukabels

Na opnieuw aansluiten van de accu moet u het contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten alvorens de motor te starten, om de elektronische systemen te initialiseren.

Mochten er zich na deze handeling kleine storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Raadpleeg de volgende rubriek om bepaalde systemen zelf te resetten, zoals:

- de afstandsbediening of elektronische sleutel (afhankelijk van de uitvoering),

- de elektrische ruitbediening,

- de elektrisch bedienbare schuifdeuren,

- de datum en de tijd,

- de voorkeuzezenders.

Accucapaciteit

Lengte auto

XS

M

XL

Capaciteit in Ah

(ampère-uur)

480

640

720 / 800

De accu mag uitsluitend worden vervangen door een exemplaar met dezelfde eigenschappen.

Slepen

Storingen verhelpen

U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het verwijderbare sleepoog.

Toegang tot het gereedschap

Het sleepoog bevindt zich in de gereedschapskist.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gereedschapskist

.

8

287

Storingen verhelpen

Auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand.

Selecteer bij een automatische of elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand N .

Als u dit niet doet, is het mogelijk dat bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten niet meer werkt.

F Schakel de alarmknipperlichten van uw auto in.

F Rijd voorzichtig weg, rijd met lage snelheid en houd de afstand waarover de auto wordt gesleept beperkt.

Slepen van een andere auto

Slepen van uw auto

288

F Druk met uw vinger op het bovenste deel van het klepje in de voorbumper (zoals hierboven aangegeven) om het los te maken.

F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

F Bevestig de sleepstang.

F Druk op het klepje in de achterbumper

(zoals hierboven aangegeven) om het los te maken.

F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

F Bevestig de sleepstang.

F Schakel de alarmknipperlichten van de te slepen auto in.

F Rijd voorzichtig weg, rijd met lage snelheid en houd de afstand waarover de auto wordt gesleept beperkt.

Algemene aanwijzingen

Volg de huidige wetgeving in uw land op.

Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.

Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.

Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.

De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.

Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging niet.

Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf:

- als de auto is gestrand op de autosnelweg;

- bij auto's met vierwielaandrijving;

- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de parkeerrem vrij te zetten;

- bij takelen met slechts twee wielen op de grond;

- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang.

Eigenschappen van de motoren en aanhangergewichten

Motoren

De technische gegevens van de motor van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in de commerciële documentatie.

Gewichten en aanhangergewichten

De gewichten een aanhangergewichten van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs van uw auto en in de commerciële documentatie.

U vindt deze waarden ook op het constructeursplaatje.

Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving

(richtlijn 1999/99/CE).

Raadpleeg voor meer informatie het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Raadpleeg voor meer informatie een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1.000 meter. Het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra

1.000 meter met 10% te worden verminderd.

De aanbevolen kogeldruk komt overeen met het maximale gewicht op de (zonder of met gereedschap afneembare) trekhaakkogel.

TMT: Toegestaan maximaal treingewicht.

Technische gegevens

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 °C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto heeft een negatieve invloed op het weggedrag.

Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg.

Rijd bij het trekken van een aanhanger nooit sneller dan 100 km/h (houd u aan de ter plaatse geldende regels).

Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam om na het stilzetten van de auto de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten draaien zodat deze beter kan afkoelen.

9

289

Technische gegevens

Euro 6.1-dieselmotoren en aanhangergewichten

Motoren

Versnellingsbak

Code

Geregistreerd motortype

Lengte

Cilinderinhoud (cm 3 )

Max. vermogen: ECE-norm (kW)

Brandstof

Aanhanger geremd

(binnen max. toegestaan treingewicht), op een helling van max. 12%

8 zitplaatsen

9 zitplaatsen

1.6 BlueHDi 95

Handgeschakeld,

5 versnellingen (BVM5)

DV6FDU

BHV

L1, L2, L3 L2*, L3*

1.800

70

2.000

1.6 BlueHDi 95 S&S

Elektronisch gestuurd,

6 versnellingen (ETG6)

DV6FDU

BHS

L1, L2, L3

1.560

L2*, L3*

70

Diesel

1.800

2.000

1.6 BlueHDi 115 S&S

Handgeschakeld,

6 versnellingen (BVM6)

DV6FCU

BHX

L1, L2, L3 L2*, L3*

1.800

85

2.000

1.800

2.000

1.800

2.000

1.800

2.000

Aanhanger ongeremd 8-9 zitplaatsen 750

Aanbevolen kogeldruk

(kg) 8-9 zitplaatsen 72 80 72 80 72 80

290

* met verhoogd nuttig laadvermogen

Motoren

Versnellingsbak

Code

Geregistreerd motortype

Lengte

Cilinderinhoud (cm 3 )

Max. vermogen: ECE-norm (kW)

Brandstof

Aanhanger geremd

(binnen max. toegestaan treingewicht), op een helling van max. 12%

8 zitplaatsen

9 zitplaatsen

Aanhanger ongeremd 8-9 zitplaatsen

Technische gegevens

2.0 BlueHDi 150 S&S 2.0 BlueHDi 180 S&S

Handgeschakeld, 6 versnellingen (BVM6)

DW10FD

AHX

L1, L2, L3 L2*, L3*

1.997

90

Diesel

Automatisch, 6 versnellingen (EAT6)

L1, L2, L3

DW10FC

AHH

L2*, L3*

2.300

2.500

2.000

2.200

2.300

2.500

2.000

2.200

750

Aanbevolen kogeldruk

(kg)

8-9 zitplaatsen 92 100 80 88

* met verhoogd nuttig laadvermogen

9

291

Technische gegevens

Afmetingen (in mm)

Deze afmetingen zijn gemeten bij een onbeladen auto.

Ingeklapte buitenspiegels

XS

M

Achterdeuren

Achterklep

XL

292

* Verhoogd laadvermogen.

** Verhoogd laadvermogen met verhoogde wielophanging.

*** Afhankelijk van het verkoopland.

Identificatie

De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.

- het Europese typegoedkeuringsnummer,

- het voertuigidentificatienummer (VIN),

- het maximaal technisch toelaatbare totaalgewicht,

- het maximaal toelaatbare treingewicht,

- het maximale gewicht op de voortrein,

- het maximale gewicht op de achtertrein.

D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak.

A. Voertuigidentificatienummer (VIN) onder de motorkap.

Dit nummer is ingeslagen in het chassis bij de rechter wielkuip.

B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op de onderste dwarsverbinding van de voorruit.

Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.

C. Constructeursplaatje.

Deze eenmalige sticker op de linker middenstijl vermeldt de volgende informatie:

- de naam van de fabrikant,

Deze sticker, die op de middenstijl aan bestuurderszijde is bevestigd, bevat de volgende informatie:

- de bandenspanning bij volle belading en onbeladen,

- de bandenmaat (inclusief de belastingsindex en het snelheidssymbool van de band),

- bandenspanning van het reservewiel,

- de kleurcode van de lak.

Technische gegevens

De auto kan af fabriek voorzien zijn van banden met hogere belastings- en snelheidsindexen dan de waarden die op de sticker staan vermeld, zonder dat dit van invloed is op de bandenspanning.

Bandenspanning controleren

Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden.

De op de sticker aangegeven bandenspanningen gelden voor koude banden.

De banden zijn warm nadat u ten minste

10 minuten of 10 kilometer hebt gereden met een snelheid van meer dan 50 km/u. In dat geval moet u de bandenspanning 0,3 bar

(30 kPa) verhogen ten opzichte van de op de sticker aangegeven waarden.

Verlaag nooit de spanning van een warme band.

Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik.

9

293

CITROËN Connect Nav

CITROËN Connect Nav

De beschreven functies en instellingen kunnen afwijken van die van het systeem in uw auto.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

GPS-navigatie – Applicaties

– Multimedia-autoradio –

Bluetooth

®

-telefoon

Inhoud

De eerste stappen

Stuurkolomschakelaars

Menu's

Gesproken commando's

Navigatie

Online navigatie

Applicaties

5

11

15

18

Radio 23

DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 25

Media 26

Telefoon

Configuratie

Veelgestelde vragen

28

33

37

2

3

4

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

De overgang naar de waakfase wordt aangekondigd door de melding Ecomode .

Hieronder vindt u de link naar de OSS

(Open Source Software)-broncodes voor het systeem.

https://www.groupe-psa.com/fr/oss/ https://www.groupe-psa.com/en/oss/

.

1

CITROËN Connect Nav

De eerste stappen

Als u bij draaiende motor op de knop drukt, wordt het geluid onderbroken.

Als u bij afgezet contact op de knop drukt, wordt het systeem ingeschakeld.

Volumeregeling.

Het touchscreen is een capacitief scherm.

Voor het schoonmaken van het scherm is het raadzaam gebruik te maken van een niet schurende zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.

Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen.

Raak het scherm niet aan met natte handen.

23 °C 18,5 21,5 12:13

Gebruik de toetsen aan weerszijden van of onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen.

Gebruik al naar gelang het model de toetsen

" Bron " of " Menu " aan weerszijden van het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen.

U kunt op elk gewenst moment het menu oproepen door het scherm kort met drie vingers aan te raken.

Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.

Druk op de "X" om een niveau lager te gaan.

Druk op "OK" om te bevestigen.

Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen:

- Basisinformatie van de airconditioning

(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu.

- Rechtstreekse toegang tot de keuze van de geluidsbron, de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron).

- Rechtstreekse toegang tot de notificaties van meldingen, e-mailberichten, updates van kaartgegevens en – afhankelijk van beschikbaarheid – de aanwijzingen van het navigatiesysteem

- Toegang tot de instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel.

Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van de uitvoering):

- FM-DAB-*/AM-*-radiozenders.

- USB-stick.

- CD-speler (afhankelijk van de uitvoering).

- Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler (afhankelijk van de uitvoering).

- Telefoon verbonden via Bluetooth en multimedia-uitzending Bluetooth* (streaming).

2

* Afhankelijk van de apparatuur.

Via het menu " Instellingen " kunt u een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke instellingen aanmaken, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio, audio-instellingen, navigatiegeschiedenis, favoriete contacten, enz.). De instellingen worden automatisch aangepast.

Onder zeer warme onstandigheden kan het volume worden beperkt om het systeem te beschermen. Het systeem kan gedurende ten minste 5 minuten stand-by (scherm en geluid uitgeschakeld) worden gezet.

Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt.

Stuurkolomschakelaars

Afhankelijk van het model.

Gesproken commando's

:

Deze knop bevindt zich op het stuurwiel of op het uiteinde van de lichtschakelaar

(afhankelijk van de uitvoering).

Kort indrukken: gesproken commando's van het systeem.

Lang indrukken: gesproken commando's smartphone via het systeem.

Geluidsvolume verhogen.

of

of

of

of

Geluid onderbreken/herstellen.

Of

Geluidsweergave onderbreken door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Geluid weer inschakelen: druk op

één van de twee volumetoetsen.

Geluidsvolume verlagen.

of

CITROËN Connect Nav

Media (kort indrukken): veranderen van multimediabron.

Telefoon (kort indrukken): start telefoongesprek.

Tijdens telefoongesprek

(kort indrukken): toegang tot het telefoonmenu.

Telefoon (lang indrukken): inkomend gesprek weigeren, einde gesprek; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu.

Radio (draaien): automatisch zoeken naar vorige/volgende zender.

Media (draaien): vorige/volgende nummer, scrollen door lijsten.

Kort indrukken : bevestigen van een selectie. Indien niets geselecteerd: toegang tot voorkeuzezenders.

Radio : weergeven van de zenderlijst.

Media : weergeven van de tracklijst.

Radio (ingedrukt houden): weergeven van de lijst met beschikbare radiozenders.

.

3

4

CITROËN Connect Nav

Menu's

Afhankelijk van uitvoering en uitrusting

Airconditioning

Instellen van de temperatuur en de aanjagersnelheid.

23 °C 12:13

23 °C

18,5 21,5

Online navigatie

of

Navigatiesysteem instellen en bestemming invoeren.

Gebruiken van de beschikbare realtime-diensten, afhankelijk van de uitvoering.

18,5 21,5 12:13

Radio Media

Een geluidsbron of radiozender selecteren, foto's weergeven.

of

Applicaties

of

Gebruik van bepaalde apps van de smartphone met internetverbinding, via CarPlay ® , MirrorLink TM or

Android Auto.

Controleer de Bluetooth ® - en wifiverbinding van uw smartphone.

23 °C 18,5 21,5 12:13

23 °C 18,5

FM/87.5 MHz

87.5MHz

21,5 12:13

Telefoon

Via Bluetooth ® verbinden van een telefoon, berichten en e-mails lezen en snelberichten versturen.

of

23 °C 18,5 21,5

23 °C 18,5 21,5 12:13

Auto

Activeren, deactiveren en configureren van bepaalde voertuigfuncties.

of

Configuratie

of

Configureren van een persoonlijk profiel en/of configureren van het geluid (balans, sfeer enz.) en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, enz.).

23 °C 18,5 21,5 12:13

12:13

CITROËN Connect Nav

Gesproken commando's

Stuurwieltoetsen

Druk kort op deze toets om de functie gesproken commando's te activeren.

Neem de volgende aanwijzingen in acht om ervoor te zorgen dat het systeem uw gesproken commando's altijd herkent:

- spreek met een normale stem de woorden volledig uit, zonder uw stem te verheffen.

- wacht voordat u spreekt altijd op de

"piep" (geluidssignaal).

- houd voor een optimale werking de ruiten en het schuifdak (indien van toepassing) gesloten om storende geluiden van buitenaf te voorkomen,

- vraag uw passagiers voordat u gesproken commando's geeft om even niet te praten.

.

5

6

CITROËN Connect Nav

De eerste stappen

Voorbeeld van een "gesproken commando" voor het navigatiesysteem:

"Navigeer naar adres" "Kerkstraat

11 Amsterdam" .

Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de radio en de multimediafuncties:

"Artiest Madonna afspelen"

.

Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de telefoon:

"Bel Jan" .

De gesproken commando's zijn beschikbaar in 12 talen (Engels, Frans,

Italiaans, Spaans, Duits, Nederlands,

Portugees, Pools, Turks, Russisch,

Arabisch en Braziliaans).

Voor bepaalde spraakcommando's bestaan er synoniemen.

Voorbeeld: Navigeer naar /

Routebegeleiding naar / Ga naar / ...

In het Arabisch zijn de gesproken commando's voor: "Navigeer naar adres" en "POI weergeven in de stad" niet beschikbaar.

Informatie – het systeem gebruiken

Druk op de spraaktoets en zeg wat u wilt na de pieptoon. U kunt mij altijd onderbreken door op deze toets te drukken. Als u er nogmaals op drukt terwijl ik op een commando wacht, wordt ons gesprek beëindigd. Als u opnieuw wilt beginnen, zegt u

"annuleren". Als u iets ongedaan wilt maken, zegt u "terug". Om te allen tijde informatie en tips te krijgen, zegt u "help". Als u mij vraagt iets te doen en er mist informatie, zal ik u een paar voorbeelden geven om u er stap voor stap doorheen te lopen. U krijgt meer informatie in "dialoogmodus beginner".

U kunt de dialoogmodus op

"expert" zetten als u zich zeker voelt.

Algemene gesproken commando's

Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" of "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.

Gesproken commando's

Help

Hulp bij gesproken commando's

Hulp bij navigatie

Hulp bij radio

Hulp bij multimedia

Hulp bij telefoon

Zet dialoogmodus op <...>

Selecteer profiel <...>

Ja

Nee

Helpberichten

Ik kan u met allerlei onderwerpen helpen. U kunt bijvoorbeeld zeggen: "hulp bij telefoon",

"hulp bij navigatie", "hulp bij media" of "hulp bij radio". Om een overzicht te krijgen over hoe de spraakdialoog werkt, kunt u zeggen "hulp bij spraakcommando's".

Kies de modus "beginner" of "expert".

Selecteer profiel 1, 2 of 3.

Zeg "ja" als het klopt. Anders zegt u "nee" en dan beginnen we opnieuw.

CITROËN Connect Nav

Gesproken commando's

"Navigatie"

Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" of "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.

.

7

8

CITROËN Connect Nav

Gesproken commando's

Navigeer naar huis

Navigeer naar het werk

Navigeer naar favoriet adres <...>

Navigeer naar contact <...>

Navigeer naar adres <...>

Toon POI <...> in de buurt

Af te leggen afstand

Resterende tijd

Aankomsttijd

Stop navigatie

Geef de gesproken commando's voor de bestemming (adres) in de taal die in het systeem is ingesteld.

Helpberichten

Om de navigatie te starten of een routepunt toe te voegen, zegt u "navigeer naar" en dan het adres of de naam van de contactpersoon.

Bijvoorbeeld "navigeer naar adres

Kerkstraat 11 Amsterdam" of "navigeer naar contactpersoon Jan Janssen". U kunt aangeven of het een favoriete of recente bestemming is. Bijvoorbeeld "navigeer naar favoriet adres Tennisclub" of "navigeer naar recente bestemming Kerkstraat 11 Amsterdam". U kunt ook "navigeer naar huis" zeggen. Om POI's op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon hotels in Rotterdam" of "toon POI tankstation in de buurt" zeggen. Voor meer informatie kunt u

"hulp bij routebegeleiding" zeggen.

Om informatie over uw huidige route te krijgen, kunt u zeggen "wat is de resterende tijd tijd" of

"nog af te leggen afstand", of "aankomsttijd".

Om meer commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie" zeggen.

Gesproken commando's

"Radio Media"

Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" of "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.

Gesproken commando's

Stem af op zender <...>

Wat speelt er nu

Speel nummer <...> af

Speel artiest <...> af

Speel album <...> af

De gesproken commando's voor multimedia zijn uitsluitend beschikbaar bij gebruik van de USB-aansluiting.

Helpberichten

U kunt een radiozender uitkiezen door "stem af op" en dan de zendernaam of frequentie te zeggen. Bijvoorbeeld "stem af op zender

Talksport", of "stem af op 98. 5 FM". Om naar een voorkeuze radiozender te luisteren, zegt u bijvoorbeeld "stem af op voorkeuze nummer vijf".

Om de details van het "nummer", de "artiest" en het "album" van de afgespeelde muziek weer te geven, zegt u "NAC_MSG_NL_11_NAC".

CITROËN Connect Nav

Gesproken commando's

"Telefoon"

Als er een telefoon is verbonden met het systeem, kunnen deze gesproken commando's vanaf elke primaire schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.

Als er geen telefoon is aangesloten door middel van Bluetooth, kondigt een gesproken bericht het volgende aan:

"Maak a.u.b. eerst contact met een telefoon". Hierna wordt de spraaksessie afgesloten.

Gebruik het commando "speel" om het type muziek dat u wilt luisteren af te spelen. U kunt selecteren via "nummer", "artiest" of " album".

Zeg bijvoorbeeld "artiest Madonna afspelen",

"nummer 'Te Laat' afspelen", of "album Hotel

New York afspelen".

.

9

CITROËN Connect Nav

Gesproken commando's

Bel <...>

*

Bel <...>*

Toon contacten*

Toon oproepen

*

Bel voicemail

*

10

* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van het telefoonboek en de lijst van recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.

Helpberichten

Om te telefoneren, zegt u "bel" en dan de naam van de contactpersoon, bijvoorbeeld

"Bel Jan". U kunt ook het telefoontype noemen, bijvoorbeeld "Bel Jan thuis". Om een nummer te kiezen, zegt u "kies" gevolgd door het telefoonnummer, bijvoorbeeld "Kies

0123 4567890". U kunt uw voicemail afluisteren door "bel voicemail" te zeggen. Om een SMS te sturen, zegt u "verstuur standaard SMS naar" gevolgd door het contact en de naam van het standaardbericht dat u wilt verzenden.

Bijvoorbeeld, "verstuur standaard SMS naar

Jan, Ik kom te laat". Om een lijst met contacten of oproepen weer te geven, zegt u "contacten weergeven" of "oproepen weergeven". Voor meer informatie over SMS berichten, zegt u

"hulp bij SMS".

Gesproken commando's

"Tekstberichten"

Als er een telefoon is verbonden met het systeem, kunnen deze gesproken commando's vanaf elke primaire schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.

Als er geen telefoon is aangesloten door middel van Bluetooth, kondigt een gesproken bericht het volgende aan:

"Maak a.u.b. eerst contact met een telefoon". Hierna wordt de spraaksessie afgesloten.

Gesproken commando's

Stuur SMS naar <...>

Lees nieuwste SMS *

* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van het telefoonboek en de lijst van recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.

Helpberichten

Om uw berichten af te luisteren, kunt u bijvoorbeeld zeggen "lees nieuwste SMS". Als u een SMS wilt versturen, staan er ook een aantal standaard berichten ter beschikking.

Gebruik dan de naam van het standaard bericht en zeg bijvoorbeeld "verstuur standaard

SMS naar Jan Jansen, ik kom te laat". Zie het telefoonmenu voor de beschikbare standaard berichten.

Zeg "bel" of "verstuur standaard SMS naar" en dan een regelnummer. Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga naar einde", "volgende pagina" of

"vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken, zegt u "terug". En om de huidige actie te annuleren en opnieuw te beginnen, zegt u

"annuleren".

CITROËN Connect Nav

Navigatie

Een bestemming kiezen

Naar een nieuwe bestemming

of

Druk op

Navigatie

om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " Menu " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer "

Adres invoeren

".

Selecteer het " Land ".

Het systeem verstuurt uitsluitend vooraf opgenomen "snelberichten".

Voer " Plaats ", " Straat " en

" Nummer " in en bevestig uw keuze door op de getoonde suggesties te drukken.

.

11

12

CITROËN Connect Nav

Druk op " OK " om de

"

Navigatiecriteria

" te selecteren.

en/of

Selecteer "

Op kaart tonen

" om de

"

Navigatiecriteria

" te selecteren.

Naar een recente bestemming

of

Druk op

Navigatie

om de hoofdpagina weer te geven.

Naar "My home" of "My work"

of

Druk op

Navigatie

om de hoofdpagina weer te geven.

"

Druk op " OK " om de navigatie te starten.

Uitzoomen/inzoomen met de aanraaktoetsen of met twee vingers op het scherm.

Druk op de toets " Menu " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Mijn bestemmingen ".

Om de navigatie te kunnen gebruiken, moet u met het virtuele toetsenbord de " het " Nummer

Contact " of "

Plaats ", de " Straat " en

" invoeren of een adres in de lijst van

Historie " selecteren.

Selecteer het tabblad " Recent ".

Selecteer het adres in de lijst om de

"

Navigatiecriteria

" weer te geven.

Druk op " OK " om de navigatie te starten.

Wanneer u geen nummer bevestigt, leidt de navigatie u naar een van de uiteinden van de straat.

Druk op de toets "

Of

Menu pagina weer te geven.

Selecteer "

Selecteer het tabblad "

Selecteer "

Selecteer "

" om de secundaire

Mijn bestemmingen

Favorieten

My home

My work

".

".

".

Selecteer " Positie " om de bestemming op de kaart weer te geven.

Of

Selecteer een vooraf ingestelde favoriete bestemming.

".

Naar een contact uit het telefoonboek

Druk op

Navigatie

om de hoofdpagina weer te geven.

of

Druk op de toets " Menu " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Mijn bestemmingen ".

Selecteer het tabblad " Contact ".

Selecteer een contact in de lijst om de navigatie te starten.

Naar nuttige plaatsen (POI)

CITROËN Connect Nav

Naar een punt op de kaart

Druk op

Navigatie

om de hoofdpagina weer te geven.

of

De nuttige plaatsen ( POI ) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën.

Druk op

Navigatie

om de hoofdpagina weer te geven.

of

Versleep de kaart met uw vinger naar de gewenste locatie.

Selecteer de bestemming door op de kaart te drukken.

Druk op de toets " Menu " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Points of interest ".

Tik op het scherm om een markeerpunt te plaatsen en een submenu weer te geven.

Selecteer het tabblad " Reizen ",

"

Activiteiten

", " Winkels ",

"

Openbaar

" of " Geografisch ".

Druk op deze toets om de navigatie te starten.

Of

Of

Druk op deze toets om het weergegeven adres op te slaan.

Selecteer " Zoeken " om de naam en het adres van een " POI " in te voeren.

Druk op " OK " om de routeberekening te starten.

Door enige tijd op een punt te drukken wordt een lijst van

POI's

in de omgeving geopend.

.

13

14

CITROËN Connect Nav

Naar GPS-coördinaten

of

Druk op

Navigatie

om de hoofdpagina weer te geven.

Versleep de kaart met uw vinger naar de gewenste locatie.

Druk op deze toets om de wereldkaart weer te geven.

Zoom met behulp van het raster in op het gewenste land of de gewenste regio.

Druk op deze toets om de GPScoördinaten in te voeren.

Er verschijnt een markeerpunt in het midden van het scherm, met de coördinaten " Breedtegraad " en

" Lengtegraad ".

Of

OF

Druk op deze toets om de navigatie te starten.

Druk op deze toets om het weergegeven adres op te slaan.

Druk op deze toets om met het virtuele toetsenbord de waarde voor

" Breedtegraad " in te voeren.

TMC (Traffic Message

Channel)

TMC (Trafic Message Channel) is een Europese standaard voor verkeersinformatieberichten die via het

RDS-systeem van FM-radio in realtime worden ontvangen.

De door deze TMC-berichten doorgegeven locaties worden vervolgens weergegeven op een GPS-navigatiekaart en onmiddellijk verwerkt in de aanwijzingen van het navigatiesysteem, zodat ongevallen, files en wegafsluitingen worden vermeden.

En

Druk op deze toets om met het virtuele toetsenbord de waarde voor

" Lengtegraad " in te voeren.

De weergave van gevarenzones is afhankelijk van de lokale wetgeving en het afsluiten van een abonnement op de dienst.

Online navigatie

Afhankelijk van de uitvoering

Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto

Internetverbinding via het systeem van de auto

Voor de online navigatie kunt u gebruikmaken van de internetverbinding van de auto (via de diensten "Urgence- of

Assistance-oproep") of uw smartphone als modem gebruiken.

Activeer en configureer het delen van de internetverbinding van uw smartphone.

OF

Internetverbinding via de mobiele telefoon van de gebruiker

Internetverbinding via het systeem van de auto

Het systeem is automatisch verbonden met het geïntegreerde modem voor de diensten "Urgence- en Assistance-oproep", een verbinding maken via de smartphone van de gebruiker is niet nodig.

Verbinding voor online navigatie

Internetverbinding via de mobiele telefoon van de gebruiker

USB-verbinding

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden.

Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Sluit een USB-kabel aan.

De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

CITROËN Connect Nav

Bluetooth-verbinding

Activeer de Bluetooth-functie van de telefoon en maak deze 'zichtbaar' voor alle apparaten (zie de rubriek

"

Applicaties

").

Wifi-verbinding

Selecteer een door het systeem gevonden wifi-netwerk en maak hier verbinding mee (zie de rubriek

Applicaties

).

Beperkingen m.b.t. het gebruik:

- Met CarPlay ® kan uitsluitend de wifiverbinding worden gedeeld.

- Met MirrorLink TM kan uitsluitend de

USB-verbinding worden gedeeld.

De kwaliteit van de diensten is afhankelijk van de kwaliteit van de netwerkverbinding.

Als "TOMTOM TRAFFIC" wordt weergegeven, zijn de diensten beschikbaar.

.

15

16

CITROËN Connect Nav

Met online navigatie beschikt u over de volgende diensten.

Een pakket online services:

- Weer,

- Tankstations,

- Parkeren,

- Verkeer,

- POI lokaal zoeken.

Een pakket "

Gevarenzone

" (optioneel).

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig.

Om te zorgen voor een optimale communicatie tussen de smartphone en het systeem, adviseren wij u om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up to date te houden.

Specifieke instellingen voor de online navigatie

Via het menu " Instellingen " kunt u een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke instellingen aanmaken, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio, audio-instellingen, navigatiegeschiedenis, favoriete contacten, enz.). De instellingen worden automatisch aangepast.

Inschakelen of uitschakelen:

- "

Waarschuwingen voor gevarenzones toestaan

".

- "

Adviesroute om eindbestemming te voet te bereiken "

- "

Versturen van gegevenstoestaan

"

Dit moet per profiel worden ingesteld.

Selecteer " Config. waarsch.

".

Schakel "

Waarschuwen voor gevarenzones

" in of uit.

Druk op

Navigatie

om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer deze knop.

of

Activeer " Een geluidssignaal geven

".

Druk op de toets " Menu" om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Instellingen ".

Als u gebruik wilt maken van online navigatie, moet u de optie "

Versturen van gegevens toestaan

" aanvinken.

Selecteer " Kaart ".

De weergave van gevarenzones is afhankelijk van de lokale wetgeving en het afsluiten van een abonnement op de dienst.

Doorgeven van

"Gevarenzones"

of

Om het doorgeven van gevarenzones toe te staan moet u de volgende optie aanvinken: "

Waarschuwingen voor gevarenzones toestaan

".

Druk op

Navigatie

om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " Een nieuwe gevarenzone doorgeven

" in de bovenste balk van het touchscreen.

Selecteer de optie "

Type

" om het type "

Gevarenzone

" te selecteren.

Selecteer de optie " Snelheid " en vul deze in met het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om de gegevens op te slaan en te verzenden.

Updaten van het pakket

"Gevarenzones"

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer "

Systeemparam

.".

CITROËN Connect Nav

Het weerbericht weergeven

Druk op

Navigatie

om de hoofdpagina weer te geven.

of

Druk op deze toets om de lijst van beschikbare diensten weer te geven.

Selecteer "

Kaart raadplegen

".

Selecteer het tabblad

" Systeeminfo ".

Selecteer " Weer ".

Selecteer "

Raadplegen

" om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te controleren.

Selecteer "

Nog uit te voeren update(s)

".

Druk op deze knop om de belangrijkste informatie weer te geven.

Druk op deze toets voor de weergave van een uitgebreid weerbericht.

U kunt de updates van het systeem en de kaartgegevens downloaden vanaf de website van het merk.

U vindt daar ook de updateprocedure.

De temperatuur die om 6 uur 's ochtends wordt weergegeven, geldt als de maximumtemperatuur van de dag.

De temperatuur die om 6 uur 's avonds wordt weergegeven, geldt als de minimumtemperatuur van de nacht.

.

17

18

CITROËN Connect Nav

Applicaties

Internet-browser

Druk op "

Applicaties

" om de hoofdpagina weer te geven.

of

Connectiviteit

Druk op "

Applicaties

" om de hoofdpagina weer te geven.

of

Druk op "

Connectiviteit

" om naar de functie

" Internetbrowser " te gaan.

Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de browser te openen.

Selecteer uw thuisland.

Druk op "

Connectiviteit

" om naar de functie

CarPlay ® , MirrorLink TM of Android Auto te gaan.

Applicaties

of

Druk op "

Applicaties

" om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " OK " om uw keuze op te slaan en de browser te starten.

Druk op "

Applicaties

" om de startpagina van de apps te openen.

De internetverbinding komt tot stand via een van de netwerkverbindingen van de auto of van de gebruiker.

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden.

Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de CarPlay ® technologie en op uw smartphone moet de functie CarPlay ® al zijn geactiveerd.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig.

Houd daarom het besturingssysteem van uw smartphone up-to-date

.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

of

Of

of

Druk op " Telefoon " om de

CarPlay ® -interface weer te geven.

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Druk op "

Applicaties

" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op "

Connectiviteit

" om naar de functie

CarPlay ® te gaan.

Druk op " CarPlay " om de CarPlay ® interface weer te geven.

Bij het aansluiten van de USB-kabel verbreekt de CarPlay ® -functie de

Bluetooth ® -verbinding van het systeem.

MirrorLink

TM

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden.

Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

CITROËN Connect Nav

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat.

Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

De functie " MirrorLink TM " werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met MirrorLink TM compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig.

Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

of

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth ® -functie van de smartphone te activeren

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Druk op "

Applicaties

" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op "

Connectiviteit

" om naar de functie

MirrorLink TM te gaan.

Druk op " MirrorLink TM " om de functie in het systeem te activeren.

.

19

20

CITROËN Connect Nav

Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk om de functie " MirrorLink TM " te activeren.

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM technologie.

Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn.

Android Auto-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden.

Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met Android Auto compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig.

Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden .

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

of

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat.

Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

De functie "Android Auto" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Druk op "

Applicaties

" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op "

Connectiviteit

" om naar de functie

"Android Auto" te gaan.

Druk op " Android Auto " om de functie in het systeem te activeren.

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Tijdens de Android Auto-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze

"zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

In de modus Android Auto is de functie voor het openen van het menu door het scherm kort met drie vingers aan te raken, uitgeschakeld.

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten.

Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken.

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn.

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.

Bluetooth-verbinding

®

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Procedure via het systeem

Druk op "

Applicaties

" om de hoofdpagina weer te geven.

of

CITROËN Connect Nav

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op "

Bluetooth-verbinding

".

Selecteer " Zoeken ".

Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s).

Als het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren.

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.

Afhankelijk van het type telefoon wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten wel of niet te accepteren.

.

21

22

CITROËN Connect Nav

Verbinding delen

Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor:

- " Telefoon " (handsfree set, uitsluitend telefoon),

- " Streaming " (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon),

- "

Gegevens mobiel internet

".

Om gebruik te kunnen maken van online navigatie moet het profiel "

Gegevens mobiel internet " zijn geselecteerd (indien uw auto niet beschikt over de diensten

"Urgence- en Assistance-oproep"), nadat u eerst op uw smartphone het delen van de mobiele dataverbinding hebt geactiveerd.

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Wifi-verbinding

Verbinding met het Wi-Fi-netwerk van de smartphone.

Druk op "

Applicaties

" om de hoofdpagina weer te geven.

of

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Verbinding wifinetwerk ".

U kunt alleen gebruikmaken van de Wi-Fi-verbinding en het delen van de Wi-Fi-internetverbinding via het netwerk van de smartphone.

Wifi-verbinding delen

Aanmaken van een lokaal wifi-netwerk door het systeem.

Druk op "

Applicaties

" om de hoofdpagina weer te geven.

of

Selecteer het tabblad "

"

Niet beveiligd

" of "

Beveiligd

Opgeslagen

" of

".

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer "

Wifi-verbinding delen

".

Selecteer een netwerk.

Voer met het virtuele toetsenbord de

" Sleutel " van het wifi-netwerk en het

" Wachtwoord " in.

Druk op " OK " om de verbinding te starten.

Selecteer het tabblad "

Activering

" om het delen van de wifi-verbinding in of uit te schakelen.

en/of selecteer het tabblad " Instellingen " om de naam van het netwerk van het systeem en het wachtwoord te wijzigen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Om uzelf te beschermen tegen nietgeautoriseerde toegang en uw systeem zo veilig mogelijk te maken, wordt het gebruik van een complexe beveiligingscode of wachtwoord aanbevolen.

Radio

Een radiozender selecteren

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

of

Verbindingen beheren

Druk op "

Applicaties

" om de hoofdpagina weer te geven.

of

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Verbinding beheren ".

Via deze functie kunt u zien welke online diensten u gebruikt en welke beschikbaar zijn en kunt u de verbindingsmethode wijzigen.

Druk op " Frequentie ".

Druk op een van de toetsen voor automatisch zoeken naar een radiozender.

Of

Verplaats de cursor om handmatig omhoog en omlaag te scrollen door de frequenties.

Of

of

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

CITROËN Connect Nav

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Zenderlijst " op de secundaire pagina.

Druk op " Frequentie ".

Voer de frequentie in met het virtuele toetsenbord.

Voer eerst de eenheden in en klik dan op de decimale zone, om de cijfers achter het decimale punt in te voeren.

Druk op " OK " om te bevestigen.

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een op de

12V-aansluiting aangesloten lader met

USB-aansluiting.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.

.

23

24

CITROËN Connect Nav

Een zender opslaan

Selecteer een zender of een frequentie.

(zie de desbetreffende rubriek)

Druk op " Geheugen ".

Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan lang ingedrukt.

RDS inschakelen en uitschakelen

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

of

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Radioinstellingen ".

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige RDSzenders echter niet in het hele land te ontvangen doordat de zenders niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

Selecteer " Algemeen ".

Inschakelen / uitschakelen

"

Weergeven radiotekst

".

Druk op " OK " om te bevestigen.

Tekstberichten weergeven

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Radioinstellingen ".

Met de functie "Radiotekst" worden door de radiozender meegestuurde tekstberichten weergegeven die betrekking hebben op het radiostation of de muziek waarnaar geluisterd wordt.

Selecteer " Algemeen ".

Inschakelen / uitschakelen " Volgen van zenders

".

of

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

TA-berichten beluisteren

De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.

Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken voor de weergave van het TAverkeersinformatiebericht. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Digitale radio (DAB, Digital

Audio Broadcasting)

Digitale radio

Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit.

De verschillende "multiplex/bundels" bieden keuze uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

of

Selecteer " Berichten ".

Inschakelen / uitschakelen

" Verkeersinfo ".

Selecteer de geluidsbron.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op " Band " en selecteer de frequentieband

" DAB ".

CITROËN Connect Nav

Automatisch volgen DAB-FM

of

"DAB" is niet overal beschikbaar.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met "Automatisch volgen DAB-

FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar).

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Radioinstellingen ".

Selecteer " Algemeen ".

.

25

CITROËN Connect Nav

Inschakelen / uitschakelen " Volgen van zenders

".

Media

USB-aansluiting

Druk op " OK ".

AUX-aansluiting

(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)

26

Als "Automatisch volgen DAB-FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een verschil van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge

"FM"-zender en kan het geluidsvolume veranderen.

Als de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB".

Als de "DAB"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is als "FM"zender (optie " DAB-FM " grijs weergegeven) of als "Automatisch volgen DAB/FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.

Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als " Extra ingang " is aangevinkt in de audioinstellingen.

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de AUX-aansluiting.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen.

De afspeellijsten worden telkens na inschakelen van het contact of het aansluiten van een USBgeheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.

Stel eerst het volume van het externe apparaat af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het volume van het audiosysteem in.

De bediening gebeurt via het externe apparaat.

CD-speler

(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)

Plaats de CD in de speler.

Geluidsbron kiezen

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd.

of

Selecteer " Bron ".

Selecteer de geluidsbron.

Apple

®

-speler aansluiten

Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de

USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

Bluetooth

®

streaming audio

Streaming audio biedt de mogelijkheid om naar door de smartphone verzonden audiostreams te luisteren.

Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en stel eerst het volume van het externe apparaat in (op een hoog volume).

Stel vervolgens het volume van het audiosysteem in.

Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon.

Bediening verloopt via het externe apparaat of via de aanraaktoetsen van het systeem.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten/albums/ genres/playlists/audiobooks/podcasts).

De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists).

Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afdaalt naar de gewenste track.

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw

Apple ® -speler.

CITROËN Connect Nav

Informatie en tips

Het systeem is geschikt voor externe USBgeluidsdragers, BlackBerry's ® of apparatuur van Apple ® die op de USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten/ De kabel is niet meegeleverd.

Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd met bedieningselementen van het audiosysteem.

Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de jackplug worden aangesloten of via Bluetooth streaming worden gekoppeld (indien compatibel).

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het audiosysteem speelt bestanden af met de extensie ".wma, .aac, .flac, .ogg en .mp3" met een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit

Rate) kunnen worden afgespeeld.

Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...) kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie ".wma" moeten van het type WMA 9-standaard zijn.

De ondersteunde bemonsteringsfrequenties

(sampling rates) zijn 32, 44 en 48 kHz.

.

27

28

CITROËN Connect Nav

Gebruik voor bestandsnamen maximaal

20 karakters en vermijd speciale tekens

(bijv.: " " ? .; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Telefoon

Koppelen van een

Bluetooth

®

-telefoon

Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).

Gebruik bij voorkeur de originele USBkabels van het externe apparaat.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd.

Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld.

Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit.

Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze

"zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten.

Of

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.

Procedure via het systeem

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

of

Druk op " Bluetooth zoeken ".

Selecteer " Zoeken ".

Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s).

Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken.

Als het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren.

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.

Automatisch opnieuw verbinden

Verbinding delen

Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor:

- " Telefoon " (handsfree-set, uitsluitend telefoon),

- " Streaming " (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon),

- "

Gegevens mobiel internet

".

Wanneer u terugkomt in uw auto met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch verbinding gemaakt met te telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).

Selecteren van het profiel; "

Gegevens mobiel internet " is vereist voor online navigatie, nadat u eerst op uw smartphone het delen van de mobiele dataverbinding hebt geactiveerd.

Wijzigen van het verbindingsprofiel:

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

of

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer "

Bluetooth-verbinding

" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur.

Afhankelijk van het type telefoon wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten wel of niet te accepteren.

Druk op de toets "details".

CITROËN Connect Nav

Selecteer één of meer profielen.

Druk op " OK " om te bevestigen.

De mogelijkheid van het systeem om maar één profiel te koppelen, hangt af van de telefoon.

Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie de verbindingsprofielen geselecteerd.

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparaten. Raadpleeg de handleiding van uw telefoon en neem contact op met uw provider voor meer informatie over de voor uw telefoon beschikbare diensten.

Profielen die compatibel zijn met het systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,

AVRCP, MAP en PAN.

Kijk op de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies, enz.).

.

29

30

CITROËN Connect Nav

Beheer van telefoonverbindingen

of

Met behulp van deze functie kan een apparaat met het systeem worden verbonden of de verbinding worden verbroken, en kan een koppeling ongedaan worden gemaakt.

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Verwijderen van een telefoon

Selecteer de prullenbak rechts boven op het scherm om een prullenbak naast de geselecteerde telefoon weer te geven.

Druk op de prullenbak naast de geselecteerde telefoon om deze telefoon te verwijderen.

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.

Bellen

Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden.

Parkeer de auto.

Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.

Een nieuw nummer bellen

of

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer "

Bluetooth-verbinding

" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur.

En

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst om de koppeling ongedaan te maken.

Druk er nogmaals op om de telefoon weer te koppelen.

of houd de toets

TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren

Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.

Druk op " Bellen " om het nummer te bellen.

Selecteer "

Ophangen

".

Een contact bellen

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

of

Laatste nummers bellen

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

of

CITROËN Connect Nav

Contacten / items beheren

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

of

Of houd de toets

TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.

Selecteer " Contact ".

Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.

Selecteer " Bellen ".

Of

Houd de toets

Selecteer " Contact ".

Selecteer " Aanmaken " om een nieuw contact toe te voegen.

op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.

Selecteer "

Oproepen

".

Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.

Voer op het tabblad " Telefoon " de telefoonnummers van het contact in.

Voer op het tabblad " Adres " de adresgegevens van het contact in.

Voer op het tabblad " Email " de e-mailadressen van het contact in.

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

Met de functie " Email " kunt u de e-mailadressen van uw contacten invoeren, maar u kunt met het systeem geen e-mailberichten versturen.

.

31

32

CITROËN Connect Nav

Berichten beheren

of

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Berichten" om de berichtenlijst weer te geven.

Selecteer het tabblad " Alle " of

" Verzenden " of "

Ontvangen

".

Selecteer de detailweergave van het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.

Druk op " Beantwoorden " om een door het systeem opgesteld snelbericht te versturen.

Druk op " Bellen " om het nummer te bellen.

Snelberichten beheren

Druk op " Beluisteren " om het bericht te beluisteren.

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

of

De toegang tot " Berichten " is afhankelijk van de compatibiliteit van de smartphone met het systeem van de auto.

De benodigde tijd voor het ophalen van uw berichten of e-mailberichten is afhankelijk van de smartphone.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte

Bluetooth-apparaten.

Controleer in de handleiding van uw smartphone en in de informatie van uw provider over welke diensten u beschikt.

Selecteer " SMS-berichten" om de berichtenlijst weer te geven.

Selecteer " Te laat ", " Aangekomen ",

" Niet beschikbaar " of "

Overig

" met de mogelijkheid voor het aanmaken van nieuwe berichten.

Druk op " Aanmaken " om een nieuw bericht te schrijven.

Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.

Druk op "

Overbrengen

" om de ontvanger(s) te selecteren.

Selecteer " Email" om de berichtenlijst weer te geven.

Selecteer het tabblad "

Ontvangen

" of " Verzonden " of " Ongelezen ".

Configuratie

CITROËN Connect Nav

Audio-instellingen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

of

Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.

Druk op " Beluisteren " om het bericht te beluisteren.

Selecteer " Audio-instellingen ".

Druk op " Beluisteren " om het bericht te beluisteren.

E-mailberichten beheren

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

of

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

De toegang tot " Email " is afhankelijk van de compatibiliteit van de smartphone met het systeem van de auto.

Selecteer " Equalizer ".

Of

Verdeling ".

Of

" Geluid ".

Of

"

Spraak

".

Of

" Beltonen ".

Druk op " OK " om de instellingen op te slaan.

.

33

34

CITROËN Connect Nav

De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys © systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden.

Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met luidsprekers voor en achter.

Configuratie van de profielen

Het configureren van de profielen mag, om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto .

De audio-instellingen Equalizer

(6 optionele geluidsprofielen) en Bass ,

Medium en Treble zijn voor elke geluidsbron verschillend.

Schakel " Loudness " in of uit.

De instellingen voor " Verdeling " ( Alle passagiers

, Bestuurder en

Alleen vóór

) zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.

Schakel " Geluid touchscreen ",

"

Snelheidsafhankelijke volumeregeling

" en " Extra ingang " in of uit.

of

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer "

Configuratie van de profielen

".

Geïntegreerd audiosysteem: Het Sound

Staging-systeem van Arkamys © zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur.

Selecteer " Profiel 1 ", " Profiel 2 ", " Profiel 3 " of

"

Gemneenschappelijk profiel

".

Druk op deze toets om een profielnaam in te voeren met het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op deze toets om een profielfoto toe te voegen.

Plaats een USB-stick met daarop de foto in de USB-aansluiting.

Selecteer de foto.

Druk op " OK " om toestemming te geven voor de overdracht van de foto.

Druk nogmaals op " OK " om de instellingen op te slaan.

Het kader voor de profielfoto heeft een vierkante vorm, het systeem past de oorspronkelijke vorm van de foto aan dit vierkant aan.

Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te initialiseren.

Bij de profielinitialisatie wordt Engels als taal ingesteld.

Selecteer een " Profiel " (1, 2 of 3) om dit te koppelen aan " Audio-instellingen ".

Selecteer " Audio-instellingen ".

Selecteer " Equalizer ".

Of

" Verdeling ".

Of

" Geluid ".

Of

"

Spraak

".

Of

" Beltonen ".

Druk op " OK " om de instellingen op te slaan.

Systeeminstellingen wijzigen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

of

of

CITROËN Connect Nav

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer "

Systeemparameters

".

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Schermconfiguratie ".

Selecteer " Animatie ".

Inschakelen of uitschakelen:

"

Automatische tekstweergave

",

Selecteer " Lichtsterkte ".

Verplaats de cursor om de lichtsterkte van het scherm en/of het instrumentenpaneel in te stellen.

Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.

Selecteer "

Fabrieksparameters

" om terug te keren naar de fabrieksinstellingen.

Als het systeem wordt teruggezet op de fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal ingesteld.

Selecteer " Systeeminfo " om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te controleren.

.

35

36

CITROËN Connect Nav

De taal selecteren

of

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Talen " om de taal te wijzigen.

Datum instellen

of

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Instellen tijd-datum ".

Selecteer " Datum ".

Druk op deze toets om de datum in te stellen.

Tijd instellen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

of

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Instellen tijd-datum ".

Selecteer het weergaveformaat voor de datum.

Het instellen van de datum en tijd is alleen mogelijk als "GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld.

Overschakelen naar zomer- of wintertijd is mogelijk door de tijdzone te wijzigen.

Selecteer " Tijd ".

Druk op deze toets om de tijd in te stellen met het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op deze toets om de tijdzone in te stellen.

Selecteer het weergaveformaat voor de tijd (12h/24h).

Schakel de GPS-synchronisatie

(UTC) in of uit.

Druk op " OK " om te bevestigen.

Selecteer "

Thema's

".

Selecteer het kleurthema in de lijst en druk vervolgens op " OK " om te bevestigen.

CITROËN Connect Nav

Veelgestelde vragen

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw audiosysteem.

Bij elke wijziging van het kleurthema wordt het systeem opnieuw opgestart, waarbij het scherm tijdelijk zwart wordt.

Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (hangt af van land van bestemming).

Kleurthema's

Om veiligheidsredenen kan de procedure voor het wijzigen van het grafische thema uitsluitend worden uitgevoerd bij een stilstaande auto .

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

of .

37

38

CITROËN Connect Nav

Navigatie

VRAAG

De route wordt niet berekend.

ANTWOORD

De navigatiecriteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een tolweg bevindt).

De POI's worden niet aangegeven.

De POI's zijn niet geselecteerd.

Het geluidssignaal van de

"Gevarenzones" functioneert niet.

Het geluidssignaal is niet geactiveerd of het volume is te laag.

OPLOSSING

Controleer de criteria in het menu "Navigatie".

Selecteer de POI's in de lijst met POI's.

Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie" en controleer het stemvolume in de audio-instellingen.

Configureer de functie "Verkeersinfo" in het overzicht met criteria (Zonder, Handmatig of Automatisch).

Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.

Ik word gewaarschuwd voor een "Gevarenzone" die niet op mijn route ligt.

Sommige files op de route worden niet direct gemeld.

Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie.

Het systeem meldt alle "Gevarenzones" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden.

Hierdoor worden ook "Gevarenzones" gesignaleerd die zich op nabij gelegen wegen of op parallelwegen bevinden.

Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.

Zoom in op de kaart om de exacte positie van de "Gevarenzone" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van de gevarenzone te verkorten.

Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).

In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen

(autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.

Dit is volkomen normaal. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.

De hoogteligging wordt niet weergegeven.

De verbinding van de online navigatie is verbroken.

Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot

3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.

De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.

Tijdens het opstarten en in bepaalde gebieden kan de verbinding niet beschikbaar zijn.

Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat het signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen.

Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het

GPS-signaal.

Controleer of de online diensten zijn geactiveerd

(instellingen, contract).

CITROËN Connect Nav

Radio

VRAAG

De ontvangstkwaliteit van de gekozen radiozender neemt geleidelijk af of de opgeslagen zenders werken niet (geen geluid,

87,5 Mhz wordt weergegeven...).

ANTWOORD

De auto is te ver verwijderd van de zender van het station of er is geen zender aanwezig in het geografische gebied.

OPLOSSING

Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.

De antenne is niet aanwezig of is beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

Laat de antenne controleren door een merkdealer.

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.

De naam van de zender verandert.

De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde nummer).

Het systeem interpreteert deze informatie als de naam van de zender.

Druk op de toets "Lijst updaten" in het tweede menu van de "Zenderlijst".

.

39

40

CITROËN Connect Nav

Media

VRAAG

Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot

3 minuten).

ANTWOORD OPLOSSING

Door bepaalde bestanden die standaard op een

USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld

(tot 10 keer de fabrieksopgave).

Wis de bestanden die standaard op de USBstick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.

De CD wordt steeds uitgeworpen of wordt niet afgespeeld.

Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door het audiosysteem worden herkend.

De CD is opgenomen in een formaat dat niet compatibel is met de speler (udf,...).

De CD is voorzien van een systeem voor kopieerbeveiliging dat niet door de audioinstallatie wordt herkend.

Controleer of de CD op correcte wijze in de speler is geplaatst.

Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

Controleer de inhoud in het geval van een opgenomen

CD: raadpleeg het advies in het hoofdstuk "AUDIO".

Het CD-audiosysteem kan geen DVD's afspelen.

Door een te slechte kwaliteit, kunnen bepaalde gebrande

CD's niet door het audiosysteem worden afgespeeld.

Na de invoer van een nieuwe sleutel, kan het systeem een bepaalde hoeveelheid aan gegevens lezen (directory, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.

Dit is volkomen normaal.

Het geluid van de CD is slecht.

Sommige informatietekens in de huidige huidige afspeelmedia worden niet correct weergegeven.

De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.

De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven.

Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.

Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.

Het afspelen van streaming-bestanden start niet.

Namen van nummers en de speelduur worden niet weergegeven op het audiostreamingscherm.

Het aangesloten apparaat start niet automatisch het afspelen.

Het afspelen van het apparaat starten.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

CITROËN Connect Nav

Telefoon

VRAAG

Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.

ANTWOORD OPLOSSING

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld.

Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.

U kunt de compatibiliteit van uw telefoon controleren op de website van het merk (services).

Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.

Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.

De contacten staan niet in alfabetische volgorde.

Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.

Het geluid is afhankelijk van het systeem en de telefoon.

Verhoog het volume van het audiosysteem, indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume van de telefoon indien nodig.

Omgevingsgeluiden hebben invloed op de kwaliteit van een telefoongesprek.

Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).

Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.

Selecteer "Contacten van SIM-kaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven".

Sommige telefoons hebben speciale weergaveopties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

De Bluetooth-modus staat geen verzending van

SMS-tekstberichten naar het systeem toe.

.

41

42

CITROËN Connect Nav

Instellingen

VRAAG

Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt de instelling van de equalizer opgeheven.

Als u de instelling van de equalizer wijzigt, worden de instellingen van de bassen en de hoge tonen gereset.

ANTWOORD

De instelling van de equalizer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.

OPLOSSING

Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de equalizer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.

Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen.

Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Ik kan de datum en tijd niet instellen.

Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de audio-instellingen worden aangepast aan verschillende geluidsbronnen, die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron.

Controleer of de audio-instellingen zijn afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt.

Het is raadzaam de audiofuncties (Bass,

Treble, Balans) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten bij gebruik van de CD-speler en in de stand

"Inactief" bij gebruik van de radio.

Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode om de laadtoestand van de accu op peil te houden.

Schakel het contact in om de laadstroom van de accu te verhogen.

De datum en tijd kunnen alleen worden ingesteld als u de synchronisatie met de satellieten deactiveert.

Menu instellingen / Opties / Datum en tijd instellen. Selecteer het tabblad "Tijd" en deactiveer de "GPS-synchronisatie" (UTC).

CITROËN Connect Nav

.

43

44

CITROËN Connect Nav

CITROËN Connect Nav

.

45

CITROËN Connect Radio

CITROËN Connect Radio

De beschreven functies en instellingen kunnen afwijken van die van het systeem in uw auto.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Multimedia-autoradio –

Applicaties – Bluetooth

®

telefoon

Inhoud

De eerste stappen

Stuurkolomschakelaars

Menu's

Applicaties

Radio

DAB-radio (Digital Audio Broadcasting)

Media

Telefoon

Configuratie

Veelgestelde vragen

4

6

2

3

7

9

10

12

18

21

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

De overgang naar de waakfase wordt aangekondigd door de melding Ecomode .

Hieronder vindt u de link naar de OSS

(Open Source Software)-broncodes voor het systeem.

https://www.groupe-psa.com/fr/oss/ https://www.groupe-psa.com/en/oss/ .

1

2

CITROËN Connect Radio

De eerste stappen

Als u bij draaiende motor op de knop drukt, wordt het geluid onderbroken.

Als u bij afgezet contact op de knop drukt, wordt het systeem ingeschakeld.

Volumeregeling.

Het touchscreen is een capacitief scherm.

Voor het schoonmaken van het scherm is het raadzaam gebruik te maken van een niet schurende zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.

Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen.

Raak het scherm niet aan met natte handen.

Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van de uitvoering):

- FM-/DAB-*/AM-*-radiozenders.

- Telefoon verbonden via Bluetooth en multimedia-uitzending Bluetooth* (streaming).

- CD-speler (afhankelijk van het model).

- USB-stick.

- Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler (afhankelijk van het model).

Gebruik de toetsen aan weerszijden van of onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen.

Gebruik al naar gelang het model de toetsen

" Bron" of " Menu" aan weerszijden van het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen.

U kunt op elk gewenst moment het menu oproepen door het scherm kort met drie vingers aan te raken.

Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.

Druk op het gearceerde gedeelte om een niveau lager te gaan of om uw keuze te bevestigen.

Druk op de zwarte pijl om een niveau lager te gaan of om uw keuze te bevestigen.

Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen:

- Basisinformatie van de airconditioning

(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu.

- Informatie over de menu's Radio Media en

Telefoon.

- Toegang tot de instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel.

* Afhankelijk van de apparatuur.

Via het menu " Instellingen " kunt u een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke instellingen aanmaken, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio, audio-instellingen, geluidssfeer enz.).

De instellingen worden automatisch aangepast.

CITROËN Connect Radio

Een selectie bevestigen.

Onder zeer warme onstandigheden kan het volume worden beperkt om het systeem te beschermen. Het systeem kan gedurende ten minste 5 minuten stand-by

(scherm en geluid uitgeschakeld) worden gezet.

Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt.

Stuurkolomschakelaars

Stuurkolomschakelaars –

Type 1

Verhogen van het geluidsvolume.

Verlagen van het geluidsvolume.

Radio:

Vorige/volgende voorkeuzezender selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Media:

Vorig/volgend nummer selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Geluid onderbreken/weer inschakelen door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Stuurkolomschakelaars –

Type 2

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bewerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Geluidsbron wijzigen (radio,

USB-uitgang, AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten,

Cd-speler, audiostreaming).

Afhankelijk van het model.

Gesproken commando's

:

Deze knop bevindt zich op het stuurwiel of op het uiteinde van de lichtschakelaar (afhankelijk van de uitvoering).

Kort indrukken: gesproken commando's smartphone via het systeem.

.

3

CITROËN Connect Radio

Geluidsvolume verhogen.

of

of

Geluid onderbreken/herstellen.

Of

Geluidsweergave onderbreken door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Geluid weer inschakelen: druk op

één van de twee volumetoetsen.

of

Radio (draaien): vorige/volgende voorkeuzezender.

Media (draaien): vorige/volgende nummer, scrollen door lijsten.

Kort indrukken : bevestigen van een selectie. Indien niets geselecteerd: toegang tot voorkeuzezenders.

Menu's

Afhankelijk van uitvoering en uitrusting

Airconditioning

Instellen van de temperatuur en de aanjagersnelheid.

Radio : weergeven van de zenderlijst.

Media : weergeven van de tracklijst.

Radio (ingedrukt houden): weergeven van de lijst met beschikbare radiozenders.

18,5 21,5

Geluidsvolume verlagen.

of

4

of

Media (kort indrukken): veranderen van multimediabron.

Telefoon (kort indrukken): start telefoongesprek.

Tijdens telefoongesprek

(kort indrukken): toegang tot het telefoonmenu.

Telefoon (lang indrukken): inkomend gesprek weigeren, einde gesprek; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu.

Applicaties

Toegang tot te configureren apparaten.

Telefoon

Verbinding maken met een telefoon via Bluetooth ® .

Gebruiken van bepaalde apps van de smartphone met internetverbinding, via MirrorLink TM ,

CarPlay ® of Android Auto.

Instellingen

CITROËN Connect Radio

Configureren van een persoonlijk profiel en/of configureren van het geluid

(balans, sfeer enz.) en de weergave

(taal, eenheden, datum, tijd, enz.).

Radio Media

Een geluidsbron of radiozender selecteren.

Rijden

Activeren, deactiveren en configureren van bepaalde voertuigfuncties.

.

5

6

CITROËN Connect Radio

Navigatie

Configureren van de navigatieaanwijzingen en kiezen van de bestemming via MirrorLink TM ,

CarPlay ® of Android Auto.

Applicaties

Weergeven van foto's

Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting.

Druk op de pijl Terug om één niveau terug te gaan.

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Berichten beheren

Druk op "

Applicaties

" om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op "SMS".

Het systeem kan mappen en beeldbestanden lezen in de formaten: .tiff; .gif; .jpg/jpeg; . bmp; .png.

Druk op "

Applicaties

" om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op "

Beheer foto's

".

Selecteer het tabblad "SMS".

Selecteer een map.

Selecteer een afbeelding voor weergave.

Druk op deze toets voor informatie over de foto.

Druk op deze toets om de scherminstellingen voor berichten te selecteren.

Druk op deze toets om een contact zoeken.

Selecteer het tabblad " SMSberichten ".

Druk op deze toets om de scherminstellingen voor berichten te selecteren.

Radio

Een radiozender selecteren

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op een van de toetsen voor automatisch zoeken naar een radiozender.

Of

Verplaats de cursor om handmatig omhoog en omlaag te scrollen door de frequenties.

Of

Druk op de frequentie.

Voer de waarden van de FM en

AM golfband in met het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om te bevestigen.

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een op de

12V-aansluiting aangesloten lader met

USB-aansluiting.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.

CITROËN Connect Radio

Veranderen van frequentieband

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.

Een zender opslaan

Selecteer een zender of een frequentie.

Druk kort op de lege ster. Als de ster is gevuld, is de radiozender al opgeslagen.

Of

Selecteer een zender of een frequentie.

Druk op "

Favorieten

".

Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan lang ingedrukt.

RDS inschakelen en uitschakelen

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " Band " om de frequentieband te wijzigen.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Inschakelen / uitschakelen " RDS ".

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

.

7

8

CITROËN Connect Radio

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige RDSzenders echter niet in het hele land te ontvangen doordat de zenders niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

Tekstberichten weergeven

Met de functie "Radiotekst" worden door de radiozender meegestuurde tekstberichten weergegeven die betrekking hebben op het radiostation of de muziek waarnaar geluisterd wordt.

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Inschakelen / uitschakelen " INFO ".

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

TA-berichten beluisteren Audio-instellingen

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.

De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar berichten met TA verkeersinformatie. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt. Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken voor de weergave van het TA-verkeersinformatiebericht.

Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " Audio-instellingen ".

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer het tabblad " Klank ",

" Verdeling ", " Geluid " of " Beltonen " om de audio-instellingen te configureren.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Inschakelen / uitschakelen " TA ".

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

In het tabblad " Klank " zijn de audioinstellingen ( Equalizer ), en Bass , Medium en Treble voor elke geluidsbron verschillend en apart in te stellen.

In het tabblad " Verdeling " zijn de instellingen

Alle passagiers

, Bestuurder en Alleen vóór

voor alle geluidsbronnen gelijk.

Schakel in het tabblad " Geluid "

"

Snelheidsafhankelijke volumeregeling

",

" Extra ingang " en " Geluiden touchscreen " in of uit.

De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys © -systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden.

Het Sound Staging-systeem van

Arkamys © zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur.

Digitale radio (DAB, Digital

Audio Broadcasting)

Digitale radio

Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit.

De verschillende "multiplex/bundels" bieden keuze uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

CITROËN Connect Radio

Automatisch volgen DAB-FM

"DAB" is niet overal beschikbaar.

Als het digitale signaal zwak is, kunt u met

"

Automatisch volgen DAB-FM

" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender

(indien beschikbaar).

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES pagina weer te geven.

" om de secundaire

Druk op "Frequentieband" en selecteer " DAB-band ".

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Inschakelen / uitschakelen

"

Automatisch volgen DAB-FM

".

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

.

9

10

CITROËN Connect Radio

Als "

Automatisch volgen DAB-FM

" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een vertraging van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-radiozender en kan het geluidsvolume soms veranderen.

Als de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB".

Media

USB-aansluiting

AUX-aansluiting

(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)

Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet beschikbaar is als "FM"-zender, of als

"

Automatisch volgen DAB-FM

" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten

(in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen.

De afspeellijsten worden telkens na inschakelen van het contact of het aansluiten van een USBgeheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.

Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als

" Externe ingang " is aangevinkt in de audioinstellingen.

Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de AUX-aansluiting.

Stel eerst het volume van het externe apparaat af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het volume van het audiosysteem in.

De bediening gebeurt via het externe apparaat.

Geluidsbron kiezen

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " BRONNEN ".

Selecteer de geluidsbron.

Streaming Bluetooth

®

Streaming biedt de mogelijkheid om naar door de smartphone verzonden audiostreams te luisteren.

Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en stel eerst het volume van het externe apparaat in (op een hoog volume).

Stel vervolgens het volume van het systeem in.

Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de smartphone.

Bediening verloopt via het externe apparaat of via de aanraaktoetsen van het systeem.

Als de Streaming eenmaal is gestart, wordt uw smartphone als een geluidsbron beschouwd.

Apple

®

-speler aansluiten

Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de

USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / afspeellijsten / audiobooks / podcasts). U kunt ook een gestructureerde indeling in bibliotheekvorm gebruiken.

De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur en kiest u een andere indeling (bijvoorbeeld afspeellijsten). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar het gewenste nummer.

CITROËN Connect Radio

Informatie en tips

Het systeem is geschikt voor externe USBgeluidsdragers, BlackBerry's ® of apparatuur van Apple ® die op de USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten. De kabel is niet meegeleverd.

Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd met bedieningselementen van het audiosysteem.

Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de jackplug worden aangesloten of via Bluetooth streaming worden gekoppeld (indien compatibel).

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

De softwareversie van het audiosysteem kan incompatibel zijn met de softwareversie van uw

Apple ® -speler.

Het audiosysteem speelt bestanden af met de extensie ".wav, .wma, .aac, .ogg en .mp3" met een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit

Rate) kunnen worden afgespeeld.

Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...) kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie ".wma" moeten van het type WMA 9-standaard zijn.

De ondersteunde bemonsteringsfrequenties

(sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.

.

11

12

CITROËN Connect Radio

Gebruik voor bestandsnamen maximaal

20 karakters en vermijd speciale tekens

(bijv.: " " ? .; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Telefoon

MirrorLink

TM

-verbinding voor smartphones

Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).

Gebruik bij voorkeur de originele USBkabels van het externe apparaat.

Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd.

Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld.

Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit.

Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat.

Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden.

Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

De functie "MirrorLink TM " werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met MirrorLink TM compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig.

Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Niet via Bluetooth

®

verbonden telefoon

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Druk op " Telefoon " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de applicatie in het systeem te activeren.

Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk om de functie " MirrorLink TM " te activeren.

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth ® -functie van de smartphone te activeren

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn.

Via Bluetooth

®

telefoon

verbonden

Druk op " Telefoon " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de applicatie in het systeem te activeren.

Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM technologie.

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Of

CITROËN Connect Radio

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de CarPlay ® technologie en op uw smartphone moet de functie CarPlay ® al zijn geactiveerd.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig.

Houd daarom het besturingssysteem van uw smartphone up-to-date

.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Druk in het systeem op CarPlay ® om de Telefoon interface weer te geven.

Als de smartphone al via Bluetooth ® is verbonden.

.

13

14

CITROËN Connect Radio

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Druk op " Telefoon " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Android Auto-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden.

Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Druk op de toets " TEL " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " CarPlay " om de CarPlay ®interface weer te geven.

Bij het aansluiten van de USB-kabel verbreekt de CarPlay ® -functie de

Bluetooth ® -verbinding van het systeem.

U kunt op elk gewenst moment de navigatie via CarPlay ® starten door te drukken op de toets

Navigation van het systeem.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat.

Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

De functie " Android Auto " werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Download de Android Auto -app op uw smartphone.

Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met Android

Auto compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig.

Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden

.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Niet via Bluetooth

®

verbonden telefoon

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Druk op " Telefoon " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Android Auto " om de functie in het systeem te activeren.

Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk om de functie " Android Auto " te activeren.

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth ® -functie van de smartphone te activeren

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn.

Koppelen van een

Bluetooth

®

-telefoon

Via Bluetooth

®

verbonden telefoon

Druk op " Telefoon " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

CITROËN Connect Radio

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten.

Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken.

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.

Druk op de toets " TEL " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " Android Auto " om de functie in het systeem te activeren.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze

"zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

Procedure via het systeem

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Bluetooth zoeken ".

Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s).

Tijdens de Android Auto-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.

.

15

16

CITROËN Connect Radio

Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de

"Bluetooth"-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren.

Afhankelijk van het type telefoon wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten wel of niet te accepteren.

Automatisch opnieuw verbinden

Wanneer u terugkomt in uw auto met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch verbinding gemaakt met te telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).

Druk op "

Bluetooh-verbinding

" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur.

Druk op de toets "details" van een gekoppeld apparaat.

Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor:

- " Telefoon " (handsfree-set, uitsluitend telefoon),

- " Streaming " (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon),

- "

Internetgegevens

".

Selecteer één of meer profielen.

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte

Bluetooth-apparaten. Controleer de handleiding van uw telefoon en de informatie van uw provider om te kijken tot welke diensten u toegang hebt.

Profielen die compatibel zijn met het systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,

AVRCP, MAP en PAN.

Kijk op de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies, enz.).

Wijzigen van het verbindingsprofiel:

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " OK " om te bevestigen.

De mogelijkheid van het systeem om maar

één profiel te koppelen, hangt af van de telefoon.

Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie de verbindingsprofielen geselecteerd.

Beheer van telefoonverbindingen

Met behulp van deze functie kan een apparaat met het systeem worden verbonden of de verbinding worden verbroken, en kan een koppeling ongedaan worden gemaakt.

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " TEL " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op "

Bluetooth-verbinding

" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur.

En

CITROËN Connect Radio

Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.

houd de toets

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst om de koppeling ongedaan te maken.

Druk er nogmaals op om de telefoon weer te koppelen.

Of

Verwijderen van een telefoon

Druk op het prullenbaksymbool rechts boven op het scherm om een prullenbak naast de geselecteerde telefoon weer te geven.

Druk op het prullenbaksymbool naast de naam van de telefoon te verwijderen.

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.

Bellen

op TEL het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren.

Druk op "

Ophangen

".

Druk op " Bellen " om het nummer te bellen.

Een contact bellen

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

of houd de toets

Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden.

Parkeer de auto.

Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.

Een nieuw nummer bellen

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

TEL op het stuurwiel langer ingedrukt.

Druk op " Contacten ".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

Druk op " Bellen ".

.

17

18

CITROËN Connect Radio

Laatste nummers bellen

Of

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

houd de toets op het stuurwiel langer ingedrukt.

Druk op "

Gesprekkenlijst

".

Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

Instellen van de beltoon

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de toets " OPTIES " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " Volume beltoon: " om het staafdiagram van het volume weer te geven.

Druk op de pijlen of verplaats de cursor om het volume van de beltoon in te stellen.

Configuratie

Configuratie van de profielen

Het configureren van de profielen mag, om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto .

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Profielen ".

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

Selecteer " Profiel 1 ", " Profiel 2 ", " Profiel 3 " of

"

Gemeenschap. prof.

".

Druk op deze toets om een profielnaam in te voeren met het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om op te slaan.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op deze toets om het profiel te activeren.

Instellingen van het systeem wijzigen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

CITROËN Connect Radio

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op " Configuratie " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " Configuratie " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " Schermconfig.

".

Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te initialiseren.

Druk op " Systeemconfiguratie ".

Druk op " Lichtsterkte ".

Lichtsterkte instellen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.

Druk op "

Fabrieksparameters

" om terug te keren naar de fabrieksinstellingen.

Druk op Lichtsterkte .

Als het systeem wordt teruggezet op de fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal ingesteld (afhankelijk van de uitvoering).

Verplaats de cursor om de lichtsterkte van het scherm en/of het instrumentenpaneel

(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Selecteer " Systeeminfo " om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te controleren.

Verplaats de cursor om de lichtsterkte van het scherm en/of het instrumentenpaneel

(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.

Druk op " Animatie ".

Inschakelen of uitschakelen:

"

Automatische tekstweergave

",

Selecteer "

Ontvangen met animaties ".

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

.

19

20

CITROËN Connect Radio

De taal selecteren

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Configuratie " om de secundaire pagina weer te geven.

Selecteer " Taal " om de taal te wijzigen.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Tijd instellen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Configuratie " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " Datum en tijd ".

Selecteer " Tijd: ".

Druk op deze toets om de tijd in te stellen met het virtuele toetsenbord.

Druk op " OK " om de tijd op te slaan.

Datum instellen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op deze toets om de tijdzone in te stellen.

Selecteer het weergaveformaat voor de tijd (12h/24h).

Schakel de GPS-synchronisatie

(UTC) in of uit.

Druk op " Configuratie " om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op " Datum en tijd ".

Selecteer " Datum: ".

Druk op deze toets om de datum in te stellen.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk van het verkoopland).

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Selecteer het weergaveformaat voor de datum.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Het instellen van de datum en tijd is alleen mogelijk als " GPS-synchronisatie " is uitgeschakeld.

Overschakelen naar zomer- of wintertijd is mogelijk door de tijdzone te wijzigen.

Veelgestelde vragen

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw audiosysteem.

CITROËN Connect Radio

.

21

22

CITROËN Connect Radio

Radio

VRAAG

De ontvangstkwaliteit van de gekozen radiozender neemt geleidelijk af of de opgeslagen zenders werken niet (geen geluid,

87,5 Mhz wordt weergegeven...).

ANTWOORD

De auto is te ver verwijderd van de zender van het station of er is geen zender aanwezig in het geografische gebied.

OPLOSSING

Activeer de functie "RDS" via de bovenste balk om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.

De antenne is niet aanwezig of is beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

Laat de antenne controleren door een merkdealer.

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.

De naam van de zender verandert.

De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde nummer).

Het systeem interpreteert deze informatie als de naam van de zender.

Druk op de ronde pijl in het tabblad "Lijst" van de pagina "Radio".

CITROËN Connect Radio

Media

VRAAG

Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot

3 minuten).

ANTWOORD OPLOSSING

Door bepaalde bestanden die standaard op een

USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld

(tot 10 keer de fabrieksopgave).

Wis de bestanden die standaard op de USBstick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.

Sommige informatietekens in de huidige huidige afspeelmedia worden niet correct weergegeven.

Het audiosysteem kan sommige karakters niet weergeven.

Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.

Het afspelen van streaming-bestanden start niet.

Het aangesloten apparaat start niet automatisch het afspelen.

Het afspelen van het apparaat starten.

Namen van nummers en de speelduur worden niet weergegeven op het audiostreamingscherm.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

.

23

24

CITROËN Connect Radio

Telefoon

VRAAG

Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.

ANTWOORD OPLOSSING

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld.

Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.

U kunt de compatibiliteit van uw telefoon controleren op de website van het merk

(services).

Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.

Het geluid is afhankelijk van het systeem en de telefoon.

Verhoog het volume van het audiosysteem, indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume van de telefoon indien nodig.

De contacten staan niet in alfabetische volgorde.

Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit van een telefoongesprek.

Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).

Sommige telefoons hebben speciale weergaveopties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

CITROËN Connect Radio

Instellingen

VRAAG

Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt de instelling van de equalizer opgeheven.

Na het wijzigen van de instellingen voor de equalizer wordt de instelling van de bassen en hoge tonen gereset.

ANTWOORD

De instelling van de equalizer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.

OPLOSSING

Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de equalizer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.

Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de audio-instellingen worden aangepast aan verschillende geluidsbronnen die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron.

Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.

Controleer of de audio-instellingen zijn afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt. Zet de audiofuncties in de middelste stand.

Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode om de laadtoestand van de accu op peil te houden.

Schakel het contact in om de laadstroom van de accu te verhogen.

.

25

26

CITROËN Connect Radio

CITROËN Connect Radio

.

27

Bluetooth

®

audiosysteem

Inhoud

De eerste stappen

Stuurkolomschakelaars

Menu's

Radio

DAB-radio (Digital Audio Broadcasting)

Media

Telefoon

Veelgestelde vragen

11

16

4

4

2

3

6

8

Bluetooth ® audiosysteem

De beschreven functies en instellingen kunnen afwijken van die van het systeem in uw auto.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

Werkzaamheden aan dit systeem mogen uitsluitend door een dealer of erkend reparatiebedrijf worden uitgevoerd om elke kans op elektrocutie, brand of mechanische storing te vermijden.

Om leegraken van de accu te voorkomen schakelt het audiosysteem na het uitzetten van de motor na enkele minuten automatisch uit.

.

1

2

Bluetooth ® audiosysteem

De eerste stappen

Indrukken: Aan/Uit.

Verdraaien: volume regelen.

Kort indrukken: geluidsbron wijzigen (radio,USB-uitgang,

AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten, Cd-speler, audiostreaming).

Lang indrukken: het menu Telefoon verschijnt (als een telefoon is aangesloten).

Audio-instellingen wijzigen: fader voor/achter, balans links/ rechts, lage/hoge tonen, loudness, ambient audio.

In/uitschakelen automatische volumeregeling (gekoppeld aan rijsnelheid).

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bewerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Selecteren van schermweergave: datum, audiofuncties, boordcomputer, telefoon.

Bevestigen of weergave van het contextueel menu.

Toetsen 1-6.

Kort indrukken: voorkeuzezender selecteren.

Lang indrukken: radiozender opslaan.

Radio:

Automatisch stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie.

Media:

Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, USB, Streaming audio.

Scrollen in een lijst.

Radio:

Handmatig stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/ hogere frequentie.

Vorige/volgende MP3-afspeellijst selecteren.

Media:

Vorige/volgende bestandenlijst / genre / artiest / afspeellijst van het

USB-apparaat selecteren.

Scrollen in een lijst.

Huidige bewerking afbreken.

Eén niveau omhooggaan in een structuur (menu of map).

Toegang tot het hoofdmenu.

TA (verkeersinformatie) in- of uitschakelen.

Lang indrukken: berichtensoort selecteren.

Kiezen van de golfbanden FM /

DAB / AM.

Stuurkolomschakelaars

Stuurkolomschakelaars –

Type 1

Radio:

Vorige/volgende voorkeuzezender selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Media:

Vorig/volgend nummer selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bewerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Bij ander gebruik dan telefoon:

Kort indrukken: geluidsbron wijzigen (radio, USB-uitgang,

AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten, CD-speler, audiostreaming), bevestiging als het menu "Telefoon" is geopend.

Lang indrukken: openen van het menu " Telefoon ".

Bij een binnenkomend gesprek:

Kort indrukken: gesprek aannemen.

Lang indrukken: gesprek weigeren.

Tijdens het gebruik van de telefoon:

Kort indrukken: openen van het menu "Telefoon".

Lang indrukken: gesprek beëindigen

Een selectie bevestigen.

Bluetooth ® audiosysteem

Stuurkolomschakelaars –

Type 2

Toegang tot het hoofdmenu.

Verhogen van het geluidsvolume.

Geluid onderbreken/herstellen.

Verlagen van het geluidsvolume.

Verhogen van het geluidsvolume.

Verlagen van het geluidsvolume.

Geluid onderbreken/weer inschakelen door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Bij ander gebruik dan telefoon:

Kort indrukken: geluidsbron wijzigen (radio, USB-uitgang,

AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten, CD-speler, audiostreaming), bevestiging als het menu "Telefoon" is geopend.

Lang indrukken: openen van het menu " Telefoon ".

Bij een binnenkomend gesprek:

Kort indrukken: gesprek aannemen.

Lang indrukken: gesprek weigeren.

Tijdens het gebruik van de telefoon:

Kort indrukken: openen van het menu "Telefoon".

Lang indrukken: gesprek beëindigen

.

3

4

Bluetooth ® audiosysteem

Starten van de spraakherkenning van uw smartphone via het systeem.

Radio:

Kort indrukken: zenderlijst weergeven.

Lang indrukken: zenderlijst bewerken.

Media:

Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.

Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

Radio:

Vorige/volgende voorkeuzezender selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Media:

Vorig/volgend nummer selecteren.

Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.

Indrukken van de draaiknop: bevestigen.

Menu's

Afhankelijk van de uitvoering.

" Multimedia ": Parameters media,

Radio-instellingen.

" Telefoon ": Bellen, Beheer index, Instelling telefoon, Gespr. beëindigen.

"

Boordcomputer

".

" Onderhoud ": Diagnostiek,

Logboek waarschuw., ... .

" Verbindingen ": Beheer van de verbindingen, apparaten zoeken.

" Persoonlijke instelling – configuratie ": Parameters van de auto definiëren, Taalkeuze,

Configuratie beeldscherm, Keuze van eenheden, Datum en tijd instellen.

Druk op de toets " MENU ".

Scrollen tussen de menu's.

Toegang tot een menu.

Radio

Een radiozender selecteren

Druk herhaaldelijk op de toets

SOURCE om de radiofunctie te selecteren.

Druk op deze toets om het golfbereik te selecteren (FM / AM / DAB).

Druk op een van de toetsen voor automatisch zoeken naar een radiozender.

Druk op een van de toetsen om handmatig naar hogere/lagere frequenties te zoeken.

Druk op deze toets voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt.

Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken. Tijdens het bijwerken is de geluidsweergave uitgeschakeld.

RDS

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.

Als de RDS-functie niet beschikbaar is, worden de letters RDS doorgestreept weergegeven op het display.

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige RDSzenders echter niet in het hele land te ontvangen doordat de zenders niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

Lange procedure

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Audiofuncties ".

Druk op OK .

Selecteer de functie " Voorkeuze

FM-band ".

Druk op OK .

Selecteer "

Frequentie volgen

(RDS) ".

Druk op OK , RDS verschijnt op het scherm.

Bluetooth ® audiosysteem

TA-berichten beluisteren

De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt.

Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Wees voorzichting met het verhogen van het geluidsvolume tijdens het beluisteren van verkeersinformatie. Als het systeem terugkeert naar de oorspronkelijk geluidsbron kan het geluidsvolume te hoog zijn.

Druk op TA om de weergave van verkeersinformatie in- of uit te schakelen.

Korte procedure

Druk in modus " Radio " op OK om de RDSfunctie direct in of uit te schakelen.

.

5

6

Bluetooth ® audiosysteem

Verkeersberichten ontvangen via de functie INFO

De functie INFO geeft voorrang aan verkeersberichten. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht doorgegeven. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Tekstberichten weergeven

Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar het programma meegestuurd.

Druk op " OK " zodra de zendergegevens op het scherm worden weergegeven om naar het contextmenu te gaan.

Selecteer " Zenderinfo (TXT) " en bevestig uw keuze met OK .

Houd deze toets lang ingedrukt voor een overzicht van categorieën.

Selecteer één of meerdere categorieën of maak een selectie ongedaan.

Schakel de ontvangst van de desbetreffende berichten in of uit.

Digitale radio (DAB, Digital

Audio Broadcasting)

Afhankelijk van de uitvoering

Als de "DAB"-zender waarop is afgestemd, niet beschikbaar is in "FM", is de optie "DAB FM" doorgestreept.

1 Optieweergave: doorgestreept indien actief maar niet beschikbaar.

2 Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd.

3 Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 6.

Kort indrukken: voorkeuzezender selecteren.

Lang indrukken: opslaan van een radiozender.

4 Geef de naam weer van de gebruikte

"multiplex" service, ook wel "bundel" genoemd.

5 Weergave van RadioText (TXT) van de radiozender waarop is afgestemd.

6 Geeft de kwaliteit van het signaal op de beluisterde band weer.

Bluetooth ® audiosysteem

Druk op de toets MENU .

Als u in een andere regio komt, is het raadzaam de lijst van voorkeurzenders bij te werken.

Zoeken naar de vorige/volgende

"multiplex/bundel".

Lang indrukken: selecteren van de gewenste categorie berichten uit Transport, Actualiteiten,

Entertainment en Speciale Flashberichten (afhankelijk van de zender).

Weergave van de lijst van alle radiozenders en alle "multiplexen"

(bundels).

Digitale radio

Dankzij de digitale radio kunt u genieten van een optimale geluidskwaliteit en van extra categorieën informatie (TA INFO).

Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Wijzigen van het golfbereik (FM1,

FM2, DAB,...)

Wijzigen van een zender binnen dezelfde "multiplex/bundel".

Druk op " OK " zodra de radiogegevens op het scherm worden weergegeven om naar het contextmenu te gaan.

(Zendervolgsysteem (RDS), Volgsysteem digitale zender / FM, Zenderinfo (TXT),

Zenderinformatie,...)

Volgsysteem DAB/FM

"DAB" dekt niet het hele land.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met " -Volgsysteem digitale zender /

FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar).

Als het "Volgsysteem digitale zender / FM" is ingeschakeld, wordt automatisch de

DAB-zender geselecteerd.

Selecteer "Multimedia" en bevestig uw keuze.

Selecteer "Volgsysteem digitale zender / FM" en bevestig uw keuze.

Als "Volgsysteem digitale zender / FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een vertraging van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-radiozender en kan het geluidsvolume soms veranderen.

Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet beschikbaar is als "FM"-zender

(optie " DAB/FM " doorgestreept) of als

"Volgsysteem digitale zender / FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

.

7

8

Bluetooth ® audiosysteem

Media

USB-aansluiting

Elke keer dat een nieuwe USB-stick wordt aangesloten, worden de afspeellijsten bijgewerkt.

Druk op deze toets om te bevestigen.

De keuze wordt boven in het scherm getoond.

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.

Het systeem schakelt automatisch naar de

"USB"-bron.

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Elk apparaat dat op het audiosysteem wordt aangesloten moet compatibel zijn met het audiosysteem of voldoen aan norm IEC 60950-1.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Deze wachttijd kan worden bekort door andere bestanden dan muziekbestanden te verwijderen en het aantal mappen te beperken.

Tijdens het gebruik van de USBaansluiting kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen.

Een nummer selecteren voor afspelen

Druk op een van deze toetsen om naar het vorige/volgende nummer te gaan.

Afspeelmethode

Er zijn verschillende afspeelmethodes:

- Normaal : de nummers worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld.

- Shuffle : de nummers van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld.

- Willekeurig voor alle media: alle nummers van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld.

- Herhaling : alleen de nummers van dit album of deze map worden afgespeeld.

Druk op een van deze toetsen om naar de vorige/volgende map te gaan.

Indelen van bestanden

Houd deze toets enige tijd ingedrukt om de verschillende indelingsmogelijkheden te bekijken.

Druk op deze toets om naar het contextmenu van de functie Media te gaan.

Kies per "

Map

" / " Artiest " /

" Genre " / "

Afspeellijst

".

Afhankelijk van de beschikbaarheid en het type randapparatuur.

Druk op deze toets om de gekozen afspeelmethode te selecteren.

Druk op OK om de gekozen indeling te selecteren en vervolgens opnieuw op OK om uw keuze te bevestigen.

Bestanden afspelen

Druk deze toets kort in om de gekozen indeling weer te geven.

AUX-aansluiting

(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)

Scroll door de lijst met de toetsen links/rechts en omhoog/omlaag.

Bevestig de selectie door op OK te drukken.

Druk op een van deze toetsen om naar het vorige/volgende nummer te gaan.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit zoeken.

Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de AUX-aansluiting.

Elk apparaat dat op het audiosysteem wordt aangesloten moet compatibel zijn met de norm van het audiosysteem of voldoen aan norm IEC 60950-1.

Druk herhaaldelijk op de toets

SOURCE om " AUX " te selecteren.

Druk op een van deze toetsen om naar volgende/vorige "

Map

" /

" Artiest " / " Genre " / "

Afspeellijst

" te gaan*

* Afhankelijk van de beschikbaarheid en het type randapparatuur.

Stel eerst het volume van het externe apparaat af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het volume van het audiosysteem in. De bediening gebeurt via het externe apparaat.

Sluit niet tegelijkertijd een extern apparaat aan via de AUX-aansluiting en de USBpoort.

Bluetooth ® audiosysteem

CD-speler

Gebruik alleen ronde CD's.

Bepaalde systemen voor kopieerbeveiliging op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken die niets te maken hebben met de kwaliteit van de oorspronkelijke

CD-speler.

Bij het invoeren van een CD start het afspelen automatisch.

Het systeem herkent geen externe CDspelers die op de USB-aansluiting worden aangesloten.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaaldelijk op de toets SOURCE om de functie " CD " te selecteren.

Druk op een van de toetsen voor het selecteren van een nummer op de CD.

Druk op de toets LIJST voor een lijst van de beschikbare nummers op de CD.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit zoeken.

.

9

10

Bluetooth ® audiosysteem

Een MP3-compilatie afspelen

Plaats een MP3-CD in de CD-speler.

Het audiosysteem scant de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.

Op een enkele disc kan de CD-speler tot

255 MP3-bestanden lezen, verspreidt over 8 niveaus.

Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.

Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaaldelijk op de toets SOURCE om de functie " CD " te selecteren.

Druk op een van de toetsen voor het selecteren van een map op de CD.

Druk op een van de toetsen voor het selecteren van een nummer op de CD.

Druk op de toets LIJST voor een lijst van de beschikbare bestanden op de MP3-compilatie.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit zoeken.

Bluetooth

®

streaming audio

Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audioinstallatie in de auto af te spelen.

Koppel de telefoon.

(Zie de rubriek "

Koppelen van een telefoon

").

Apple

®

-speler aansluiten

Sluit de Apple ® -speler met een geschikte kabel

(niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / afspeellijsten).

De softwareversie van het audiosysteem kan incompatibel zijn met de softwareversie van uw

Apple ® -speler.

Activeer de bron Streaming door op de toets SOURCE te drukken.

In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetspaneel worden geactiveerd.

U kunt audiobestanden selecteren via de toetsen op het bedieningspaneel van het audiosysteem en de stuurwieltoetsen.

Als de telefoon deze functie ondersteunt. De weergavekwaliteit hangt af van de kwaliteit van het signaal van de telefoon.

Informatie en tips

De CD-speler speelt audiobestanden af met de extensie .mp3, .wma, .wav en .aac met een bitrate tussen 32 kbps en 320 kbps.

De CD-speler is ook compatibel met de modus

TAG (ID3 tag, WMA TAG).

Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...) kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie .wma moeten van het type WMA 9 Standaard zijn.

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.

Via de USB-aansluiting speelt het systeem audiobestanden af met de extensie ".mp3,

.wma, .wav, .cbr, .vbr" met een bitrate van 32 tot

320 Kbps.

Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...) kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie .wma moeten van het type WMA 9 Standaard zijn.

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.

Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen maximaal 20 karakters te gebruiken; vermijd daarbij speciale tekens (bijv. : " ? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd.

Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld.

Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit.

Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Gebruik uitsluitend USB-sticks die geformatteerd zijn naar FAT32

(File Allocation Table).

Gebruik voor een correcte werking de originele USB-kabels van Apple ® .

Bluetooth ® audiosysteem

Telefoon

Koppelen van een

Bluetooth

®

-telefoon

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

Welke diensten beschikbaar zijn, is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van het gebruikte

Bluetooth-toestel.

Controleer de handleiding van uw telefoon en de informatie van uw provider om te kijken tot welke diensten u toegang hebt.

Procedure via de telefoon

Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten.

.

11

12

Bluetooth ® audiosysteem

Procedure via het systeem

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Verbindingen ".

Bevestig met OK .

Informatie en tips

Via het menu " Telefoon " hebt u onder andere toegang tot de volgende functies:

" Telefoonboek ", als uw telefoon geheel compatibel is, "

Oproepenlijst

", "

Gekoppelde apparaten bekijken

".

Afhankelijk van het type telefoon kan het nodig zijn toestemming te geven voor de toegang van het systeem tot de verschillende functies.

Selecteer "

Extern apparaat zoeken via Bluetooth

".

Bevestig met OK .

Raadpleeg de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, extra informatie, ...).

Een venster opent met de melding "Bezig te zoeken".

Selecteer in de lijst van gedetecteerde randapparatuur de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.

Voltooien van de koppeling

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.

Verbindingen beheren

De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bluetooth en streaming audio.

De mogelijkheid van het systeem om maar

één profiel te koppelen, hangt af van de telefoon. Het is mogelijk dat standaard beide profielen worden verbonden.

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Verbindingen ".

Mocht de koppeling niet gelukt zijn, dan kunt u het nogmaals proberen. Dit kan een onbeperkt aantal keren.

Op het scherm verschijnt een melding dat de koppeling is geslaagd.

Bevestig met OK .

Selecteer "Beheer Bluetoothverbindingen" en bevestig uw keuze.

De lijst van de gekoppelde telefoons wordt weergegeven.

Bevestig met OK .

Geeft aan dat een apparaat is verbonden.

Een cijfer geeft aan dat het profiel met het systeem is verbonden:

- 1 voor media of 1 voor telefoon.

- 2 voor media en telefoon.

Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor streaming audio is.

Geeft aan dat het profiel handsfree telefoon actief is.

Selecteer een telefoon.

Bevestig met OK .

Vervolgens selecteert en bevestigt u:

- " Aansluiten telefoon " /

" Telefoon afsluiten ": om alleen de telefoon of de handsfree set te verbinden/de verbinding ervan te verbreken.

- "

Aansluiten mediaspeler

" /

"

Mediaspeler afsluiten

": om alleen de streamingverbinding te realiseren/te verbreken.

- " Aansluiten telefoon en mediaspeler

" / "

Telefoon + mediaspeler afsluiten

": om de telefoon (handsfree set en streaming) te verbinden/de verbinding ervan te verbreken.

- "

Verbinding verwijderen

": om de koppeling ongedaan te maken.

Als u in het systeem een koppeling hebt ongedaan gemaakt, vergeet dan niet deze koppeling ook in uw telefoon ongedaan te maken.

Bevestig met OK .

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Selecteer met de toetsen het tabblad " JA " op het scherm.

Bevestig met OK .

Bluetooth ® audiosysteem

Een gesprek beëindigen

Via het menu " Telefoon ".

Selecteer "

Ophangen

".

Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.

Druk tijdens een telefoongesprek langer dan twee seconden op een van deze toetsen.

Druk op deze stuurwieltoets om het gesprek aan te nemen.

Afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon heeft het systeem toegang tot het telefoonboek van de telefoon gedurende de tijd dat de Bluetooth-verbinding actief is.

Bellen

Via het menu " Telefoon ".

Selecteer " Bellen ".

Selecteer " Nummer kiezen ".

Of

Selecteer " Telefoonboek ".

Of

Selecteer " Logboek ".

Bevestig met OK .

Vanaf bepaalde typen gekoppelde Bluetoothtelefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van het audiosysteem.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een telefoonboek dat, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van het telefoonboek is niet beschikbaar als het telefoonboek leeg is.

Houd deze toets langer dan twee seconden ingedrukt om het telefoonboek te openen. Vervolgens kunt u met de draaiknop door het telefoonboek scrollen.

Gesprekken beheren

Druk tijdens het gesprek op OK om het contextmenu te openen.

.

13

14

Bluetooth ® audiosysteem

Gesprek beëindigen

Selecteer in het contextmenu

"

Gespr. beëindigen

" om het gesprek te beëindigen.

Bevestig met OK .

Microfoon uitgeschakeld

(de gesprekspartner kan niet meeluisteren)

In het contextmenu:

- selecteer " Micro OFF " om de microfoon uit te schakelen.

- selecteer " Micro OFF " om de microfoon in te schakelen.

Bevestig met OK .

Doorschakelfunctie

In het contextmenu:

- selecteer " Modus telefoon " om het gesprek via de telefoon voort te zetten (bijv. om tijdens het uitstappen het gesprek te kunnen voortzetten).

- selecteer " Modus telefoon " om het gesprek in de auto voort te zetten.

Bevestig met OK .

Als het contact is uitgeschakeld wordt de

Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als u in de auto stapt en wordt het geluid weer weergegeven via het systeem

(afhankelijk van de specificaties van de telefoon).

In sommige gevallen moet u de doorschakelfunctie via de telefoon activeren.

Spraakserver

Selecteer in het contextmenu " Toon

DTMF " en bevestig uw keuze om het digitale toetsenbord te kunnen gebruiken om door het menu van de interactieve spraakserver te surfen.

Bevestig met OK .

Wisselgesprek

Selecteer " Verwisselen " in het contextmenu en bevestig uw keuze om een in de wacht gezet gesprek voort te zetten.

Bevestig met OK .

Contactenlijst

Houd SOURCE of SRC ingedrukt om de contactenlijst te openen

Selecteer " Telefoonboek " voor een overzicht van alle contacten.

Bevestig met OK .

Druk op MENU als u gegevens van contacten in het systeem wilt veranderen, selecteer dan

" Telefoon " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Beheer index " en bevestig uw keuze.

U kunt kiezen uit:

- "

Een bestand raadplegen

",

- "

Een bestand verwijderen

",

- "

Alle bestanden verwijderen

",

Afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon heeft het systeem toegang tot het telefoonboek van de telefoon gedurende de tijd dat de

Bluetooth-verbinding actief is.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde

Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van het audiosysteem.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een telefoonboek dat, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van het telefoonboek is niet beschikbaar als het telefoonboek leeg is.

Voor de spraakherkenning is een compatibele smartphone nodig die via

Bluetooth met de auto is verbonden.

Spraakherkenning

Dankzij deze functie kunt u de spraakherkenning van uw smartphone via het systeem gebruiken.

Starten van de spraakherkenning (afhankelijk van het type stuurkolomschakelaars):

Houd het uiteinde van de lichtschakelaar enige tijd ingedrukt.

OF

Druk op deze toets.

Bluetooth ® audiosysteem

.

15

16

Bluetooth ® audiosysteem

Veelgestelde vragen

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw audiosysteem.

VRAAG

Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

ANTWOORD OPLOSSING

Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

Schakel het contact in om de laadstroom van de accu te verhogen.

De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.

Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de

CD-speler uitschakelt.

Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

Bluetooth ® audiosysteem

Radio

VRAAG

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen

(radio, CD...).

ANTWOORD OPLOSSING

Om een optimale luisterkwaliteit mogelijk te maken, kunnen de audio-instellingen (Volume, Bass, hoge tonen, Geluidseffect, Loudness) worden aangepast aan verschillende geluidsbronnen, die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron (radio, CD-speler...).

Controleer of de audio-instellingen (Volume,

Bass, hoge tonen, Geluidseffect en Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audiofuncties (Bass, hoge tonen,

Balans V-A, Balans L-R) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten bij gebruik van de CD-speler en in de stand "Inactief" bij gebruik van de radio.

De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.

Druk op de toets BAND om terug te keren naar het golfbereik (FM, FM2, DAB, AM) waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

De functie TA (verkeersinformatie) wordt getoond. Ik ontvang geen verkeersinformatie.

De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.

Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.

De ontvangstkwaliteit van de gekozen radiozender neemt geleidelijk af of de opgeslagen zenders werken niet (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

De auto is te ver verwijderd van de zender van het station of er is geen zender aanwezig in het geografische gebied.

Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd

(bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

Laat de antenne controleren door een merkdealer.

Het geluid van de radio valt 1 tot

2 seconden weg.

Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een andere frequentie voor een betere ontvangst van de radiozender.

Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.

.

17

18

Bluetooth ® audiosysteem

Media

VRAAG

De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.

ANTWOORD

De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.

OPLOSSING

Laad de batterij van de randapparatuur op.

Het scherm toont de melding "Storing USBrandapparatuur".

De USB-stick wordt niet herkend.

De USB-stick is mogelijk defect.

Formateer de USB-stick opnieuw.

De CD wordt steeds uitgeworpen of wordt niet afgespeeld.

Het geluid van de CD is slecht.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door het audiosysteem worden herkend.

De CD is voorzien van een systeem voor kopieerbeveiliging dat niet door de audioinstallatie wordt herkend.

- Controleer of de CD op correcte wijze in de speler is geplaatst.

- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

- Controleer de inhoud in het geval van een opgenomen CD: raadpleeg het advies in het hoofdstuk "Audio".

- Door een te slechte kwaliteit, kunnen bepaalde gebrande CD's niet door het audiosysteem worden afgespeeld.

De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.

Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.

Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.

De op een smartphone opgeslagen muziek kan niet worden afgespeeld via de USB-aansluiting.

Afhankelijk van het type smartphone moet het audiosysteem toestemming krijgen van de smartphone voor toegang tot de muziekbestanden.

Activeer het MTP-profiel op de smartphone handmatig (menu USB-instellingen).

Bluetooth ® audiosysteem

Telefoon

VRAAG

Ik heb geen toegang tot mijn voicemail.

Ik kan mijn telefoonboek niet openen.

ANTWOORD OPLOSSING

Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit ondersteunen.

Ga naar het menu voor telefoneren en kies het nummer van uw voicemail dat u van uw provider hebt gekregen.

Controleer of uw telefoon compatibel is.

U hebt tijdens de koppeling het systeem geen toestemming gegeven voor toegang tot het telefoonboek.

Geef het systeem toegang tot het telefoonboek van uw telefoon.

Het gesprek wordt onderbroken als ik in de auto stap.

Het lukt niet om mijn telefoon via Bluetooth te koppelen.

De doorschakelfunctie is ingeschakeld.

Schakel de doorschakelfunctie uit om het gesprek over te zetten naar het systeem van de auto.

De koppelingsprocedure kan afhankelijk van de telefoon (model, besturingssysteem) verschillen en bepaalde telefoons zijn niet compatibel.

Alvorens te proberen de telefoon te koppelen moet u vanaf het systeem de huidige koppeling met de telefoon en vanaf de telefoon de koppeling met het systeem ongedaan maken om te zien of de telefoon compatibel is.

.

19

20

Bluetooth ® audiosysteem

Bluetooth ® audiosysteem

.

21

22

Bluetooth ® audiosysteem

Trefwoordenregister

294

180° te openen .......................................... 68-69

180° zicht naar achteren ....................... 231-233

A

Aanhanger...................................... 178-179, 241

Aanhangergewichten ............................ 289-290

Aanjager, regeling .................................. 116-117

Aansluiten MirrorLink ........................... 19, 12-14

Aansluiting 12V .............................................103

Aansluiting 230V ...........................................104

ABS ........................................................142-143

Accessoires...........................................139, 184

Accu .................15, 241-242, 248, 284, 286-287

Accucapaciteit ...............................................287

Accu laden ............................................ 285-286

Achterbank ....................................................100

Achterdeuren .................48-50, 68-69, 275-276

Achterklep ............................48-50, 70, 277-278

Achterklep sluiten ...........................................70

Achterportieren ......................................... 68-69

Achterruitverwarming ......................76, 120-121

Achterstoel en -bank op rails ............ 91-94, 100

Achteruitrijcamera ................................. 231-233

Achteruitrijcamera (op binnenspiegel) .........230

Achteruitrijlicht ......................................275, 277

Actieradius ................................................ 35-36

Actieradius AdBlue ®

........................................31

Active Safety Brake..........................19, 219-221

Adaptieve snelheidsregelaar ............... 206-207,

213-216, 218

AdBlue ®

..................................... 22, 31, 250-253

Afmetingen ....................................................292

Afstandsbediening ....... 38-39, 41, 43-45, 51-57

Afstandsbediening,

batterij vervangen .......................... 42-43, 53-54

Afstellen van de koplamphoogte ..................133

Afzetten van de motor ............................179-181

Airbags ............................................ 20, 151, 157

Airbags vóór ..................................152, 154, 158

Airconditioning ....................................... 115-116

Airconditioning (handbediend) ..... 115, 119, 122

Airconditioning met gescheiden regeling .....120

Alarmknipperlichten ..............................140, 255

Alarmsysteem ............................................72-74

Algemeen menu ................................................4

Allesdragers ...........................................242-243

Antiblokkeersysteem (ABS) ............. 19, 142-143

Antispinregeling (ASR) ............ 21, 142-143, 145

Apple ®

-speler .......................................27, 11, 10

Armleuning vóór ..............................................82

ASR .................................................. 21, 142-143

Audio-aansluitingen .............................. 103-104

Audiokabel ................................................26, 10

Automatische airconditioning .......................122

Automatische airconditioning

met gescheiden regeling ..................... 116-117

Automatische ruitenwissers ...................135-136

Automatische

transmissie ..................18, 180, 187, 190-194,

198-201, 249

Automatisch inschakelen

alarmknipperlichten ....................................140

Automatische verlichting................ 127, 129-130

Automatisch noodremsysteem ........19, 219-221

AUX-aansluiting ....................................26, 10, 9

AUX-ingang .....................................26-27, 10-11

B

Bagageafdekking ..........................................108

Bagagenet .....................................................107

Bagagenet voor hoge belading..............106-107

Bagageruimte ..................................................70

Banden ..........................................................293

Banden, noodreparatie ..........258-259, 261-262

Bandencompressor ......................................258

Bandenreparatieset ...............258-259, 261-262

Bandenreparatieset ............... 257-259, 261-262

Bandenspanning .......................... 259, 263, 293

Bandenspanningscontrole

(met set) ...............................258-259, 261-262

Bandenspanning te laag (detectie) .........18, 234

BAS ........................................................142-143

Batterij afstandsbediening ........42-43, 53-54, 125

Bediening autoradio aan stuurkolom ................3, 3, 3

Bekerhouder ................................. 105, 105-106

Beladen .........................................................242

Bijvullen AdBlue ®

..........................................253

Binnenspiegel .................................................77

BlueHDi .............................................23, 31, 250

Bluetooth (handsfree set) ... 28-29, 15-16, 11-12

Bluetooth (telefoon) ........................ 28-30, 15-17

Bluetooth-telefoon met spraakherkenning ........ 15

Bluetooth-verbinding ..... 21-22, 28-30, 15-17, 12

Bochtverlichting, statisch ....................... 131-132

Boordcomputer ......................................... 34-36

Boordgereedschap ............................... 256-258

Brandstof .......................................................239

Brandstofadditief ................................... 248-249

Brandstofniveaumeter ............................237-238

Brandstoftank ...................................16, 237-238

Brandstof tanken ....................................237-239

Brandstoftank leeg (diesel) ...........................255

Brandstofverbruik ..................................... 35-36

Brandstofvuldop .....................................237-238

Brandstofvulklep ....................................237-238

Buitenlandse reizen ......................................128

Buitenspiegels............ 76-77, 120-121, 225, 227

C

CarPlay-verbinding ................................... 18, 13

CD .................................................... 26-27, 11, 9

CD-/MP3 -speler ................................... 26, 9-10

Centrale vergrendeling ....................... 45, 48-49

CITROËN Connect Nav ....................................1

CITROËN Connect Radio .................................1

Claxon ........................................................... 142

Contact ............................................182, 184, 31

Contact aangezet ..........................................184

Controlelampjes .............................................. 13

Controles ....................................... 245, 248-250

D

DAB (Digital Audio

Broadcasting) – Digitale radio .......... 25, 9, 6-7

Dagrijverlichting .....................127, 129, 270-272

Dagteller ..........................................................33

Dashboardkastje ...........................................101

Datum instellen ....................... 36, 36-37, 36, 20

Derde remlicht .......................................276, 278

Detectie te lage

bandenspanning .................234-235, 263, 268

Dieselmotor .................... 18, 239, 245, 255, 290

Digitale radio – DAB (Digital

Audio Broadcasting) .............................25, 9, 6

Dimlicht ...................... 25-26, 127, 270-271, 273

Dimmer dashboardverlichting ................... 33-34

Display instrumentenpaneel ............. 34-35, 189

Dodehoekbewaking ....................... 25, 225, 227

DSC/ASR ...............................................142-143

F

Follow me home-verlichting ....................40, 130

Frequentie (radio) ...................................... 24-25

Functie snelweg (richtingaanwijzers) ...........129

G

Gereedschap ....................................... 258, 263

Gereedschapskist ................................. 256-258

Gevarendriehoek ..........................................255

Gewichten ............................................. 289-290

GPS .................................................................14

Grip control ............................................145-147

Grootlicht .................... 25-26, 127, 270, 272-273

Grootlichtassistent ........................................132

Grootlichtassistent ...................25, 132-133, 223

E

Eco-mode ...............................................241-242

Eendelige vaste bank ................................ 85-87

Een lamp vervangen (achterdeuren) ............275

Een lamp vervangen (achterklep) .................277

Electronic Stability Program (ESP) ..... 21, 142-147

Elektrisch bedienbare

schuifdeur ................. 38-39, 43, 48-50, 59-64

Elektrische ruitbediening ................................ 74

Elektrisch kinderslot ..................................... 175

Elektrisch verstelbare stoelen .................. 80-81

Elektronische remdrukregelaar (EBD) ......142-143

Elektronische sleutel ....................... 38, 184-185

Elektronische startblokkering ........... 41, 54, 186

Elektronisch gestuurde

versnellingsbak ............180, 187, 195-201, 249

Elektronisch

stabiliteitsprogramma (ESP) ......... 21, 142-143

Etiketten .................................................... 7, 100

Extra verwarming .............................72, 124-125

H

Halogeenlampen ................................... 270-272

Handbediende schuifdeur................... 57-58, 62

Handgeschakelde

versnellingsbak ...... 18, 187-188, 198-201, 249

Handgrepen .......................................... 105-106

Handrem ................................. 14, 186, 249-250

Handsfree-schuifdeur ............................... 65-67

Handsfree set ...................... 28-29, 15-16, 11-12

Head-up display ..................... 201-202, 201-203

Helderheid .......................................................19

Hill Start Assist ..............................................187

Hoedenplank .................................................102

Hoek van de stoel verstellen ....................79, 81

Hoofdsteunen achter ......................................86

Hoofdsteunen verstellen ...........................82, 84

Hoofdsteunen vóór ...................................82, 84

Hoogteverstelling veiligheidsgordels ............148

Hulpoproep ............................................140-141

Trefwoordenregister

I

Identificatie auto............................................293

Individuele achterstoel(en) op rails....... 96-99, 149

Inhoud brandstoftank .............................237-238

Instapverlichting .....................................130-131

Instellingen van het systeem ....................35, 19

Instrumentenpaneel ........................................10

Intelligente tractiecontrole ............................143

Interieurfilter (vervangen) ..................... 248-249

Interieurverlichting ................................109, 134

ISOFIX ............................ 167-168, 170-171, 173

ISOFIX-bevestigingen ... 165, 168, 170-171, 173

ISOFIX-kinderzitjes......... 167-168, 170-171, 173

J

Jack ...................................................104, 26, 10

Jack-aansluiting ............................104, 26, 10, 9

Jack-kabel .................................................26, 10

K

Kentekenplaatverlichting ......................276, 278

Keuzeschakelaar elektronisch

gestuurde versnellingsbak .........................249

Keyless entry and start .... 43, 45-57, 182-183, 186

Kilometerteller .................................................33

Kinderbeveiliging ...................................175-176

Kinderbeveiliging achterportierruiten ........... 176

Kinderen .................. 162, 167-168, 170-171, 173

Kinderen (veiligheid) ..................................... 175

Kinderzitjes ...... 150-151, 155-157, 161-165, 174

Kledinghaak .......................................... 105-106

Klembeveiliging ......................................109-110

Kleurcode lak ................................................293

Klimaatregeling ...............................117-118, 123

Klokje (instellen) ............................ 36-37, 36, 20

Koelvloeistoftemperatuur .................... 15, 29-30

Koelvloeistoftemperatuurmeter ................ 29-30

Koplampsproeiers ......................................... 137

Koplampverstelling .......................................133

Krik ........................................................ 263-264

.

295

296

Trefwoordenregister

L

Laden accu............................................ 285-286

Lampen vervangen ................269-270, 275-278

Lampen (vervangen, referenties) ......... 269-270

Lane Departure Warning

System (LDWS) ....................................26, 223

Lekke band .............................258-259, 261-262

Lendensteun .............................................79, 83

Lichtschakelaar .......................................26, 127

Lokaliseren van de auto ..................................40

Luchtfilter (vervangen) .......................... 248-249

Luchtrecirculatie..............................116-117, 119

Luchttoevoer (bediening) ................ 116-117, 119

Luchtverdeling........................................ 116-117

M

Make-upspiegel ............................................ 101

Massagefunctie ...............................................83

Matten ............................................100-101, 182

Meldingen........................................................32

Menu ............................................................... 13

Menu's (audio) ........................................4-5, 4-6

Menustructuren display .................................. 13

Milieu .......................................................43, 125

Mistachterlicht ....................... 127, 128, 275, 277

Mistlampen vóór ... 26, 127-128, 131-132, 271, 274

Monteren allesdragers ...........................242-243

Motoren .........................................................289

Motorkap ............................................... 244-245

Motorkapsteun ...................................... 244-245

Motorolie ......................................... 15, 246-247

Motoroliedruk ..................................................15

Motorolieniveau, controle ...............................30

Motorolieniveaumeter .....................................30

Motorruimte ...................................................245

MP3 (CD) ........................................................10

MP3-CD ......................................26-27, 11, 9-10

Multifunctioneel display (met autoradio) ...........4

N

Naafdop .........................................................268

Niveau brandstofadditief diesel ............ 248-249

Niveau koelvloeistof ................... 29-30, 247-248

Niveau koplampsproeiervloeistof ............ 137, 248

Niveau remvloeistof ........................................247

Niveau ruitensproeiervloeistof .............. 137, 248

Niveaus controleren .............................. 246-248

Niveaus en controles ............................ 245-248

Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof ................ 247

Noodbediening achterklep ..............................70

Noodbediening portieren ............... 41-42, 51-53

Noodoproep ...........................................140-141

Noodprocedure starten .................................284

Noodremassistentie (BAS) ............142-143, 222

Nulstelling dagteller ........................................33

Nulstelling onderhoudsindicator .....................29

Opslaan van de snelheid ..............................203

Overzicht gewichten .....................................290

Overzicht zekeringen ............................ 279-283

P

Panoramadak .........................................109-110

Parkeerhulp achter ............................... 228-229

Parkeerhulp achter met

grafische weergave en geluidssignalen .....229

Parkeerhulp vóór ...........................................229

Parkeerlichten ................127, 270-272, 275, 277

Passagiersairbag ............................................20

Plafonniers ....................................126, 276, 279

Portieren .........................................................56

Portieren sluiten ...45, 48-49, 56-58, 61-62, 68-69

Profielen ....................................................34, 18

Programmeerbare verwarming .......72, 124-125

Pyrotechnische gordelspanners ............150-151

O

Oliefilter (vervangen) ....................................249

Olieniveau ....................................... 30, 246-247

Oliepeilstok ..................................... 30, 246-247

Olieverbruik ........................................... 246-247

Onderhoudscontroles .....................................27

Onderhoudsindicator ................................ 27, 29

Ontdooien......................................... 77, 119-120

Ontgrendelen .......................... 38-39, 43, 45-47

Ontgrendelen portieren ............................ 60-61

Ontgrendelen van binnenuit ......... 55-56, 60-61

Ontluchten brandstofsysteem .......................255

Ontwasemen .......................................... 119-120

Ontwasemen achter .........................76, 120-121

Opbergnet ............................................. 105-106

Opbergvakken ......................... 85, 100-102, 102

Opbergvakken portieren .......................100, 102

Openen bagageruimte ........................38, 45, 70

Openen motorkap ................................. 244-245

Openen portieren ..............38, 45, 56, 59-61, 69

R

Radio ...................................23-24, 27, 7, 11, 4-6

Radiozender .......................................23-25, 7, 4

RDS ....................................................... 24-25, 7

Regelmatige controles .......................... 248-250

Regeneratie roetfilter ....................................249

Remblokken .......................................... 249-250

Remlichten ............................................ 275-278

Remmen .................................... 14, 19, 249-250

Remschijven.......................................... 249-250

Reservewiel ......... 234, 258, 263-265, 268, 293

Reservoir koplampsproeiers .........................248

Reservoir ruitensproeiers .............................248

Resetten bandenspanningscontrolesysteem ...235

Richtingaanwijzers .... 26, 129, 270, 273-275, 277

Rijadviezen ............................................ 177-179

Rijverlichting .................................................127

Roetfilter ................................................ 248-249

Ruitensproeier achter ...................................136

Ruitensproeiers ............................................. 137

Ruitenwisser achter ......................................136

Ruitenwisserbladen vervangen .... 138, 243-244

Ruitenwissers .................................. 25, 134-136

Ruitenwisserschakelaar .........................134-136

Ruit van de achterklep .................................... 71

S

Schakelaar koplampverstelling .....................133

Schakelaars stoelverwarming ........................82

Schakelen automatische transmissie ... 190-194

Schakelen elektronisch gestuurde versnellingsbak ................. 195-198

Schakelen handgeschakelde versnellingsbak ....188

Schakelindicator ...........................................189

Schakel sneeuwketting .........................240, 265

SCR-systeem ...........................

23, 250 Serienummer auto .........................293

Sfeerverlichting .............................................134

Signalering onoplettendheid .........................224

Sjorogen ................................................ 105-106

Sleepoog .......................................................287

Slepen van een auto ..............................287-288

Sleutel ..............................38-39, 54, 56-57, 179

Sleutel met

afstandsbediening ...... 39, 41, 48-49, 179, 186

SMS .................................................................32

Sneeuwkettingen ......................... 234, 240, 265

Snelheidsbegrenzer ...................... 203, 206-210

Snelheidslimietherkenning .................. 204-205,

207-216, 218

Snelheidsregelaar .......... 203, 206-207, 210-213

Snelheidsregeling met

snelheidslimietherkenning .................. 206-207

Soort lamp ............................................. 269-270

Spaarfase ......................................................242

Spraakcommando's .....................................5-10

Sproeiers, verwarmd ............................ 120, 137

Starten...........................................................284

Starten dieselmotor ......................................239

Starten van de auto .... 182, 184-185, 187, 190-198

Starten van de motor .............................179-180

Stilzetten van de auto ............ 182-185, 190-198

Stoelen verstellen ............................... 78, 80-81

Stoelverwarming .......................................82, 84

Stop ................................................................. 14

Stop & Start ........ 19, 25, 36, 120, 122, 198-201,

237, 244, 287

STOP (verklikkerlampje) ................................. 14

Streaming audio Bluetooth ..................27, 11, 10

Stuurbekrachtiging ..........................................21

Stuurverstelling ...............................................76

Stuurslot .................................................. 41, 186

Stuurwiel (verstellen) ......................................76

Supervergrendeling ......................40, 44, 49-50

Synchroniseren afstandsbediening .... 42-43, 53-54

T

Tafelstand ........................................................80

Tankbeveiliging .............................................238

Technische gegevens ...................................290

Te laag brandstofniveau ..................16, 237-238

Telefoon .............................. 28-33, 15-18, 11-14

Temperatuurregeling.............................. 116-117

Textuurlak ......................................................254

Tijd instellen ............................ 36, 36-37, 36, 20

TMC (verkeersinformatie) ............................... 14

Toegang AdBlue-reservoir ...........................252

Toegang tot de 3e zitrij .............................86, 89

Toegang tot het reservewiel ................. 264-265

Touchscreen ............. 34, 67, 130, 200, 213, 1, 1

Trekhaak ........................................ 178-179, 241

Tweepersoons voorbank ........................84, 148

Trefwoordenregister

U

Uitklaptafeltjes ..............................................102

Uitneembare lamp.........................................109

Uitschakelen airbag passagier ...... 152, 157-158

Uitschakelen ESP .........................................144

USB .....................................103, 26-27, 10-11, 8

USB-aansluiting ............................103, 26, 10, 8

V

Vaste achterstoel en -bank ............... 88-90, 100

Veiligheidsgordels ...........................147-151, 161

Veiligheidsgordels achter .............................148

Veiligheidsvoorzieningen voor

kinderen .............. 152, 155-158, 162, 167-168,

170-171, 173-174

Ventilatie ....................................... 115, 119, 122

Vergrendelen..................... 39, 43-44, 48-49, 54

Vergrendeling van binnenuit ..................... 55-56

Verkeersinformatie (TA) ....................................5

Verkeersinformatie (TMC) .............................. 14

Verklikkerlampje geopend portier...................16

Verklikkerlampje remsysteem............................ 14

Verklikkerlampjes ............................................ 13

Verklikkerlampje SCR-systeem ......................23

Verklikkerlampje SERVICE ............................24

Verklikkerlampje STOP ................................... 14

Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder

niet vastgemaakt ........................................149

Verklikkerlampje veiligheidsgordels .............149

Verklikkerlampje voorgloeien (diesel) ............18

Verversen .............................................. 246-247

Verwarmde bank .............................................84

Verwarming .................................... 115, 122-125

Verzadiging van het roetfilter (diesel) ...........249

Visiopark .......................................................231

Voorruitverwarming .............................. 120, 137

Voorstoelen ......................................... 78, 80-81

Voorzieningen achterin ......................... 105-106

Voorzieningen interieur .......... 100-102, 105-106

.

297

298

Trefwoordenregister

W

Waarschuwing geopend bestuurdersportier ......57

Waarschuwing kans op

aanrijding (ARC) ............................19, 219-221

Waarschuwing oplettendheid bestuurder .....224

Waarschuwing rijtijd ......................................224

Waarschuwingssignaal sleutel in contact ....182

Waarschuwingslampjes ..................................... 13

Waarschuwing vergeten verlichting .............128

Webbrowser ....................................................18

Wegklapbare verschuifbare tafel ........... 110-113

Wiel demonteren ................................... 266-268

Wiel monteren ....................................... 266-268

Wiel verwisselen ...........................................263

Wifi-netwerkverbinding ...................................22

Window-airbags .....................................152-154

X

Xenonlampen ........................................270, 273

Z

Zekeringen ............................................ 279-283

Zekeringen vervangen ...........279-282, 279-283

Zekeringkast motorruimte .............................283

Zelfdiagnosesysteem motor ........................... 17

Zijairbags ...............................................152-154

Zijknipperlicht ................................................ 271

Zijruiten achter ..............................................108

Zijschuifruit ....................................................108

Zitplaatsen achter ..................................... 85-94

Zonneklep .....................................................101

Zonnescherm (panoramadak) ...............109-110

Zonwering .....................................................108

Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.

Reproductie of vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles CITROËN.

4Dconcept

Xerox

Interak

Gedrukt in de EU

Néerlandais

4-17

*17K0C.0070*

NE. 17K0C.0070

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement