CITROEN C5 01/07/2015 - 31/07/2016 de handleiding

Add to My manuals
384 Pages

advertisement

CITROEN C5 01/07/2015 - 31/07/2016 de handleiding | Manualzz

InstruCtIeboekje

C5_nl_Chap00_couv-debut_ed01-2015

De online-gebruiksaanwijzing

selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen...

uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCItroËn".

op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk.

Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:

Als de rubriek "MyCItroËn" niet beschikbaar is op de website van Citroën voor uw land, kunt u uw gebruiksaanwijzing op het volgende internetadres raadplegen: http://service.citroen.com/ddb/ selecteer: de taal, het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering, de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto.

scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing.

C5_nl_Chap00_couv-debut_ed01-2015

Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw C5.

neem de tijd om het aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met uw nieuwe auto.

In dit instructieboekje worden alle beschikbare uitrustingen van het gamma van de C5 behandeld.

uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien.

Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.

Automobiles CItroËn houdt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit boekje bij te werken.

Dit instructieboekje behoort tot de uitrusting van de auto. overhandig het dus bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar.

symbolen veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.

Citroën beschikt wereldwijd over een uitgebreid gamma modellen dat wordt gekenmerkt door een geraffineerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie, evenals een moderne en creatieve benadering van het begrip mobiliteit.

Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto.

Achter het stuur van uw nieuwe auto geniet u optimaal als u elke uitrusting, elke schakelaar en elke instelling kent.

Goede reis.

Inhoudsopgave

overzicht

eco-rijden

.

.

Controle tijdens het rijden

Instrumentenpaneel 14

boordcomputer 17

Meters 21

regelknoppen 25

Verklikkerlampjes 26

Monochroom display C 37

touchscreen 40

toegang tot de auto

sleutel met afstandsbediening 45

Alarm 50

elektrisch bedienbare ruiten 53

Portieren 55

Achterklep 58

schuif-/kanteldak (sedan) 61

Glazen panoramadak (tourer) 62

ergonomie en comfort

Voorstoelen 64

stuurwielverstelling 68

spiegels 69

Achterbank 71

Ventilatie 73

Automatische airconditioning met centrale regeling 75

Automatische airconditioning met gescheiden regeling 79

Plafonniers 83

sfeerverlichting 84

Voorzieningen voorin 86

Vloermatten 87

Armsteun voorin 88

Voorzieningen achter

Voorzieningen bagageruimte

89

91

rijden

rijadviezen 96

starten - afzetten van de motor 97

Mechanische handrem 100

elektrische parkeerrem

Hill start Assist

101

108

Handgeschakelde 6-versnellingsbak

Automatische transmissie

109

110

schakelindicator 114

stop & start

Controlesysteem bandenspanning

115

118

stuurwiel met bedieningstoetsen op vaste naaf 120

snelheidsbegrenzer 122

snelheidsregelaar 125

Lane Departure Warning system (LDWs) 128

Parkeerplaatsassistent 129

Parkeerhulp 131

Achteruitrijcamera (tourer) 133

elektronisch gestuurde vering

Hydractive III + 134

C5_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015

Inhoudsopgave

Zicht

Lichtschakelaar 136

Automatische verlichting 140

koplampen verstellen 141

bochtverlichting 142

ruitenwisserschakelaar 144

Automatisch wissen 146

Veiligheid

richtingaanwijzers 148

Alarmknipperlichten 148

Claxon 149 urgence-oproep of Assistance-oproep 149

Hulpsystemen bij het remmen 150

stabiliteitscontrolesystemen 151

Autogordels 154

Airbags 157

Praktische informatie

brandstoftank 177

tankbeveiliging (diesel) 178

brandstofpech (Diesel)

noodreparatieset voor banden

Wiel verwisselen

180

181

185

sneeuwkettingen 192

Lamp vervangen 193

Zekeringen vervangen 204

12V-accu 210

eco-mode 213

slepen van uw auto

trekken van een aanhanger

214

216

Dakdragers 218

bescherming bij winterse omstandigheden 219

sneeuwscherm 220

Accessoires 221

technische gegevens

benzinemotoren 242

Gewichten uitvoeringen met benzinemotor 243

Dieselmotoren 244

Gewichten uitvoeringen met dieselmotor 245

Afmetingen 246

Identificatie 250

Audio en datacommunicatie

noodoproep of Pechhulp 251

7 inch touchscreen 253

Autoradio 315

trefwoordenregister

.

Veilig vervoeren van kinderen

kinderzitjes 162

uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde 165

IsoFIX-kinderzitjes 172

kinderbeveiliging 176

onderhoud

Motorkap 224

benzinemotoren 225

Dieselmotoren 226

niveaus controleren 227

Controles 231

Additief Adblue ® en sCr-systeem

(blueHDi-dieselmotor) 234

C5_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015

Overzicht

exterieur (sedan)

sleutel met afstandsbediening

45-49

- openen- en sluiten

- batterij

Contactslot / stuurslot / starten

97-99

Inbraakalarm 50-52

bediening verlichting buitenzijde 136-140

koplampverstelling 141

Lampen vervangen

- koplampen

193-196

- xenonkoplampen

- mistlampen vóór

- zijknipperlichten

Lane Departure Warning system

128

stop & start

115-118

sneeuwscherm 220

buitenspiegels 69

Portieren 55-57

- openen / sluiten

- centrale vergrendeling

- noodontgrendeling

kinderbeveiliging 176

ruitbediening 53-54

4

C5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

bandspanningscontrolesysteem 118-119

remhulpsysteem 150

stabiliteitsregeling 151-153

bandenspanning

118, 250

sneeuwkettingen 192

schuif-/kanteldak 61

Dakdragers 218

Accessoires 221-222

brandstoftank

177, 179

tankbeveiliging 178

bagageruimte 58

bandenreparatieset 181-184

Wiel verwisselen

- gereedschap

185-191

- demonteren

Additief Adblue, bijvullen

239-241

Parkeerhulp voor en/of achter

131-132

trekhaak 216-217

slepen 214-215

Vervangen van de lampen 197-198, 201

- achterlichten

- 3 e remlicht

- kentekenplaatverlichting

Overzicht

.

exterieur (tourer)

sleutel met afstandsbediening

- openen / sluiten

45-49

- batterij

Contactslot / stuurslot / starten

97-99

Inbraakalarm 50-52

bediening verlichting buitenzijde 136-140

koplampverstelling 141

Lampen vervangen

- koplampen

193-196

- xenonkoplampen

- mistlampen vóór

- zijknipperlichten

Lane Departure Warning system

128

stop & start

115-118

sneeuwscherm 220

buitenspiegels 69

Portieren 55-57

- openen / sluiten

- centrale vergrendeling

- noodontgrendeling

kinderbeveiliging 176

ruitbediening 53-54

bandspanningscontrolesysteem 118-119

remhulpsysteem 150

stabiliteitsregeling 151-153

bandenspanning

118, 250

sneeuwkettingen 192

Panoramadak 62-63

Dakdragers 218

Accessoires 221-222

brandstoftank

177, 179

tankbeveiliging 178

bagageruimte 59-60

Achteruitrijcamera 133

bandenreparatieset 181-184

Wiel verwisselen

- gereedschap

185-191

- demonteren

Additief Adblue, bijvullen

239-241

Parkeerhulp voor en/of achter

131-132

trekhaak 216-217

slepen 214-215

Lampen vervangen

- achterlicht

- 3 e remlicht

- kentekenplaatverlichting

199-201

C5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

5

Overzicht

Interieur

Zonneschermen zijruiten

90

Voorzieningen bagageruimte (sedan)

- sjorogen

Voorzieningen bagageruimte (tourer)

91

92

- sjorogen,

- haken,

- bagagenet, bagageafdekscherm (tourer) bagagenet (tourer)

93

94-95

bandenreparatieset 181-184

toegang tot het reservewiel/

gereedschap 185-187

kinderzitjes 162-171

IsoFIX-bevestigingspunten 172-175

kinderbeveiliging 176

Achterzitplaatsen 71-72

Voorzieningen achterin

89-90

- armsteun achter

- skiluik

- 12V-aansluiting...

Voorstoelen 64-67

Veiligheidsgordels 154-156

6

C5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

Airbags 157-161

Voorzieningen voorin

- zonneklep

- dashboardkastje

- matten

- armsteun vóór

- usb-/jack-aansluitingen...

86-88

Overzicht

.

Cockpit

Instrumentenpanelen 14-16

boordcomputer

17, 19

Verklikkerlampjes 26-36

Meters 21-25

knoppen 25

- dagteller

- weerstand

schakelindicator 114

Parkeerplaatsassistent 129-130

Zekeringen dashboard

204-207

ruitbediening 53-54

buitenspiegels 69

Motorkap openen

224

stuurwielverstelling 68

Handgeschakelde versnellingsbak

109

Automatische transmissie

110-113

Hill start Assist

108

Plafonniers 83-85

binnenspiegel 70

sfeerverlichting 84

Zonneklep 86

Handrem 100

elektrische handrem

101-107

elektronisch geregelde vering

"Hydractive III +"

134-135

Multifunctionele displays

37-39, 40-44

boordcomputer 18-19

Alarmverlichting 148

Dashboardkastje 86

uitschakeling airbag vóór aan passagierszijde

158-159, 164-167

Ventilatie 73-74

Automatische airconditioning met centrale regeling

75-78

Automatische airconditioning met gescheiden regeling

79-82

urgence-oproep of Assistance-oproep

149, 251-252

touchscreen 253-314

Datum/tijd instellen

43-44

Autoradio 315-332

Datum/tijd instellen

38-39

7

C5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

Overzicht

bestuurdersplaats

Schakelaars op centraal bedieningspaneel

Met Autoradio

1.

Asr/CDs

151-153

2.

Parkeerhulp met grafische weergave en geluidssignalen

3.

Lane Departure

Warning system

4.

Centrale vergrendeling

5.

Assistance-oproep met lokalisering

6.

urgence-oproep met lokalisering

131-132

128

55-56

149, 251-252

149, 251-252

Met Touchscreen

1.

Hoofdmenu van het touchscreen

2.

Geluidsvolume verhogen

40-41, 257

41, 255

3.

Geluidsvolume verlagen

4.

Centrale vergrendeling

5.

Assistance-oproep met lokalisering

6.

urgence-oproep met lokalisering

41, 255

55-56

149, 251-252

149, 251-252

8

C5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

Schakelaars aan de zijkant van het dashboard

Met Autoradio

1. CHeCk (zelftest van de auto).

2.

Interieurbeveiliging.

3.

Parkeerplaatsassistent.

4.

stop & start.

20

50-52

129-130

115-118

Overzicht

.

Met Touchscreen

1.

CHeCk (zelftest van de auto)

20

2.

Interieurbeveiliging

3.

Parkeerplaatsassistent

4.

Lane Departure Warning system

50-52

129-130

128

5.

stop & start

6.

Asr/CDs

115-118

151-153

C5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

9

Overzicht

Cockpit

Stuurkolomschakelaars

Hoofdmenu - scherm

instrumentenpaneel 15-16

boordcomputer

17, 19

black Panel

256, 317

spraakherkenning -

MirrorLink

256, 298-299

Verlichting 136-140

Automatische verlichting

140

Dagrijverlichting 139

richtingaanwijzers 148

koplampverstelling 141

snelheidsbegrenzer 122-124

snelheidsregelaar 125-127

stuur met bedieningstoetsen op vaste naaf

120-121

telefoon met bluetooth

284, 300-307, 323-325

navigatiesysteem 258-271

radio/multimedia

272-285, 318-323

Hoofdmenu - Autoradio

Hoofdmenu - touchscreen

38, 318

41, 257

selecteren van de weergegeven functie - MoDe

37, 256

ruitenwissers 144-147

ruitensproeiers 145

Automatische ruitenwissers

146

Claxon 149

bediening audiosysteem - Autoradio

317

bediening audiosysteem -

touchscreen 256

10

C5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

Overzicht

.

technische gegevens - onderhoud

brandstofpech diesel

180

benzinemotoren 242

Gewichten benzine-uitvoeringen

243

Dieselmotoren 244

Gewichten dieseluitvoeringen

245

Afmetingen (sedan)

246-247

Afmetingen (tourer)

248-249

Identificatie 250

sneeuwscherm 219

niveaus controleren

- olie

- remvloeistof

227-230

- stuurbekrachtigingsvloeistof

- koelvloeistof

- ruitensproeiervloeistof / koplampen

Additief Adblue

234-241

193-203

Lampen vervangen

- vóór

- achter

- interieur

Motorkap openen onder de motorkap (benzine) onder de motorkap (diesel)

224

225

226

Controles 231-233

- accu

- luchtfilter / interieurfilter

- oliefilter

- roetfilter (diesel)

- remblokken / remschijven

Zekeringen motorruimte

204, 208-209

Accu 210-212

eco-mode 213

11

C5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

Eco-rijden

eco-rijden

Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de Co

2

-uitstoot van uw auto verminderen.

Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak

Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.

Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.

De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.

bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.

Kies voor een soepele rijstijl

Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de

Co

2

-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.

Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).

Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen

Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen.

sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend.

Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.).

schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).

schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.

schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.

schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.

Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt.

sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur

(DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.

koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.

12

C5_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2015

Eco-rijden

.

Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik

Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.

beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer.

Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.

Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften

Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde.

Controleer de bandenspanning met name:

- voor een lange rit,

- bij de wisseling van de seizoenen,

- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.

Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.

Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant.

uitvoeringen met een blueHDi-dieselmotor: bij een storing in het sCr-systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen.

Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.

u zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.

13

C5_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Instrumentenpaneel benzine - diesel

Het instrumentenpaneel bevat de meters en de controle- en waarschuwingslampjes.

A.

brandstofniveaumeter

B.

Meter:

● Koelvloeistoftemperatuur

● Informatie snelheidsregelaar/-begrenzer

C.

Analoge snelheidsmeter

D.

toerenteller

E.

Meters/indicatoren:

● Motorolietemperatuurmeter

● Schakelindicator.

● Indicator stand selectiehendel en ingeschakelde versnelling (automatische transmissie).

F.

bediening:

● Dimmer dashboardverlichting

● Resetten dagteller en onderhoudsintervalindicator

G.

Display van het instrumentenpaneel waarop wordt weergegeven:

● Afhankelijk van de met de linker rolknop van het stuurwiel geselecteerde pagina:

- Digitale weergave van de snelheid

- boordcomputer

- Herhaling van de navigatie-informatie

- Waarschuwingsmeldingen

- Controle van het motoroliepeil

- onderhoudsindicator

14

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

● Continu:

- Dagteller

- kilometerteller

● Tijdelijk:

- onderhoudsindicator.

- Motorolieniveaumeter.

- Waarschuwingsmeldingen.

Hoofdmenu

Het display van het instrumentenpaneel A bevindt zich in het midden van het instrumentenpaneel.

- Als de auto stilstaat, kan het hoofdmenu van het display van het instrumentenpaneel worden weergegeven door kort op de linker rolknop B van het stuurwiel te drukken.

- Wanneer tijdens het rijden om het weergeven van het hoofdmenu wordt verzocht, wordt de melding " Actie niet mogelijk tijdens het rijden " op het display van het instrumentenpaneel weergegeven.

Met het hoofdmenu kunnen bepaalde functies van de auto* en het display van het instrumentenpaneel geprogrammeerd worden:

Controle tijdens het rijden 1

Menu "Keuze eenheden"

Met dit menu kunt u het metrieke of

Angelsaksische meetstelsel instellen.

Menu "Keuze taal"

Via dit menu kunt u de taal van het display en de spraaksynthese kiezen.

Menu "Parameters auto"*

Via dit menu kunt u bepaalde functies configureren. Ze zijn in categorieën ingedeeld:

- "toegang tot de auto".

- "Verlichting".

- "rijhulpsystemen".

* uitsluitend bij auto's met Autoradio.

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

15

Controle tijdens het rijden

Toegang tot de auto

Via dit menu kunt u:

F de instapfunctie voor de bestuurder activeren of deactiveren; zie de rubriek

"ergonomie en comfort".

F het gelijktijdig ontgrendelen van alle portieren of uitsluitend het bestuurdersportier selecteren; zie de rubriek "toegang tot de auto".

F de automatische werking van de elektrische parkeerrem** activeren of deactiveren; zie de rubriek "rijden".

Verlichting

Vanuit dit menu kunt u:

F het automatisch inschakelen van de dagrijverlichting** activeren of deactiveren.

F de automatische follow me homeverlichting activeren of deactiveren en de tijdsduur ervan instellen.

F de meedraaiende koplampen activeren of deactiveren.

Rijhulpsystemen

Vanuit dit menu kunt u:

F de aan het inschakelen van de achteruitrijversnelling gekoppelde werking van de buitenspiegels activeren of deactiveren.

Zie voor meer informatie de rubriek

"Zicht".

Zie voor meer informatie de rubriek

"Zicht".

16

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

** Volgens land van bestemming.

Controle tijdens het rijden

boordcomputer

De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).

Op het display van het instrumentenpaneel

Weergave van de informatie

F Draai aan de linker rolknop A van het stuurwiel om achtereenvolgens de verschillende standen van de boordcomputer weer te geven:

- De actuele informatie wordt bij B op het instrumentenpaneel weergegeven, met:

● de actieradius,

● het brandstofverbruik op dat moment,

● de digitale weergave van de wagensnelheid of het aantal seconden dat de motor is gestopt door het stop & start-systeem.

- traject " 1 " wordt bij C op het instrumentenpaneel weergegeven, met:

● de afgelegde afstand,

● het gemiddelde brandstofverbruik,

● de gemiddelde snelheid, voor het eerste traject.

- traject " 2 " wordt bij C op het instrumentenpaneel weergegeven, met:

● de afgelegde afstand,

● het gemiddelde brandstofverbruik,

● de gemiddelde snelheid, voor het tweede traject.

Traject op nul zetten

F Druk de linker rolknop van het stuurwiel langer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven.

De trajecten " 1 " en " 2 " zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen.

Het traject " 1 " kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject " 2 " voor een maandelijks verbruik.

1

17

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Op het touchscreen

Weergave van de informatie

F Druk op de toets MENU .

F selecteer " Rijden " om de verschillende functies weer te geven.

F selecteer de gewenste functie met uw vinger.

- Actuele informatie:

● actieradius,

● huidig brandstofverbruik,

● de teller van het Stop & Startsysteem.

- traject :

● gemiddeld brandstofverbruik,

● afgelegde afstand,

● gemiddelde snelheid,

voor het eerste traject.

- traject :

● gemiddeld brandstofverbruik,

● afgelegde afstand,

● gemiddelde snelheid,

voor het tweede traject.

Traject resetten

F Druk op de toets voor het resetten zodra het gewenste traject wordt weergegeven.

De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen.

traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.

18

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Enkele definities...

Actieradius

(km of mijl)

De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers).

Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.

Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.

Momenteel verbruik

(l/100 km, km/l of mpg) berekend over de laatste seconden.

Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.

Gemiddeld verbruik

(l/100 km, km/l of mpg) berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Dit verbruik zal de eerste 3000 km hoger zijn dan de theoretische waarden die door CItroËn worden aangegeven.

Controle tijdens het rijden 1

Gemiddelde snelheid

(km/h of mph) berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Afgelegde afstand

(km of miles) berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Stop & Start-teller

(minuten/seconden of uren/minuten)

Als uw auto is uitgerust met stop & start, registreert een teller hoelang de stoP-stand tijdens een traject is geactiveerd.

De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.

19

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Terug naar de standaardweergave van het display van het instrumentenpaneel

Door meerdere keren aan de linker rolknop op het stuurwiel te draaien, kunt u terugkeren naar de standaardweergave van het display van het instrumentenpaneel (weergave van de wagensnelheid). Hierbij wordt eerst het scherm met de navigatie-informatie weergegeven en vervolgens het scherm met alleen de kilometerteller en, in het onderste gedeelte, de dagteller.

Weergave van navigatieinformatie op het display van het instrumentenpaneel

u kunt ook kiezen voor weergave van de navigatie-informatie op het display van het instrumentenpaneel door aan de linker rolknop op het stuurwiel te draaien.

Functie Check

Met deze functie kan het waarschuwingenlogboek worden weergegeven.

F Druk op de toets A .

De volgende meldingen verschijnen achtereenvolgens op het display van het instrumentenpaneel:

- overzicht van de spanning van de banden.

- onderhoudsindicator.

- eventuele waarschuwingsmeldingen.

20

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Meters

Motorolietemperatuurmeter Koelvloeistoftemperatuurmeter

Controle tijdens het rijden 1

Brandstofmeter

onder normale weersomstandigheden worden alleen de blokjes in zone 1 weergegeven.

onder zware gebruiksomstandigheden kunnen ook de blokjes in zone 2 worden weergegeven.

Matig in dat geval uw snelheid, zet indien nodig de motor af en controleer de niveaus

(zie de desbetreffende rubriek).

onder normale omstandigheden worden alleen de blokjes in zone 1 weergegeven.

onder zware omstandigheden kunnen ook de blokjes in zone 2 worden weergegeven en kunnen het waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur A en het waarschuwingslampje STOP op het instrumentenpaneel gaan branden. Stop in dat geval onmiddellijk.

Zet het contact af.

De koelventilator kan nog enige tijd blijven draaien.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Wanneer het lampje SERVICE gaat branden, controleer dan de vloeistofniveaus

(zie de desbetreffende rubriek).

Wanneer de auto op een horizontale en vlakke ondergrond staat, geeft het controlelampje minimumbrandstofniveau aan dat u het reserveniveau hebt bereikt.

er verschijnt een waarschuwingsmelding op het display van het instrumentenpaneel.

21

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Onderhoudsindicator

De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van de fabrikant.

Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator, op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.

bij de blueHDi-uitvoeringen met dieselmotor (volgens land van bestemming) heeft de mate van vervuiling van de motorolie ook invloed op de berekening.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km

Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display van het instrumentenpaneel.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km

Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de onderhoudssleutel branden. een melding op het display van het instrumentenpaneel geeft de resterende kilometers of tijd tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.

Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km.

Als het contact wordt aangezet, geeft het display van het instrumentenpaneel tijdelijk het volgende aan:

De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km

Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 900 km.

Als het contact wordt aangezet, geeft het display van het instrumentenpaneel gedurende enkele seconden het volgende aan: nadat de melding is verdwenen, blijft de sleutel branden naast de kilometerteller om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.

enkele seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel .

22

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden 1

Op 0 zetten van de onderhoudsintervaldicator

De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden

Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.

Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.

Als het contact wordt aangezet, geeft het display van het instrumentenpaneel het volgende aan:

De sleutel kan gaan branden als het interval in tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant, is overschreden.

bij de blueHDi-uitvoeringen met dieselmotor kan de sleutel afhankelijk van de mate van vervuiling van de motorolie ook eerder gaan branden, wat afhankelijk is van de rijomstandigheden van de auto.

De sleutel blijft branden naast de kilometerteller om aan te geven dat er onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd hadden moeten worden.

bij de blueHDi-uitvoeringen met dieselmotor gaat bij het aanzetten van het contact in combinatie met deze waarschuwing ook het verklikkerlampje

Service branden.

De onderhoudsintervalindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.

Voer dit als volgt uit:

F zet het contact af,

F druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt,

F zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen,

F laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.

Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.

23

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Motorolieniveaumeter*

bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.

Olieniveau correct

Te weinig olie

een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Als het motorolieniveau te laag is, wordt de melding "te laag olieniveau" op het instrumentenpaneel weergegeven in combinatie met het branden van het verklikkerlampje service en een geluidssignaal.

Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.

raadpleeg de rubriek "niveaus controleren".

Storing van de motorolieniveaumeter

Als de melding "ongeldige meting olieniveau" wordt weergegeven, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt het motoroliepeil niet meer gecontroleerd.

Zolang het systeem niet werkt, moet u het motoroliepeil controleren met de peilstok in de motorruimte.

raadpleeg de rubriek "niveaus controleren".

* Volgens uitvoering.

24

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Kilometerteller en dagteller

De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.

Kilometerteller

Controle tijdens het rijden 1

Dimmer dashboardverlichting

u kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.

Werking

Voor reizen in het buitenland kan de eenheid van de afstand worden aangepast: de snelheid moet namelijk worden weergegeven in de officiële eenheid van het land (km of mijl). De eenheid kan bij stilstaande auto worden gewijzigd via het configuratiemenu van het display.

Deze teller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.

Dagteller

F Druk op de knop A om de lichtsterkte van de dashboardverlichting te verlagen.

F Druk op de knop B om de lichtsterkte van de dashboardverlichting te verhogen.

Deze teller geeft het aantal gereden kilometers weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.

F Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller op 0 staat.

Inactief

De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met appèlverlichting, in de dagstand staat.

25

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Verklikkerlampjes

De verklikkerlampjes waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje) of geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld).

Bij het aanzetten van het contact

Als het contact wordt aangezet, gaan sommige waarschuwingslampjes enkele seconden branden.

Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.

Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.

Bijbehorende waarschuwingen sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Waarschuwingslampjes

Als bij draaiende motor of tijdens het rijden

één van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.

een waarschuwingslampje gaat altijd branden in combinatie met een aanvullende melding om u te helpen bij het opsporen van de storing.

raadpleeg indien nodig het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

26

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje

STOP

Service

Controle tijdens het rijden brandt permanent in combinatie met een ander waarschuwingslampje.

Oorzaak

Dit waarschuwingslampje brandt bij een storing met betrekking tot het remsysteem of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur.

Acties / Opmerkingen

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Zet het contact af en neem contact op met het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

tijdelijk, in combinatie met een melding.

er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.

Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het display.

bepaalde storingen kunt u zelf verhelpen, zoals een geopend portier of een roetfilter dat verstopt dreigt te raken (rijd om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden dit toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h totdat het verklikkerlampje dooft).

raadpleeg in andere gevallen, zoals een storing in het controlesysteem bandenspanning, het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

1 permanent, in combinatie met een melding.

permanent, in combinatie met het knipperen en vervolgens blijven branden van de onderhoudssleutel.

er zijn één of meer ernstige storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.

Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het onderhoudsinterval is overschreden.

Alleen bij blueHDi uitvoeringen met dieselmotor.

Laat het onderhoud aan uw auto zo snel mogelijk uitvoeren.

27

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Controlelampje

+

Remsysteem brandt permanent, in combinatie met het stoP-lampje.

Oorzaak

Het remvloeistofniveau is te laag.

Acties / Opmerkingen stop onmiddellijk op een veilige plek.

Vul het niveau bij met remvloeistof voorzien van een artikelnummer van CItroËn.

Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het CItroËn-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.

stop onmiddellijk op een veilige plek.

Laat het systeem controleren door het CItroËnnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje

Abs en het stoP-lampje.

er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (ebD).

Antiblokkeersysteem

(ABS) permanent.

er is een storing in het antiblokkeersysteem.

Elektrische parkeerrem

Storing elektrische parkeerrem knippert.

permanent.

Het aantrekken van de elektrische parkeerrem is onderbroken.

Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.

De normale remwerking blijft behouden.

rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond, schakel een versnelling in (auto met automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P ), zet het contact af en raadpleeg het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

storing in de elektrische parkeerrem.

raadpleeg zo snel mogelijk het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek.

28

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje

Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem

+ brandt permanent.

Dynamische stabiliteitscontrole

(ESP/ASR) knippert.

permanent.

Controle tijdens het rijden

Oorzaak Acties / Opmerkingen

De functies "automatisch aantrekken"

(bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet.

Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet.

raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem de desbetreffende rubriek.

1

De esP-/Asr-regeling is actief.

storing in het esP-/Asr-systeem.

Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip hebben of de auto uit de koers dreigt te raken.

Laat het systeem controleren door het CItroËnnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Slijtage van de remblokken permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Bandenspanning te laag permanent.

De remblokken zijn aan vervanging toe.

Laat de remblokken vervangen door het CItroËnnetwerk of eengekwalificeerde werkplaats.

De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag.

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.

De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd.

knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje service.

Het controlesysteem voor de bandenspanning is defect of de sensor van een van de wielen wordt niet gedetecteerd.

De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.

Laat het systeem controleren door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

29

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Controlelampje

+

Te hoge koelvloeistoftemperatuur brandt permanent.

Oorzaak

De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.

Acties / Opmerkingen

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld.

Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

Laadstroom accu permanent.

er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu

(vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...).

Autogordel niet vastgemaakt / losgemaakt

Autogordels losgemaakt of niet vastgemaakt permanent.

permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje autogordel losgemaakt/niet vastgemaakt.

De bestuurder en/of de voor-/achterpassagier heeft zijn autogordel niet vastgemaakt of losgemaakt.

trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.

De verlichte punten stellen de passagiers voor die geen autogordel dragen.

De punten:

- branden gedurende 30 seconden na het starten van de auto,

- branden in de loop van de rit bij een wagensnelheid tussen 0 en 20 km/h,

- knipperen bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h ongeveer

120 seconden in combinatie met een geluidssignaal.

30

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje

Laag brandstofniveau brandt permanent.

Zelfdiagnose motor permanent.

knippert.

Oorzaak

Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank.

er is een storing in de emissieregeling.

er is een storing in het motormanagementsysteem.

Controle tijdens het rijden

Acties / Opmerkingen

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.

Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is.

Inhoud brandstoftank: 71 liter.

rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.

Het controlelampje moet doven als de motor wordt gestart.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

1 kans op beschadiging van de katalysator.

Laat dit controleren door het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

31

Controle tijdens het rijden

Controlelampje brandt Oorzaak

Additief AdBlue ®

(BlueHDidieselmotor) permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 600 en

2400 km.

Acties / Opmerkingen

Laat het Adblue ® -reservoir snel bijvullen: neem contact op met het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek.

+ knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje serVICe, een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 0 en

600 km.

knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje serVICe, een geluidssignaal en een melding dat starten niet is toegestaan.

Het Adblue ® -reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem.

Laat het Adblue ® -reservoir zo snel mogelijk bijvullen om storingen te voorkomen : neem contact op met het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek.

om de motor te kunnen starten reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het

® .

moet u het Adblue ® -

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek.

u moet het additiefreservoir bijvullen met minimaal

3,8 liter Adblue

32

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Controlelampje

+

SCRemissieregelsysteem

(BlueHDidieselmotor)

+ brandt Oorzaak permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje serVICe en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding.

er is een storing in het sCremissieregelsysteem.

knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje serVICe en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot de actieradius.

Acties / Opmerkingen

Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.

na bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem kunt u maximaal 1100 km afleggen voordat het systeem het starten van de motor blokkeert.

raadpleeg zo snel mogelijk het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om storingen te voorkomen .

1 knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje serVICe en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding.

u hebt de actieradius overschreden die is toegestaan na de bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het startblokkeringssysteem.

neem verplicht contact op met het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de motor weer te kunnen starten.

33

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Controlelampjes ingeschakelde functies

De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.

Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Controlelampje brandt

Richtingaanwijzer links knippert, met geluidssignaal.

Richtingaanwijzer rechts knippert, met geluidssignaal.

Alarmknipperlichten knippert, met geluidssignaal.

Parkeerlichten

Dimlicht

Grootlicht permanent.

permanent.

permanent.

Mistlampen vóór permanent.

Mistachterlichten permanent.

Oorzaak

Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.

Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.

Acties / Opmerkingen

De schakelaar voor de alarmknipperlichten op het dashboard is ingedrukt.

De lichtschakelaar staat in de stand

"Parkeerlichten".

De lichtschakelaar staat in de stand

"Dimlicht".

De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.

Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.

trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.

De mistlampen vóór zijn ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar.

Draai de ring van de lichtschakelaar twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.

De mistachterlichten zijn ingeschakeld.

Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.

34

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje

Voorgloeien dieselmotor brandt permanent.

Parkeerrem permanent.

knippert.

Airbag voorpassagier permanent.

Stop & Start

Oorzaak

Het contactslot staat in de tweede stand (Contact).

De parkeerrem is aangetrokken.

De parkeerrem is niet goed aangetrokken of vrijgezet.

Controle tijdens het rijden

Acties / Opmerkingen

Wacht met starten tot het controlelampje is gedoofd.

De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden.

1

Zet de parkeerrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in.

Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.

raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de parkeerrem.

De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand " ON ".

De passagiersairbag is ingeschakeld.

Plaats in dit geval geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".

Zet de schakelaar in de stand " OFF " om de passagiersairbag uit te schakelen.

u kunt nu een kinderzitje plaatsen met de "rug in de rijrichting", behalve in het geval van een storing in de airbags.

permanent.

knippert enkele seconden en gaat dan uit.

Het stop & start-systeem heeft de motor in de stoP-stand gezet (verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.).

Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (stArt-stand) als u wilt wegrijden.

De stoP-stand is nu niet beschikbaar.

of

De motor wordt automatisch in de stArt-stand gezet.

raadpleeg voor meer informatie over de bijzonderheden van de stoP- en stArt-stand de rubriek "stop & start".

35

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies

De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.

soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.

Controlelampje brandt

Passagiersairbag vóór permanent.

Oorzaak Acties / Opmerkingen

De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand " OFF ".

De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.

u kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen, behalve in het geval van een storing in het airbagsysteem.

Zet de schakelaar in de stand " ON " om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen.

bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".

36

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Monochroom display C

Schermweergave Bediening

Afhankelijk van de context wordt weergegeven:

- de tijd,

- de datum,

- de buitentemperatuur bij uitvoeringen met airconditioning (de weergegeven waarde knippert in geval van kans op gladheid),

- de parkeerhulp,

- de audiofuncties,

- de waarschuwingsmeldingen.

A.

toegang tot het "Hoofdmenu"

B.

Huidige bewerking annuleren of terug naar het vorige scherm.

C.

scrollen door de schermmenu's.

bevestigen via het stuurwiel.

D.

bevestigen via het bedieningspaneel van de autoradio.

Controle tijdens het rijden 1

Kiezen van het type weergegeven informatie (Mode)

Wanneer u herhaalde malen op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar of op de toets

MODE van de autoradio drukt, kunt u het type informatie selecteren dat wordt weergegeven op het multifunctionele display (datum of autoradio/CD/MP3).

om veiligheidsredenen dient de bestuurder dit bij stilstaande auto in te stellen.

37

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden

Hoofdmenu

Druk op toets A om het "Hoofdmenu" van het multifunctionele display weer te geven. Via dit menu hebt u toegang tot de volgende functies:

- audiofuncties,

- configuratie display,

- telefoon (bluetooth handsfree kit).

Menu "Audiofuncties"

schakel de Autoradio in en selecteer dit menu. u kunt vervolgens de functies die betrekking hebben op de radio (rDs, reG, radiotext), de CD-speler (introscan, random afspelen,

CD herhalen) of de MP3-speler (usb-/jackaansluitingen) in- en uitschakelen.

Menu "Configuratie display"

selecteer dit menu om de volgende instellingen aan te passen:

- helderheid van de weergave,

- datum en tijd,

- keuze van de eenheden.

raadpleeg de rubriek Autoradio voor meer informatie over het menu

"Audiofuncties".

38

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden 1

Datum en tijd instellen

F Druk op de toets A .

F selecteer met behulp van C het menu

"Datum en tijd instellen". bevestig door op C op het stuurwiel of D op de autoradio te drukken.

F kies met de knop C de configuratie van het display. bevestig door op C op het stuurwiel of D op de autoradio te drukken.

F selecteer met B de datum en tijd, en bevestig met C op het stuur of D op de autoradio.

F kies met de knop C de te wijzigen waarden. bevestig door op C op het stuurwiel of D op de autoradio te drukken.

F bevestig de instelling met "OK" .

Menu "Bluetooth

®

- telefoon - audio"

schakel de Autoradio in en selecteer dit menu. u kunt vervolgens de bluetooth handsfree kit configureren (koppelingen), de verschillende indexen van de telefoon (logboek van oproepen, diensten enz.) openen en opties met betrekking tot telefoongesprekken (opnemen, beëindigen, dubbelgesprek, discretiefunctie enz.) selecteren.

Zie de rubriek Autoradio voor meer informatie.

om veiligheidsredenen dient de bestuurder uitsluitend bij stilstaande auto het multifunctionele display te configureren.

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

39

Controle tijdens het rijden

touchscreen

Dit systeem heeft de volgende functies:

- toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto,

- toegang tot de menu's voor de instellingen van het audiosysteem en de weergave,

- bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie,

- weergave van de buitentemperatuur

(er wordt een blauwe sneeuwvlok weergegeven bij kans op bevriezing/ijzel),

- weergave van de informatie van de boordcomputer.

en bovendien, volgens uitvoering:

- grafische weergave van de parkeerhulp,

- bediening van het navigatiesysteem en de internetdiensten en weergave van de bijbehorende informatie.

Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.

bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de auto rijdt.

Algemene werking

Adviezen

Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt, met name bij bewegingen (door lijsten bladeren, over de kaart scrollen enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende.

Als u het scherm met meerdere vingers aanraakt, worden de commando's niet uitgevoerd.

Deze technologie werkt bij elke temperatuur en werkt ook wanneer u handschoenen draagt.

Principes

Druk op de toets MENU en vervolgens op de toetsen die op het touchscreen worden weergegeven.

elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's

(hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven.

Gebruik deze toets om de secundaire pagina te openen.

Gebruik deze toets om terug te gaan naar de hoofdpagina.

Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen.

raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers.

Gebruik een schone en zachte doek om het touchscreen te reinigen.

Als gedurende enkele seconden geen handelingen op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt automatisch de hoofdpagina weer weergegeven.

Gebruik deze toets om toegang te krijgen tot extra informatie en de instellingen van bepaalde functies.

Gebruik deze toets om uw keuze te bevestigen.

Gebruik deze toets om de pagina te verlaten.

40

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden 1

Menu's

Druk op deze toets van het bedieningspaneel en vervolgens op de toets van het desbetreffende menu.

Navigatie

Afhankelijk van het uitrustingsniveau en het land van bestemming is het navigatiesysteem niet leverbaar, optioneel of standaard.

Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Rad Media

Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Instellingen

Hiermee kunnen de weergave en het systeem worden geconfigureerd.

Internet

Internetdiensten die beschikbaar zijn via een bluetooth-, wifi- of

MirrorLink™-verbinding.

Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Telefoon

Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Rijden

Hiermee kan de informatie van de boordcomputer worden weergegeven.

Afhankelijk van de uitvoering kunnen hiermee bepaalde functies worden geconfigureerd.

Zie de desbetreffende rubriek.

1.

Instellen van het geluidsvolume/ onderbreken van het geluid.

Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

41

Controle tijdens het rijden

Menu "Rijden"

De te configureren functies zijn in de volgende tabel weergegeven.

Toets Desbetreffende functie

Configuratie auto

Aanwijzingen toegang tot de te configureren functies. De functies zijn verdeeld over drie tabbladen:

- " "

● "Parkeerhulp" (Parkeerhulp met grafische weergave en geluidssignalen; zie de rubriek

"rijden",

● "Elektrische parkeerrem" (Elektrische automatische parkeerrem; zie de rubriek

"rijden"),

● "Automatisch inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling" (Zie voor het inschakelen van deze functie de rubriek "Zicht")

- "[ ]"

● "Follow me home-verlichting" (Zie de rubriek "Zicht"),

● "Adaptieve verlichting" (Bochtverlichting; zie de rubriek "Zicht").

● "Dagrijverlichting met leds" (Zie de rubriek "Zicht").

- " "

● "Indrukken afstandsbediening bestuurder" (Selectieve ontgrendeling van het bestuurdersportier; zie de rubriek "toegang tot de auto").

● "Ontvangst bestuurder" (Instapfunctie; zie de rubriek "Ergonomie en comfort").

selecteer of deselecteer de tabs onder aan het scherm om de gewenste functies weer te geven.

42

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle tijdens het rijden 1

Menu "Instellingen"

De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven.

Toets Desbetreffende functie

Audio-instellingen

Aanwijzingen

Instellen van het geluidsvolume, de balans enz.

Scherm uit

Tijd/datum

Scherminstelling

Rekenmachine

Kalender uitschakelen van de weergave op het touchscreen (zwart scherm).

De weergave wordt weer ingeschakeld als u op het zwarte scherm (of op de toets MENU ) drukt.

Instellen van datum en tijd.

Configureren van de scherminstellingen (weergavewijze van teksten, animaties, ...) en van de lichtsterkte van het scherm.

Weergave van de rekenmachine.

Weergave van de kalender.

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

43

Controle tijdens het rijden

Datum en tijd instellen

F selecteer het menu " Instellingen ".

F Druk op de secundaire pagina op " Tijd/datum ".

F selecteer " instellen ".

Tijd instellen " of " Datum

Als u tijdens het instellen van de tijd de optie " Satelliet synchroniseren " selecteert, worden de minuten automatisch ingesteld op de via de satelliet ontvangen tijd.

F Wijzig de instellingen met behulp van het numerieke toetsenbord en bevestig uw keuzes.

F Druk op " Bevestigen " om de instellingen op te slaan en het menu te verlaten.

44

C5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Toegang tot de auto

sleutel met afstandsbediening

u kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie, de follow me home-verlichting en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.

Uit-/inklappen van de sleutel

Openen van de auto

F Druk op deze knop om de sleutel uit of in te klappen.

Ontgrendelen met de afstandsbediening

F Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.

Ontgrendelen met de sleutel

F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier richting de voorzijde van de auto om de portieren te ontgrendelen.

Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers en het branden van de plafonnier (als deze functie geactiveerd is).

tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.

Selectieve ontgrendeling met de afstandsbediening

F Druk één keer op het geopende hangslot om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen.

F Druk nogmaals op het geopende hangslot om de overige portieren en de achterklep te ontgrendelen.

Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers en het gaan branden van de interieurverlichting.

tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering, bij de eerste ontgrendeling de buitenspiegels uitgeklapt.

Het volledig of selectief ontgrendelen kan worden ingesteld met behulp van het configuratiemenu van de auto (zie de rubriek

"Controle tijdens het rijden").

standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.

selectieve ontgrendeling met de sleutel is niet mogelijk.

2

45

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

Achterklep

Handmatig bediende achterklep

F Houd deze knop langer dan

één seconde ingedrukt om de achterklep te ontgrendelen en iets te openen.

Sluiten van de auto

Normale vergrendeling met de afstandsbediening

F Druk op het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen.

F Druk langer dan 2 seconden op het gesloten hangslot om ook de ruiten en het schuif-/kanteldak automatisch te sluiten.

Elektrisch bediende achterklep

F Houd deze knop langer dan

één seconde ingedrukt om de achterklep te ontgrendelen en automatisch te openen.

Normale vergrendeling met de sleutel

F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier richting de achterzijde van de auto om de auto te vergrendelen.

Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers en het doven van de interieurverlichting.

tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt.

Als een van de portieren, de achterruit of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet.

Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.

bij stilstaande auto en afgezette motor wordt de vergrendeling bevestigd door het knipperen van het controlelampje van de schakelaar van de vergrendeling in het interieur.

Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

46

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Supervergrendeling

Met de afstandsbediening

F Druk op het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen of druk langer dan 2 seconden op het gesloten hangslot om ook de ruiten en het schuif-/ kanteldak te sluiten.

F Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.

Met de sleutel

F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier richting de achterzijde van de auto om de portieren te vergrendelen en houd de sleutel langer dan

2 seconden in deze stand om ook de ruiten en het schuif-/kanteldak te sluiten.

F Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling in te schakelen.

De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers.

tegelijkertijd worden de buitenspiegels ingeklapt (afhankelijk van de uitvoering).

Toegang tot de auto

De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren.

Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking.

schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

2

Als de auto stilstaat en de motor is afgezet, is aan het knipperen van het controlelampje in de schakelaar van de centrale vergrendeling op het dashboard te zien dat de auto vergrendeld is.

Als een portier of de achterklep niet goed gesloten is, zal de centrale vergrendeling niet werken.

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

47

Toegang tot de auto

Lokaliseren van de auto

F Druk op het gesloten hangslot om uw eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats.

De binnenverlichting gaat branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.

De auto blijft vergrendeld.

Storing

na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden.

F ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot.

F synchroniseer vervolgens de afstandsbediening.

raadpleeg zo snel mogelijk het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de storing niet is verholpen.

Synchroniseren

F Zet het contact af.

F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact) .

(raadpleeg de rubriek "starten - afzetten van de motor").

F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden, tot de auto vergrendeld is, op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening.

F Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot.

De afstandsbediening werkt nu weer.

Batterij vervangen

batterij ref.: Cr2032/3 V.

Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit controlelampje, een geluidssignaal en een melding op het display.

F Wip het huis met een kleine schroevendraaier bij de inkeping los.

F Verwijder het deksel.

F Verwijder de lege batterij uit de houder.

F Plaats de nieuwe batterij in de juiste richting in de houder.

F klik het deksel vast op het huis.

48

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Sleutels verloren

Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het CItroËn-netwerk.

Het CItroËn-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.

Afstandsbediening

De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.

Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.

Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.

Vergrendelen van de auto

Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.

Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto.

neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat.

Diefstalbeveiliging

breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.

Bij het aanschaffen van een gebruikte auto

Laat door het CItroËn-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden.

Toegang tot de auto

Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu.

Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.

2

49

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

Alarm*

Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:

- uitwendige beveiliging

Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten.

Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen.

- interieurbeveiliging

Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen.

Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt.

- wegsleepbeveiliging

Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de wagenhoogte worden waargenomen.

Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, verplaatst of aangestoten.

Automatische beveiligingsfunctie

Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren.

Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens u wijzigingen aan het alarmsysteem aanbrengt.

Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm

Inschakelen

F Zet het contact af en verlaat de auto.

F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening.

Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen.

De uitwendige beveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd.

De interieur- en wegsleepbeveiliging worden

45 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd.

Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de uitwendige beveiliging, de interieurbeveiliging en de wegsleepbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld.

* Volgens land van bestemming.

50

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Uitschakelen

F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.

Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit.

Toegang tot de auto

Vergrendelen van de auto met alleen de uitwendige beveiliging ingeschakeld

schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld:

- een huisdier in de auto wordt achtergelaten,

- een ruit op een kier blijft staan,

- de auto wordt gewassen,

- een wiel wordt verwisseld,

- de auto wordt gesleept,

- de auto op een boot wordt vervoerd.

Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging

Uitschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging

F Zet het contact af.

F Druk binnen 10 seconden op de knop tot het verklikkerlampje blijft branden.

F Verlaat de auto.

F Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening.

Alleen de uitwendige beveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen.

De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.

F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening om de uitwendige beveiliging uit te schakelen.

F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening om alle alarmsystemen in te schakelen.

Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw

één keer per seconde knipperen.

2

51

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

Afgaan van het alarm

Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden.

Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld.

Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.

Storing afstandsbediening

om de alarmsystemen uit te schakelen:

F ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier,

F open het portier; het alarm gaat af,

F zet het contact aan: het alarm stopt en het verklikkerlampje van de knop gaat uit.

Storing

Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem.

Laat dit controleren door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen

F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.

Automatisch inschakelen*

2 minuten na het sluiten van het laatste portier of de kofferklep, wordt het systeem automatisch geactiveerd.

F om te voorkomen dat het alarm afgaat zodra u instapt, drukt u van te voren op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.

* Volgens land van bestemming.

52

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

elektrisch bedienbare ruiten

Eentraps ruitbediening

1.

Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde.

2.

Schakelaar ruitbediening passagierszijde.

3.

Schakelaar ruitbediening rechtsachter.

4.

Schakelaar ruitbediening linksachter.

5.

Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter.

u hebt twee mogelijkheden:

- handmatig

F Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.

- automatisch

F Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.

F bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.

na het afzetten van het contact kunnen de ruiten nog ongeveer 45 seconden worden bediend, tenzij binnen deze

45 seconden een portier wordt geopend en de auto wordt vergrendeld

Gebruik, wanneer een ruit niet met het bedieningspaneel van het bestuurdersportier kan worden geopend of gesloten, het bedieningspaneel van het desbetreffende portier, en omgekeerd.

Antiklemvoorziening

Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open.

Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten, voer dan direct het volgende uit:

F druk op de schakelaar tot de ruit volledig is geopend,

F trek vervolgens direct de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten,

F houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

2

53

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

Blokkeren van de ruitbediening en de portiergrepen achter

Resetten

Als een ruit niet automatisch kan worden gesloten, moet de ruitbediening worden gereset:

F trek de schakelaar omhoog tot de ruit stopt met bewegen,

F laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,

F houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast,

F druk op de schakelaar om de ruit automatisch te openen,

F druk als de ruit volledig is geopend nogmaals op de schakelaar en houd deze nog ongeveer 1 seconde vast.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

F Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.

Als het lampje brandt, is de ruitbediening geblokkeerd.

Als het lampje uit is, is de ruitbediening niet geblokkeerd.

op het display van het instrumentenpaneel wordt een melding weergegeven als de blokkering van de ruitbediening in- of uitgeschakeld wordt.

Met deze schakelaar worden ook de binnenportiergrepen van de achterportieren geblokkeerd (zie de rubriek

"Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen"- § elektrische kinderbeveiliging").

54

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Als het lampje een andere status heeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging.

Laat dit nakijken door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact.

Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar.

Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert.

De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening.

Let er met name op dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

Portieren

Openen

Van buitenaf Van binnenuit

Toegang tot de auto

Handmatige centrale vergrendeling

Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren en de achterklep van binnenuit handmatig en volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.

2

F ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.

F trek aan de binnenportiergreep van een portier; de auto wordt dan volledig ontgrendeld.

Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd en één keer op de ontgrendelknop van de afstandsbediening wordt gedrukt, kan alleen het bestuurdersportier worden geopend.

Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd:

- met de portiergreep van het bestuurdersportier wordt alleen het bestuurdersportier ontgrendeld,

- met de overige portiergrepen worden de overige portieren en de achterklep ontgrendeld.

De portieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als de supervergrendeling is ingeschakeld.

Vergrendelen

F Druk op de knop A om de auto te vergrendelen.

Het rode lampje van de knop gaat branden. Het lampje knippert als alle opengaande delen zijn vergrendeld (bij stilstaande auto en afgezette motor).

Als een van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling van binnenuit niet.

55

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

Ontgrendelen

F Druk nogmaals op de knop A om de auto te ontgrendelen.

Het rode lampje van de knop gaat uit.

Automatische centrale vergrendeling

Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep tijdens het rijden automatisch en volledig worden vergrendeld.

u kunt de functie desgewenst inschakelen of uitschakelen.

Ontgrendelen

F Druk als sneller wordt gereden dan

10 km/h op de knop A om de portieren en de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.

Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld, knippert het rode lampje en is de knop A inactief.

F Gebruik in dat geval de afstandsbediening of de sleutel om de auto te ontgrendelen.

Inschakelen

F Druk langer dan 2 seconden op de knop A .

op het display van het instrumentenpaneel verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.

Uitschakelen

F Druk nogmaals langer dan

2 seconden op de knop A .

op het display van het instrumentenpaneel verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.

Vergrendelen

Zodra sneller wordt gereden dan

10 km/h, worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld.

De automatische centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend.

Als de achterklep is geopend, is de automatische centrale vergrendeling van de portieren actief.

56

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

Noodbediening

Functie die het mogelijk maakt om de portieren mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen bij een lege accu of in het geval van een storing in de centrale vergrendeling.

Vergrendelen van het bestuurdersportier

F steek de sleutel in het portierslot en draai deze rechtsom.

u kunt deze procedure ook bij het andere voorportier uitvoeren.

Ontgrendelen van het bestuurdersportier

F steek de sleutel in het portierslot en draai deze linksom.

Vergrendelen van het portier aan passagierszijde en de achterportieren

F open de portieren.

F Controleer of de kinderbeveiliging van de achterportieren niet geactiveerd is (zie de desbetreffende rubriek).

F Verwijder met behulp van de sleutel het zwarte dopje op de smalle zijde van het portier.

F steek de sleutel voorzichtig in de opening en duw de hendel zonder de sleutel te verdraaien, naar de binnenzijde van het portier.

F Verwijder de sleutel en plaats het kapje terug.

F sluit de portieren en controleer van buitenaf of de auto goed is vergrendeld.

Ontgrendelen van het portier aan passagierszijde en de achterportieren

F trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.

2

57

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

Achterklep (sedan)

Openen

F Druk de hendel 1 omhoog en til de achterklep op.

Vergrendelen/ontgrendelen Noodbediening

bij stilstaande auto kan dit met behulp van:

- De afstandsbediening.

- De sleutel in een portierslot.

- De schakelaar voor de centrale vergrendeling/ontgrendeling in het interieur.

Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.

De achterklep wordt automatisch vergrendeld zodra de auto sneller rijdt dan circa 10 km/h, zelfs als de automatische vergrendeling uitgeschakeld is.

De achterklep wordt weer ontgrendeld als een portier wordt geopend of als u de toets van de centrale vergrendeling bedient (snelheid lager dan 10 km/h).

Ontgrendelen

F klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen.

F steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.

F Duw het witte gedeelte aan de binnenkant van het slot naar links om de achterklep te ontgrendelen.

58

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Achterklep (tourer)

Handmatig openen Elektrisch openen

Toegang tot de auto

Handmatig sluiten

F trek de achterklep aan de lus C aan interieurzijde dicht.

2

F Druk de hendel A omhoog en til de achterklep op.

F Druk de hendel A naar boven of houd de knop B van de afstandsbediening langer dan één seconde ingedrukt.

Elektrisch sluiten

F Druk op de knop D om de achterklep elektrisch te sluiten.

Laat de achterklep los nadat u op de hendel A hebt gedrukt.

Zorg ervoor dat niets het sluiten van de achterklep hindert; obstakels verhinderen het sluiten en zorgen ervoor dat de achterklep enkele centimeters omhoog komt.

59

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

Vergrendelen/ontgrendelen

Dit is mogelijk bij stilstaande auto met:

- De afstandsbediening.

- De sleutel in een van de portiersloten.

- De interieurvergrendelknop.

De achterklep wordt automatisch vergrendeld zodra u harder rijdt dan 10 km/h, zelfs wanneer het automatisch vergrendelen van de toegangen uitgeschakeld is. bij het openen van een portier of wanneer u bij een snelheid onder de 10 km/h op de centrale ontgrendelknop in het interieur drukt, wordt de achterklep ontgrendeld.

Opslaan van het gedeeltelijk openen van de achterklep

Zo programmeert u een gedeeltelijke openingsstand van de achterklep:

F Zet de achterklep elektrisch of handmatig in de gewenste stand.

F Houd de knop D ingedrukt. u hoort een korte piep.

F Laat de knop D los.

Elektrische bescherming van de motor

nadat de achterklep diverse keren achtereen is geopend en gesloten, kan het voorkomen dat door oververhitting van de elektromotor de achterklep niet meer geopend of gesloten kan worden.

Laat de elektromotor afkoelen door de achterklep tien minuten niet te bedienen.

De noodvergrendeling blijft mogelijk.

Het openen/sluiten van de achterklep onderbreken

Het elektrisch openen of sluiten van de achterklep kunt u elk moment onderbreken door op de knop D van de achterklep, de hendel A of de knop B te drukken.

u kunt vervolgens de achterklep elektrisch of handmatig openen of sluiten, eventueel in de tegengestelde richting, om deze te deblokkeren.

Geheugen wissen

Als de achterklep in de gedeeltelijke openingsstand staat, kunt u de programmering opheffen:

F Houd de knop D ingedrukt. u hoort een lange piep.

F Laat de knop D los. De achterklep keert bij de volgende bediening terug naar de maximale openingsstand.

om letsel uit te sluiten, raden wij u aan erop te letten dat zich geen personen in de nabijheid van de achterklep bevinden, wanneer deze via de elektrische bediening wordt geopend of gesloten.

Door gewicht op de achterklep (sneeuw, fietsdrager, enz.) kan deze ongewenst sluiten. ondersteun de achterklep, demonteer de fietsdrager of verwijder de sneeuw.

Vergeet niet de achterklep te vergrendelen voordat u de auto in een wasstraat rijdt, om te voorkomen dat de achterklep door de achterklepmotor geopend wordt.

60

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

schuif-/kanteldak (sedan)

Werking

Schuif-/kanteldak in de kantelstand

- Druk de schakelaar A tot de eerste stand in: sluiten.

- Druk de schakelaar A tot de tweede stand in: automatisch volledig sluiten.

Als het schuif-/kanteldak gesloten is

- Druk de schakelaar B tot de eerste stand in: kantelen.

- Druk de schakelaar B tot de tweede stand in: volledig automatisch openkantelen.

- Druk de schakelaar A tot de eerste stand in: naar achteren schuiven.

- Druk de schakelaar A tot de tweede stand in: automatisch volledig openschuiven.

Schuif-/kanteldak geopend

- Druk de schakelaar B tot de eerste stand in: sluiten.

- Druk de schakelaar B tot de tweede stand in: automatisch volledig sluiten.

Het schuif-/kanteldak is voorzien van een handbediend zonnescherm.

Antiklemvoorziening

een antiklemvoorziening stopt het sluiten van het dak, zowel bij het dichtschuiven als het dichtkantelen. Als een obstakel wordt gedetecteerd, wordt de beweging van het dak omgekeerd.

Resetten

nadat de accupolen zijn losgenomen of als het dak niet goed werkt, moet de antiklemvoorziening gereset worden .

F kantel het dak volledig open met schakelaar B ,

F houd de schakelaar B minimaal 1 seconde ingedrukt.

Tijdens deze handeling is de antiklemvoorziening niet actief.

neem bij het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, ook wanneer u de auto maar even verlaat.

Als er iets of iemand bij het bedienen van het open dak klem komt te zitten, moet u de beweging van het dakpaneel meteen omkeren.

Doe dat door de schakelaar aan de andere kant in te drukken.

Als u het schuifdak bedient, moet u ervoor zorgen dat de passagiers op geen enkele manier het sluiten van het dak belemmeren.

De bestuurder moet ervoor zorgen dat de passagiers het schuifdak op de juiste manier bedienen.

Houd vooral kinderen goed in de gaten bij het bedienen van het dak.

2

Het achteraf inbouwen van een schuif-/ kanteldak is niet mogelijk.

61

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

Glazen panoramadak (tourer)

Stapsgewijs te openen en te sluiten elektrisch zonnescherm

Deze voorziening heeft een panoramisch oppervlak van getint glas 1 voor een beter zicht en meer licht in het interieur.

Het is voorzien van een elektrisch bediend zonnescherm 2 ter verhoging van het thermische en akoestische comfort.

Openen

F Druk op toets A .

Wanneer u de toets in de eerste stand zet schuift het zonnescherm stap voor stap open.

Wanneer u de toets in de tweede stand zet, schuift het zonnescherm volledig open.

Het zonnescherm stopt in de eerstvolgende openingsstand (11 standen) zodra u de toets loslaat.

Sluiten

F Druk op toets B .

Wanneer u de toets in de eerste stand zet, schuift het zonnescherm stap voor stap dicht.

Wanneer u de toets in de tweede stand zet, schuift het zonnescherm volledig dicht.

Het zonnescherm stopt in de eerstvolgende openingsstand (11 standen) zodra u de toets loslaat.

62

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Antiklemvoorziening

Als het zonnescherm bij het sluiten een obstakel tegenkomt, stopt het en schuift het weer gedeeltelijk open.

u moet de antiklemvoorziening uiterlijk binnen vijf seconden nadat het zonnescherm is gestopt resetten:

F druk op de toets B tot het zonnescherm volledig gesloten is (het scherm sluit in stappen van enkele centimeters).

na het opnieuw aansluiten van de accu of als er een storing optreedt in het zonnescherm tijdens de beweging of meteen na het stoppen ervan, moet u de antiklemvoorziening als volgt resetten:

F zet toets B in de tweede stand (volledig sluiten),

F wacht tot het zonnescherm volledig gesloten is,

F druk ten minste drie seconden op toets B .

Wanneer het zonnescherm spontaan open schuift tijdens het sluiten, dient u, meteen na het stoppen van het zonnescherm, als volgt te werk te gaan:

F Druk op de toets B tot het zonnescherm volledig sluit.

Let op, de antiklemfunctie werkt niet tijdens deze handelingen.

Laat, wanneer er tijdens het bedienen van het zonnescherm iets klem komt te zitten, het scherm de andere kant op schuiven. Druk hiervoor op de desbetreffende toets.

Als u het zonnescherm bedient, dient u erop te letten dat niemand het sluiten belemmert.

De bestuurder dient erop toe te zien dat de inzittenden het zonnescherm correct bedienen.

Let op kinderen tijdens het bedienen van het zonnescherm.

C5_nl_Chap02_ouverture_ed01-2015

Toegang tot de auto

2

63

Ergonomie en comfort

Voorstoelen

De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun van de stoel kunnen versteld worden, om een zo comfortabel mogelijke rijpositie te verkrijgen.

Met de hand te bedienen functies

1.

Hoofdsteun in hoogte verstellen en kantelen trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger te stellen.

om de hoofdsteun lager te zetten drukt u op de ontgrendeling A en duwt u de hoofdsteun omlaag. Het instelling is correct wanneer de bovenkant van de hoofdsteun op dezelfde hoogte zit als de bovenkant van uw hoofd.

De hoofdsteunen zijn ook kantelbaar.

Druk op de ontgrendeling A en trek de hoofdsteun omhoog om deze te verwijderen. Het verstellen van de rugleuning kan noodzakelijk zijn.

2.

Kantelen van de rugleuning

Zet met de daarvoor bestemde bediening de rugleuning in de gewenste hellingshoek.

3.

Instellen van de zithoogte beweeg de hendel net zo lang omhoog of omlaag tot de gewenste instelling is bereikt.

4.

Verstellen van de stoel in lengterichting

Licht de bedieningsstang op en schuif de stoel in de gewenste stand.

5.

Lendensteun verstellen

Zet met de daarvoor bestemde bediening de lendensteun in de gewenste positie.

6.

Bediening stoelverwarming

De stoelverwarming werkt alleen als de motor draait.

rijd, in verband met uw eigen veiligheid, niet met verwijderde hoofdsteunen; zorg dat deze geplaatst en correct afgesteld zijn.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.

64

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

Elektrisch verstellen

Zet, om de stoelen elektrisch te verstellen, het contact aan of start de motor als de eco-mode is ingeschakeld.

De stoel kan ook terwijl het contact is afgezet na het openen van een van de voorportieren gedurende enige tijd versteld worden.

1.

Zitting in hoogte verstellen, kantelen en in lengterichting verstellen

Licht de schakelaar aan de voorzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte van de stoel te kantelen.

Licht de schakelaar aan de achterzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte te verhogen of te verlagen.

beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel naar voren of naar achteren te bewegen.

2.

Kantelen van de rugleuning beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen.

3.

Bovenste gedeelte van de rugleuning kantelen beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de hellingshoek van het bovenste gedeelte van de rugleuning in te stellen.

4.

Lendensteun verstellen

Dit systeem biedt de mogelijkheid om onafhankelijk van elkaar de hoogte en de diepte van de lendensteun in te stellen.

bedien de schakelaar:

- naar voren of naar achteren voor meer of minder steun in de lendenen.

- omhoog of omlaag om de drukzone van de lendensteun omhoog of omlaag te bewegen.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

3

65

Ergonomie en comfort

Hoofdsteun in hoogte verstellen en kantelen (elektrisch verstelbare stoelen)

F trek het gedeelte B naar buiten of duw het in om de hoofdsteun te kantelen tot aan de gewenste positie.

F trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger te stellen.

F om de hoofdsteun lager te zetten drukt u op de ontgrendeling C en duwt u de hoofdsteun omlaag.

F Druk op de ontgrendeling C en trek de hoofdsteun omhoog om deze in zijn geheel te verwijderen.

Bediening stoelverwarming

bij draaiende motor zijn de voorstoelen apart regelbaar.

F Met de corresponderende draaiknop aan de buitenzijde van beide voorstoelen kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd:

0 : uit.

1 : Laag.

2 : Gemiddeld.

3 : Hoog.

Massagefunctie

Deze functie zorgt voor een massage ter hoogte van de lendenen van de bestuurder. De functie werkt alleen bij draaiende motor.

F Druk op de knop A .

Het controlelampje gaat branden en de massagefunctie wordt voor een tijdsduur van

1 uur ingeschakeld. Gedurende deze tijdsduur wordt de massage in cycli van 6 minuten uitgevoerd (4 minuten massage worden gevolgd door 2 minuten rust). Het systeem voert in totaal 10 cycli uit.

na 1 uur wordt de functie uitgeschakeld. Het controlelampje gaat uit.

Uitschakelen

u kunt de massagefunctie op elk gewenst moment uitschakelen door op de knop A te drukken.

66

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

In-/uitstapfunctie

De instapfunctie vergemakkelijkt het in- en uitstappen.

Zo schuift de bestuurdersstoel automatisch naar achteren bij het afzetten van het contact of bij het openen van het bestuurdersportier; de stoel blijft in deze stand staan tot u weer instapt.

bij aanzetten van het contact schuift de stoel weer naar voren in de geprogrammeerde stand.

Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen.

Deze functie is standaard uitgeschakeld.

u kunt deze functie activeren of uitschakelen via het configuratiemenu van de auto.

Opslaan van zitposities in het geheugen

Opslaan van een zitpositie

Met de toetsen M / 1 / 2

F Zet het contact aan.

F Zet uw stoel in de gewenste stand.

F Druk op de toets M en vervolgens binnen vier seconden op de toets 1 of 2 . een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen.

Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige in het geheugen opgeslagen stand.

3

Dit systeem slaat de instellingen van de bestuurdersstoel op. er kunnen twee standen worden opgeslagen.

Gebruik hiervoor de toetsen op het portier aan bestuurderszijde.

tijdens het opslaan van de zitposities van de bestuurdersstoel worden de instellingen van de airconditioning eveneens opgeslagen.

Voor het instellen van de airconditioning, raadpleeg de rubriek

"Airconditioning".

Voor uw veiligheid: probeer niet een stand op te slaan tijdens het rijden.

Oproepen van een opgeslagen zitpositie

Contact aan of draaiende motor

F Druk kort op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen.

een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen.

Als bij aangezet contact een opgeslagen stand een aantal keer achter elkaar is opgeroepen, zal om het ontladen van de accu te voorkomen de functie worden uitgeschakeld totdat de motor wordt gestart.

67

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

stuurwielverstelling

Het stuurwiel kan in hoogte en diepte worden versteld voor een optimale zithouding van de bestuurder.

Verstellen

Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.

F Verstel eerst de bestuurdersstoel in een voor u optimale stand.

F Zorg dat de auto stilstaat en beweeg de hendel A omlaag om het stuurwiel te ontgrendelen.

F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte.

F beweeg de hendel omhoog om het stuurwiel te vergrendelen.

Wanneer u na de vergrendeling stevig op het stuur drukt, kunt u een zachte klik waarnemen.

68

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

spiegels

Buitenspiegels

De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt.

uit veiligheidsoverwegingen moeten de spiegels zo zijn afgesteld dat de dode hoek zo klein mogelijk is.

Verstellen

Zet het contact aan:

F zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren,

F duw de knop B in de vier richtingen om de spiegel af te stellen,

F zet de knop A weer in het midden.

De weergegeven objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn.

Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.

Ontdooien/ontwasemen

Het ontdooien/ontwasemen van de buitenspiegels is gekoppeld aan die van de achterruitverwarming.

Zie de paragraaf "Achterruitverwarming".

Inklappen

F Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.

F Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.

Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A , worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.

Uitklappen

F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.

F

Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.

Als de spiegels handmatig van positie zijn veranderd, kunt u door de schakelaar A ingedrukt te houden de automatische bediening weer inschakelen.

Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

3

69

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

Binnenspiegel

Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.

De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.

Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand Automatisch dimmende binnenspiegel

Auto's voorzien van elektrochromen buitenspiegels hebben een aan/uit-schakelaar gecombineerd met een controlelampje.

Verstellen

F stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.

Dag-/nachtstand

F trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten.

F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.

Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt, meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.

De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand (antiverblindingsstand) waardoor het spiegelglas automatisch donker wordt: de bestuurder heeft hierdoor minder last van de verlichting van achteropkomend verkeer, zonneschijn enz....

Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.

Aan

F

Zet het contact aan en druk op de schakelaar 1 .

Lampje 2 gaat branden en de spiegel wordt in de automatische antiverblindingsstand gezet.

Uit

F Druk op schakelaar 1 .

Het lampje 2 gaat uit en de ongedimde stand van de spiegel blijft gehandhaafd.

70

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Achterbank

u kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.

Hoofdsteunen achter Neerklappen van de achterbank

Ergonomie en comfort

3

De hoofdsteunen achter zijn verwijderbaar en kunnen in twee standen worden gezet:

- omhoog, om ze te gebruiken.

- omlaag, als ze niet worden gebruikt.

trek aan de hoofdsteun om hem omhoog te zetten.

Druk op de blokkeerpal en duw de hoofdsteun vervolgens omlaag om hem omlaag te zetten.

u kunt de hoofdsteun verwijderen door hem omhoog te zetten, op de blokkeerpal te drukken en de hoofdsteun omhoog te trekken.

steek om de hoofdsteun te plaatsen de pennen recht in de openingen.

kantel om beschadiging van de achterbank te voorkomen altijd eerst de zitting naar voren voordat u de rugleuning neerklapt.

F schuif de voorstoel indien nodig naar voren.

F til de voorzijde van de zitting 1 omhoog.

F kantel de zitting 1 volledig tegen de rugleuning van de voorstoel.

F Controleer of de veiligheidsgordel langs de rand van de rugleuning loopt.

F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand of verwijder deze zo nodig.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

F trek de hendel 2 naar voren om de rugleuning 3 te ontgrendelen.

F klap de rugleuning 3 volledig neer.

De zitting 1 kan worden verwijderd voor extra laadruimte.

71

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

Terugplaatsen van de achterbank

F Zet de rugleuning 3 volledig rechtop en vergrendel deze.

F klap de zitting 1 volledig terug.

F Zet de hoofdsteunen weer in de hoogste stand of plaats deze terug.

Verwijderen van de zitting

De rode controlemarkering van de bediening

2 mag niet meer zichtbaar zijn, duw anders de rugleuning 3 zo ver mogelijk naar achteren.

Let erop dat bij het terugplaatsen van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten en dat de gesphouders op de juiste plek komen te zitten.

F schuif de voorstoel aan de desbetreffende zijde indien nodig naar voren.

F til de voorzijde van de zitting 1 omhoog.

F kantel de zitting 1 volledig tegen de rugleuning van de voorstoel.

F Druk een van de steunen 2 van de onderzijde van de zitting met kracht naar binnen om deze los te maken. Doe hetzelfde met de andere steun.

F Verwijder de zitting 1 door de zitting omhoog te trekken.

Terugplaatsen van de zitting

F Plaats de zitting 1 in verticale richting.

F Plaats een van de steunen 2 in de onderzijde van de zitting. Doe hetzelfde met de andere steun door deze met kracht naar binnen te drukken.

F klap de zitting 1 volledig omlaag.

F Druk de zitting vast.

72

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ventilatie

A.

Zonnesensor.

B.

rooster voor de zachte luchtstroom.

Het rooster voor de zachte luchtstroom in het midden van het dashboard zorgt voor een optimale luchtverdeling vóór in de auto.

Dit systeem voorkomt tocht en zorgt voor een optimale temperatuur in het interieur.

Draai het wieltje naar boven om het rooster voor de zachte luchtstroom te openen.

Draai het wieltje naar beneden om het rooster voor de zachte luchtstroom te sluiten.

Als het erg warm weer is, kan het rooster voor de zachte luchtstroom beter gesloten worden. Hierdoor is de uitstroom via de roosters midden op en aan de zijkanten van het dashboard groter.

C.

Gekoeld dashboardkastje.

D.

Ventilatieroosters achterpassagiers.

Ergonomie en comfort

3

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

73

Ergonomie en comfort

Gebruiksadviezen voor de ventilatie, verwarming en airconditioning

Airconditioning

Het is aan te raden de automatische regeling van de airconditioning te gebruiken.

Hiermee worden de luchthoeveelheid, de binnentemperatuur en de luchtverdeling automatisch en optimaal geregeld aan de hand van signalen van verschillende sensoren (buitentemperatuursensor, zonnesensor), zodat u de instelling niet handmatig hoeft te wijzigen.

F Dek de zonnesensor A niet af.

Als u de automatische regeling van de airconditioning gebruikt (door de toets "Auto" in te drukken) en alle uitstroomopeningen open laat, geniet u van een optimaal comfort, wordt vocht aan de lucht onttrokken en worden beslagen ruiten voorkomen, ongeacht de weersomstandigheden.

Als de airconditioning is uitgeschakeld, kan de temperatuur in het interieur niet lager worden dan de buitentemperatuur.

Het systeem kan alleen efficiënt werken als de ruiten gesloten zijn. Als de auto lang in de zon heeft gestaan en het interieur erg warm is geworden, zet dan de ruiten gedurende een paar minuten open zodat de warmte kan ontsnappen.

Zet de airconditioning minstens een keer per maand aan om het systeem in perfecte staat te houden.

Wanneer de airconditioning in werking is, onttrekt deze energie aan de motor, hetgeen leidt tot een hoger brandstofverbruik.

In sommige omstandigheden waarbij veel van de motor wordt gevraagd (trekken van een zware aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan, door de airconditioning uit te schakelen, meer vermogen van de motor worden gebruikt voor het trekken van de aanhanger.

Luchttoevoer

Zorg ervoor dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit van de auto schoon is (vrij van bladeren, sneeuw, etc.).

Als u voor het wassen van uw auto gebruik maakt van een hogedrukreiniger, richt dan de straal nooit op de luchtinlaatroosters.

Luchtverdeling

een aangenaam interieurklimaat wordt in de eerste plaats verkregen door een goede luchtverdeling in de auto, zowel voor als achter.

Let er voor een optimale luchtverdeling op dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de ventilatieroosters, de luchttoevoeropeningen onder de voorstoelen en de luchtafvoerkanalen achter de afdekplaatjes in de bagageruimte niet worden afgedekt.

De ventilatieroosters voor en achter zijn voorzien van wieltjes waarmee de luchthoeveelheid en de luchtstroomrichting afgesteld kunnen worden. Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters open te houden.

Pollenfilter/Geurfilter

(actief koolstof)

Het systeem is uitgerust met een filter dat pollen en geuren in de lucht kan tegenhouden.

Dit filter moet overeenkomstig de onderhoudsvoorschriften worden vervangen (raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje).

74

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

Automatische airconditioning (met centrale regeling)

De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.

Centrale regeling: de temperatuur, de luchtverdeling en de luchtopbrengst worden voor het gehele interieur geregeld.

De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automatische airconditioning verschijnen op het display.

1.

Automatische werking

2.

temperatuurregeling

3.

Luchtverdeling

4.

Airconditioning AAn/uIt

5.

Aanjagersnelheid

6.

ontdooiing/ontwaseming vóór

7.

Achterruitverwarming

8.

Luchtrecirculatie in het interieur / toevoer van buitenlucht

9.

Display

1. Automatische werking

Dit is de normale stand voor het gebruik van het systeem.

Druk op deze toets (het lampje A gaat branden) om het systeem, afhankelijk van het ingestelde comfortniveau, de volgende functies automatisch te laten regelen:

- Luchthoeveelheid.

- Luchttemperatuur.

- Luchtverdeling.

- Luchttoevoer.

- Airconditioning.

Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters open te houden.

Door op een van de toetsen (uitgezonderd toets 2 ) te drukken, schakelt u over op de handmatige stand.

Het controlelampje A zal uitgaan.

2. Temperatuurregeling

Draai aan de knop 2 om de temperatuur te wijzigen:

- rechtsom om de temperatuur te verhogen.

- Linksom om de temperatuur te verlagen.

De gewenste temperatuur wordt weergegeven.

De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit

(afhankelijk van de instelling van het display).

Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, waarbij het raadzaam is deze niet lager dan 18 en niet hoger dan 24 in te stellen.

Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen.

Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.

3

75

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

Handmatige werking

Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld.

F Druk daarvoor op een van de toetsen, maar niet op de toets 2 van de temperatuurregeling. Het controlelampje A zal uitgaan.

De overgang naar de handmatige stand kan negatieve effecten hebben (temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en zorgt niet voor een optimaal comfort.

bij het indrukken van de toets "AUTO" zal het systeem weer volledig automatisch functioneren.

3. Regeling luchtverdeling

F Druk op de toetsen 3 om de luchtverdeling te wijzigen.

De bijbehorende controlelampjes tonen de gekozen stand van de luchtverdeling:

- Voorruit en zijruiten vóór.

- Ventilatie vóór (centrale ventilatieroosters, zijventilatieroosters en rooster voor de zachte luchtstroom (indien open)) en achter.

- Voetenruimte voor en achter.

Het is niet mogelijk om gelijktijdig de luchtverdeling naar de voorruit en de zijruiten en de ventilatie voor en achter weer te geven.

4. Airconditioning

De airconditioning werkt alleen bij draaiende motor. De aanjager (regeling aanjagersnelheid) moet geactiveerd zijn om de airconditioning te laten werken.

F Druk op toets 4 . Het controlelampje B gaat branden.

Voor een doeltreffende werking van de airconditioning moeten alle ruiten gesloten zijn.

Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (temperatuur, vocht, onaangename geur, beslagen ruiten).

76

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

5. Aanjagersnelheid

F Draai de knop 5 rechtsom om de aanjagersnelheid te verhogen of linksom om deze te verlagen.

Uitschakelen van de ventilatie

F Draai de knop 5 naar links om de luchttoevoer te onderbreken.

De aanjagersnelheid wordt op het display 9 van het bedieningspaneel weergegeven: hoe hoger de snelheid, hoe meer balkjes zichtbaar zijn.

Zorg om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit in het interieur minder wordt, dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is.

op het display wordt het symbool "OFF" weergegeven.

er wordt niets meer weergegeven op het display en de controlelampjes gaan uit.

Alle functies van het systeem worden uitgeschakeld, met uitzondering van de achterruitverwarming.

Het thermische comfort (temperatuur, vocht, geur, ontwaseming) wordt niet meer geregeld.

Het is raadzaam om niet langdurig met uitgeschakelde airconditioning te rijden.

Om de airconditioning weer in te schakelen:

F Druk op de toets 1 .

6. Ontdooiing/ontwaseming voor

In sommige gevallen (bijv. regen, veel inzittenden, vorst) is het programma "AUTO" niet toereikend om de ruiten condens- en ijsvrij te houden.

F Druk op de toets 6 om de ruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het controlelampje gaat branden.

In deze stand regelt het systeem de temperatuur, de aanjagersnelheid en de luchttoevoer. Het stuurt de luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten vóór.

Door de handmatige bediening te gebruiken wordt de functie “ontwasemen” uitgeschakeld.

Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in het interieur te verversen en om te voorkomen dat de ruiten beslaan.

Druk als het zicht voldoende is op de toets

1 om naar de instellingen van het programma

"AUTO" te gaan.

3 bij auto's met een stop & startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de stoP-functie niet beschikbaar is.

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

77

Ergonomie en comfort

7. Achterruitverwarming

De achterruitverwarming werkt onafhankelijk van de airconditioning.

F Druk bij draaiende motor op de toets 7 om de achterruit- en buitenspiegelverwarming in te schakelen. Het controlelampje gaat branden.

8. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie in interieur

Met deze functie kan de toevoer van buitenlucht bij stank- en stofoverlast worden afgesloten.

F Druk op de toets 8 om de luchttoevoermodus te kiezen. Het desbetreffende controlelampje gaat branden.

Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt de achterruit- en buitenspiegelverwarming automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.

Druk opnieuw op de toets 7 of zet de motor af om de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit te schakelen.

Als de achterruitverwarming wordt uitgeschakeld door de motor af te zetten, zal deze opnieuw worden ingeschakeld na het starten van de motor.

schakel zodra de omstandigheden het toelaten de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit om onnodig stroom- en brandstofverbruik te voorkomen.

Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in het interieur te verversen en om te voorkomen dat de ruiten beslaan.

u kunt de instellingen voor de automatische airconditioning opslaan in het geheugen. raadpleeg de rubriek "opslaan van de instellingen tijdens het rijden".

78

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015 na het starten bij koude motor bereikt de aanjager pas na enige tijd zijn maximale snelheid, om te voorkomen dat er een te grote hoeveelheid koude lucht wordt aangevoerd.

Het heeft geen zin om de ingestelde temperatuur te veranderen als de auto langere tijd stil heeft gestaan en de temperatuur in het interieur sterk afwijkt (kouder of warmer) van wat als comfortabel wordt ervaren. Het systeem werkt automatisch met de maximale capaciteit om het temperatuurverschil zo snel mogelijk op te heffen.

Condenswater van de airconditioning wordt langs de onderzijde van de auto afgevoerd. Daardoor kan er een waterplasje onder de auto ontstaan.

ook in koude seizoenen is het gebruik van de airconditioning nuttig. Het systeem onttrekt vocht aan de lucht en voorkomt daarmee het beslaan van de ruiten. rijd niet te lang zonder de airconditioning te gebruiken.

Ergonomie en comfort

Automatische airconditioning (met gescheiden regeling)

De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.

Gescheiden regeling: de regeling van de temperatuur en de luchtverdeling voor bestuurders- en passagierszijde is gescheiden.

De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur en de luchtverdeling afzonderlijk naar wens instellen.

De symbolen en meldingen van de verschillende instellingen van de automatische airconditioning verschijnen op het display.

1a-1b. Automatische werking

Dit is de normale stand voor het gebruik van het systeem. Druk op deze toets (het lampje A gaat branden) om het systeem, afhankelijk van het ingestelde comfortniveau, de volgende functies automatisch te laten regelen:

1a.

Automatische werking bestuurderszijde

1b.

Automatische werking passagierszijde

2a.

temperatuurregeling bestuurderszijde

2b.

temperatuurregeling passagierszijde

3a.

Luchtverdeling bestuurderszijde

3b.

Luchtverdeling passagierszijde

4a.

Display bestuurderszijde

4b.

Display passagierszijde

5.

Aanjagersnelheid

6.

Airconditioning AAn/uIt

7.

Luchtrecirculatie in het interieur / toevoer van buitenlucht

8.

Achterruitverwarming

9.

ontdooiing/ontwaseming vóór

- Luchthoeveelheid.

- Luchttemperatuur.

- Luchtverdeling.

- Airconditioning.

- Automatische luchtrecirculatie.

Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters open te houden. Als u op een van de toetsen drukt, behalve die voor de temperatuurregeling

2a en 2b , gaat het systeem over op handmatige bediening. Het controlelampje A zal uitgaan.

3

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

79

Ergonomie en comfort

2a-2b. Temperatuurregeling

F Draai aan de knop 2a om de temperatuur aan bestuurderszijde in te stellen en aan knop 2b voor de instelling aan passagierszijde: rechtsom om de temperatuur te verhogen en linksom om deze te verlagen.

De gewenste temperatuur wordt weergegeven.

De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of

Fahrenheit (afhankelijk van de instelling van het display).

Instelling op een waarde van ongeveer

21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt.

Als de temperatuur in de auto vlak na het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin de ingestelde waarde te wijzigen om sneller het gewenste comfort te bereiken.

De automatische airconditioning zal op volle kracht gaan werken om het temperatuurverschil zo snel mogelijk te overbruggen.

Handmatige werking

F Druk op een van de toetsen, maar niet op

2a en 2b van de temperatuurregeling. De controlelampjes A van de toetsen “AUTO” zullen doven.

Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld.

In de handbediende stand kunnen onaangename verschijnselen optreden

(temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en is het comfort niet optimaal.

Druk op de toetsen 1a en 1b om terug te keren naar de stand “AUTO” . De controlelampjes A gaan branden.

3a-3b. Luchtverdeling

F Druk op de toets 3a om de luchtverdeling aan bestuurderszijde te wijzigen.

F Druk op de toets 3b om de luchtverdeling aan passagierszijde te wijzigen.

De bijbehorende controlelampjes tonen de gekozen stand van de luchtverdeling:

- Voorruit en zijruiten vóór.

- Ventilatie vóór (centrale ventilatieroosters, zijventilatieroosters en rooster voor de zachte luchtstroom (indien open)) en achter.

- Voetenruimte voor en achter.

Het is niet mogelijk om gelijktijdig de luchtverdeling naar de voorruit en de zijruiten en de ventilatie voor en achter weer te geven.

80

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

5. Aanjagersnelheid

F Druk op de toets om de aanjagersnelheid te regelen:

- om de aanjagersnelheid te verhogen,

- om de aanjagersnelheid te verlagen.

De aanjagersnelheid wordt weergegeven op het display: hoe hoger de snelheid, hoe meer ventilatorschoepen zichtbaar zijn.

De airconditioning wordt uitgeschakeld

(OFF) als de aanjagersnelheid op het minimumniveau wordt ingesteld.

Zorg altijd voor voldoende ventilatie om het beslaan van de ruiten te voorkomen.

6. Airconditioning

De airconditioning werkt alleen bij draaiende motor. De aanjager

(regeling aanjagersnelheid) moet geactiveerd zijn om de airconditioning te laten werken.

F Druk op toets 6 . Het controlelampje gaat branden.

Voor een doeltreffende werking van de airconditioning moeten alle ruiten gesloten zijn.

7. Luchtrecirculatie in het interieur /

Toevoer van buitenlucht

Automatische stand van de luchttoevoer

Deze standaard ingestelde functie maakt deel uit van de automatisch geregelde comfortstand.

De automatische stand treedt in werking als de achteruitversnelling is ingeschakeld of tijdens het sproeien van de ruiten.

Deze functie zorgt ervoor dat de lucht in het interieur wordt gerecirculeerd, terwijl de toevoer van buitenlucht in verband met stank- en stofoverlast wordt geblokkeerd. Deze functie kan niet actief zijn bij temperaturen lager dan

5°C; dit om het risico van het beslaan van de ruiten te voorkomen.

Luchttoevoer afsluiten

F Druk op de toets 7 om de buitenluchttoevoer af te sluiten.

Met deze stand kan de bestuurder op elk moment voorkomen dat stank of uitlaatgas het interieur kan binnendringen, zonder dat dit consequenties heeft voor de overige instellingen.

Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in het interieur te verversen en om te voorkomen dat de ruiten beslaan.

Toevoer van buitenlucht

F Druk één keer op de toets

7 om de toevoer van buitenlucht te herstellen.

3 u kunt de instellingen van de airconditioning opslaan. raadpleeg de rubriek "opslaan van de instellingen tijdens het rijden".

81

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

8. Achterruitverwarming

De achterruitverwarming werkt onafhankelijk van de airconditioning.

F Druk bij draaiende motor op de toets 8 om de achterruitverwarming en de verwarming van de buitenspiegels in te schakelen. Het controlelampje gaat branden.

Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt de achterruit- en buitenspiegelverwarming automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.

Druk opnieuw op de toets 8 of zet de motor af om de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit te schakelen.

In dat geval wordt deze opnieuw ingeschakeld als de motor binnen een minuut weer wordt gestart.

9. Ontdooiing/ontwaseming voor

In sommige gevallen (bijv. regen, veel inzittenden, vorst) is het programma "AUTO" niet toereikend om de ruiten condens- en ijsvrij te houden.

F Druk op de toets 9 om de ruiten snel te ontwasemen. Het controlelampje gaat branden.

Het systeem regelt de temperatuur, de aanjagersnelheid en de luchttoevoer. Het stuurt de luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten vóór.

Door de handmatige bediening te gebruiken wordt de functie “ontwasemen” uitgeschakeld.

Zet deze functie zo snel mogelijk weer uit zodra de omstandigheden dit toelaten, om de lucht in het interieur te verversen en om te voorkomen dat de ruiten beslaan.

Druk op een van de toetsen 1a en 1b om terug te keren naar de stand “AUTO” .

schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit om onnodig stroomverbruik en dus brandstofverbruik te voorkomen.

bij auto's met een stop & startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de stoP-functie niet beschikbaar is.

na het starten bij koude motor bereikt de aanjager pas na enige tijd zijn maximale snelheid, om te voorkomen dat er een te grote hoeveelheid koude lucht wordt aangevoerd.

Het heeft geen zin om de ingestelde temperatuur te veranderen als de auto langere tijd stil heeft gestaan en de temperatuur in het interieur sterk afwijkt (kouder of warmer) van wat als comfortabel wordt ervaren. Het systeem werkt automatisch met de maximale capaciteit om het temperatuurverschil zo snel mogelijk op te heffen.

Condenswater van de airconditioning wordt langs de onderzijde van de auto afgevoerd. Daardoor kan er een waterplasje onder de auto ontstaan.

ook in koude seizoenen is het gebruik van de airconditioning nuttig. Het systeem onttrekt vocht aan de lucht en voorkomt daarmee het beslaan van de ruiten. rijd niet te lang zonder de airconditioning te gebruiken.

82

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Plafonniers

Plafonnier vóór

1.

Plafonnier vóór

2.

Kaartleeslampjes

Plafonnier achter

1.

Plafonnier achter

2.

Kaartleeslampjes

Ergonomie en comfort

In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden:

- als de auto wordt ontgrendeld,

- bij het openen van een portier,

- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,

- als op de ontgrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.

Kaartleeslampjes

F Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.

Kaartleeslampjes achter

(Tourer met glazen panoramadak)

De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:

- als de auto wordt vergrendeld,

- als het contact wordt aangezet,

- 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.

Permanent uit.

Permanent aan.

Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze gedurende een bepaalde tijd branden:

- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,

- in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,

- bij draaiende motor: onbeperkt.

Met de sleutel in het contactslot of met aangezet contact:

F Druk op de desbetreffende schakelaar 1 .

Het desbetreffende kaartleeslampje gaat gedurende tien minuten branden.

De kaartleeslampjes achter gaan branden:

- als de sleutel uit het contactslot wordt gehaald,

- als de auto wordt ontgrendeld.

De lampjes gaan geleidelijk uit:

- als de auto wordt vergrendeld,

- als het contact wordt aangezet.

3

83

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

sfeerverlichting

De sfeerverlichting verlicht de middenconsole en de binnenportiergrepen.

Middenconsole

De verlichting bevindt zich in de dakconsole, naast de plafonnier vóór. Deze verlicht de middenconsole.

Verlichting van de binnenportiergrepen

Werking

Deze verlichting wordt ingeschakeld als de koplampen automatisch vanwege een lage lichtsterkte worden ingeschakeld. De verlichting dooft zodra de verlichting van het instrumentenpaneel wordt uitgeschakeld.

De lichtsterkte is gekoppeld aan die van het instrumentenpaneel.

F

Druk op de toetsen A om de lichtsterkte te verhogen of te verlagen.

Deze bevindt zich in de binnenportiergrepen van de voor- en achterportieren.

De verlichting in de binnenportiergrepen van de achterportieren is uitgeschakeld wanneer de kinderbeveiliging is ingeschakeld.

84

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Instapverlichting

De instapverlichting omvat de volgende functies:

- Plafonniers.

- beenruimteverlichting.

- Dorpelverlichting bij geopend portier.

Beenruimteverlichting Dorpelverlichting

De beenruimteverlichting voorin gaat branden als u een portier opent.

Deze lamp verlicht de bodem naast de auto als het portier geopend is.

Ergonomie en comfort

3

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

85

Ergonomie en comfort

Voorzieningen voorin

Zonnekleppen Gekoeld dashboardkastje Opbergvak aan bestuurderszijde

F open, als het contact aan is, het klepje.

Het lampje gaat automatisch branden.

klap de zonneklep neer om te voorkomen dat u verblind wordt door de zon.

schijnt de zon van opzij via de portierruiten naar binnen, maak dan de zonneklep bij de binnenspiegel los en klap hem naar de zijruit toe om.

F trek aan de handgreep om het dashboardkastje te openen.

Het dashboardkastje is voorzien van automatische verlichting.

Het dashboardkastje wordt gekoeld door een handmatig afsluitbaar ventilatiekanaal A .

In het dashboardkastje bevindt zich de schakelaar B voor het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde.

F trek de handgreep naar u toe om het te openen.

Tijdens het rijden dient het dashboardkastje gesloten te blijven.

86

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

Vloermatten

Leverbaar voor de zitplaatsen van de bestuurder en de voorpassagier.

Verwijderen

F schuif de voorstoel zo ver mogelijk naar achteren.

F Maak de bevestigingen los.

F neem de mat los van de bevestigingpunten en verwijder de vloermat.

Terugplaatsen

F Zorg ervoor dat de vloermat goed op zijn plaats ligt.

F Maak de bevestigingen vast.

F Controleer of de vloermat goed vast ligt.

F Zet de voorstoel terug in de oorspronkelijke stand.

Voorkom dat de mat onder het gaspedaal schuift:

- gebruik alleen matten die geschikt zijn voor de in de auto aanwezige bevestigingspunten; gebruik deze bevestigingspunten altijd,

- leg nooit meerdere matten over elkaar.

Matten die niet door het CItroËnnetwerk zijn goedgekeurd, kunnen de toegang tot de pedalen hinderen en de werking van de snelheidsregelaar en de snelheidsbegrenzer verstoren.

De door het CItroËn-netwerk goedgekeurde matten hebben een derde bevestigingspunt bij de pedalen, waardoor ze de beweging van de pedalen niet kunnen hinderen.

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

3

87

Ergonomie en comfort

Armsteun voorin

Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en passagier.

Verstellen

Voor een optimale zitpositie:

F trek de hendel A omhoog,

F druk de armsteun naar voren.

De armsteun komt terug in zijn oorspronkelijke stand als u deze naar achteren duwt.

Opbergvak

De armsteun voorin bevat een bekerhouder en een usb- en/of een jACk-aansluiting*.

F til de armsteun op om de bekerhouder en de usb- en/of de jACk-aansluiting te gebruiken.

u kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuur of via het bedieningspaneel van het audiosysteem.

De draagbare apparatuur kan als deze is aangesloten op de usb-aansluiting automatisch worden opgeladen.

tijdens het opladen wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van het draagbare apparaat groter is dan de door de auto geleverde stroomsterkte.

De usb-aansluiting kan ook worden gebruikt om een telefoon via MirrorLink™ te verbinden, zodat u bepaalde apps van uw telefoon op het touchscreen kunt weergeven.

USB-aansluiting

op de usb-aansluiting kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod ® of een usb-stick.

De usb-speler speelt uw audiobestanden af via de luidsprekers van het audiosysteem van de auto.

Jack-aansluiting

op de jack-aansluiting kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod ® , en uw audiobestanden afspelen via de luidsprekers van het audiosysteem van de auto.

u kunt deze bestanden beheren via het draagbare apparaat.

raadpleeg voor meer informatie het desbetreffende gedeelte in de rubriek

"Audio en datacommunicatie".

* Volgens uitvoering.

88

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

Voorzieningen achter

Armsteun achter

De armsteun achter verhoogt het comfort van de achterpassagiers en dient tevens als opbergvak.

12V-accessoireaansluiting

3

Bekerhouders

De bekerhouders achter A bevinden zich in de middenarmsteun achter.

F klap de armsteun neer.

F trek de houder naar voren om de bekerhouders te kunnen gebruiken.

Opbergvak

F til het bovenste gedeelte van de middenarmsteun achter op voor toegang tot het opbergvak B .

Deze bevindt zich bij de asbak achterin.

Maximumvermogen: 100 W.

Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door CItroËn is goedgekeurd, zoals een lader met usbaansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays.

89

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

Skiluik Zonnescherm achterportieren Zonnescherm achter (Sedan)

In de rugleuning van de achterbank, achter de middenarmsteun, bevindt zich een luik voor het vervoeren van lange voorwerpen.

Openen

F klap de middenarmsteun neer.

F trek de handgreep van het luik omlaag.

F beweeg het luik omlaag.

F Voer de lading vanuit de bagageruimte door de opening van het luik.

F trek aan de lip A om het zonnescherm uit te rollen.

F Maak het zonnescherm vast aan de haak B .

F trek aan de lip C om het zonnescherm uit te rollen.

F Maak het zonnescherm vast aan de haken D .

Zorg ervoor dat de voorwerpen goed vastzitten, zodat de bestuurder er bij het schakelen niet door wordt gehinderd.

90

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Voorzieningen bagageruimte (sedan)

Ergonomie en comfort

Sjorogen

F Gebruik de 4 sjorogen op de vloer van de bagageruimte om voorwerpen in de bagageruimte vast te zetten.

Voor uw veiligheid bij een noodstop is het raadzaam zware bagage zo ver mogelijk naar voren in de bagageruimte te plaatsen.

3

1.

Vloerplaat

(opbergruimte van het reservewiel en het gereedschap).

2.

Verlichting

3.

Open opbergvak of afgesloten vak

Indien de auto is uitgerust met een hifiversterker, is de hifi-versterker hierin aangebracht.

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

91

Ergonomie en comfort

Voorzieningen bagageruimte (tourer)

1.

Haak

Hieraan kunt u een boodschappentas vasthaken.

2.

Zaklamp

Zet de lamp terug in de steun als u deze wilt opladen.

3.

Opbergnet

1.

Bagageafdekscherm

(zie beschrijving op de volgende bladzijde)

2.

Sjorogen

Gebruik voor het bevestigen van uw bagage de 4 sjorogen in de koffervloer.

In verband met de veiligheid bij een noodstop wordt geadviseerd zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren op de vloer van de bagageruimte te plaatsen.

3.

Haken

Hieraan kunt u een veiligheidsnet voor hoge belading bevestigen (voor beschrijving zie volgende bladzijde).

1.

Verlichting bagageruimte

2.

12V-accessoireaansluiting (max. 100 W)

Dit is een 12V-aansluiting van het type aansteker. Deze aansluiting bevindt zich in de bekleding rechtsachter.

3.

Bediening van de wagenhoogte

Hiermee kunt u de wagenhoogte in de gewenste stand zetten als hulp bij het in- of uitladen van de bagageruimte.

4.

Haak

Hieraan kunt u een boodschappentas vasthaken.

5.

Opbergnet of Afgesloten vak

Indien de auto is uitgerust met een hifiversterker, is de hifi-versterker hierin aangebracht.

92

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Bagageafdekscherm (Tourer)

Ergonomie en comfort

3

Oprollen

F Druk voorzichtig de vergrendeling

(Press) in. Het bagageafdekscherm wordt automatisch opgerold.

De flap A kan langs de leuning van de achterbank worden neergeklapt.

Verwijderen

F knijp de bediening 1 in en licht het bagageafdekscherm eerst aan het rechter uiteinde op, daarna aan het linker uiteinde en verwijder het.

Plaatsen

F Plaats het linker uiteinde van het oprolmechanisme in de uitsparing B achter de achterbank.

F knijp de bediening 1 van het oprolmechanisme in en bevestig het in de uitsparing C rechts.

F Laat de bediening los om het bagageafdekscherm te bevestigen.

F rol het bagageafdekscherm af tot het vast kan worden gezet aan de achterstijl.

93

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

Bagagenet voor hoge belading (Tourer)

Het net, dat aan de specifieke bovenste en onderste bevestigingen wordt vastgemaakt, zorgt ervoor dat de auto tot aan het dak kan worden beladen:

- achter de achterbank (zitrij 2),

- achter de voorstoelen (zitrij 1) wanneer de achterbank is neergeklapt.

Controleer bij het plaatsen van het net of de gespen van de riemen zichtbaar zijn vanuit de bagageruimte; hierdoor is het gemakkelijker de riemen te ontspannen of aan te spannen.

Plaatsen

F klap de rugleuningen van de achterstoelen neer.

F Plaats het oprolmechanisme van het beschermnet voor hoge belading boven de twee rails 1 achter de achterstoelen

(2/3 gedeelte van de bank). De twee uitsparingen 2 moeten zich boven de twee rails bevinden.

F steek de twee rails 1 in de uitsparingen

2 en duw het oprolmechanisme (over de lengte) van rechts naar links om het te blokkeren.

F Plaats de rugleuningen van de achterstoelen terug.

94

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

Ergonomie en comfort

3

Zitrij 1

Voor gebruik bij zitrij 1:

F klap de rugleuningen van de achterstoelen neer,

F open de vergrendelingen 3 van de corresponderende bovenste bevestigingen,

F rol het beschermnet voor hoge belading af en steek een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de corresponderende vergrendeling. Zorg ervoor dat de haak goed in de rail ligt in de vergrendeling 3 ,

F trek aan de metalen stang van het beschermnet voor hoge belading om de andere haak in de tweede vergrendeling te bevestigen.

Zitrij 2

Voor gebruik bij zitrij 2:

F open de vergrendelingen 4 van de corresponderende bovenste bevestigingen,

F rol het beschermnet voor hoge belading vanaf de achterbank af door het van de bevestigingshaken te drukken,

F plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de vergrendeling van de corresponderende bevestiging. Zorg ervoor dat de haak goed in de rail ligt in de vergrendeling 4 ,

F plaats de andere haak in de tweede vergrendeling en trek de metalen stang naar u toe.

C5_nl_Chap03_ergo-et-confort_ed01-2015

95

Rijden

rijadviezen

Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.

richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties.

Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.

rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.

bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:

Rijden op een overstroomde weg

Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen.

- kijk of het water niet meer dan 15 cm diep is, houd daarbij rekening met golfen die door andere weggebruikers kunnen worden veroorzaakt,

- schakel het stop & start-systeem uit,

- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h,

- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.

Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven en remblokken te drogen.

Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Belangrijk!

rijd nooit met aangetrokken handrem - kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem!

Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet met draaiende motor stil op een plaats waar brandbaar materiaal (droog gras, afgevallen blad, ...) in contact kan komen met het warme uitlaatsysteem - kans op brand!

Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de handrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N of P , afhankelijk van het type versnellingsbak.

96

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

starten - afzetten van de motor

Diefstalbeveiliging Contactslot

Elektronische startblokkering

In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.

Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.

bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

De auto kan dan niet gestart worden. raadpleeg zo snel mogelijk het CItroËnnetwerk.

bewaar de sticker die u bij de aflevering van uw auto samen met de sleutels is overhandigd zorgvuldig op een plaats buiten de auto.

Het contactslot heeft 3 standen:

- stand : sleutel in het contactslot steken en uit het contactslot verwijderen, stuurslot vergrendeld,

- stand : stuurslot ontgrendeld, aanzetten van het contact, voorgloeien dieselmotor, draaien van de motor,

- stand .

Stand Contact

In deze stand werkt de elektrische uitrusting van de auto en kan externe apparatuur worden opgeladen.

Als het laadniveau van de accu een bepaalde minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het systeem over op de eco-mode: de elektrische voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat de accu voldoende opgeladen blijft.

4

Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel of de afstandsbediening: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken.

bovendien kunnen deze voorwerpen bij het activeren van de airbag vóór ernstige verwondingen veroorzaken.

97

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Starten van de motor

Handrem aangetrokken, versnellingsbak in de neutraalstand of selectiehendel in de stand N of P :

F trap het koppelingspedaal volledig in

(handgeschakelde versnellingsbak),

of

F trap het rempedaal volledig in

(automatische transmissie),

F steek de sleutel in het contactslot; het systeem herkent de code,

F ontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan het stuurwiel en aan de contactsleutel te draaien.

In bepaalde gevallen is veel kracht nodig bij het draaien aan het stuurwiel

(bijvoorbeeld als de wielen niet rechtuit staan).

F Auto's met een benzinemotor: activeer de startmotor door de sleutel in de stand 3 te houden tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor draait.

F Auto's met een dieselmotor: draai de sleutel in de stand 2 (aanzetten van het contact) om de motor te laten voorgloeien.

Wacht tot dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel dooft en activeer vervolgens de startmotor door de sleutel in de stand 3 te houden tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor draait.

onder winterse omstandigheden blijft het verklikkerlampje langer branden.

Als de motor warm is, gaat het verklikkerlampje niet branden.

Als de motor niet direct start, zet dan het contact af. Wacht even alvorens opnieuw te starten. Als de motor ook na een aantal pogingen niet aanslaat, probeer dan niet langer de motor te starten: de startmotor en de motor zouden beschadigd kunnen raken. neem contact op met het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

98

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien.

Laat de motor nooit draaien in een onvoldoende geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten gevaarlijke gassen, zoals koolmonoxide, uit. kans op vergiftiging met dodelijke afloop!

Laat onder extreem koude omstandigheden (temperaturen lager dan -23°C) de motor gedurende

4 minuten stationair draaien alvorens weg te rijden. Deze handelswijze komt de goede werking en de duurzaamheid van de mechanische onderdelen van de auto, motor en versnellingsbak ten goede.

Rijden

Afzetten van de motor

F breng de auto tot stilstand.

F Draai, terwijl de motor stationair draait, de sleutel in de stand 1 .

F Verwijder de sleutel uit het contactslot.

F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het blokkeert.

Eco-mode

na het afzetten van de motor (stand 1-Stop ) kunt u nog gedurende maximaal dertig minuten gebruikmaken van een aantal functies, zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.

Auto’s met turbocompressor

Laat de motor, alvorens deze af te zetten, altijd enkele seconden stationair draaien om het toerental van de turbocompressor te laten terugvallen tot de normale waarde.

4

Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten.Dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot.

F

Controleer of de handrem correct is aangetrokken, met name als de auto op een helling staat.

Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan de controle over de auto kunnen verliezen.

Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel mee en vergrendel de auto.

raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Praktische informatie", paragraaf "eco-mode".

Sleutel vergeten

Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.

Als de sleutel onbedoeld in de stand

2 (Contact) van het contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch worden afgezet.

Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de stand

2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.

Geef niet nog even gas tijdens het afzetten van de motor. Dat kan ernstige schade aan de turbocompressor(en) veroorzaken.

99

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Mechanische handrem

Mechanisch systeem om te voorkomen dat de auto bij stilstand wegrolt.

Aantrekken

F trek de handrem aan als u de auto parkeert.

om het aantrekken van de handrem te vergemakkelijken, wordt geadviseerd gelijktijdig het rempedaal in te trappen.

schakel onder alle omstandigheden als voorzorgsmaatregel de eerste versnelling in.

Draai op een helling de voorwielen naar de stoeprand.

Vrijzetten

F Houd de knop op het uiteinde van de hendel ingedrukt en beweeg de handrem geheel omlaag.

Dit waarschuwingslampje brandt wanneer de handrem is aangetrokken of niet goed is vrijgezet.

Als dit waarschuwingslampje gelijktijdig met het waarschuwingslampje STOP brandt terwijl de handrem niet is aangetrokken , duidt dit op een te laag remvloeistofniveau of een storing van de remdrukregelaar.

Stop onmiddellijk.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

100

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

elektrische parkeerrem

Automatische werking

Parkeerrem aantrekken bij afgezette motor

Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken .

De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:

De elektrische parkeerrem kan op twee manieren worden bediend:

- het branden van het controlelampje P op de hendel A ,

- het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel,

- Automatisch

Automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijzetten bij het wegrijden (standaard geactiveerd).

- de melding " Parkeerrem aangetrokken " op het display van het instrumentenpaneel.

Het aantrekken of vrijzetten van de elektrische parkeerrem gaat gepaard met een geluid.

- Handmatig

Handmatige bediening voor het aantrekken en vrijzetten is altijd mogelijk door het bedienen van de hendel A terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.

Controleer voordat u de auto verlaat of het controlelampje P en het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden.

Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.

Parkeerrem aantrekken bij draaiende motor

Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen door de parkeerrem handmatig aan te trekken.

Trek hiertoe aan de hendel A .

De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:

- het branden van het controlelampje P op de hendel A ,

- het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel,

4

- de melding " Parkeerrem aangetrokken " op het display van het instrumentenpaneel.

Wanneer u het bestuurdersportier opent om uit te stappen terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.

Controleer voordat u de auto verlaat of het controlelampje P en het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden.

101

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Parkeerrem vrijzetten

De elektrische parkeerrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden :

F bij een handgeschakelde versnellingsbak (eerste versnelling of achteruitversnelling ingeschakeld ) houdt u het koppelingspedaal geheel ingetrapt. trap vervolgens het gaspedaal in terwijl u het koppelingspedaal laat opkomen,

F bij een automatische transmissie geeft u gas terwijl de selectiehendel in de stand D ,

M of R staat.

De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:

- het doven van het controlelampje

P op de hendel A ,

- het doven van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel,

- de melding " Parkeerrem vrijgezet " op het display van het instrumentenpaneel.

Geef wanneer de auto stilstaat met draaiende motor niet onnodig gas (met name bij het starten van de motor, ook als de versnellingsbak in de neutraalstand staat), omdat u dan het risico loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet.

Leg geen voorwerpen (pakje sigaretten, telefoon...) tussen de versnellingshendel en de hendel van de elektrische parkeerrem.

In- en uitschakelen van de automatische functies

Afhankelijk van het land van bestemming, kan de functie voor het automatisch aantrekken van de parkeerrem bij het afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten ervan bij het wegrijden worden uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.

De uitgeschakelde status van deze functies wordt aangegeven door het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.

Wanneer de automatische werking is uitgeschakeld, moet u de parkeerrem handmatig bedienen.

102

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

In bepaalde gevallen (aanhanger aangekoppeld, vorst) kan, zonder dat de motor draait en als het contact aan staat, de automatisch aangetrokken parkeerrem handmatig worden vrijgezet.

Als het niet mogelijk is de werking van automatische functies via het configuratiemenu van de auto in- en uit te schakelen, kunt u hiervoor terecht bij het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Rijden

Handmatige bediening

Het is altijd mogelijk de parkeerrem handmatig te bedienen.

Parkeerrem aantrekken

Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken, trekt u aan de hendel A .

De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:

- het branden van het controlelampje P op de hendel A ,

- het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel,

- de melding " Parkeerrem aangetrokken " op het display van het instrumentenpaneel.

Wanneer u het bestuurdersportier opent bij draaiende motor terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.

Parkeerrem vrijzetten

om bij aangezet contact of draaiende motor de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het rempedaal in, drukt u de hendel A in en laat u deze vervolgens weer los .

De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:

- het doven van het controlelampje P op de hendel A ,

- het doven van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel,

- de melding " Parkeerrem vrijgezet " op het display van het instrumentenpaneel.

Als u de hendel A indrukt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en de melding "Rempedaal intrappen" wordt op het instrumentenpaneel weergegeven.

4

Geef, wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, niet onnodig gas, omdat u dan het risico loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet.

103

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Extra stevig aantrekken

u kunt, indien nodig, de parkeerrem extra stevig aantrekken . Dit gebeurt door de de hendel A langer te bedienen , tot de melding " Parkeerrem extra stevig aangetrokken " op het display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt.

Het extra stevig aantrekken van de parkeerrem is noodzakelijk onder de volgende omstandigheden:

- wanneer een caravan of aanhanger aan de auto is gekoppeld en de automatische bediening is geactiveerd terwijl u de parkeerrem handmatig bedient,

- wanneer de hellingcondities vermoedelijk zullen variëren terwijl de auto stilstaat

(bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd wordt op een boot of trailer, of bij slepen).

Let op:

- In geval van een aangekoppelde aanhanger, wanneer de auto beladen is of op een steile helling staat, dient u bij het parkeren een voorwiel tegen de stoeprand te draaien en een versnelling in te schakelen.

- na het extra stevig aantrekken van de parkeerrem duurt het langer voordat de parkeerrem weer is vrijgezet.

Bijzondere omstandigheden

In bepaalde situaties (starten van de motor...) bepaalt de parkeerrem zelf zijn aantrekkracht.

Dit is normaal.

Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsen zonder de motor te starten, trap dan bij aangezet contact het rempedaal in en zet de parkeerrem vrij door eerst de hendel A in te drukken en deze vervolgens los te laten .

De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door het doven van het controlelampje P op de hendel en het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel in combinatie met de melding "parkeerrem vrijgezet" op het display van het instrumentenpaneel.

om de goede werking van het systeem en daarmee uw veiligheid te garanderen, is het aantal keren dat u de parkeerrem achter elkaar kunt aantrekken en vrijzetten beperkt tot acht keer.

bij overmatig gebruik wordt u gewaarschuwd door de melding “ Storing parkeerrem ” en gaat een verklikkerlampje knipperen.

Als de accu leeg is, werkt de elektrische parkeerrem niet meer.

Als de parkeerrem niet is aangetrokken, schakel dan als voorzorg een versnelling in of plaats een stut tegen een van de wielen om te voorkomen dat de auto weg kan rollen.

neem contact op met het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

104

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Dynamische noodrem

bij een storing van het hoofdremsysteem of bij uitzonderlijke situaties (onwel worden van de bestuurder, geven van rijles in de eigen auto

(indien toegestaan)...), kan de auto worden gestopt door aan de hendel A te trekken en deze vast te houden.

De dynamische stabiliteitsregeling (CDs) zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de dynamische noodremfunctie actief is.

In geval van een storing aan het systeem van de dynamische noodrem verschijnt een van de volgende meldingen op het display van het instrumentenpaneel:

- " Storing parkeerrem ".

- " Storing bediening parkeerrem ".

bij een defect aan het systeem, aangegeven door het branden van dit verklikkerlampje, kan de stabiliteit bij het remmen niet worden gegarandeerd. In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel A te trekken en deze weer los te laten.

De dynamische noodrem mag alleen in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.

Als de auto niet kan worden stilgezet, raadpleeg dan het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

4

105

Rijden

Storingen

raadpleeg als een van deze gevallen zich voordoet zo snel mogelijk het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

TOESTAND GEVOLGEN

Defect van de elektrische parkeerrem en weergave van de melding " Storing parkeerrem " en branden van de volgende verklikkerlampjes:

Als het verklikkerlampje van de elektrische parkeerrem in combinatie met het verklikkerlampje service gaat branden, moet de auto op een veilige manier worden geparkeerd (vlakke ondergrond, versnelling ingeschakeld).

1

2

Weergave van de meldingen " Storing parkeerrem " en " Storing Hill Start Assist " en het branden van de volgende verklikkerlampjes:

- De automatische bediening is uitgeschakeld.

- De Hill start Assist is niet beschikbaar.

- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.

3

Weergave van de meldingen " Storing parkeerrem " en " Storing Hill Start Assist " en het branden van het volgende verklikkerlampje:

- De functie voor het handmatig vrijzetten van de parkeerrem is uitgeschakeld.

- De Hill start Assist is niet beschikbaar.

- De functies voor het automatisch bedienen en het handmatig aantrekken blijven beschikbaar.

106

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

4

5

6

7

TOESTAND

Weergave van de meldingen "Storing parkeerrem" en "Storing Hill Start Assist" en het branden van de volgende verklikkerlampjes:

en/of knipperen

Weergave van de melding " Storing bediening parkeerrem - automatische stand geactiveerd" branden van de volgende verklikkerlampjes:

en

en/of knipperen

Weergave van de melding " Storing parkeerrem " en het branden van het volgende verklikkerlampje: knipperen

GEVOLGEN

- De automatische bediening is uitgeschakeld.

- De Hill start Assist is niet beschikbaar.

om de elektrische parkeerrem te bedienen:

F beveilig de auto tegen wegrollen en zet het contact af.

F trek minimaal 5 seconden aan de hendel of totdat de parkeerrem wordt bediend.

F Zet het contact aan en controleer of de controlelampjes van de elektrische parkeerrem gaan branden.

- Het bedienen duurt langer dan normaal.

- Als het verklikkerlampje (!) knippert of als de controlelampjes niet gaan branden met het contact aan, werkt deze methode niet. Laat dit controleren door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

om de elektrische parkeerrem vrij te zetten:

F Zet het contact aan.

F Houd de hendel gedurende circa 3 seconden ingedrukt.

- Alleen de functies van het automatisch bedienen bij het afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar.

- Het handmatig bedienen/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.

storing accu

- Als de parkeerrem wordt bediend, kan niet worden gegarandeerd dat deze wordt aangetrokken.

- De functie parkeerrem is op dit moment niet beschikbaar.

Als dit het geval is:

F Wacht ongeveer 3 minuten.

F Probeer, als na 3 minuten het verklikkerlampje nog knippert, de parkeerrem te resetten door ofwel hendel A in te drukken en los te laten terwijl u het rempedaal intrapt, ofwel door langdurig aan hendel A te trekken.

- Als het laadstroomlampje gaat branden moet u de auto direct stoppen (rekening houdend met het overige verkeer) en tegen wegrollen beveiligen.

- bedien de elektrische parkeerrem alvorens de motor af te zetten.

4

107

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Hill start Assist

Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.

Deze functie is alleen actief:

- als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingetrapt,

- bij bepaalde hellingcondities,

- als het bestuurdersportier is gesloten.

De hill holder kan niet worden uitgeschakeld.

Werking

Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat:

- als bij de handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld,

- als bij de automatische versnellingsbak de stand D of M is ingeschakeld.

Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.

Verlaat de auto niet in de korte periode dat de Hill start Assist in werking is.

Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, gebruik dan de handrem en controleer of het controlelampje handrem (op het instrumentenpaneel) blijft branden.

108

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Handgeschakelde 6-versnellingsbak

Inschakelen van de 5 de 6

e

versnelling

e

of

F beweeg de versnellingshendel zo ver

Inschakelen van de achteruitversnelling

mogelijk naar rechts om de 5 e of de

6 e versnelling in te schakelen.

Als u dit niet doet, kan de versnellingsbak onherstelbaar beschadigd raken (door per ongeluk inschakelen van de 3 e of 4 e versnelling).

F trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.

schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken:

- zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,

- trap het koppelingspedaal in.

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

4

109

Rijden

Automatische transmissie

Selecteren van de stand Displayweergave

bij de automatische transmissie kunt u kiezen uit het comfort van geheel automatisch schakelen, met de mogelijkheid te kiezen uit een stand sport of sneeuw, of handmatig schakelen.

u kunt kiezen uit twee rijstanden:

- een stand, waarbij het schakelen elektronisch geregeld wordt door de transmissie, met:

● de stand

SPORT , die een sportievere rijstijl mogelijk maakt,

● de stand

SNEEUW , die het rijden onder omstandigheden met weinig grip vergemakkelijkt,

- een stand, waarbij de bestuurder zelf kan schakelen .

F Automatische stand: zet de selectiehendel in stand D .

F sequentiële stand: zet de selectiehendel in stand M .

F stand : zet de selectiehendel in stand D en druk op de toets A .

F stand : zet de selectiehendel in stand D en druk op de toets B .

De stand van de selectiehendel en de rijstand worden in de rechter klok van het instrumentenpaneel weergegeven.

u kunt de ingeschakelde versnelling eveneens zien aan de hand van een schakelpatroonpaneel bij de selectiehendel.

Voor de veiligheid:

- u kunt de selectiehendel alleen uit stand P verwijderen als u het rempedaal hebt ingetrapt,

- bij openen van een portier geeft een geluidssignaal aan dat de selectiehendel zich niet in stand P bevindt,

- controleer altijd of de selectiehendel in stand P staat voordat u de auto verlaat.

Als volgens het display de transmissie zich in stand P bevindt en de positie van de selectiehendel hiervan afwijkt, zet de selectiehendel dan in stand P om de motor te kunnen starten.

110

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Wegrijden

F om de motor te kunnen starten moet de selectiehendel zich in stand P of N bevinden.

F bedien de startmotor.

F Plaats bij een draaiende motor de selectiehendel in stand R , D of M.

F Controleer op het instrumentenpaneel de ingeschakelde versnelling.

F Laat het rempedaal los en geef gas.

F Verwijder de selectiehendel, om een afwijking tussen de stand van de selectiehendel en de werkelijke stand van de transmissie te voorkomen, alleen uit stand P met het contact aan en een voet op het rempedaal.

Voer indien nodig, met het contact aan of bij draaiende motor, de volgende stappen uit:

F zet de selectiehendel weer in stand P ,

F trap het rempedaal in en selecteer de gewenste stand van de selectiehendel.

Parkeerstand

Deze stand van de selectiehendel wordt gebruikt om te voorkomen dat de geparkeerde auto zich kan verplaatsen.

F Zet voor het selecteren van stand P de selectiehendel in de bovenste stand (R) en beweeg hem vervolgens naar voren en naar links.

F Verwijder de selectiehendel uit stand P door deze naar rechts te bewegen tot in de gewenste stand.

F schakel deze stand alleen in als de auto volledig stilstaat. In deze stand zijn de voorwielen geblokkeerd. Controleer of de selectiehendel in de juiste stand staat.

Achteruitversnelling

schakel deze stand alleen in als de auto stilstaat. Geef na het inschakelen niet direct gas, om schokken te vermijden.

Neutraalstand

schakel nooit stand N in tijdens het rijden.

schakel nooit de stand P of R in als de auto nog niet stilstaat.

Als stand N tijdens het rijden abusievelijk wordt ingeschakeld, laat het motortoerental dan eerst terugvallen naar stationair alvorens stand D of M in te schakelen.

4

111

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Automatische werking

F Plaats de selectiehendel in stand D .

De transmissie kiest altijd een versnelling die het best past bij de volgende factoren:

- rijstijl,

- wegdek,

- belading van de auto.

In deze stand hoeft u zelf niet te schakelen.

Handmatig schakelen

bij sommige manoeuvres (bijvoorbeeld inhalen) is het mogelijk maximaal te accelereren door het gaspedaal volledig in te trappen, tot voorbij het zware punt, waarbij automatisch een lagere versnelling kan worden ingeschakeld.

bij het afremmen kan de transmissie automatisch terugschakelen voor het beter afremmen op de motor.

Als u de voet plotseling van het gaspedaal neemt, schakelt de transmissie niet op.

stand van de selectiehendel voor het handmatig schakelen.

F Plaats de selectiehendel in stand M .

F beweeg de selectiehendel in de richting van het teken "+" om op te schakelen.

F beweeg de selectiehendel in de richting van het teken "-" om terug te schakelen.

bij het stoppen van de auto of bij lage snelheden (vlak voor het stoppen bijvoorbeeld) schakelt de transmissie automatisch terug tot in de 1 e versnelling.

In de sequentiële stand hoeft u het gaspedaal tijdens het schakelen niet los te laten.

een schakelverzoek wordt alleen geaccepteerd als het motortoerental dit toestaat.

De standen SPORT et SNEEUW werken niet in de sequentiële stand.

112

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Standen SPORT en

SNEEUW

Stand SNEEUW "

T

"

F Zet bij draaiende motor de selectiehendel in stand D en druk op de toets B .

De transmissie past zijn programma aan het rijden op wegen met glad wegdek aan.

In deze stand worden het wegrijden en de aandrijving onder omstandigheden met weinig grip vergemakkelijkt.

Het pictogram T op het instrumentenpaneel brandt.

Deze twee standen vormen een aanvulling op de automatische werking van de transmissie en kunnen in specifieke gevallen gebruikt worden.

Stand SPORT "S"

F Zet bij draaiende motor de selectiehendel in stand D en druk op de toets A .

De transmissie zal automatisch een sportievere rijstijl mogelijk maken.

Het pictogram S op het instrumentenpaneel brandt.

Terugkeren naar de automatische werking

F Door nogmaals op een van de toetsen te drukken kunt u op elk gewenst moment terugkeren naar de automatische werking volgens het autoadaptatieve principe.

bij het kiezen van stand R voor de achteruitversnelling kan een harde schok merkbaar zijn.

Als een storing in de transmissie optreedt, wordt de transmissie in een versnelling geblokkeerd. rijd in dat geval niet harder dan 100 km/h.

Zet de motor niet af als de selectiehendel in stand D of R staat.

trap nooit gelijktijdig het rempedaal en het gaspedaal in. Gebruik voor het remmen en gasgeven uitsluitend uw rechtervoet. Als de twee pedalen gelijktijdig worden ingetrapt, kan de transmissie beschadigd raken.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Laat bij temperaturen onder -23°C de motor gedurende vier minuten stationair draaien. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en de transmissie.

4

113

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

schakelindicator*

Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.

Werking

Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. u kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen.

Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.

De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.

De functie kan niet worden uitgeschakeld.

bij uitvoeringen met automatische transmissie werkt dit systeem alleen in de handbediende stand.

De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven.

bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook de geadviseerde versnelling worden weergegeven.

Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto, ...) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen, ...) aan.

Het systeem zal u nooit adviseren om:

- de eerste versnelling in te schakelen,

- de achteruitversnelling in te schakelen.

bij de uitvoeringen met een blueHDi 150-dieselmotor en een handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem u onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, om het tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te maken (stoP-fase van het stop & start-systeem). In dat geval wordt de aanduiding N weergegeven op het instrumentenpaneel.

* Volgens motoruitvoering.

114

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Voorbeeld:

- u rijdt in de derde versnelling.

- u trapt het gaspedaal in.

- Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.

Rijden

stop & start

Het stop & start-systeem zet de motor tijdelijk af (stoP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart

(stArt-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.

Het stop & start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Werking

Overgang naar de STOP-stand van de motor

Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor komt automatisch in een standby-stand:

- bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij snelheden beneden

20 km/h bij uitvoeringen met blueHDi dieselmotor, bij stilstaande auto, wanneer u de versnellingsbak in zijn vrij zet en de koppeling loslaat,

- bij een automatische transmissie, bij stilstaande auto, wanneer u op het rempedaal trapt of wanneer u de selectiehendel in de stand N zet.

Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de duur van de momenten dat de motor in de stoP-stand geschakeld wordt, opgeteld en weergegeven. elke keer als u het contact opnieuw aanzet met de sleutel.

Als de stoP-stand geactiveerd is, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.

tank nooit als de motor in de stoPstand staat; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.

Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar

De stoP-stand wordt niet geactiveerd als:

- de auto op een steile helling staat

(beklimming of afdaling),

- het bestuurderportier geopend is,

- de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is,

- de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,

- de elektrische parkeerrem wordt/is aangetrokken,

- de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat,

- de ruitontwaseming is ingeschakeld,

- bepaalde bijzondere omstandigheden

(laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dat niet toelaten.

In dat geval knippert het lampje

"ECO" enkele seconden en gaat vervolgens uit.

Dit is volkomen normaal.

4

115

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Overgang naar de START-stand van de motor

Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart:

- bij een handgeschakelde versnellingsbak , wanneer u het koppelingspedaal helemaal intrapt,

- bij een automatische transmissie:

● met de selectiehendel in de stand

D ou

M , wanneer u het rempedaal loslaat,

● of met de selectiehendel in de stand

N en het rempedaal losgelaten, wanneer u de selectiehendel in de stand D of M zet,

● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.

Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand

De stArt-stand wordt ten behoeve van de veiligheid en het comfort automatisch geactiveerd als:

- het bestuurderportier wordt geopend,

- de veiligheidsgordel van de bestuurder los wordt gemaakt,

- de snelheid van de auto hoger is dan

25 km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak of 3 km/h bij de blueHDiuitvoeringen met een automatische transmissie,

- de elektrische parkeerrem wordt aangetrokken,

- bepaalde bijzondere omstandigheden

(laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dit niet toelaten.

In dat geval knippert het lampje

"ECO" enkele seconden en gaat vervolgens uit.

Dit is volkomen normaal.

Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de stoP-stand een versnelling inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat er een lampje branden of verschijnt er een bericht met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden.

116

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Uitschakelen

u kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken.

Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er wordt een melding weergegeven.

Als u het systeem met de motor in de stoP-stand uitschakelt, dan wordt de motor direct weer gestart.

Opnieuw inschakelen

Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF" .

Het systeem is dan opnieuw actief; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding weergegeven.

Storingen

4

Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u het contact weer aanzet met de sleutel.

bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar "ECO OFF" eerst knipperen en brandt vervolgens permanent.

Laat het systeem controleren door het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als er in de stoP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle controlelampjes op het instrumentenpaneel gaan branden.

Afhankelijk van de uitvoering kan er ook een waarschuwingsmelding worden weergegeven waarin u wordt gevraagd de selectiehendel in de stand N te zetten en het rempedaal in te trappen.

Zet in dat geval het contact af en start de auto met behulp van de sleutel.

117

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Onderhoud

schakel omwille van uw veiligheid het stop & start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren om verwondingen als gevolg van het automatisch inschakelen van de stArt-stand te voorkomen.

Dit systeem maakt gebruik van een speciale

12V-accu met specifieke kenmerken

(onderdeelnummers zijn op te vragen bij het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats).

Het gebruik van andere dan de door CItroËn voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.

Controlesysteem bandenspanning

ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en voor elke lange reis de bandenspanning

(ook die van het reservewiel) handmatig te controleren.

een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage, met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheid, lange rit).

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.

Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden.

een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik.

In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is een druksensor gemonteerd.

Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de spanning van een of meer banden detecteert.

Het stop & start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie.

Werkzaamheden aan dit type accu mogen dan ook uitsluitend door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Het controlesysteem van de bandenspanning is een hulpsysteem; de bestuurder moet waakzaam blijven.

De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning staat vermeld op de bandenspanningssticker

(zie de rubriek "Identificatie").

De bandenspanning moet bij "koude" banden worden gecontroleerd (auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na een traject van maximaal 10 km met gematigde snelheid). Is dit niet het geval, verhoog dan de op de sticker vermelde waarden met 0,3 bar.

118

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Waarschuwing te lage bandenspanning

bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in combinatie met de weergave van een melding.

Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt geconstateerd, kan deze band worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven melding.

F Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af.

F

Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat.

een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een vervorming van de band. beperk u daarom niet alleen tot een visuele controle.

F Controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden) als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset.

rijd voorzichtig met lage snelheid verder als u niet direct de bandenspanning kunt controleren.

of

F Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het reservewiel

(volgens uitrusting).

De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is (zijn) vervangen.

Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet voorzien van een sensor.

Storing

Als het verklikkerlampje "te lage bandenspanning" knippert en vervolgens permanent brandt in combinatie met het verklikkerlampje "service", duidt dit op een storing in het systeem.

In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd.

Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere wielen niet zijn voorzien van een sensor (bijvoorbeeld een noodreservewiel of een reservewiel met stalen velg).

4 raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.

Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is uitgerust en het vervangen van een band moeten worden uitgevoerd door het CItroËn-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het CItroËn-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.

119

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

stuurwiel met bedieningstoetsen op vaste naaf

1

2

Draaien kort indrukken

Lang indrukken kort indrukken

● Scrollen door de verschillende informatiepagina's van het display van het instrumentenpaneel.

● Scrollen door de verschillende menu's van het display van het instrumentenpaneel.

● Verhogen/verlagen van waarden.

● Openen van het hoofdmenu van het display van het instrumentenpaneel ( alleen bij stilstaande auto ).

● Selecteren en bevestigen van informatie.

resetten van de gegevens van het geselecteerde traject (als de desbetreffende pagina van de boordcomputer wordt weergegeven).

● Annuleren van de huidige opdracht.

● Terug naar de vorige weergave van het display van het instrumentenpaneel.

terug naar de oorspronkelijke weergave van het display van het instrumentenpaneel.

Lang indrukken

3

4

5

6

7

8 kort indrukken

Ingedrukt houden kort indrukken

Ingedrukt houden kort indrukken kort indrukken kort indrukken kort indrukken

Verhogen van de snelheid in stappen van 1 km/h / opslaan van de snelheid.

Verhogen van de snelheid in stappen van 5 km/h.

Verlagen van de snelheid in stappen van 1 km/h / opslaan van de snelheid.

Verlagen van de snelheid in stappen van 5 km/h.

onderbreken of hervatten van de snelheidsregelaar/-begrenzer (afhankelijk van de geselecteerde functie).

selecteren van de functie snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer (de cyclus van deze toets begint altijd met het selecteren van de snelheidsbegrenzer).

uitschakelen van de snelheidsregelaar/-begrenzer.

● Inkomend gesprek aannemen.

● Gesprek afbreken.

● Openen snelkeuzemenu voor telefoon.

● Bevestigen in de lijst en in het telefoonmenu.

Inkomende oproep weigeren.

Lang indrukken

9 kort indrukken/Lang indrukken Claxon.

10 kort indrukken Activeren/deactiveren van de black Panel-functie (comfortweergave voor rijden in het donker).

11 Lang indrukken Activeren van de spraakherkenning van de telefoon via MirrorLink.

120

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

12

13

Draaien kort indrukken kort indrukken

Lang indrukken

14 kort indrukken

● Radio: door de opgeslagen zenders scrollen.

● CD/MP3/jukebox: door de tracks of de speellijsten scrollen.

● Menu's van het multifunctionele display: navigeren en verhogen/verlagen.

● Menu's van het multifunctionele display: bevestigen van de selectie.

● Openen van snelkeuzemenu's (afhankelijk van de weergegeven pagina op het multifunctionele display).

● Annuleren van de bewerking en terug naar het vorige scherm van het multifunctionele display.

● Inkomende oproep weigeren.

terug naar de oorspronkelijke weergave van het multifunctionele display.

toegang tot het hoofdmenu van het multifunctionele display.

15 kort indrukken/Ingedrukt houden Verhogen van het volume.

16 kort indrukken/Ingedrukt houden Verlagen van het volume.

17 kort indrukken

● Eerste maal drukken: geluid onderbreken.

● Tweede maal drukken: geluid weer inschakelen.

18 kort indrukken

● Radio: automatisch zoeken naar de hogere frequenties.

● CD/MP3/jukebox: zoeken naar de volgende track.

19

20

Ingedrukt houden kort indrukken

Ingedrukt houden kort indrukken

CD/MP3/jukebox: Versneld vooruitspoelen.

● Radio: automatisch naar lagere frequenties zoeken.

● Cd-speler/MP3-cd/cd-wisselaar/jukebox: zoeken naar de vorige track.

Cd-speler/MP3-cd/cd-wisselaar/jukebox: Versneld terugspoelen.

● Radio: weergeven van de zenderlijst.

● CD/MP3: weergeven van de tracks en de speellijsten.

● Jukebox: weergeven van de albumlijst.

Lang indrukken Lijst met zenders actualiseren.

21 kort indrukken/Lang indrukken Claxon.

22 kort indrukken MoDe : selecteren van de op het multifunctionele display weergegeven functie.

4

121

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

snelheidsbegrenzer

Dit systeem voorkomt dat de wagensnelheid boven een vooraf door de bestuurder ingestelde waarde komt.

Als deze snelheid is bereikt, heeft het intrappen van het gaspedaal geen effect meer.

De snelheidsbegrenzer wordt handmatig ingeschakeld: de ingestelde wagensnelheid moet minimaal 30 km/h bedragen.

Bediening op het stuurwiel

Weergave op het instrumentenpaneel

De informatie met betrekking tot de snelheidsbegrenzer wordt op het instrumentenpaneel bij A weergegeven.

bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.

De toetsen van de snelheidsbegrenzer bevinden zich op het linker gedeelte van het stuurwiel.

1.

Verhogen van de ingestelde snelheid.

2.

Verlagen van de ingestelde snelheid.

3.

Inschakelen/onderbreken van de snelheidsbegrenzer.

4.

selecteren van de snelheidsbegrenzer.

5.

uitschakelen van de snelheidsbegrenzer.

122

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Instellen

F Druk op de toets 4 om de snelheidsbegrenzer "LIMIT" te selecteren.

De selectie wordt bevestigd door de weergave van de functie "LIMIT" op het instrumentenpaneel bij A .

Activeren

F Druk op de toets 3 als de gewenste maximumsnelheid wordt weergegeven.

De informatie "ON" wordt bij A op het instrumentenpaneel getoond.

bij het selecteren van de functie wordt de laatst opgeslagen snelheid en de informatie

"PAUSE" weergegeven.

u kunt, bij draaiende motor, de opgeslagen maximumsnelheid die bij A wordt weergegeven, veranderen door te drukken op:

F toets om de ingestelde maximumsnelheid te verhogen.

F toets om de ingestelde maximumsnelheid te verlagen.

Druk de toets achter elkaar opnieuw in om de ingestelde snelheidslimiet in stappen van

1 km/h te verhogen. Houd de toets ingedrukt om de snelheidslimiet in stappen van 5 km/h te verhogen.

Onderbreken / hervatten

F Druk op de toets 3 .

bij deze handeling wordt de informatie

"PAUSE" op het instrumentenpaneel weergegeven bij A .

Deze handeling annuleert de ingestelde maximumsnelheid niet; op het instrumentenpaneel bij A wordt deze nog steeds weergegeven.

4

123

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Ingestelde snelheid overschrijden

Functie uitschakelen

Het gaspedaal heeft aan het einde van de slag een mechanisch “zwaar punt”. Door het pedaal volledig in te trappen kunt u op elk gewenst moment de ingestelde maximumsnelheid overschrijden. Gedurende de tijd dat de maximumsnelheid wordt overschreden, knippert de weergegeven snelheid bij A . De snelheidsbegrenzer treedt automatisch weer in werking als u het gas loslaat en de rijsnelheid weer onder de ingestelde waarde komt.

De snelheid knippert ook als de begrenzer niet in staat is de ingestelde snelheid te handhaven

(bij een steile afdaling of een te snelle acceleratie).

Laat om de begrenzer weer te activeren het gas los, zodat de snelheid weer onder de ingestelde waarde komt.

F Door op de toets 5 te drukken.

F Door de functie snelheidsbegrenzer te selecteren.

F Door de motor af te zetten.

Storing

Als er een storing in het systeem optreedt, verschijnt er een bericht op het display, klinkt er een geluidssignaal en gaat het controlelampje

SERVICE branden.

Laat dit controleren door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De snelheidsbegrenzer, die geen invloed heeft op het remsysteem van de auto, is bij een steile afdaling of een te snelle acceleratie niet altijd in staat de ingestelde snelheid te handhaven.

bij het gebruik van andere dan door

CItroËn goedgekeurde matten bestaat de kans dat het intrappen van het gaspedaal gehinderd wordt en de werking van de snelheidsbegrenzer belemmerd wordt.

De door CItroËn goedgekeurde matten hebben een derde bevestigingspunt bij de pedalen waardoor ze de beweging van de pedalen niet kunnen hinderen.

124

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

snelheidsregelaar

Dit systeem stelt u in staat om constant met een door u ingestelde snelheid te rijden zonder het gaspedaal aan te raken.

Dit systeem kan handmatig worden ingeschakeld vanaf 40 km/h en wanneer:

- u minimaal de vierde versnelling hebt ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak,

- minimaal de tweede versnelling is ingeschakeld bij een automatische transmissie.

Bediening op het stuurwiel

blijf attent en houd de auto altijd onder controle .

Het is raadzaam om uw voeten in de buurt van de pedalen te houden.

De toetsen van de snelheidsregelaar bevinden zich op het linker gedeelte van het stuurwiel.

1.

Activeren van de snelheidsregelaar met de actuele wagensnelheid als ingestelde snelheid, en vervolgens verhogen van de ingestelde snelheid.

2.

Activeren van de snelheidsregelaar met de actuele wagensnelheid als ingestelde snelheid, en vervolgens verlagen van de ingestelde snelheid.

3.

onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling.

4.

selecteren van de snelheidsregelaar.

5.

uitschakelen van de snelheidsregelaar.

Weergave op het instrumentenpaneel

De informatie over de snelheidsregelaar wordt op het instrumentenpaneel bij A weergegeven.

4

125

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Instellen

F Druk op toets 4 om de snelheidsregelaar

"CRUISE" te selecteren.

De selectie wordt bevestigd door de weergave van de functie "CRUISE" op het instrumentenpaneel bij A .

bij het selecteren van de functie is er geen kruissnelheid opgeslagen.

Druk op toets 1 of 2 wanneer u de gewenste snelheid met behulp van het gaspedaal hebt bereikt. De kruissnelheid wordt dan opgeslagen en de regelaar ingeschakeld. De snelheid en de informatie " ON" worden op het instrumentenpaneel bij A weergegeven.

u kunt nu het gaspedaal loslaten. de auto houdt de gekozen snelheid automatisch aan.

De snelheid van uw auto kan iets afwijken ten opzichte van de gekozen snelheid.

Als het systeem niet in staat is de ingestelde kruissnelheid te handhaven (bijvoorbeeld bij een steile afdaling), zal de snelheid op het display knipperen. Pas zo nodig uw snelheid aan.

Aanpassen van de ingestelde snelheid bij ingeschakelde regelaar

u kunt de ingestelde snelheid, weergegeven bij A , aanpassen door te drukken op:

Druk de toets achter elkaar opnieuw in om de ingestelde kruissnelheid in stappen van 1 km/h te verhogen. Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verhogen.

Ingestelde snelheid overschrijden

tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar kunt u door het gaspedaal in te trappen op elk willekeurig moment de ingestelde snelheid overschrijden (bijvoorbeeld om in te halen).

De bij A weergegeven snelheid knippert.

Als u vervolgens het gaspedaal loslaat, vertraagt de auto weer tot de ingestelde snelheid is bereikt.

126

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Onderbreken/hervatten

F Door het intrappen van rem- of koppelingspedaal.

F of door het indrukken van toets 3 .

F of door het ingrijpen van het CDs of de

Asr.

bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak wordt de snelheidsregelaar uitgeschakeld als de versnellingspook in de neutraalstand staat.

bij deze handelingen wordt de informatie

"PAUSE " bij A weergegeven op het instrumentenpaneel.

bij deze handelingen wordt de kruissnelheid niet gewist; deze blijft zichtbaar op het instrumentenpaneel.

Opnieuw inschakelen

- Door het oproepen van de opgeslagen snelheid

Druk na het uitschakelen op toets 3 .

Het systeem vertraagt of versnelt de auto automatisch tot de opgeslagen kruissnelheid is bereikt. De opgeslagen snelheid en de informatie "ON" worden bij A weergegeven.

Als de opgeslagen kruissnelheid aanzienlijk hoger is dan de actuele snelheid, versnelt de auto vlot tot de ingestelde snelheid is bereikt.

- Door de huidige rijsnelheid te kiezen

Druk op toets 1 of 2 zodra de gewenste snelheid is bereikt.

De nieuwe gewenste snelheid en de informatie " ON" worden bij A weergegeven.

Snelheidsregelaar uitschakelen

F Door op de toets 5 te drukken.

F Door selectie van de functie snelheidsregelaar.

F Door de motor af te zetten.

De ingestelde snelheid wordt uit het geheugen gewist.

Storing

Als er een storing in het systeem optreedt , verschijnt er een bericht op het display, klinkt er een geluidssignaal en gaat het controlelampje

SERVICE branden.

Laat dit controleren door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

4

Gebruik de snelheidsregelaar alleen als de verkeersomstandigheden het rijden met een constante snelheid toelaten.

Gebruik het systeem niet als het druk is, op nat wegdek, op hellingen of onder andere omstandigheden die het rijden bemoeilijken.

127

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Lane Departure Warning system (LDWs)

Dit systeem registreert wanneer de bestuurder onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken of onderbroken streep) overschrijdt.

op basis van de signalen van sensoren in de voorbumper wordt de bestuurder gewaarschuwd als de auto de markering overschrijdt (bij een wagensnelheid hoger dan 80 km/h).

Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en autowegen.

Het Lane Departure Warning system is een hulpmiddel voor de bestuurder, die desondanks waakzaam moet blijven.

Houd u aan de verkeersregels en las elke twee uur een pauze in.

Activering

F Druk bij het aanzetten van het contact of bij draaiende motor op deze knop om de functie te activeren: het lampje gaat branden.

Uitschakelen

F Druk opnieuw op de knop: het lampje gaat uit.

De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.

Detectie

u wordt gewaarschuwd door het trillen van de zitting van de bestuurdersstoel:

- rechts: als de rechter rijstrookmarkering wordt overschreden,

- links: als de linker rijstrookmarkering wordt overschreden.

Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.

Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt gegeven bij het overschrijden van een pijl op de weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).

Storing

In het geval van een storing gaat dit controlelampje branden vergezeld van een geluidssignaal en een melding op het display.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

er kunnen storingen in de detectie optreden:

- als de sensoren vuil zijn (modder, sneeuw, ...),

- als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn,

- als er weinig contrast is tussen het wegdek en de markeringen.

128

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Parkeerplaatsassistent

Dit systeem meet de afmetingen van een parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en geeft informatie over:

- de mogelijkheid om in een leeg vak te parkeren, rekening houdend met het formaat van de auto en de ruimte die nodig is voor de parkeermanoeuvre,

- de moeilijkheidsgraad van het inparkeren.

Het systeem meet geen parkeervakken op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan uw auto.

Weergave op het instrumentenpaneel

Het controlelampje van de parkeerplaatsassistent kan drie verschillende toestanden aangeven:

- gedoofd: de functie is niet ingeschakeld,

- permanent brandend: de functie is ingeschakeld, maar er is nog niet aan de meetvoorwaarden voldaan

(richtingaanwijzer niet bediend, snelheid te hoog) of de meting is beëindigd,

- knipperend: bezig met meten, of de melding wordt weergegeven.

u kunt de functie parkeerplaatsassistent selecteren door de schakelaar A in te drukken. een permanent brandend controlelampje geeft aan dat de functie geselecteerd is.

tijdens de meting verschijnt op het display van het instrumentenpaneel de melding "Meting wordt uitgevoerd -maximumsnelheid 20 km/u".

4

129

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Werking

u hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt:

F Druk op de schakelaar A om de functie te selecteren.

F schakel de richtingaanwijzer aan de zijde van de parkeerplek in.

F rijd tijdens de meting langs de parkeerplek, met een snelheid van minder dan 20 km/h, en bereid u voor op het inparkeren.

De functie kan de volgende meldingen weergeven:

Inparkeren JA

Het systeem meet nu de afmetingen van de plek.

Inparkeren moeilijk

F Het systeem geeft de moeilijkheidsgraad voor het inparkeren aan met een melding op het display van het instrumentenpaneel, vergezeld van een geluidssignaal.

F Afhankelijk van de melding die het systeem geeft, kunt u de parkeermanoeuvre al dan niet uitvoeren.

130

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Inparkeren NEE

De functie wordt automatisch uitgeschakeld:

- bij het inschakelen van de achteruitversnelling,

- bij het afzetten van het contact,

- als geen meting nodig is,

- vijf minuten na het selecteren van de functie,

- als gedurende langer dan een minuut met meer dan 70 km/h wordt gereden.

Als de zijdelingse afstand tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, bestaat de kans dat het systeem geen meting uitvoert.

De functie blijft na een berekening ingeschakeld en kan dus meerdere parkeermogelijkheden achter elkaar bepalen.

Zorg ervoor dat de sensoren bij slecht weer en in de winter niet bedekt worden door vuil en sneeuw.

tijdens het bepalen van de beschikbare ruimte wordt de parkeerhulp vóór uitgeschakeld.

Laat het systeem bij een storing controleren door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Rijden

Parkeerhulp

Dit systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden.

Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de manoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.

De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.

Werking

Voor en/of achter

Dit systeem bestaat uit afstandssensoren die zijn aangebracht in de voor- en/of achterbumper.

Het systeem wordt ingeschakeld :

- zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,

- bij vooruitrijden met een snelheid lager dan

10 km/h.

Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal en door de weergave van de auto op het

Grafische weergave en geluidssignalen

Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Als de sensoren vuil zijn, wordt dit bij het inschakelen van de achteruitversnelling aangegeven door een geluidssignaal

(lange piep).

Als de wagensnelheid lager is dan

10 km/h, kunnen door sommige geluiden (motorfiets, vrachtwagen, wegwerkzaamheden, ...) de geluidssignalen van de parkeerhulp onnodig worden geactiveerd.

multifunctionele display.

De parkeerhulp wordt uitgeschakeld :

- als de achteruit wordt uitgeschakeld,

- als bij het vooruitrijden de wagensnelheid hoger dan 10 km/h is,

- als de auto langer dan 3 seconden stilstaat.

De afstand tot het obstakel wordt aangegeven door:

- geluidssignalen, die elkaar sneller opvolgen naarmate de auto dichter bij het obstakel komt,

- een grafische weergave op het multifunctionele display, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen.

De plaats van het obstakel wordt aangegeven door de luidsprekers die het geluidssignaal weergeven (voor/achter en links/rechts).

Als de auto minder dan ongeveer

30 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en/ of verschijnt het symbool "Gevaar" op het multifunctionele display.

4

131

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Deactiveren Activeren

Met de knop op het dashboard

F Druk nogmaals op de knop A om het systeem weer in te schakelen.

Dit wordt bevestigd door het doven van het lampje van de knop.

Met de knop op het dashboard

F Druk op de knop A om het systeem uit te schakelen.

Dit wordt bevestigd door het branden van het lampje van de knop.

Via het touchscreen

F Druk op de toets MENU .

F selecteer in het hoofdmenu het menu

" Rijden ".

F Ga naar de secundaire pagina en selecteer

" Configuratie auto ".

F Vink de regel " Parkeerhulp " uit om het systeem uit te schakelen.

F Druk op " Bevestigen " om de wijziging op te slaan en het menu af te sluiten.

Via het touchscreen

F Druk nogmaals op de toets MENU .

F selecteer in het hoofdmenu het menu

" Rijden ".

F Ga naar de secundaire pagina en selecteer

" Configuratie auto ".

F Vink de regel " Parkeerhulp " aan om het systeem weer in te schakelen.

F Druk op " Bevestigen " om de wijziging op te slaan en het menu af te sluiten.

Het systeem zal automatisch worden uitgeschakeld bij het trekken van een aanhangwagen of de montage van een fietsendrager (bij een door CItroËn aanbevolen trekhaak of fietsendrager).

132

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Achteruitrijcamera (tourer)

De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat.

De beelden van de camera worden weergegeven op het display van het navigatiesysteem.

Dit systeem is een hulpsysteem: de bestuurder moet waakzaam blijven en permanent de controle over zijn auto bewaren.

De afstand tussen de blauwe strepen correspondeert met de breedte van uw auto zonder de buitenspiegels.

Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een spons of een zachte doek.

Als u bij het wassen van de auto gebruikmaakt van een hogedrukspuit, houd dan het uiteinde van de spuit op een afstand van ten minste 30 cm van de lens van de camera.

De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto weer.

De rode steep geeft een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer.

De groene strepen geven een afstand van circa

1 en 2 meter weer achter de achterbumper van uw auto.

Aan de hand van de weergegeven strepen is het niet mogelijk de positie van de auto ten opzichte van hoge objecten (zoals andere auto's dicht bij uw auto) te bepalen. Het is normaal dat het beeld enigszins vervormd wordt weergegeven.

4

133

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

elektronisch gestuurde vering Hydractive III +

Weergave op het instrumentenpaneel

De geselecteerde stand van de vering wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

Standen van de wagenhoogte

Normale stand

Deze stand zorgt dankzij de soepele demping voor een optimaal comfort.

Indien de voor een bepaalde stand toegestane snelheid wordt overschreden, keert de auto automatisch terug naar de normale wagenhoogte.

De vering past zich onmiddellijk automatisch aan uw rijstijl en het profiel van de weg aan en zorgt zo voor een optimaal comfort en een perfecte wegligging.

Het veersysteem heeft het voordeel om afwisselend soepel en stug te zijn, waardoor een voortdurend samenspel van maximaal comfort en hoge veiligheid mogelijk is.

De vering verzorgt ook de automatische wagenhoogteregeling, afhankelijk van de belading en de rijomstandigheden.

bovendien kunt u met de vering Hydractive III + kiezen uit twee standen van de vering.

De stand van de vering kan zowel rijdend als bij stilstaande auto worden gewijzigd door op de toets A te drukken.

Stand SPORT

Deze stand is meer geschikt voor een dynamische rijstijl.

Het controlelampje van de bedieningsknop A gaat branden en er wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

Wanneer de motor wordt afgezet, blijft de vering in de stand SPORT staan.

De wagenhoogte kan alleen bij draaiende motor versteld worden.

Dankzij de verstelbare wagenhoogte kunt u elke situatie het hoofd bieden. behoudens enkele uitzonderingen moet altijd in de normale rijstand gereden worden.

F Druk één keer op een van de bedieningsschakelaars.

De verandering van de wagenhoogte wordt aangegeven door een melding op het display van het instrumentenpaneel.

134

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Rijden

Niet toegestane wagenhoogte

Hoogste stand

niet mogelijk bij snelheden > 10 km/h.

Gebruik deze stand voor het verwisselen van een wiel.

Normale stand

Indien de voor een bepaalde stand toegestane snelheid wordt overschreden, keert de auto automatisch terug naar de normale stand.

Verhoogde stand

Geeft een grotere bodemvrijheid (niet mogelijk bij snelheden > 40 km/h).

Voor gebruik op slechte wegen en bij het in- en uitrijden van bijvoorbeeld een parkeergarage. rijd in deze stand altijd met lage snelheid.

Laagste stand

Handig bij het in- of uitladen van bagage.

Deze stand wordt gebruikt voor controles in de werkplaats.

niet gebruiken om mee te rijden (niet mogelijk bij snelheden > 10 km/h).

Het display van het instrumentenpaneel geeft tijdelijk een melding dat de gekozen wagenhoogte niet mogelijk is.

De wagenhoogte blijft in de toegestane stand; deze stand wordt op het display van het instrumentenpaneel aangegeven.

Automatische aanpassing van de hoogte

- Als op een goed wegdek de wagensnelheid boven de 110 km/uur uitkomt, wordt de wagenhoogte automatisch verlaagd. op een slechter wegdek of wanneer de snelheid onder de 90 km/uur zakt, keert de wagenhoogte automatisch terug in de normale stand.

- op een slechter wegdek wordt bij lagere of gemiddelde snelheid de wagenhoogte automatisch verhoogd. Zodra de omstandigheden het toelaten, keert de auto terug in de normale stand.

- Wanneer u het contact afzet, zakt de wagenhoogte naar de parkeerstand.

4

Omwille van uw eigen veiligheid is het verplicht om uw auto met goedgekeurde blokken of assteunen te stutten, wanneer u ingrepen onder de auto verricht.

135

C5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Zicht

schakelaar verlichting exterieur

Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.

Hoofdverlichting

De verlichting van de auto voor en achter is ontwikkeld om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving en de weersomstandigheden:

- parkeerlicht: om gezien te worden,

- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden,

- grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder tegenliggers.

Aanvullende verlichting

uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden:

- mistachterlicht: voor een optimale zichtbaarheid van achteren,

- mistlampen vóór: voor extra zicht bij slecht weer,

- bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten.

- appèllichten: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag.

Instellingen

bepaalde functies kunnen worden ingesteld:

- verlichting overdag,

- automatische verlichting,

- bochtverlichting,

- follow me home verlichting.

onder bepaalde weersomstandigheden

(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.

136

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Zicht

Handbediende functies

De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B .

A.

ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting: draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.

Lichten uit (afgezet contact) /

Dagrijverlichting (draaiende motor).

Automatische verlichting.

Verklikkerlampjes

een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.

C.

ring voor de selectie van de mistverlichting.

De mistlampen werken in combinatie met parkeerlicht, dimlicht en grootlicht.

Parkeerlicht.

Dimlicht of grootlicht.

5

B.

trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.

Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.

137

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Zicht

Uitvoering met alleen mistachterlichten

Uitvoering met mistlampen voor en achter

- schakelaar één stand naar voren draaien: inschakelen mistachterlichten.

- schakelaar één stand naar achteren draaien: uitschakelen mistachterlichten.

- schakelaar één stand naar voren draaien: inschakelen mistlampen voor.

- schakelaar twee standen naar voren draaien: inschakelen mistachterlicht.

- schakelaar één stand naar achteren draaien: uitschakelen mistachterlicht.

- schakelaar twee standen naar achteren draaien: uitschakelen mistlampen voor.

bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en de mistachterlichten verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij mist of sneeuwval.

onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen vóór en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen.

Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.

138

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Zicht

Dagrijverlichting

Vergeten verlichting

Als het contact is afgezet, de verlichting handmatig is ingeschakeld en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.

Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld.

Als de dimlichten bij afgezet contact blijven branden, worden deze na

30 minuten automatisch uitgeschakeld om het ontladen van de accu te voorkomen.

Dit systeem bestaat uit een specifieke lamp in de koplampunit die continu brandt, zodat u overdag beter zichtbaar bent.

De dagrijverlichting wordt bij draaiende motor automatisch en permanent ingeschakeld als:

- De functie is geactiveerd* in het configuratiemenu van de auto.

- De lichtschakelaar in de stand 0 of AUTO staat.

- Alle koplampen zijn uitgeschakeld.

u kunt deze functie uitschakelen* via het configuratiemenu van de auto.

Handbediende follow me home-verlichting

Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.

5

Inschakelen

F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.

F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.

Uitschakelen

na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.

* Volgens land van bestemming.

139

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Zicht

Automatische verlichting

Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld.

De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.

In combinatie met de automatische follow me homeverlichting

De combinatie van de automatische follow me home-verlichting met de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden:

- instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden) via het configuratiemenu van de auto,

- automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.

Storing

bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld.

Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend.

Inschakelen

F Draai de ring A in de stand "AUTO" . Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Uitschakelen

F Draai de ring A in een andere stand dan de stand "AUTO" . Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel.

140

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

koplampen handmatig verstellen

Verstel de hoogte van de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.

0. 1 of 2 personen voorin.

-. 3 personen.

1. 5 personen.

-. tusseninstelling.

2. 5 personen + maximaal toegestane belading.

-. tusseninstelling.

3. bestuurder + maximaal toegestane belading.

Zicht

Automatische hoogteverstelling van de meedraaiende koplampen

In het geval van een storing verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand.

raak de xenonlampen niet aan. raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

5 om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit systeem bij stilstaande auto automatisch de hoogte van de lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk van de belading van de auto.

Reizen naar het buitenland

Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, neem dan contact op met het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om te controleren of de afstelling van de dimlichten moet worden gewijzigd om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind.

stand "0" : basisinstelling.

141

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Zicht

bochtverlichting

Functie "Statische bochtverlichting"

tijdens het rijden met dim- of grootlicht kan met deze functie een extra lichtbundel worden ingeschakeld die onder een scherpere hoek de binnenkant van de bocht verlicht (tot 40 km/h).

Deze verlichting werkt vooral optimaal bij lage of gemiddelde snelheid (stadsverkeer, bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages...).

Zonder statische bochtverlichting

Uitschakelen

Deze functie wordt in de volgende gevallen uitgeschakeld:

- bij een stuurhoek kleiner dan een bepaalde waarde,

- bij stilstand of stapvoets rijden,

- bij het inschakelen van de achteruitversnelling,

- bij het uitschakelen van de meedraaiende koplampen.

Inschakelen

Deze functie wordt in de volgende gevallen ingeschakeld:

- bij het inschakelen van een richtingaanwijzer,

- vanaf een bepaalde stuurhoek.

Met statische bochtverlichting

142

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Zicht

Functie "Meedraaiende koplampen"

Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, zorgt deze functie, gekoppeld aan de functie

"statische bochtverlichting", ervoor dat de lichtbundels de richting van de weg volgen.

Deze functie, die uitsluitend aanwezig is bij uitvoeringen met xenonlampen, zorgt voor een aanzienlijke verbetering van het zicht in bochten.

Configuratie

Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.

Deze functie is standaard ingeschakeld.

De status van de functie blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.

Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of in de achteruitversnelling staat, is deze functie uitgeschakeld.

zonder bochtverlichting

Storing

In het geval van een storing knippert dit pictogram op het display in combinatie met een melding op het display.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

5 met bochtverlichting

143

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Zicht

ruitenwisserschakelaar

De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.

Handmatige functies

Instellen

Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk:

- automatische werking van de ruitenwissers vóór,

- automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.

De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de hendel A en de ring B .

Ruitenwissers vóór

A.

selecteer de wissnelheid met de hendel.

Hoge snelheid (hevige neerslag).

normale snelheid (matige regenval).

Interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid).

uit.

eén keer wissen (duw de hendel even omlaag).

of

Automatisch en één keer wissen (zie de desbetreffende rubriek).

144

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Zicht

Ruitenwisser achter (Tourer)

B.

ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: uit, interval, wissen en sproeien (gedurende enige tijd).

schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep.

Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van de auto.

Achteruitversnelling

Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.

Instellen

Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.

Deze functie is standaard geactiveerd.

Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers

F trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.

De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als de dimlichten branden .

5

145

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Zicht

Automatische ruitenwissers vóór

De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.

Uitschakelen

beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen.

Dit wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Storing

In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand.

Laat dit controleren door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Inschakelen

Dit gebeurt handmatig door de hendel A naar de stand "AUTO" te duwen.

Dit wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de hendel A kort omlaag te duwen.

Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.

schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat.

Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.

146

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Zicht

Speciale stand van de ruitenwissers voor

Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.

In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.

F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet.

F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.

om een goede werking van de ruitenwissers te behouden adviseren wij u:

- voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan,

- de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop,

- de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden,

- de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.

C5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

5

147

Veiligheid

richtingaanwijzers

Gebruik de richtingaanwijzers om een verandering van rijrichting of rijstrook aan te geven.

Alarmknipperlichten

Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.

Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten

bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld.

Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit.

F u kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.

F Links: duw de hendel helemaal omlaag, tot voorbij de weerstand.

F rechts: duw de hendel helemaal omhoog, tot voorbij de weerstand.

F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.

De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

Drie keer knipperen

F beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.

148

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Claxon

Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar.

urgence-oproep of

Assistance-oproep

F Druk op het linker- of rechtergedeelte van het stuurwiel met vaste naaf.

Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende CItroËn-helpdesk.

raadpleeg de rubriek "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheid

6

149

Veiligheid

Hulpsystemen bij het remmen

uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen:

- het antiblokkeersysteem (Abs),

- de elektronische remdrukregelaar (ebD),

- brake Assist system (bAs).

Storing

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem.

Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Antiblokkeersysteem

(ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD)

Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in scherpe bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.

Inschakelen

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP en ABS , een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar.

Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Stop op een veilige plaats.

raadpleeg in beide gevallen het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren.

De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.

Zorg er bij vervanging van de wielen

(banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.

trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.

Brake Assist System (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Inschakelen

Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde.

Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het pedaal niet los.

150

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheid

stabiliteitscontrolesystemen

Antislipregeling (ASR) en dynamische stabiliteitscontrole

(ESP)

De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel.

De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.

Intelligente Tractiecontrole

("Snow motion")

uw auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra trekkracht op besneeuwde wegen: de zogenaamde Intelligente Tractiecontrole .

Deze functie herkent situaties met weinig grip, zoals bij het wegrijden en verplaatsen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw.

In zo'n geval regelt de Intelligente

Tractiecontrole het spinnen van de wielen.

Hierdoor ontstaat meer trekkracht en wordt de auto beter bestuurbaar.

uitvoeringen met Hydractive III+: voor nog meer grip in diepe sneeuw wordt de wagenhoogte handmatig in de middelste stand gezet (zie het desbetreffende hoofdstuk).

Inschakelen

De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.

De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.

In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen.

6

Het gebruik van winterbanden wordt sterk aanbevolen voor het rijden over wegen met weinig grip.

151

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheid

Uitschakelen

In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen esP en Asr uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.

schakel deze systemen weer in zodra er weer voldoende grip is.

F Druk op deze knop.

Het lampje van de knop gaat branden.

Opnieuw inschakelen

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.

bij snelheden tot 50 km/h kunt u de systemen handmatig weer inschakelen:

F Druk nogmaals op deze knop.

Het lampje van de knop gaat uit.

De systemen esP en Asr grijpen niet meer in op de werking van de motor en het remsysteem als de auto uit de koers raakt.

Storing

Als dit verklikkerlampje en het lampje van de uitschakelknop gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding, duidt dit op een storing in het systeem.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

152

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheid

ESP/ASR

De systemen esP en Asr zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden.

In situaties die tot gladheid kunnen leiden

(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen esP en Asr altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden.

De goede werking van deze systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het CItroËnnetwerk.

Voor een doeltreffende werking van de systemen esP en Asr onder winterse omstandigheden is het noodzakelijk de auto te voorzien van winterbanden voor en achter die ervoor zorgen dat de wegligging zo neutraal mogelijk is.

Laat het systeem na een aanrijding controleren door het CItroËn-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

6

153

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheid

Autogordels

Autogordels voor

Zodra het contact wordt aangezet, worden de pyrotechnische gordels geactiveerd.

De spankrachtbegrenzing vermindert de kracht die wordt uitgeoefend op het bovenlichaam van de inzittende, waardoor deze beter beschermd wordt.

De autogordels voor zijn voorzien van pyrotechnische gordelspanners met spankrachtbegrenzing.

Dit systeem verbetert de veiligheid van de passagiers op de zitplaatsen voor in geval van een frontale aanrijding.

Afhankelijk van de kracht van de aanrijding worden de gordels in een fractie van een seconde door het pyrotechnische systeem strak tegen het lichaam van de inzittenden getrokken.

Vastmaken

F trek de gordel rustig naar voren en let erop dat hij niet verdraaid komt te zitten.

F steek de gordelgesp in de sluiting.

F Controleer of de gesp goed vergrendeld is door even aan de gordel te trekken.

F Zorg ervoor dat het heupgedeelte zo laag mogelijk over uw middel loopt en zo strak mogelijk zit.

F Zorg ervoor dat het bovendeel van de gordel precies in de schouderholte valt.

elke gordel is voorzien van een oprolmechanisme waarmee de gordellengte automatisch op uw postuur wordt afgestemd.

Verstellen in hoogte

De gordel is correct ingesteld als deze over het midden van de schouder loopt.

F

om de gordel te verstellen, drukt u de bedieningsknop op de bovenste gordelbevestiging in en schuift u deze in de gewenste richting.

Losmaken

F om de gordel los te maken, drukt u op de rode knop op de houder.

De gordel rolt automatisch op nadat deze is losgemaakt.

154

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheidsgordels achter

Veiligheid

Display waarschuwingslampjes veiligheidsgordels en passagiersairbag vóór

De drie zitplaatsen achter zijn voorzien van driepuntsgordels met oprolautomaat met gordelkrachtbegrenzer.

Gordel vastmaken

F trek aan de gordel en steek vervolgens de gesp in de gordelsluiting.

F Controleer of de gesp goed vergrendeld is door even aan de riem te trekken.

Gordel losmaken

F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

Dit display is in de dakconsole aangebracht.

Als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt, zal het waarschuwingslampje van de desbetreffende zitplaats gaan branden of knipperen.

A.

Waarschuwingslampje niet vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordels voor en/of achter.

B.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksvoor.

C.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsvoor.

D.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsachter.

E.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel middenachter.

F.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter.

G.

Controlelampje passagiersairbag uitgeschakeld.

H.

Controlelampje passagiersairbag ingeschakeld.

6

155

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheid

Adviezen

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.

Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.

Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.

De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.

Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.

De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.

De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.

De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. u kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:

- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,

- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.

Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen.

reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CItroËn-netwerk.

Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

Voorschriften voor kinderen

Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan

1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.

De veiligheidsgordel mag door niet meer dan

één persoon gedragen worden.

Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

raadpleeg voor meer informatie de rubriek

"kinderzitjes".

Bij aanrijdingen

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.

Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden.

Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

156

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheid

Airbags

De airbags zijn ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) te verbeteren bij ernstige aanrijdingen. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers.

De elektronische schoksensoren registreren en analyseren de krachten die vrijkomen bij een frontale en zijdelingse aanrijding en waaraan de detectiezones voor een aanrijding worden blootgesteld:

- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen om de veiligheid van de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te verbeteren.

Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten,

- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags mogelijk niet in werking.

De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming

De airbags werken alleen als het contact aan is.

De airbags werken slechts eenmaal.

Als er een tweede aanrijding plaatsvindt

(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer.

Detectiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór

B.

Impactzone opzij

Het activeren van een airbag gaat gepaard met rookvorming en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn.

De knal die bij het afgaan van een airbag wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

6

157

Veiligheid

Frontairbags

De frontairbags verbeteren de veiligheid van de bestuurder en de voorpassagier bij een frontale aanrijding door de kans op letsel aan hoofd en borst te beperken.

De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.

schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.

Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Activering

De beide airbags worden geactiveerd - behalve de frontairbag aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld - bij een krachtige frontale aanrijding binnen de zone voor frontale aanrijdingen ( A ), waarbij de botsingsenergie de hartlijn van de auto in het horizontale vlak volgt richting de achterzijde van de auto.

De frontairbag wordt opgeblazen tussen de borst en het hoofd van de inzittende voorin en het stuurwiel (bestuurderszijde) of het dashboard (passagierszijde), om de inzittende op te vangen bij het naar voren bewegen.

Uitschakelen

u kunt alleen de frontairbag aan passagierszijde uitschakelen:

F zet het contact af , steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde 1 ,

F draai deze in de stand "OFF" ,

F verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.

Dit controlelampje brandt op het display van de dakconsole bij aangezet contact, zolang de airbag is uitgeschakeld.

Opnieuw inschakelen

Als u het kinderzitje "met de rug in de rijrichting" hebt verwijderd, zet dan de schakelaar 1 weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

158

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Storing

Als dit pictogram op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding, laat het systeem dan zo snel mogelijk controleren door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een zware aanrijding niet afgaan.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit controlelampje knippert.

Plaats geen kinderzitje op de voorstoel en laat ook geen volwassenen op deze zitplaats plaatsnemen als het pictogram en het controlelampje permanent blijven branden.

Laat het systeem controleren door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Zij-airbags*

De zij-airbags verbeteren de veiligheid van de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding en verkleinen de kans op letsel aan het bovenlichaam, tussen de heup en de schouder.

De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht.

Activering

De zij-airbags worden bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone aan de zijkant ( B ) aan de desbetreffende zijde opgeblazen. De krachten die vrijkomen bij de aanrijding moeten loodrecht op de lengteas van de auto inwerken, en in een horizontaal vlak van de buitenzijde naar de binnenzijde van de auto zijn gericht.

De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de heup en de schouder van de inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel.

Detectiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór

B.

Impactzone opzij

Veiligheid

6

* Volgens land van bestemming.

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

159

Veiligheid

Window-airbags*

De window-airbags verbeteren de veiligheid van de bestuurder en de passagiers

(uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding en verkleinen de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd.

De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en het bovenste gedeelte van het interieur.

Activering

De window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige aanrijding van opzij binnen (een gedeelte van) de impactzone aan de zijkant ( B ).

De krachten die vrijkomen bij de aanrijding moeten loodrecht op de lengteas van de auto inwerken, en in een horizontaal vlak van de buitenzijde naar de binnenzijde van de auto zijn gericht.

De hoofdairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór of achter in de auto en de ruiten.

Storing

Als dit pictogram op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding, raadpleeg dan het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd.

bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding worden de zijairbags niet geactiveerd.

* Volgens land van bestemming.

160

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheid

Adviezen

Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:

Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten.

Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...) en bevestig niets in de buurt van de airbags of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij het afgaan van de airbag verwonden.

Verander niets aan de oorspronkelijke uitvoering van uw auto, voer met name geen wijzigingen door aan de onderdelen in de directe nabijheid van de airbags.

Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.

Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het CItroËn-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Airbags vóór

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.

rook niet in de auto. Als de airbag afgaat, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.

Zijairbags

bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CItroËn-netwerk.

raadpleeg de rubriek "Accessoires".

bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

Window-airbags

bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.

Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.

6

161

C5_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes

Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.

Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:

CITROËN beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren:

- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,

- met het gezicht in de rijrichting vanaf 3 jaar.

- conform de europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of

IsoFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*,

- de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto,

- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.

162

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

* De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen zijn per land verschillend. raadpleeg de in uw land geldende regels.

Veilig vervoeren van kinderen

kinderzitje achterin

"Rug in de rijrichting" "Gezicht in de rijrichting"

schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt.

schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken.

Middelste zitplaats achter

een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd.

bij een onjuist geplaatst kinderzitje is de bescherming van het kind bij een aanrijding niet meer gewaarborgd.

7

Controleer of de veiligheidsgordel goed is aangetrokken.

Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stabiel op de vloer staat. Verzet indien nodig de voorstoel van de auto.

163

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

kinderzitje op de passagiersstoel voor*

"Met de rug in de rijrichting" "Met het gezicht in de rijrichting"

Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet.

De frontairbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken .

Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de frontairbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.

Passagiersstoel in de hoogste stand en in de middelste stand van de verstelling in lengterichting.

Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat.

Controleer bij kinderzitjes met een standaard of deze goed op de vloer steunt. Verstel indien nodig de passagiersstoel.

* raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.

164

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde

Plaats nooit een kind in een kinderzitje

"met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken.

Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde. Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze waarschuwing in alle benodigde talen.

Airbag aan passagierszijde OFF

Deze sticker is op de middenstijl, aan passagierszijde, aangebracht.

7 raadpleeg de rubriek "Airbags" voor meer informatie over het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde.

165

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

Ar bG

НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини

СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.

Cs

NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.

DA brug ALDrIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AktIV AIrbAG. bArnet risikerer at blive ALVorLIGt kVÆstet eller DrÆbt.

De Montieren sie auf einem sitz mit AktIVIerteM Front-Airbag nIeMALs einen kindersitz oder eine babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.

eL

Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από

ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ en neVer use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACtIVe AIrbAG in front of it, DeAtH or serIous InjurY to the

CHILD can occur es no InstALAr nunCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un

AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.

et Ärge MItte kunAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille esIturVAPADI on AktIVeerItuD. turvapadja avanemine võib last tÕsIseLt või eLuoHtLIkuLt vigastada.

FI ÄLÄ koskAAn aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu turVAtYYnY. sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPsen kuoLeMAn tai VAkAVAn LoukkAAntuMIsen.

Fr ne jAMAIs installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un CoussIn GonFLAbLe frontal ACTIVÉ.

Cela peut provoquer la Mort de l’enFAnt ou le bLesser GrAVeMent

Hr

NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati sMrt ili teŠku oZLjeDu djeteta.

Hu

SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.

It non installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIrbAG frontale

AttIVAto. Ciò potrebbe provocare la Morte o FerIte GrAVI al bambino.

Lt

NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO

PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.

LV

NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA sPILVens.

Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.

166

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

Mt Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla nL Plaats nooIt een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIrbAG is InGesCHAkeLD. bij het afgaan van de airbag kan het kInD LeVensGeVAArLIjk GeWonD rAken no Installer ALDrI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AktIVert koLLIsjonsPute, bArnet risikerer å bli DrePt eller HArDt skADet.

PL

NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ

POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA

CIAŁA.

Pt nunCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIrbAG frontal ACtIVADo.

Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.

ro nu instalati nICIoDAtA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIrbAG frontal ACtIVAt. Aceasta ar putea provoca MoArteA CoPILuLuI sau rAnIreA lui GrAVA.

ru

ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем.

Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ sk

NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM.

Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA.

sL

NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem

AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.

sr

NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti sMrt ili oZbILjnA PoVreDA DetetA.

sV Passagerarkrockkudden fram MÅste vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att

DÖDAs eller skADAs ALLVArLIGt.

tr

KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya

ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.

7

167

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

Door CItroËn aanbevolen kinderzitjes

CItroËn levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:

Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg

L1

"rÖMer baby-safe Plus"

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L4

"kLIPPAn optima"

Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging.

L5

"rÖMer kIDFIX" kan aan de IsoFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.

Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

168

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel

overeenkomstig de europese regelgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.

eerste zitrij

Zitplaats(en)

Voorpassagiersstoel (c) met hoogteverstelling (e)

Voorpassagiersstoel (c) zonder hoogteverstelling (e)

Tot 13 kg

(groep 0 (b) en 0+) tot ongeveer 1 jaar

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

9 tot 18 kg

(groep 1)

Van ongeveer 1 tot ongeveer 3 jaar

15 tot 25 kg

(groep 2)

Van ongeveer 3 tot ongeveer 6 jaar

22 tot 36 kg

(groep 3)

Van ongeveer 6 tot ongeveer 10 jaar

U (R) U (R) U (R) U (R)

U U U U

7 buitenste zitplaatsen achter (d) U U U U tweede zitrij

Middelste zitplaats achter (d) (f) U U U U

U: Zitplaats geschikt voor het met een veiligheidsgordel bevestigen van een universeel kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting.

U (R): Idem U , waarbij de stoel van de auto in de laagste stand en in de middelste stand van de verstelling in lengterichting moet worden gezet.

169

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

(a) universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met behulp van de veiligheidsgordel geplaatst kan worden.

(b)

(c)

Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. op de voorpassagiersstoel kan geen reiswieg of reisbedje worden geplaatst.

raadpleeg de in uw land geldende wetgeving voor het installeren van een kinderzitje op deze plaats.

(e) Als een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is gemonteerd, moet de airbag vóór aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Zo niet, dan kan het kind bij een aanrijding levensgevaarlijk gewond raken . Als een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is gemonteerd, moet de airbag vóór aan passagierszijde ingeschakeld blijven.

(f) een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd .

(d) Als u een kinderzitje met de rug of met het gezicht in de rijrichting op de zitplaats achter bevestigt, schuif dan de voorstoel naar voren en zet vervolgens de rugleuning rechtop om voldoende ruimte over te laten voor het kinderzitje en de benen van het kind.

Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

170

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

Adviezen

De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding.

Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen.

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt.

Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren.

Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en:

- het kinderzitje "met de rug in de rijrichting",

- de voeten van het kind in het kinderzitje

"met het gezicht in de rijrichting".

schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, rechter op.

Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje zo dicht mogelijk tegen de rugleuning van de stoel van de auto aan zit of er zelfs tegenaan drukt.

Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel.

berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

Kinderen voorin

De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de passagiersstoel vóór is per land verschillend. raadpleeg de in uw land geldende regelgeving.

schakel de airbag vóór aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.

Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Plaatsen van een stoelverhoger

Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.

Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.

CItroËn beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.

Laat uit veiligheidsoverwegingen:

- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,

- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto.

Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden.

Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden.

Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

7

171

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

IsoFIX-bevestigingen

uw auto voldoet aan de nieuwste

ISOFIX-normen .

De buitenste zitplaatsen achterin zijn voorzien van goedgekeurde IsoFIX-bevestigingspunten.

Sedan Tourer

172

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Het systeem bestaat uit 3 bevestigingsringen bij beide buitenste zitplaatsen achter:

- twee gemarkeerde ringen A , die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden,

- een bovenste bevestigingsring B , die

TOP TETHER wordt genoemd. Deze ring is op de hoedenplank gemonteerd en bevindt zich onder een klepje achter de hoofdsteun. Aan de ring kan de bovenste riem worden bevestigd.

Het klepje is voorzien van een markering.

Het systeem bestaat uit 3 bevestigingsringen bij beide buitenste zitplaatsen achter:

- twee gemarkeerde ringen A , die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden,

- een bovenste bevestigingsring C , die TOP

TETHER wordt genoemd. Deze ring is aan het dak gemonteerd, aan de zijde van de bagageruimte, en bevindt zich achter een klepje. Aan de ring kan de bovenste riem worden bevestigd.

Het klepje is voorzien van een markering.

Aan de toP tetHer kan de bovenste riem van een kinderzitje (indien aanwezig) worden bevestigd. Dit systeem beperkt het naar voren kantelen van het kinderzitje bij een frontale aanrijding.

De IsoFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.

De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee vergrendelingen die eenvoudig, na het aanbrengen van de geleiders (meegeleverd met het kinderzitje), aan de twee bevestigingsringen

A kunnen worden verankerd.

sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bovenste bevestigingsring B of C .

kinderzitje vastmaken aan de toP tetHer:

- verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens het kinderzitje op deze zitplaats te bevestigen (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd),

- voer de riem van het kinderzitje midden tussen de openingen voor de pennen van de hoofdsteun door,

- open het klepje van de toP tetHer, op de hoedenplank (sedan) of aan het dak

(tourer),

- bevestig de aansluiting van de bovenste riem aan de ring B of C ,

- trek de bovenste riem strak.

Veilig vervoeren van kinderen bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.

Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften die in de handleiding van het kinderzitje zijn vermeld.

raadpleeg het overzicht voor meer informatie over de montagemogelijkheden van IsoFIXkinderzitjes in uw auto.

7

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

173

Veilig vervoeren van kinderen

IsoFIX-kinderzitjes aanbevolen door CItroËn en gehomologeerd voor uw auto

RÖMER Baby-Safe Plus ISOFIX (gewichtsgroep E )

Groep 0+ : tot 13 kg

Het zitje dient met de rug in de rijrichting te worden geplaatst met behulp van een

IsoFIX-onderstel dat bevestigd wordt aan de ringen A .

De in hoogte verstelbare steun van het IsoFIX-onderstel moet op de vloer rusten.

Dit kinderzitje kan ook met een veiligheidsgordel worden bevestigd. In dat geval wordt uitsluitend het zitje zelf gebruikt dat met de driepuntsveiligheidsgordel op de zitplaats van de auto wordt bevestigd.

RÖMER Duo Plus ISOFIX (gewichtsgroep B1 )

Groep 1: 9 tot 18 kg

Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.

Voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B of C , de toP tetHer.

Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van

IsoFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepuntsveiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.

Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.

174

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

overzicht voor het bevestigen van IsoFIX-kinderzitjes

Dit overzicht, dat conform de europese regelgeving is opgesteld, toont op welke manier er een kinderzitje kan worden geplaatst dat kan worden vastgezet op de plaatsen die voorzien zijn van IsoFIX-verankeringspunten.

Voor universeel of semi-universeel gehomologeerde IsoFIX-kinderzitjes geldt dat de IsoFIX-lengtemaat van het kinderzitje, aangeduid door de letters

A tot en met G , naast het IsoFIX-logo op het kinderzitje is aangebracht.

Type ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-lengtemaat

Universele en semi-universele ISOFIXkinderzitjes die geplaatst kunnen worden op de buitenste zitplaatsen achter

Tot 10 kg

(groep 0) tot circa

6 maanden

Reiswieg

F G

IL-SU *

C

Gewicht van het kind/ leeftijdsindicatie

Tot 10 kg

(groep 0)

Tot 13 kg

(groep 0+) tot ongeveer 1 jaar

“rug in rijrichting”

9 tot 18 kg (groep 1)

Van ongeveer 1 tot ongeveer 3 jaar

“rug in rijrichting” “gezicht in rijrichting”

D E C D A B B1

IL-SU

IUF: Zitplaats geschikt voor het plaatsen van een universeel IsoFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting dat vastgezet wordt met de bovenste riem.

IL-SU: Zitplaats geschikt voor het plaatsen van een semi-universeel IsoFIX-kinderzitje:

- "met de rug in de rijrichting", voorzien van een bovenste bevestigingsriem of een bevestigingssteun,

- "met het gezicht in de rijrichting", voorzien van een bevestigingssteun,

- een reiswieg, voorzien van een bovenste bevestigingsriem of een bevestigingssteun.

raadpleeg de rubriek "IsoFIX-bevestigingspunten" voor meer informatie over het vastmaken van de bovenste bevestigingsriem.

* De IsoFIX-reiswieg, die met de onderste bevestigingspunten op een IsoFIX-zitplaats wordt vastgezet, neemt twee zitplaatsen achterin in beslag.

IL-SU IUF / IL-SU

Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

7

175

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Veilig vervoeren van kinderen

elektrische kinderbeveiliging

De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.

De schakelaar bevindt zich bij de schakelaars van de ruitbediening op het bestuurdersportier.

Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat dit controleren door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Inschakelen

F Druk op de knop A .

Het controlelampje van de knop A gaat branden en er verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Uitschakelen

F Druk nogmaals op de knop A .

Het controlelampje van de knop A gaat uit en er verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld.

176

C5_nl_Chap07_securite-enfant_ed01-2015

Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan.

Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging.

neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes.

bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten.

Praktische informatie

brandstoftank

Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 71 liter *.

Brandstof tanken Minimumbrandstofniveau

Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan.

Openen van de brandstoftankklep

F Druk linksboven op de klep en trek vervolgens aan de rand om de klep te openen.

Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het raadzaam minimaal 5 liter brandstof te tanken.

bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.

De brandstoftank mag alleen gevuld worden als het contact uit staat.

F Draai de sleutel een kwartslag om de tankdop te openen of te sluiten.

F Plaats de tankdop tijdens het tanken op de daarvoor bestemde steun A .

F Vul de brandstoftank, maar stop met tanken als het vulpistool al drie keer is afgeslagen , aangezien er anders storingen in de werking van uw auto kunnen optreden.

Voor benzinemotoren met een katalysator moet u loodvrije benzine tanken.

De opening in de vulhals heeft een aangepaste diameter, waardoor u uitsluitend loodvrije brandstof kunt tanken.

tank nooit als de motor door het stop & start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.

* 55 liter voor slowakije.

8

177

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

tankbeveiliging (diesel)*

Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.

Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.

Werking

Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk.

Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.

Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden.

Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.

* Volgens land van verkoop.

178

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Brandstof voor benzinemotoren

Auto's met benzinemotoren kunnen rijden op biobrandstoffen van het type e10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de europese richtlijnen en 228 en en 15376.

brandstoffen van het type e85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (bioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de europese richtlijn en 15293.

Brandstof voor dieselmotoren

Auto's met dieselmotoren kunnen rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn en 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn en 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).

Het gebruik van biobrandstof b30 is bij bepaalde dieselmotoren mogelijk. Maar als deze brandstof, ook al is het slechts incidenteel, wordt gebruikt, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. raadpleeg het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof

(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden

(kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

Reizen naar het buitenland

omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.

niet alle auto's met een dieselmotor zijn voorzien van een tankbeveiliging.

Daarom adviseren wij u voordat u naar het buitenland afreist bij het CItroËnnetwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.

8

179

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

brandstofpech (Diesel)

Ontluchten van het brandstofcircuit

In de HDi-motoren is veel hoogwaardige technologie toegepast.

Laat werkzaamheden aan deze motoren daarom altijd over aan het personeel van het CItroËn-netwerk, dat daar speciaal voor is opgeleid, of aan een gekwalificeerde werkplaats die over het benodigde gereedschap beschikt.

HDi 160-motor

In geval van brandstofpech:

F vul de brandstoftank met minimaal 5 liter brandstof en verwijder de afdekkap om de opvoerpomp te kunnen bedienen.

F bedien vervolgens de opvoerpomp tot u weerstand voelt,

F start de motor terwijl u het gaspedaal iets intrapt, totdat de motor aanslaat.

Indien de motor niet bij de eerste poging wil aanslaan, wacht dan 15 seconden alvorens opnieuw te starten.

Als de motor na enkele pogingen nog niet aanslaat, bedien dan opnieuw de opvoerpomp en probeer vervolgens weer te starten.

Geef, terwijl de motor stationair draait, iets gas om het ontluchten te voltooien.

BlueHDi motoren

F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.

F Zet het contact aan (zonder de motor te starten).

F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het contact af.

F Herhaal de handelingen 10 keer.

F bedien de startmotor om de motor te starten.

180

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

noodreparatieset voor banden

De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren , zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken.

De noodreparatieset bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte.

Deze reparatieset is verkrijgbaar bij het CItroËn-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats.

Met deze reparatieset kunnen gaten met een diameter van maximaal

6 mm in het loopvlak of de hiel van de band worden gedicht. Haal scherpe voorwerpen die in de band steken er niet uit.

Alle uitvoeringen*, behalve Diesel

BlueHDi

De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen.

8

Uitvoering Diesel BlueHDi

* Volgens land van bestemming.

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

181

Praktische informatie

Gebruik van de set

F Zet het contact af.

F Plak de bijgeleverde sticker met de snelheidslimiet op het stuurwiel om u er aan te herinneren dat u met een tijdelijk gerepareerd wiel rijdt.

F Controleer of de schakelaar A in de stand

"0" staat.

F sluit de slang van de flacon 1 aan op het ventiel van de lekke band.

F sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto.

F start de motor en laat deze draaien.

182

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

F Activeer de compressor door de schakelaar A in de stand "1" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.

F Verwijder de compressor, maak de flacon los en berg deze op in een waterdichte zak, zodat restanten van de vloeistof niet in de auto terecht kunnen komen.

F rijd onmiddellijk ongeveer drie kilometer met beperkte snelheid (tussen 20 en

60 km/h), zodat het afdichtingsproduct het lek kan dichten.

F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning.

F sluit de slang van de compressor direct aan op het ventiel van de gerepareerde band.

Als deze spanning niet binnen ongeveer vijf tot tien minuten bereikt kan worden, kan de band niet worden gerepareerd. roep in dat geval de hulp in van het

CItroËn-netwerk.

8

183

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

F sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto.

F start de motor opnieuw en laat de motor draaien.

F breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar A in stand "1" ; spanning verlagen: schakelaar

A in stand "0" en knop B indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de opening van het bestuurdersportier, en controleer of het lek goed gedicht is (de bandenspanning mag na enkele kilometers niet zijn afgenomen).

F Verwijder de compressor en berg de reparatieset op.

F rijd niet harder dan 80 km/h over een afstand van maximaal ongeveer 200 km.

F neem zo snel mogelijk contact op met het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de band door een specialist te laten repareren of vervangen.

184

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Let op: de flacon met vloeistof bevat ethyleenglycol. Dit middel is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen.

De uiterste gebruiksdatum staat op de flacon vermeld.

De flacon kan slechts één keer gebruikt worden en moet na gebruik dus worden vervangen, ook al is de flacon nog niet geheel leeg.

Werp de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CItroËnnetwerk of een officieel inzamelpunt.

Vergeet niet om bij het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon afdichtmiddel te kopen.

Als de auto is voorzien van een controlesysteem voor de bandenspanning zal het waarschuwingslampje te lage bandenspanning na de reparatie blijven branden totdat het systeem door het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats opnieuw is geïnitialiseerd.

Praktische informatie

Wiel verwisselen

Toegang tot het gereedschap

bij auto's met een volwaardig reservewiel is het gereedschap opgeborgen in een houder die in het reservewiel is geplaatst.

F Maak de spanband los om erbij te komen.

bij auto's met een noodreservewiel is het gereedschap opgeborgen in een kist onder het reservewiel.

F Draai de gele centrale bout los en verwijder het reservewiel om bij het gereedschap te komen.

Beschikbaar gereedschap

Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan variëren afhankelijk van de uitvoering van uw auto. Gebruik het niet voor andere doeleinden.

De krik mag niet:

- worden gebruikt voor andere doeleinden dan het opkrikken van uw auto,

- worden vervangen door een krik van een ander model dan uw auto.

Als originele krik niet meer aanwezig is bij uw auto, neem dan contact op met het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de door de fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.

1.

Wielsleutel.

Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid.

2.

krik met geïntegreerde slinger.

Hiermee kan de auto worden opgekrikt.

3.

Gereedschap voor "wielboutdoppen".

Hiermee kunnen de beschermdoppen van de wielbouten van lichtmetalen velgen worden verwijderd.

4.

Wielblok*.

5.

sleepoog.

Zie voor meer informatie de rubriek

"slepen van uw auto".

* Volgens land van bestemming.

8

185

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Toegang tot het reservewiel

Verwijderen van de vloerplaat van de bagageruimte

F Sedan: til de vloerplaat van de bagageruimte op en vouw het ene deel over het andere.

F Tourer: licht de vloerplaat van de koffer op en haak deze vast met behulp het uittrekbare handvat. Vergrendel de haak aan het bovenste deel van de koffer.

186

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Verwijderen van het volwaardige reservewiel

F Maak de spanband los, druk het resevewiel naar voren en til het dan uit de auto.

Terugplaatsen van het volwaardige reservewiel

F Plaats het wiel plat in de bagageruimte en schuif het naar u toe.

F Plaats de gereedschapshouder in het wiel en zet dan alles vast met de spanband.

Verwijderen van het noodreservewiel

F Draai de gele centrale bout los.

F til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe.

F Verwijder het reservewiel uit de bagageruimte.

Praktische informatie

Terugplaatsen van het noodreservewiel

F remettez en place la roue de secours audessus de la boîte à outils.

F Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel.

F Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit.

Terugplaatsen van de vloerplaat van de bagageruimte

F neem de vloerplaat los uit de bevestiging en plaats deze terug in de oorspronkelijke stand.

De bandenspanning staat vermeld op de sticker op de middenstijl bij het linker portier.

op die sticker staat de spanning afhankelijk van de belading van de auto vermeld.

8

187

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Wiel demonteren

F Zet de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond. trek de parkeerrem aan.

F stel de wagenhoogte af op de stand maximale hoogte als uw auto is uitgerust met de vering “Hydractive III+”.

F Zet het contact af en schakel de eerste versnelling in (stand P van de automatische transmissie).

F Als uw auto voorzien is van de vering

“Hydractive III+”, dient u gebruik te maken van de stut; plaats deze, ongeacht de richting van de auto op de helling, vóór het voorwiel, aan de zijde tegenover die van de lekke band.

Voordat u de krik plaatst:

F zet de vering in de hoogste stand en handhaaf deze stand zolang de auto is opgekrikt (bedien het veersysteem niet meer),

F zorg ervoor dat de inzittenden uit de auto zijn gestapt en zich buiten de gevarenzone bevinden .

Ga nooit onder de auto liggen als deze alleen op de krik staat.

De krik en het overige gereedschap zijn specifiek voor uw auto. Gebruik het niet voor andere doeleinden.

Laat een lekke band zo snel mogelijk repareren.

Procedure

F Verwijder de dop van elke bout met het gereedschap 3 .

F Monteer de antidiefstaldop op de wielsleutel om de slotbouten een stuk los te draaien (volgens uitvoering).

F Draai de andere bouten een stuk los met alleen de wielsleutel 1 .

188

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en zorg ervoor dat het voetstuk loodrecht onder één van de twee steunpunten A (vóór) of B (achter) is geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt.

F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken.

F krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.

F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg.

F Verwijder het wiel.

Zorg ervoor dat de krik stevig staat. op een gladde of rulle ondergrond kan de krik wegglijden of wegzakken - kans op letsel!

Plaats de krik uitsluitend onder de desbetreffende steunpunten en zorg ervoor dat het contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken - kans op letsel!

8

189

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Noodreservewiel Wiel plaatsen

uw auto kan zijn uitgerust met een reservewiel met een afwijkende maat. Het is in dat geval normaal dat bij de montage van het reservewiel de ringen van de wielbouten niet tegen de velg aankomen. Het reservewiel wordt op zijn plaats gehouden door het conische gedeelte van de bout.

Controleer, als u het originele wiel weer monteert, of de ringen van de wielbouten in goede staat en schoon zijn.

Procedure

F Plaats het wiel op de naaf.

F Draai de wielbouten met de hand vast.

F Draai de slotbout met de wielsleutel

1 voorzien van de antidiefstaldop (volgens uitvoering) enigszins vast.

F Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1 .

F Laat de auto volledig zakken.

F Vouw de krik 2 op en verwijder hem.

190

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

F Draai de slotbout vast met de wielsleutel

1 voorzien van de antidiefstaldop (volgens uitvoering).

F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1 .

F Monteer de doppen op de bouten (volgens uitvoering).

F berg het gereedschap op in de houder.

F Zet de auto in de normale rijstand.

F breng de band zo snel mogelijk op de juiste spanning en laat het wiel balanceren.

Als uw auto is uitgerust met een reservewiel met een afwijkende maat, is het niet toegestaan sneller dan 80 km/h te rijden als dit wiel is gemonteerd .

De wielbouten zijn specifiek voor elk type wiel.

Informeer bij het CItroËn-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats naar de juiste wielbouten als u andere velgen wilt monteren.

noteer het nummer dat op de kop van de antidiefstaldop is ingegraveerd.

Dit nummer heeft u nodig om in voorkomende gevallen een nieuwe, passende anti-diefstaldop te bestellen.

Detectie te lage bandenspanning

Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet voorzien van een bandenspanningssensor.

Laat de lekke band altijd repareren door het CItroËn-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

8

191

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Sneeuwkettingen

onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.

uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.

Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:

Maat van de af fabriek gemonteerde banden

225/60 V16

225/55 W17

245/45 W18

245/40 Y19 kenmerken van de kettingen

Maximale afmeting van de schakels:

9 mm niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.

Montagetips

F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.

F trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.

F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.

F rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h.

F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.

Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond.

rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.

192

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Lamp vervangen

De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:

F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen,

F gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product,

F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.

Praktische informatie bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding).

F raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek.

In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend antiuV-lampen worden gebruikt.

Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.

Lichten voor

Uitvoering met xenonlampen (D1S)

1.

Bi-xenonlampen (dimlicht/grootlicht):

D1s

2.

Hoekverlichting: HP19

3.

Dagrijverlichting / parkeerlichten: leds raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor het onderhoud aan de koplampunits en het vervangen van de lampen HP19 en D1s en de leds.

8

Elektrocutiegevaar

Het vervangen van xenonlampen moet door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Als een van beide D1s-lampen defect is, verdient het aanbeveling om beide lampen gelijktijdig te vervangen.

193

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Uitvoering met halogeenlampen

1.

Grootlicht: H1

2.

Dimlicht: H7

3.

Bochtverlichting: H7

4.

Dagrijverlichting / parkeerlichten: leds

Voor het onderhoud van de koplampunits en het vervangen van de leds, raadpleeg het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Grootlicht

F Verwijder het beschermkapje A .

F Maak de klemveer vrij.

F Verwijder de defecte lamp en let op dat de nieuwe lamp in de juiste richting wordt geplaatst.

F Plaats de klemveer terug.

F Plaats het beschermkapje A terug.

Dimlicht

F Verwijder het beschermkapje B .

F Druk de stekker met duim en wijsvinger samen en trek hem los.

F Verwijder de lamp uit de twee metalen beugels.

F neem de lamp uit.

F Plaats de nieuwe lamp door er lichte druk op uit te oefenen in de lengterichting.

F sluit de stekker weer aan en zorg dat deze goed aangedrukt is.

F Plaats het beschermkapje B terug.

194

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Bochtverlichting

F Verwijder het beschermkapje C .

F Druk de stekker met duim en wijsvinger samen en trek hem los.

F Verwijder de lamp uit de twee metalen beugels.

F neem de lamp uit.

F Plaats de nieuwe lamp door er lichte druk op uit te oefenen in de lengterichting.

F sluit de stekker weer aan en zorg dat deze goed aangedrukt is.

F Plaats het beschermkapje C terug.

Richtingaanwijzer

Lamp: HP24

F Verwijder de bevestigingsbout uit de kap A met behulp van torx-gereedschap, kantel de kap en verwijder deze.

F Verwijder de bevestigingsbout van lampunit

B met behulp van torx-gereedschap en trek de lampunit uit de bumper.

F Maak de lamp C los door op de stangetjes

1 en 2 te drukken.

F Maak de stekker los (trek eraan en duw tegelijkertijd met een platte schroevendraaier op de grijze lip).

F Vervang de lamp.

F

sluit de stekker aan (druk de grijze lip goed in).

F

Plaats de lichtunit terug in de bumper.

F

schroef de lichtunit vast.

F

Plaats het afdekkapje met behulp van de geleiders en schroef het vast.

8

195

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Mistlampen

Lamp: H8

F Verwijder de bevestigingsbout van het afdekkapje A met behulp van torxgereedschap, kantel dit kapje en verwijder het vervolgens.

F Verwijder de bevestigingsbout van lampunit

B met behulp van torx-gereedschap en trek de lampunit uit de bumper.

F neem stekker D los.

F Verwijder de lamp door deze een kwart omwenteling te draaien.

F Vervang de lamp.

F sluit stekker D aan.

F Plaats de lichtunit terug in de bumper.

F schroef de lichtunit vast.

F Plaats het afdekkapje met behulp van de geleiders en schroef het vast.

Zijknipperlicht

Het zijknipperlicht kan niet opengemaakt worden.

Vervang het complete zijknipperlicht als de lamp defect is.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Zorg er bij het monteren voor dat de elektrische kabels niet beklemd raken.

196

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Verlichting achter (Sedan)

Ga na welke lamp defect is.

1.

Rem- en parkeerlichten: P21W/5W

2.

Parkeerlichten: r5W

3.

Achteruitrijlamp: H21W

4.

Mistachterlichten: H21W

5.

Richtingaanwijzers: PY21W

Vervangen van een achterlicht op de achterklep

F open de achterklep.

F Verwijder, met een platte schroevendraaier, de 3 klemmen waarmee de bekleding bij het achterlicht bevestigd is.

F Verwijder gedeeltelijk de bekleding F .

F neem de stekker G los.

F klik de fitting H los.

F Vervang de defecte lamp.

F Zet de fitting H weer op zijn plaats.

F Controleer of de fitting H met de twee klemmen E bevestigd is.

F sluit stekker G aan.

F Plaats de bekleding F weer terug en bevestig deze met de 3 klemmen.

8

197

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Vervangen van een achterlicht op de carrosserie

Draai bij auto's die zijn uitgerust met een hifi-versterker aan de rechterzijde de bout een kwart omwenteling los en trek vervolgens de zijbekleding A van de bagageruimte omhoog.

F Verwijder de klep van de zijbekleding van de bagageruimte A . trek deze klep eerst naar de binnenzijde van de bagageruimte en vervolgens omhoog.

F Maak de stekker B los.

F Draai de 2 bevestigingen C los.

F Haal de lichtunit uit de houder.

198

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

F Maak de fitting D los.

F Vervang de defecte lamp.

F Plaats de fitting D terug.

F breng de lichtunit terug op zijn plaats.

F schroef de 2 bevestigingen C vast.

F sluit de stekker B aan.

F Plaats de zijbekleding A van de bagageruimte terug.

u kunt de wielsleutel gebruiken om de bevestigingen C los of vast te draaien.

Praktische informatie

Verlichting achter (Tourer)

Ga na welke lamp defect is.

1.

Rem- en parkeerlichten: P21W/5W

2.

Parkeerlichten: r5W

3.

Achteruitrijlichten: H21W

4.

Mistachterlichten: H21W

5.

Richtingaanwijzers: PY21W

Vervangen van een achterlicht op de achterklep

F open de achterklep.

F Verwijder met een platte schroevendraaier de kunststof afdekking E .

F neem de stekker F los.

F Draai de bevestigingmoer G los.

F Verwijder het achterlicht uit de behuizing.

F Maak de fittingen H los.

F Vervang de defecte lamp.

F Zet de fitting H weer op zijn plaats en controleer of deze goed is bevestigd.

F Zet het achterlicht op zijn plaats in de behuizing.

F schroef de bevestigingsmoer G vast.

F sluit de stekker F aan.

F breng de kunststof afdekking E aan en klik deze vast.

u kunt de wielsleutel gebruiken om de bevestigingsbouten G los en vast te draaien.

8

199

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Vervangen van een achterlicht op het scherm

Draai bij auto's die zijn uitgerust met een hifi-versterker aan de rechterzijde de bout een kwart omwenteling los en trek vervolgens de zijbekleding A van de bagageruimte omhoog.

F Verwijder de klep van de zijbekleding van de bagageruimte A . trek deze klep eerst naar de binnenzijde van de bagageruimte en vervolgens omhoog.

F neem de stekker B los.

F Draai de bevestigingsmoer C los.

F Verwijder de lichtunit uit de houder.

200

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

F klik de fitting D los.

F Vervang de defecte lamp.

F Zet de fitting D weer op zijn plaats.

F Verwijder de verlichting uit de houder.

F Draai de bevestigingsmoer C los.

F neem de stekker B los.

F Monteer de zijbekleding A van de bagageruimte.

Gebruik de wielsleutel om de bevestigingsmoer

C los- of vast te draaien.

Praktische informatie

Vervangen van de kentekenplaatverlichting (W5W)

F steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas.

F Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken.

F Verwijder het lampglas.

F Vervang de defecte lamp.

Lamp derde remlicht vervangen

(LED's)

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om dit type LeDverlichting te vervangen.

8

201

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Lampen vervangen in het interieur

Plafonniers

Lamp: W 5W

F Wip het glaasje van de plafonnier los om de lamp te kunnen bereiken.

Leeslampje achter (Tourer)

Lamp: W5W

F Wip het glaasje van het leeslampje los om de lamp te kunnen bereiken.

Bagageruimteverlichting

Lamp: W5W

F Wip het glaasje los om de lamp te kunnen bereiken.

Leeslampjes

Lamp: W5W

F Wip het glaasje los.

F Verwijder, indien nodig, om bij de lamp te kunnen komen het schot van het desbetreffende leeslampje.

202

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Dorpelverlichting

Lamp: W5W

F Wip het glaasje los om de lamp te kunnen bereiken.

Beenruimteverlichting

Lamp: W5W

F Wip het glaasje los om de lamp te kunnen bereiken.

Dashboardkastje

Lamp: W5W

F Wip het glaasje los om de lamp te kunnen bereiken.

8

203

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Zekeringen vervangen

De twee zekeringkasten bevinden zich onder het dashboard en in het motorcompartiment.

Zekering vervangen

Voordat u een defecte zekering vervangt, moet u:

- de oorzaak van de storing opsporen en verhelpen,

- alle stroomgebruikers uitschakelen,

- de auto stilzetten en het contact afzetten,

- de defecte zekering lokaliseren met behulp van de overzichten en schema's op de volgende pagina's.

bij het vervangen van een zekering moet u:

- de speciale tang gebruiken die is bevestigd aan de klep dicht bij de zekeringkasten.

Hiermee kunt u een zekering verwijderen waarna u de staat van de smeltdraad kunt controleren,

- de defecte zekering altijd vervangen door een zekering met dezelfde stroomsterkte

(met dezelfde kleur): vervangt u de zekering door een zekering met een andere stroomsterkte, dan kunnen storingen optreden (kans op brand).

Goed

Tang

Defect

Het vervangen van een zekering die niet in deze overzichten is opgenomen kan leiden tot ernstige storingen aan uw auto. neem contact op met het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als de storing zich kort na het vervangen van de zekering nogmaals voordoet, laat dan de elektrische installatie controleren door het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

204

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Inbouwen van elektrische accessoires

Het elektrische circuit van uw auto is geschikt voor zowel standaard als optionele voorzieningen.

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens u elektrische voorzieningen of accessoires in uw auto inbouwt.

CItroËn is niet aansprakelijk voor de kosten die voortvloeien uit herstelwerkzaamheden of storingen als gevolg van de installatie van extra accessoires die door CItroËn noch geleverd noch aanbevolen worden en die niet zijn geïnstalleerd volgens de voorschriften. Dit geldt in het bijzonder voor situaties waarbij het stroomverbruik van alle aanvullende apparatuur meer dan 10 milliampère bedraagt.

Praktische informatie

Zekeringen onder het dashboard

Toegang tot de zekeringen

F

open het kastje zo ver mogelijk en trek er vervolgens stevig aan, zodat het in horizontale stand komt te staan.

F

Verwijder de bekleding door kort maar stevig aan het onderste gedeelte te trekken.

Zekeringkast A

Houd u bij het terugplaatsen van het kastje aan de volgende voorzorgsmaatregelen:

- Houd het kastje horizontaal, plaats het onderste deel met de inkepingen aan de onderkant tegenover de asjes.

- Geef een tik tegen het geheel.

- sluit het kastje en let erop dat de veren aan de achterkant eroverheen vallen.

tang

Zekeringkast C

8

Zekeringkast B

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

205

Praktische informatie

Zekeringkast A

Zekeringnr.

Stroomsterkte

G29 -

G30

G31

5 A

5 A

G32

G33

G34

5 A

5 A

20 A

G35

G36

G37

G38

G39

G40

5 A

30 A

20 A

30 A

30 A

3 A

Functie niet gebruikt

Verwarmde buitenspiegels regen-/lichtsterktesensor

Waarschuwingslampjes niet-vastgemaakte veiligheidsgordels elektrochrome spiegels

Zonnescherm (sedan)

Instapverlichting voorpassagier - Verstelling buitenspiegel aan passagierszijde elektrisch bediende achterklep (tourer) stoelverwarming vóór elektrisch verstelbare bestuurdersstoel elektrisch verstelbare passagiersstoel - Hifi-versterker

Voedingsaansluiting aanhangermodule

Zekeringkast B

Zekeringnr.

Stroomsterkte

G36 15 A

G37

G38

10 A

3 A

G39

G40

10 A

3 A

Automatische 6-versnellingsbak

Dagrijverlichting - Diagnoseaansluiting

CDs/Asr

Hydraulische vering remlichtschakelaar

Functie

206

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Zekeringkast C

Zekeringnr.

Stroomsterkte

F1 15 A

F2

F3

30 A

5 A

F4

F5

F6

F7

10 A

30 A

30 A

5 A

F8

F9

F10

F11

F12

20 A

30 A

15 A

15 A

15 A

Functie

Achterruitenwisser (tourer) relais vergrendeling en supervergrendeling

Airbags

Automatische transmissie - Module extra verwarming (diesel) - elektrochromatische spiegels ruitbediening voor - schuif-/kanteldak - Instapverlichting voorpassagier - Verstelling buitenspiegel aan passagierszijde ruitbediening achter

Verlichting make-upspiegel - Verlichting dashboardkastje - Plafonniers - Zaklamp (tourer)

Autoradio - bedieningstoetsen op het stuurwiel - Display -bandenspanningcontrole - elektronische eenheid elektrisch bediende achterklep

Aansteker - 12V-aansluiting vóór

Alarm - bediening op het stuurwiel, verlichting en ruitenwissers

Contactslot met circuit lage stroomsterkte elektrisch verstelbare bestuurdersstoel - Instrumentenpaneel - Waarschuwingslampjes niet-vastgemaakte veiligheidsgordels - bediening airconditioning

F13 5 A bsM - onderbrekingsrelais pomp hydraulische vering - Voeding van de elektronische eenheid airbags

F14

F15

F17

FSH

15 A

30 A

40 A

SHUNT regen-/lichtsterktesensor - Parkeerhulp - elektrisch verstelbare passagiersstoel -Aanhangermodule - elektronische eenheid hifi-versterker - Handsfree kit - Lane Departure Warning system relais vergrendeling en supervergrendeling

Achterruitverwarming - Verwarmde buitenspiegels sHunt tijdens opslag

8

207

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Zekeringen in het motorcompartiment

Toegang tot de zekeringen

F Draai alle schroeven een kwartslag los.

F Verwijder het deksel.

F Vervang de zekering.

Sluit de kap na afloop van de werkzaamheden zorgvuldig zodat er geen water in de zekeringkast kan komen.

Ingrepen aan de hoofdzekeringen in de zekeringkasten, die zorgen voor een extra bescherming, zijn uitsluitend voorbehouden aan het CITROËN -netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Zekeringentabel

Zekeringnr.

Stroomsterkte Functie

F1

F2

F3

F4

F5

F6

20 A

15 A

10 A

10 A

15 A

10 A

F7

F17

F18

F19

F20

F13

F14

F15

F16

F21

F8

F9

F10

F11

F12

10 A

40 A

30 A

10 A

10 A

15 A

15 A

15 A

10 A

5 A

25 A

10 A

30 A

40 A

30 A elektronische eenheid motor

Claxon ruitensproeierpomp

Pomp koplampsproeiers bedieningsorganen motor

Luchthoeveelheidsmeter - Meedraaiende koplampen - Diagnoseaansluiting blokkering van de selectiehendel van de automatische transmissie - stuurbekrachtiging startmotor koppelingscontact - remlichtschakelaar bedieningsorganen motor

Aanjager airconditioning ruitenwissers

Voedingsaansluiting bsI (+ na contact)

-

Grootlicht rechts

Grootlicht links

Dimlicht rechts

Dimlicht links bedieningsorganen motor bedieningsorganen motor bedieningsorganen motor

208

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Zekeringentabel

Zekeringnr.

Stroomsterkte

F6 25 A

F7

F8

15 A

20 A

F9 30 A

Functie

12V-aansluiting achter (max. vermogen: 100 W)

Mistachterlichten standkachel (diesel) elektrische parkeerrem

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

8

209

Praktische informatie

12V-accu

Procedure voor het starten van de motor met behulp van startkabels en een hulpaccu of het opladen van de accu als deze is ontladen.

Toegang tot de accu De (+) klem loskoppelen

Deze sticker hoort bij het stop & start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De accu bevindt zich in de motorruimte.

toegang tot de accu:

F open de motorkap met de hendel in het interieur en vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde,

F bevestig de motorkapsteun,

F verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de twee accupolen,

F maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te verwijderen.

F trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te ontgrendelen.

Weer aansluiten van de (+) klem

F Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de accu.

F Druk verticaal op de accupoolklem om deze goed tegen de accu aan te drukken.

F Zet de accupoolklem vast door de hendel D omlaag te bewegen.

Forceer de hendel niet door erop te duwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure.

210

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Vóór het loskoppelen van de accukabels

Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact.

sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt.

Na het weer aansluiten van de accukabels

Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen.

raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het zelf opnieuw initialiseren van:

- de sleutel met afstandsbediening,

- het zonnescherm van het panoramadak,

- de radiozenders en de datum en tijd van het audiosysteem.

Starten van de motor met een hulpaccu

Als de accu van uw auto is ontladen, kan de motor worden gestart met behulp van een hulpaccu (een externe accu of de accu van een andere auto) en startkabels.

Controleer van tevoren of de hulpaccu een 12V-accu is en een capaciteit heeft die minimaal gelijkwaardig is aan die van de ontladen accu.

start de motor niet wanneer een acculader is aangesloten.

neem de positieve (+) accupoolklem niet los bij draaiende motor.

F sluit de rode kabel aan op de (+)-pool van de ontladen accu A en vervolgens op de

(+)-pool van de hulpaccu B .

F sluit de groene of zwarte kabel aan op de

(-)-pool van de hulpaccu B . De (-)-pool bevindt zich bij de V6 HDi-motor onder het rode deksel.

F sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto waarvan de accu ontladen is.

F ◦Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze enkele minuten draaien.

F stel de startmotor van de auto met ontladen accu in werking en laat de motor draaien.

Als de motor niet direct aanslaat, zet dan het contact af en wacht even voordat u een nieuwe poging doet.

F Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de startkabels los in de omgekeerde volgorde van het aansluiten.

8

211

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Laden met behulp van een acculader

bij auto's met het stop & start-systeem hoeven de accukabels tijdens het opladen niet losgenomen te worden.

F Maak de accupoolklemmen los.

F Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.

F sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-)-kabel.

F Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een

(witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.

een aantal functies is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is.

Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen.

Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.

Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.

na het monteren van de accu duurt het even voordat het stop & startsysteem weer zal werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).

212

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een automatische transmissie niet toegestaan.

bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert.

Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.

Probeer niet een bevroren accu op te laden: de accu moet eerst worden ontdooid om explosiegevaar uit te sluiten.

Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan eerst controleren, voordat u hem laat opladen door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zij controleren of de inwendige componenten zijn beschadigd en of de behuizing scheuren vertoont, waardoor giftige en corrosie-veroorzakende accuzuren zouden kunnen weglekken.

keer de polariteiten niet om en gebruik uitluitend een 12-volt accu.

Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor.

Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen.

Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn.

Praktische informatie

eco-mode

De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 40 minuten gebruiken.

Inschakelen van de eco-mode

Vervolgens geeft een melding op het display van het instrumentenpaneel aan dat de ecomode is ingeschakeld en worden de actieve functies in de ruststand gezet.

Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio.

Uitschakelen van de eco-mode

De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt.

start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze draaien:

- minder dan tien minuten om de functies ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,

- meer dan tien minuten om de functies ongeveer dertig minuten te kunnen gebruiken.

neem de tijd die nodig is voor het starten van de motor in acht om een juiste lading van de accu te garanderen.

Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van de motor om de accu bij te laden.

Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de rubriek

"Accu").

8

213

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

slepen van uw auto

u kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.

Toegang tot het gereedschap

Algemene aanwijzingen

Volg de huidige wetgeving in uw land op.

Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.

er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.

Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.

De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.

bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.

Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf :

- als de auto is gestrand op de autosnelweg,

- bij auto's met vierwielaandrijving,

- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten,

- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,

- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...

Het sleepoog bevindt zich in de gereedschapsdoos van de krik in het reservewiel.

om bij het sleepoog te komen:

F open de achterklep,

F til de vloerplaat op,

F neem het sleepoog uit de gereedschapsdoos.

214

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Slepen van uw auto

F

Maak het afdekplaatje in de voorbumper los door de onderzijde ervan los te wippen met het platte uiteinde van het sleepoog.

F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

F bevestig de sleepstang.

F schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.

Slepen van een andere auto

F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de automatische transmissie).

Als u dit voorschrift niet opvolgt, kunnen bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en kan de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werken.

een storing in de automatische transmissie kan tot gevolg hebben dat de auto stilvalt met ingeschakelde versnelling. In een dergelijk geval moet de auto aan de voorkant worden opgetakeld om gesleept te worden.

F Maak het afdekplaatje van de achterbumper los:

● door het aan de onderzijde in te drukken,

● door het vervolgens aan de bovenzijde los te wippen met het platte uiteinde van het sleepoog.

F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

F bevestig de sleepstang.

F schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.

8

215

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

trekken van een aanhanger

uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.

Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door CItroËn geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren.

Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het CItroËnnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.

Adviezen

Gewichtsverdeling

F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk.

Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m.

raadpleeg de rubriek "technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.

Koeling

Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.

De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental.

F Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken.

Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur.

Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.

F Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP , stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.

Zijwind

F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.

216

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

Kap voor

Remmen

Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.

bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen.

Banden

F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.

Verlichting

F

Controleer de verlichting van de aanhanger.

luchtinlaatbeperking

bij het trekken van een aanhanger dient de kap voor de luchtinlaatbeperking van de voorbumper te zijn verwijderd, evenals het motorkaprubber indien uw auto hiermee is uitgerust.

raadpleeg daarvoor het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele

CItroËn-trekhaak wordt gebruikt.

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

8

217

Praktische informatie

Dakdragers

In verband met de constructie van de auto wordt, vanwege uw veiligheid en om beschadiging van het dak en de achterklep te voorkomen, aanbevolen alleen dakdragers te gebruiken die door CItroËn getest en goedgekeurd zijn.

ongeacht het type lading dat op het dak wordt vervoerd (fietsdrager, skidragers...) is het noodzakelijk dat u ook dwarsgeplaatste dakdragers gebruikt. Het is strict verboden iets te bevestigen op andere elementen dan de dakdragers.

Aanbevelingen

F Zorg voor een gelijkmatige verdeling en voorkom overbelasting aan één kant.

F Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het dak.

F sjor de lading goed vast en markeer buiten de auto stekende lading.

F rijd behoedzaam: wees bedacht op een grotere zijwindgevoeligheid (de stabiliteit van de auto kan door de belading worden beïnvloed).

F Verwijder de dakdragers zodra deze niet meer nodig zijn.

Maximaal toegestane last op de dakdragers (voor een hoogte van minder dan 40 cm, behalve bij fietsdrager): 80 kg.

Als de hoogte boven de 40 cm uitkomt, dient u uw snelheid aan te passen aan de weggesteldheid, om te voorkomen dat de dakdragers en de bevestigingen op het dak beschadigd raken.

Wij verzoeken u te informeren naar de wetgeving in uw land omtrent het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto zelf.

218

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

bescherming bij winterse omstandigheden*

Verwijderbaar element dat voorkomt dat sneeuw die naar binnen wordt gezogen het luchtfilter verstopt.

HDi 160-dieselmotor

Vergeet niet deze bescherming bij winterse omstandigheden in de volgende situaties te verwijderen:

- buitentemperaturen boven de 10°C.

- snelheid boven 120 km/uur.

Normale omstandigheden

De klep 2 bevindt zich in horizontale stand in het luchtkanaal 3 .

Sneeuw

F Druk op de knop 1 en verdraai deze een kwartslag in de pijlrichting zodat de klep

2 verticaal komt te staan in het luchtkanaal 3 .

om terug te keren naar de stand voor normale omstandigheden, drukt u op de knop 1 , alvorens deze in de tegengestelde richting te draaien.

* Volgens land van bestemming.

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

8

219

Praktische informatie

sneeuwscherm*

Verwijderbare voorziening die voorkomt dat er een opeenhoping van sneeuw ontstaat bij de koelventilator.

Voor het plaatsen

Plaatsen

F Zet beide delen van het sneeuwscherm op het boven- en onderdeel van de voorbumper.

F Druk op de omtrek van het sneeuwscherm zodat dit met alle bevestigingsklemmen vast komt te zitten aan de bumper.

Verwijderen

F neem met behulp van een schroevendraaier achtereenvolgens alle bevestigingsklemmen los.

Vergeet niet het sneeuwscherm in de volgende situaties te verwijderen:

- buitentemperaturen boven de 10°C,

- trekken van een aanhanger,

- snelheid boven 120 km/uur.

Na het plaatsen

220

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

* Volgens land van bestemming.

Praktische informatie

Accessoires

een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CItroËn-netwerk.

Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van

CItroËn.

"Comfort":

parkeerhulp voor en achter, thermobox, leeslamp, zonneschermen, kleerhangers aan de hoofsteunen...

"Styling":

lichtmetalen velgen, spoiler, verchroomde buitenspiegelkappen, dorpelbeschermers, sierknoppen...

"Bescherming":

mattenset*, stoelhoezen, spatlappen, bumperbeschermers, autohoes, dorpelbeschermers en kofferdrempelbeschermers...

"Familie en recreatie":

kunststof bak bagageruimte, mat bagageruimte, trekhaken, trekhaakbedrading, allesdragers, fietsendrager, skidrager, dakkoffers, steunen voor in de bagageruimte, bagagenet, kofferbakorganiser, uitneembaar en schuifbaar laadplateau voor de bagageruimte, fietsenplateau voor op trekhaak...

"Veiligheid":

alarminstallatie, gevarendriehoek en veiligheidsvest, alcoholtest, verbanddoos, sneeuwkettingen en -sokken, wielbouten met slot, lokalisatiesysteem voor gestolen auto's, kinderzitjes, brandblusser, caravanspiegels, kooi en veiligheidsriem voor het vervoeren van een huisdier, hondenrek...

8

* om te voorkomen dat de mat onder de pedalen schuift:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

221

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Praktische informatie

"Multimedia":

WIFI on board, 230V-aansluiting, autoradio's, luidsprekers, semi-geïntegreerd navigatiesysteem, portable navigatiesystemen, handsfree kit, DVD-speler, usb box, CD-roM voor het updaten van het navigatiesysteem, rijhulp, hifi-module...

Installeren van radiocommunicatiezenders

Voordat u radiozenders met buitenantenne als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het

CItroËn-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de richtlijn elektromagnetische Compatibiliteit

(2004/104/eG).

Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto.

Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CItroËn voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken.

Houd hier rekening mee en neem contact op met een vertegenwoordiger van het merk

CItroËn om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.

222

C5_nl_Chap08_information_ed01-2015

Onderhoud

totAL & CItroËn

Partners in prestaties en respect voor het milieu

Innovatie voor nog betere prestaties

sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de research

& Development-teams van totAL voor CItroËn smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto’s van het merk CItroËn worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden als gebruik in het dagelijkse leven.

Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de motor.

Een optimale bescherming van uw motor

Het gebruik van totAL smeermiddelen bij het onderhoud van uw CItroËn zorgt voor een langere levensduur en betere prestaties van de motor, waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast.

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

9

223

Onderhoud

Motorkap

Openen

schakel het stop & start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de stArt-stand te voorkomen.

De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het portier aan bestuurderszijde is gesloten.

Verricht deze handeling uitsluitend bij stilstaande auto.

Mijd het openen van de motorkap bij harde wind.

F open het linker voorportier.

F trek de hendel A aan de onderzijde van het portierkader naar u toe.

F neem de motorkapsteun C uit de houder en klap hem uit om de steun in de met een gele pijl aangegeven uitsparing D te kunnen plaatsen.

F bevestig de motorkapsteun in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.

Als de motor heet is, let dan goed op. De hendel en de motorkapsteun kunnen in dat geval ook heet zijn (brand uw handen niet).

Sluiten

F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.

F bevestig de motorkapsteun in de houder.

F Laat de motorkap zakken en druk deze aan het einde van de slag in het slot.

F trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.

De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator.

In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen, ...) te beperken.

F til de hendel B op en open de motorkap.

224

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

benzinemotoren

Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen.

1.

reservoir ruiten- en koplampsproeiervloeistof.

2.

reservoir vloeistof stuurbekrachtiging

of reservoir vloeistof stuurbekrachtiging/ vering Hydractive III +.

3.

reservoir koelvloeistof.

4.

oliepeilstok.

5.

Motorolie (bij)vullen.

6.

reservoir remvloeistof.

7.

Accu.

8.

Luchtfilter.

THP

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

9

225

Onderhoud

Dieselmotoren

Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit.

1.

reservoir ruiten- en koplampsproeiervloeistof.

2.

reservoir vloeistof stuurbekrachtiging

of reservoir vloeistof stuurbekrachtiging/ vering Hydractive III +.

3.

reservoir koelvloeistof.

4.

oliepeilstok.

5.

Motorolie (bij)vullen.

6.

Luchtfilter.

7.

reservoir remvloeistof.

8.

Accu.

Het brandstofcircuit staat onder hoge druk:

- Voer nooit werkzaamheden aan dit circuit uit.

- In de HDi-motoren is veel hoogwaardige technologie toegepast.

Laat werkzaamheden aan deze motoren daarom altijd over aan het personeel van het CItroËn-netwerk, dat daar speciaal voor is opgeleid.

226

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

HDi 160

BlueHDi 150 / BlueHDi 180

Onderhoud

niveaus controleren

Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.

Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CItroËn-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).

Motorolieniveau

Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel (volgens uitvoering) of met de oliepeilstok.

Controle met de oliepeilstok

F kijk waar de oliepeilstok zich bevindt in de motorruimte van uw auto.

raadpleeg de rubriek "benzinemotor" of

"Dieselmotor".

F trek aan het gekleurde uiteinde om de oliepeilstok volledig uit de schacht te trekken.

F Veeg de peilstok af met een schone, niet pluizende doek.

F steek de oliepeilstok weer volledig in de schacht en trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is correct als het tussen de merktekens A en B ligt.

A = MAXI

B = MInI

De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een horizontale ondergrond staat en de motor ten minste

30 minuten niet heeft gedraaid.

Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.

CItroËn adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.

Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken

A of onder het merkteken B ligt, start de motor dan niet .

- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI ligt (kans op motorschade), neem dan contact op met het CItroËn-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.

- Als het oliepeil lager is dan het merkteken

MINI , vul dan altijd motorolie bij.

9

227

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Eigenschappen van de olie

Controleer voordat u olie bijvult of ververst of de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt met de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.

Motorolie bijvullen

F kijk waar de olievuldop zich bevindt in de motorruimte van uw auto.

raadpleeg de rubriek "benzinemotor" of

"Dieselmotor".

F Draai de dop van de vulopening.

F Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op motoronderdelen te voorkomen

(dit kan brand veroorzaken).

F Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok.

F Vul indien nodig nog olie bij.

F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.

Olie verversen

raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het verversingsinterval voor uw auto.

Maak om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen nooit gebruik van additieven in de motorolie.

na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.

228

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Remvloeistofniveau

Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken

"MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.

Remvloeistof verversen

raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het voorgeschreven verversingsinterval.

Type remvloeistof

Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.

Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau of niveau vloeistof stuurbekrachtiging en vering

Koelvloeistofniveau

neem voor het bijvullen van het niveau contact op met het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken

"MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.

Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.

De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator.

Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste

1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat.

Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.

Aftappen van het systeem

Deze koelvloeistof hoeft niet ververst te worden.

Type koelvloeistof

Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.

9

229

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof

Wanneer uw auto is voorzien van koplampsproeiers, wordt een te laag vloeistofniveau van de ruiten- en koplampsproeiers aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het display.

Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij.

Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof

Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.

Inhoud reservoir (volgens uitvoering):

- ruitensproeiervloeistof: circa 3,5 liter,

- vloeistof ruitensproeiers en koplampwissers: circa 6,15 liter.

Niveau brandstofadditief

(diesel met roetfilter)

een te laag additiefniveau wordt aangegeven door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.

Bijvullen

Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CItroËn-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.

De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.

Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond.

Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

230

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Controles

raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.

Laat de controles eventueel uitvoeren door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

12V-accu

De accu is onderhoudsvrij.

niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter.

raadpleeg voordat u de accukabels losneemt de rubriek "12V-accu" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.

Luchtfilter en interieurfilter

Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsschema van de fabrikant aangegeven intervallen.

Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik

(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen .

een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.

Oliefilter

Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen.

raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het vervangingsinterval van dit onderdeel.

Deze sticker, die hoort bij het stop & start-systeem, geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CItroËn-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

9

231

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Roetfilter (diesel)

Als aanvulling op de katalysator levert dit filter een actieve bijdrage aan het verbeteren van de luchtkwaliteit door het tegenhouden van niet-verbrande vuildeeltjes. ook wordt zwarte uitlaatrook voorkomen.

nadat u langdurig met lage snelheden hebt gereden of nadat de motor langdurig stationair heeft gedraaid, kan het in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat waterdamp bij de uitlaat zichtbaar is bij het gas geven. Dit is niet van invloed op de werking van de auto of het milieu.

bij het gevaar van verstopping van het roetfilter verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel, vergezeld van een geluidssignaal en het branden van het waarschuwingslampje serVICe.

Deze waarschuwing wijst op een beginnende verzadiging van het roetfilter (veelvuldige stadsritten: lage snelheden, verkeersopstoppingen…).

om het filter te regenereren wordt aangeraden zo spoedig mogelijk, als de verkeerssituatie dit toelaat, gedurende ten minste 5 minuten met een snelheid van meer dan 60 km/h te gaan rijden

(tot de waarschuwing verdwijnt).

raadpleeg als de waarschuwing aanwezig blijft het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Handgeschakelde versnellingsbak

De versnellingsbak is onderhoudsvrij

(olie verversen niet noodzakelijk).

raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor de periodieke onderhoudscontrole.

Automatische transmissie

De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).

raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het interval van de niveaucontrole.

232

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Remblokken

De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten.

Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.

Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.

Handrem

Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.

Laat het systeem controleren door het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Staat van remschijven

raadpleeg het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.

Elektrische parkeerrem

Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd te worden. Als er zich toch een probleem voordoet, laat het systeem dan controleren door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

raadpleeg voor meer informatie de rubriek "elektrische parkeerrem -

§ storingen".

Gebruik uitsluitend door CItroËn aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten.

om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt CItroËn specifieke producten aan.

na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.

9

233

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Additief Adblue

®

en sCr-systeem voor blueHDi-dieselmotoren

om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe euro 6-norm te voldoen, heeft CItroËn ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een sCr-systeem (selective Catalytic reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.

Het additief Adblue ® bevindt zich in een specifiek reservoir onder de bagageruimte, aan de achterzijde van de auto. Het reservoir heeft een inhoud van 17 liter, goed voor een actieradius van ongeveer 20.000 km voordat een waarschuwingssysteem u meldt dat u met de resterende hoeveelheid additief nog maximaal 2400 km kunt rijden.

SCR-systeem

Met behulp van het additief Adblue ®, dat ureum bevat, zet een katalysator tot 85% van de stikstofoxides (nox) om in stikstof en water, stoffen die onschadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu.

om ervoor te zorgen dat het sCr-systeem goed blijft werken, wordt bij elke periodieke onderhoudscontrole aan uw auto in het

CItroËn-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats het reservoir van het additief

Adblue ® bijgevuld.

Als u verwacht tussen twee periodieke onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds te laten bijvullen door het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als het Adblue ® -reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet opnieuw kan worden gestart.

Als het sCr-systeem niet goed werkt, stoot uw auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de euro

6-emissienorm voldoet.

neem bij een storing in het sCrsysteem zo snel mogelijk contact op met het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km wordt een systeem geactiveerd dat het opnieuw starten van de motor blokkeert.

234

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Actieradiusindicatoren

Zodra de reservevoorraad van het Adblue ® reservoir is aangesproken of een storing in het sCr-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij het aanzetten van het contact een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd.

Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd en het Adblue ® -niveau laag is, wordt de laagste actieradius weergegeven.

Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue

®

-niveau

Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het

Adblue ® -reservoir leeg is.

Actieradius groter dan 2400 km

Als het contact wordt aangezet, wordt er niet automatisch een melding over de actieradius weergegeven op het instrumentenpaneel.

Druk op deze knop om de actieradius tijdelijk weer te geven.

bij een actieradius van meer dan 5000 km is de waarde minder nauwkeurig.

9

235

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Actieradius tussen 600 en 2400 km Actieradius tussen 0 en 600 km Storing in verband met een te laag AdBlue ® -niveau

Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje ureA branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding

(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: starten geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief.

tijdens het rijden wordt de melding elke

300 km weergegeven zolang er geen additief is bijgevuld.

neem contact op met het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het additief

Adblue ® te laten bijvullen.

u kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.

raadpleeg de rubriek "bijvullen".

Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje serVICe branden en knippert het verklikkerlampje ureA in combinatie met een geluidssignaal en een melding

(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: starten geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief.

tijdens het rijden wordt de melding elke

30 seconden weergegeven zolang er geen additief is bijgevuld.

neem contact op met het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het additief

Adblue ® te laten bijvullen.

u kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.

raadpleeg de rubriek "bijvullen".

Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de motor niet meer worden gestart.

Als het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje serVICe branden en knippert het verklikkerlampje ureA in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Vul brandstofadditief bij: starten geblokkeerd".

Het Adblue ® -reservoir is leeg: het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.

om de motor weer opnieuw te kunnen starten, raden wij u aan contact op te nemen met het CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de benodigde hoeveelheid additief te laten bijvullen. Als u zelf additief bijvult, moet het reservoir met minimaal 3,8 liter

Adblue ® worden gevuld.

raadpleeg de rubriek "bijvullen".

236

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd

Als een storing wordt gesignaleerd er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het sCr-systeem is gesignaleerd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CItroËn-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Tijdens de geautoriseerde rijfase

(tussen 1100 km en 0 km)

De verklikkerlampjes ureA, serVICe en zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "storing emissieregeling".

De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven als de storing voor de eerste keer wordt gesignaleerd en vervolgens steeds bij het aanzetten van het contact zolang de storing niet is verholpen.

In het geval van een tijdelijke storing verdwijnt de waarschuwing tijdens de volgende rit na controle van de zelfdiagnose van het sCr-systeem.

Als een storing in het sCr-systeem is bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl de melding van de storing permanent wordt weergegeven), gaan de verklikkerlampjes serVICe en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje ureA in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "storing emissieregeling: starten geblokkeerd binnen 300 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de resterende hoeveelheid additief kunt rijden.

tijdens het rijden wordt de melding elke

30 seconden weergegeven zolang de storing in het sCr-systeem niet is verholpen.

De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het contact wordt aangezet.

neem zo snel mogelijk contact op met het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart.

9

237

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Starten geblokkeerd elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes serVICe en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje ureA in combinatie met een geluidssignaal en de melding "storing emissieregeling: starten geblokkeerd".

Bevriezing van het additief AdBlue ®

Het additief Adblue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C.

Het sCr-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het

Adblue ® -reservoir waardoor u ook in zeer koude omstandigheden kunt blijven rijden.

u hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase overschreden: het startblokkerringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.

om de motor weer te kunnen starten, is het noodzakelijk dat u contact opneemt met het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

238

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Bijvullen van het additief

AdBlue

®

Het Adblue ® -reservoir moet bij elke periodieke onderhoudscontrole worden gevuld door het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Vanwege de inhoud van het reservoir kan het echter noodzakelijk zijn om het reservoir tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door een waarschuwing (verklikkerlampjes en melding) op wordt geattendeerd.

Dit kunt u laten uitvoeren door het CItroËnnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.

Gebruiksvoorschriften

Het additief Adblue ® is een oplossing op ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien koel bewaard).

Als het additief in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en met zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel. raadpleeg een arts bij een branderig gevoel of blijvende irritatie.

Als additief Adblue wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water.

onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in.

Deze ammoniakdampen werken irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel).

Gebruik uitsluitend additief Adblue ® dat aan de norm Iso 22241 voldoet.

Verdun het additief nooit met water.

Giet nooit additief in de brandstoftank.

De verpakking in flacons met een antidruppelsysteem vergemakkelijkt het bijvullen. De flacons met een inhoud van

1,89 liter (1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het

CItroËn-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

9 bewaar Adblue ® buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon.

Als het Adblue ® niet in de originele flacon wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.

Vul nooit Adblue ® bij vanuit een vulsysteem dat is bedoeld voor vrachtwagens.

239

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

Voorschriften voor opslag

Adblue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam de flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren.

onder deze omstandigheden is het additief ten minste één jaar houdbaar.

Additief dat bevroren is geweest, kan weer worden gebruikt nadat het bij kamertemperatuur volledig is ontdooid.

Procedure voor bijvullen

Controleer voor het bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat.

Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest het

Adblue ® waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij.

F Zet het contact af en verwijder de sleutel.

bewaar de flacons Adblue ® niet in uw auto.

F til voor toegang tot het Adblue ® -reservoir de vloerbekleding van de bagageruimte op en verwijder vervolgens het reservewiel of de opbergbak (volgens uitvoering).

F

Draai de zwarte dop een kwart omwenteling linksom zonder er druk op uit te oefenen en trek hem omhoog om hem te verwijderen.

F Draai de blauwe dop een zesde omwenteling linksom.

F trek de knop omhoog om hem te verwijderen.

240

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Onderhoud

F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir.

F Pak een flacon Adblue ® . Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de flacon in het Adblue ® -reservoir van uw auto giet.

Belangrijk: als het Adblue ® reservoir van uw auto helemaal leeg is - dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer starten

- moet u het reservoir vullen met minimaal 3,8 liter additief (twee flacons van 1,89 liter).

spoel gemorst additief onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek.

Als het additief is gekristalliseerd, verwijder het dan met een spons en warm water.

F breng de blauwe dop aan op de vulopening van het reservoir en draai de dop een zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit.

F breng de zwarte dop aan en draai hem een kwart omwenteling rechtsom zonder er druk op uit te oefenen. Zorg ervoor dat het merkteken op de dop in lijn staat met merkteken op de steun.

F Leg het reservewiel en/of de opbergbak

(volgens uitvoering) terug op de bodem van de bagageruimte.

F Plaats de vloerbekleding van de bagageruimte terug en sluit de achterklep.

belangrijk: als u additief hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt , aangegeven door de melding "Vul brandstof- additief bij: starten verboden", dient u ongeveer

5 minuten te wachten voordat u het contact weer aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen en de sleutel in het contactslot te steken .

Zet vervolgens het contact aan en start na 10 seconden wachten de motor.

Voer de lege Adblue ® -flacons niet als huisvuil af, maar deponeer ze in de daartoe bestemde containers of breng de flacons naar uw verkooppunt. .

9

241

C5_nl_Chap09_verification_ed01-2015

Technische gegevens

Motoren en versnellingsbakken

Benzinemotoren THP 155 BVA6

Versnellingsbak

Type variant uitvoering:

RD... RW...

Cilinderinhoud (cm 3 ) boring x slag (mm)

Max. vermogen: eCe-norm (kW)* toerental bij max. vermogen (t/min)

Max. koppel: eCe-norm (nm) toerental bij max.koppel (t/min) brandstof katalysator

Inhoud motorcarter (in liter) (met vervangen filter)

RD...: Sedan.

RW...: Tourer.

Automaat (6 versnellingen)

5FV-A

5FN-A**

1598

77 x 85,8

115/110**

6000

240

1400

Loodvrij ja

4,25

* Het maximumvermogen betreft de waarde die voor de typegoedkeuring op de testbank is gemeten, onder meetomstandigheden voorgeschreven door europese richtlijnen (1999/99/eG).

** In rusland is het maximumvermogen 110 kW; in brazilë is het maximumvermogen 120 kW.

THP 160 BVA6

THP 150 BVA6

Automaat (6 versnellingen)

5FM-A

5FE-A/D**

1598

77 x 85,8

120/110**

6000

240

1400

Loodvrij ja

4,25

242

C5_nl_Chap10_caracteristique_ed01-2015

Technische gegevens

Gewichten en aanhangergewichten (in kg)

Benzinemotoren THP 155 BVA6

Versnellingsbak

Type variant uitvoering:

Carrosserievariant

Ledig gewicht

Gewicht rijklaar

Maximaal technisch toegestane massa totaal

Automaat (6 versnellingen)

RD 5 FV-A

RD 5FN-A

Sedan

RW 5FV-A

RW 5FN-A

Tourer

1515

1590

1534

1609

2026 2200

THP 160 BVA6

THP 150 BVA6

Automaat (6 versnellingen)

RD 5FM-A

RD 5FE-A/D

Sedan

RW 5FM-A

RW 5FE-A/D

Tourer

1515

1590

1534

1609

2026 2200

Maximaal toegestaan treingewicht 3526 3700 2526 2700

Aanhanger geremd (binnen totaal toelaatbaar treingewicht)

- Helling max. 10% of 12%

Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

Aanhanger ongeremd

1500

1710

1500

1790

500

710

500

790

750 750 500 500

Aanbevolen kogeldruk 69 74 69 74

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (houd u aan de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in nederland wettelijk 90 km/h)).

10 bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur hoger is dan

37°C, moet het treingewicht worden verminderd.

243

C5_nl_Chap10_caracteristique_ed01-2015

Technische gegevens

Motoren en versnellingsbakken

Dieselmotoren BlueHDi 150 S&S BVM6

Versnellingsbak

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

Type variant uitvoering:

RD... RW...

Cilinderinhoud (cm 3 ) boring x slag (mm)

Max. vermogen: eCe-norm (kW)* toerental bij max.vermogen (t/min)

Max. koppel: eCe-norm (nm) toerental bij max. koppel (t/min) brandstof katalysator roetfilter (FAP)

Inhoud motorcarter (in liter) (met vervangen filter)

RD...: Sedan.

RW...: Tourer.

AHR-M/S

1997

85 x 88

110

4000

370

2000

Diesel ja ja

5,1

HDi 160 BVA6

Automaat (6 versnellingen)

.../S : uitvoering met Stop & Start.

RHH-A

1997

85 x 88

120

3750

340

2000

Diesel ja ja

5,5

BlueHDi 180 S&S EAT6

Automaat (6 versnellingen)

AHW-T/S

1997

85 x 88

133

3750

400

2000

Diesel ja ja

5,1

* Het maximumvermogen betreft de waarde die voor de typegoedkeuring op de testbank is gemeten, onder meetomstandigheden voorgeschreven door europese richtlijnen (1999/99/eG).

244

C5_nl_Chap10_caracteristique_ed01-2015

Technische gegevens

Gewichten en aanhangergewichten (in kg)

Dieselmotoren BlueHDi 150 S&S BVM6 HDi 160 BVA6

Versnellingsbak

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

Automaat (6 versnellingen)

BlueHDi 180 S&S EAT6

Automaat (6 versnellingen)

Type variant uitvoering:

Carrosserievariant

Ledig gewicht

Gewicht rijklaar

Maximaal technisch toegestane massa totaal

RD AHR-M/S RW AHR-M/S

Sedan

1540

1615

2160

Tourer

1575

1650

2235

RD RHH-A

Sedan

1609

1684

2190

RW RHH-A

Tourer

1642

1717

2286

RD AHW-T/S RW AHW-T/S

Sedan

1620

1695

2190

Tourer

1655

1730

2290

Maximaal toegestaan treingewicht

Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)

- Helling max. 10% of 12%

Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

Aanhanger ongeremd

Aanbevolen kogeldruk

3660

1500

1750

3635

1400

1650

3290

1100

1390

3286

1000

1290

3290

1100

1350

3290

1000

1250

750

73

750

67

750

57

750

53

750

57

750

51

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (houd u aan de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in nederland wettelijk 90 km/h)).

10 bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur hoger is dan

37°C, moet het treingewicht worden verminderd.

245

C5_nl_Chap10_caracteristique_ed01-2015

Technische gegevens

Afmetingen (in mm)

Buitenzijde (Sedan)

F

G

D

E

H

A

B

C

I *

2815

1054

910

4779

1586

2096

1557

1860

1451

1458**

* Zonder dakdragers.

** Met conventioneel veersysteem.

246

C5_nl_Chap10_caracteristique_ed01-2015

Interieur (Sedan)

D

E

F

A

B

C

1030

1115

566

504

1040

1705

Technische gegevens

C5_nl_Chap10_caracteristique_ed01-2015

10

247

Technische gegevens

Buitenzijde (Tourer)

A

B

C

D

G

H

E

F

I *

2815

1054

1065***

959

4829

4840***

1586

2096

1557

1860

1479

1483**

* Zonder dakdragers.

** Met conventioneel veersysteem.

*** Crosstourer.

248

C5_nl_Chap10_caracteristique_ed01-2015

Interieur (Tourer)

D

E

F

A

B

C

1060

1115

510

851

1058

1723

Technische gegevens

C5_nl_Chap10_caracteristique_ed01-2015

10

249

Technische gegevens

Identificatie

op verschillende plaatsen zijn merktekens aangebracht voor de identificatie en de opsporing van de auto.

raadpleeg tevens het kentekenbewijs van uw auto, hierop vindt u onder andere de uitvoering van uw auto, het serienummer en de gewichten.

elk origineel CItroËn-onderdeel is exclusief voor.

Voor uw veiligheid en het behoud van het recht op garantie worden onderdelen van CItroËn aanbevolen.

D.

Sticker banden/kleurcode.

Deze sticker is aangebracht op de middenstijl aan de linkerzijde en bevat de volgende informatie:

- bandenspanning, onbeladen en met volle belading.

- bandenmaat (inclusief belastingsindex en snelheidssymbool).

- bandenspanning van het reservewiel.

- kleurcode van de lak.

A.

Constructeurssticker.

Deze is aangebracht op de middenstijl aan de linkerzijde en bevat de volgende informatie:

- naam van de constructeur.

- eu-goedkeuringsnummer.

- Voertuigidentificatienummer (VIn).

- Maximaal technisch toegestane massa totaal.

250

C5_nl_Chap10_caracteristique_ed01-2015

- Maximaal toegestaan treingewicht.

- Maximaal gewicht op de vooras.

- Maximaal gewicht op de achteras.

B.

Voertuigidentificatienummer (VIN) onder de motorkap.

C.

Voertuigidentificatienummer (VIN) onder de voorruit.

Houd u aan de door CItroËn aanbevolen bandenspanning.

Controleer de bandenspanning ten minste

één keer per maand, bij koude banden.

een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.

Verlaag nooit de spanning van een warme band.

Monteer bij het vervangen van de banden altijd banden met een voor uw auto aanbevolen bandenmaat.

Audio en telematica

noodoproep of Pechhulp

Noodoproep met lokalisatiefunctie

Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets.

Het knipperen van het groene

LeD-lampje en een gesproken bericht bevestigen dat de oproep naar de helpdesk van "noodoproep met lokalisatiefunctie" is verstuurd*.

Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft gedetecteerd, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan.

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd.

Het groene LeD-lampje dooft.

De oproep wordt ook geannuleerd door, op ieder willekeurig moment, de toets langer dan

8 seconden in te drukken.

Het groene LeD-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht.

Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.

Indien u gebruikmaakt van de dienst

Citroën Connect box met sos-pakket en pechhulpservice, beschikt u ook over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina MyCItroËn op de CItroËn-internetsite voor uw land. surf hiervoor naar www.citroen.com.

Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk van "noodoproep met lokalisatiefunctie" die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten.

In landen waar de helpdesk niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.

* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.

raadpleeg het CItroËn-netwerk.

.

251

C5_nl_Chap11a_btA_ed01-2015

Audio en telematica

Werking van het systeem

bij het aanzetten van het contact gaat het groene lampje

3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem.

Pechhulp met lokalisatiefunctie

Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.

een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd*.

Het knipperen en vervolgens doven van het oranje lampje duidt op een storing in het systeem.

Als het oranje lampje blijft branden, moet de noodbatterij worden vervangen.

In beide gevallen kan er mogelijk geen noodoproep of pechhulpoproep worden verstuurd.

raadpleeg zo snel mogelijk een erkend reparateur.

bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden.

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd.

Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.

Wanneer u uw auto buiten het

CItroËn-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren.

In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.

om technische redenenen, zoals het verbeteren van de telematicadiensten aan de klant, behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

* Deze dienst is afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.

Het CItroËn netwerk raadplegen.

252

C5_nl_Chap11a_btA_ed01-2015

Audio en telematica

7 inch touchscreen

GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth

®

-telefoon

Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

Inhoud

basisfuncties 254

stuurkolomschakelaars 256

Menu's 257

navigatie 258

navigatie - routebegeleiding 266

Verkeer 270

radio, media 272

radio 278

Digitale radio (DAb, Digital Audio broadcasting) 280

Media 282

Instellingen 286

Internet 294

Internetbrowser 295

MirrorLink tM 298

telefoon 300

Veelgestelde vragen 308

om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, wordt het systeem spoedig uitgeschakeld. Zie de rubriek over de eco-mode.

.

253

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

basisfuncties

Gebruik de toetsen onder het touchscreen om het menu te openen en druk vervolgens op de toetsen die op het touchscreen worden weergegeven.

elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven.

Hoofdpagina secundaire pagina

Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid).

254

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica sneltoetsen: met behulp van de toetsen in de bovenste balk van het touchscreen, is het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron) te kiezen.

selecteren van de geluidsbron (volgens uitvoering):

- radio "FM"/"AM"/"DAb+"* .

- "usb"-stick.

- jukebox*, na audiobestanden te hebben gekopieerd op het interne geheugen van het systeem.

- telefoon aangesloten via bluetooth* en streaming-verzending bluetooth*.

- Mediaspeler aangesloten via de AuXaansluiting (jack, kabel niet meegeleverd).

Druk op Menu om het menu weer te geven.

Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk, ook voor verkeersinformatie (tA-berichten) en navigatieaanwijzingen).

Volume verhogen.

Volume verlagen.

bij hoge temperaturen kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt.

Het is een "resistief" scherm dat voelbaar aangeraakt moet worden, met name bij bewegingen (door een lijst bladeren, scrollen over de kaart, enz.).

Lichtjes aanraken is niet voldoende.

Als het scherm met meerdere vingers wordt aangeraakt, worden de commando's niet opgevolgd.

Het scherm kan ook worden bediend als u handschoenen draagt. Dankzij deze technologie kan het scherm bij elke temperatuur worden gebruikt.

Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.

raak het scherm niet met een puntig voorwerp aan.

raak het scherm niet met vochtige handen aan.

* Volgens uitrusting.

.

255

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

stuurkolomschakelaars

Inschakelen/uitschakelen van de modus "black Panel" - zwart scherm

(rijden in het donker).

telefoon: gesprek aannemen.

tijdens telefoongesprek: toegang tot het menu telefoon (gesprek beëindigen, privacy-modus, handsfree-modus).

telefoon, ingedrukt houden: inkomend gesprek weigeren, gesprek beëindigen; als de telefoon niet wordt gebruikt: toegang tot het menu telefoon.

MirrorLink tM , ingedrukt houden: inschakelen van de spraakherkenning van uw smartphone via het systeem.

256

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015 radio, draaien: selecteren van de vorige/volgende voorkeuzezender.

Media, draaien: selecteren van de vorige/volgende track.

Indrukken: terugkeren naar het navigatiescherm.

Annuleren van de bewerking.

omhoog in de menustructuur (menu of index).

Weergeven van het menu-overzicht.

Verhogen van het volume.

Verlagen van het volume.

onderbreken van het geluid.

radio: automatisch zoeken van zenders met een hogere frequentie.

Media: selecteren van de volgende track.

Media, ingedrukt houden: versneld vooruitspoelen.

naar een ander item van de lijst.

radio: automatisch zoeken van zenders met een hogere frequentie.

Media: selecteren van de vorige track.

Media, ingedrukt houden: versneld terugspoelen.

naar een ander item van de lijst.

radio: zenderlijst weergeven.

Media: tracklist weergeven.

radio, ingedrukt houden: weergeven van de lijst met beschikbare radiozenders.

Weergeven van het menu-overzicht.

Menu's

Navigatie

(Volgens uitrusting)

Radio Media

Audio en telematica

Instellingen

Instellen van de navigatie en kiezen van de bestemming.

Internet

(Volgens uitvoering) selecteren van een geluidsbron of een zender, weergeven van foto's.

Instellen van het geluid (balans, geluidssfeer, ...) en de weergave

(datum, tijd, ...).

Telefoon Rijden

openen van de "Internet- browser".

Gebruiken van bepaalde apps van uw smartphone via "MirrorLink tM ".

Via bluetooth ® verbinden van een telefoon.

Weergeven van de boordcomputer.

Inschakelen, uitschakelen en configureren van bepaalde functies van de auto.

.

257

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

navigatie

Niveau 1 Niveau 2

Navigatie

Niveau 3

Berekeningscriteria

258

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 1

Navigatie

Instellingen

Navigatie

Navigatie

Niveau 2

Bestemming innvoeren

Berekenings criteria

Huidie locatie opslaan

De navigatie stoppen

Spraakweergave

Route omleiden

Niveau 3

Audio en telematica

Aanwijzingen

Weergeven van de meest recente bestemmingen.

snelste kortste tijd/afstand ecologisch tol

Veerboot

Verkeer exact - Dichtb.

Zie route op de kaart bevestigen

De navigatiecriteria kiezen.

op de kaart wordt het aan de hand van de criteria gekozen traject weergegeven.

De kaart weergeven en de routegeleiding starten.

De opties opslaan.

Het actuele adres opslaan.

De navigatie-informatie uitschakelen.

Het stemvolume en het opnoemen van straatnamen instellen.

Afwijken van de oorspronkelijke route met een bepaalde afstand.

Weergeven als tekst.

Inzoomen.

uitzoomen.

Weergeven op volledig scherm.

De kaart verplaatsen met de pijlen.

kaart tweedimensionaal weergeven.

.

259

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Niveau 1

Navigatie

Niveau 2

Bestem. Invoeren

Niveau 3

Adres

Zie de rubriek " Telefoon " voor het beheren van de contacten en de adressen.

Contacten

Zie de rubriek " Telefoon " voor het gebruik van de functies van de telefoon.

260

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 1 Niveau 2

Adres

Navigatie

Secundaire pagina

Bestem. Invoeren

Contacten

Op kaart

Etappe&route

Stoppen

Route naar

Niveau 3

Huidige locatie

Points of Interest stadscentrum opslaan stop inlassen route naar

Adresbestanden raadplegen route naar

Contact zoeken bellen

Audio en telematica

Aanwijzingen

Het adres instellen.

Het actuele adres opslaan.

een etappe aan het traject toevoegen.

op de toets drukken om de route te berekenen.

een contact selecteren en de route naar diens adres berekenen.

De kaart weergeven en inzoomen om routes te bekijken.

een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of het routeplan bekijken.

De navigatie-informatie uitschakelen.

op de toets drukken om de route te berekenen.

.

261

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2

Navigatie

Pont of Interest zoeken

Point of Interest weergeven op kaart

262

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 3

Niveau 1

Navigatie

Secundaire pagina

POI zoeken

Navigatie

Secundaire pagina

POI weergeven

Niveau 2

Alle POI's

Auto

Rest./ hotels

Persoonlijk

Zoeken

Alles selecteren

Verwijderen

POI's importeren

Bevestigen

Niveau 3

Audio en telematica

Aanwijzingen

Lijst van beschikbare categorieën.

na het kiezen van de categorie de Points of

Interest selecteren.

De instellingen opslaan.

De instellingen voor de weergave van de PoI kiezen.

De opties opslaan.

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

.

263

Audio en telematica

Niveau 1

Navigatie

Niveau 2

Traffic-berichten

Config. kaart

Instellingen

Niveau 3

Route omleiden

Config. kaart

Instellingen

Instellingen

Wisselen tussen twee menu's.

264

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 1

Navigatie

Secundaire pagina

Traffic-berichten

Navigatie

Secundaire pagina

Config. kaart

Navigatie

Secundaire pagina

Instellingen

Niveau 2

Op de route

Rondom auto

Op bestemming

Omleiden

Afsluiten

Richting

Kaarten

Kenmerk

Bevestigen

Rekencriteria

Spraak

Waarschuwing!

Opties traffic

Bevestigen

Niveau 3

Audio en telematica

Aanwijzingen

Afwijken over een afstand van route herberekenen

De keuzes voor de meldingen en het filtergebied instellen.

uw keuzes opslaan.

noorden boven rijrichting boven

In perspectief

De weergave en de richting van de kaart kiezen.

kaartkleur "dag" kaartkleur "nacht"

Dag-/nachtst. automat.

De instellingen opslaan.

De keuzes vastleggen en het stemvolume en het opnoemen van straatnamen selecteren.

uw keuzes opslaan.

.

265

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

navigatie - routebegeleiding

Een bestemming kiezen

Naar een nieuwe bestemming

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

selecteer " Archiveren " om het adres als item op te slaan.

u kunt maximaal 200 items opslaan.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Navigeren ".

selecteer " Bestem. Invoeren ".

selecteer " Adres ".

kies het " Land: " in de weergegeven lijst en vervolgens op dezelfde manier de " Plaats: " of de postcode, de " Straat: ", het " N°: ".

Druk elke keer op bevestigen.

kies de navigatiecriteria: " Snelste

" of " Kortste " of " Tijd/afstand " of

" Ecologisch " .

kies de overige criteria: " Inclusief tolwegen ", " Inclusief veerboten ",

" Verkeer ", " Exact ", " Dichtb.

".

selecteer " Bevestigen ".

of

Druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten.

266

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Druk om de navigatie-informatie te wissen op " Instellingen ".

Druk op " De navigatie stoppen ".

Druk om de navigatie te hervatten op

" Instellingen ".

Druk op " De navigatie hervatten ".

Audio en telematica

Naar een van de meest recente bestemmingen

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Bestem. invoeren ".

Naar een contact uit het telefoonboek

om de functie "navigatie naar een contact uit het telefoonboek" te kunnen gebruiken moet het adres van het contact zijn ingevoerd in het telefoonboek.

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer het adres in de weergegeven lijst.

selecteer " Bestem. Invoeren ".

selecteer " Navigeren ".

selecteer " Contacten ".

selecteer de criteria en vervolgens

" Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten.

selecteer de bestemming uit de contacten in de weergegeven lijst.

selecteer " Navigatie naar ".

selecteer de criteria en vervolgens

" Bevestigen " om de navigatie te starten.

.

267

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Naar GPS-coördinaten

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Bestem. Invoeren ".

selecteer " Adres ".

Naar een punt op de kaart

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Bestem. Invoeren ".

selecteer " Op kaart ".

Naar Points of Interest (POI)

De Points of Interest (PoI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën.

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " POI zoeken ".

stel de " Lengtegraad: " en vervolgens de

" Breedtegraad: " in.

selecteer " Navigeren ".

Door in te zoomen op de kaart worden ingevoerde punten zichtbaar.

Door enige tijd op een punt te drukken worden de gegevens ervan weergegeven.

of selecteer " Alle POI's ",

" Auto ", selecteer de criteria en vervolgens

" Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten.

268

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015 of

" Rest./ hotels ",

Audio en telematica of

" Persoonlijk ".

selecteer een categorie in de weergegeven lijst.

selecteer " Zoeken ".

selecteer een Point of Interest in de weergegeven lijst.

selecteer " Navigeren ".

bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe PoI's.

Daarnaast kunt u elke maand de risicozones/gevarenzones bijwerken.

De exacte procedure vindt u op:

http://citroen.navigation.com.

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

.

269

Audio en telematica

Instellen waarschuwingsmeldingen

Risicozones / Gevarenzones

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Instellingen ".

selecteer " Waarschuwing!

".

u kunt nu de melding voor risicogebieden inschakelen en vervolgens kiezen voor:

- "Geluidssignaal"

- "Alleen waarschuw. bij navi."

- "Alleen snelheidswaarschuw."

- "snelheidsbeperking weergeven"

- "tijd": u kunt de tijd tussen het moment van de melding en het passeren van de risicogebieden instellen.

selecteer " Bevestigen ".

270

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Deze waarschuwings- en weergavefuncties zijn alleen beschikbaar als de risicogebieden vooraf zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.

Verkeer

Verkeersinformatie

Weergave van berichten

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Traffic-berichten ".

stel de filters

" Op de route ",

" Rondom ",

" Op bestemming " in om een meer gedetailleerd overzicht van meldingen te krijgen.

Druk nogmaals op de knop om het filter ongedaan te maken.

Audio en telematica selecteer de melding in de weergegeven lijst.

Filters instellen

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer het vergrootglas om gesproken berichten te ontvangen.

selecteer " Instellingen ".

een via het GPs-navigatiesysteem ontvangen tMC-bericht (trafic Message

Channel) is informatie met betrekking tot de verkeersomstandigheden die in real time wordt ontvangen.

selecteer " Info-opties ".

selecteer:

- " ",

- " ",

Verfijn vervolgens het gebied van het filter.

selecteer " Bevestigen ".

Wij adviseren een filtergebied van:

- 20 km in de stad,

- 50 km op de snelweg.

Verkeersberichten beluisteren

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk vervolgens op de secundaire pagina.

selecteer " Instellingen ".

selecteer " Spraak ".

schakel " Verkeer (TA) " in of uit.

De functie tA (traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

.

271

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

radio, media

Niveau 1 Niveau 2

Lijst van FM-zenders

Opslaan

272

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 1

Radio Media

Lijst

Radio Media

Bron

Lijst van FM-zenders

Niveau 2

FM-radio

DAB+-radio

AM-radio

Jukebox

USB

MirrorLink iPod

Bluetooth

AUX

Radio Media

Opslaan

Audio en telematica

Aanwijzingen

Druk op een zender om deze te selecteren.

selecteer de bron.

Druk op een lege plek en vervolgens op

"opslaan" .

.

273

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Niveau 1

Media

Niveau 2

Lijst van FM-zenders

Foto's

Kopiëren naar jukebox

Niveau 3

Beheer jukebox

274

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 1

Rad Media

Secundaire pagina

Lijst zenders

Rad Media

Secundaire pagina

Foto's

Rad Media

Secundaire pagina

Beheer jukebox

Niveau 2

Opslaan

Lijst updaten

Frequentie

Bevestigen

Startscherm

Draaien

Alles selecteren

Diavoorstelling

Vol scherm

Sorteren op map

Sorteren op album

Alles selecteren

Kopiëren

Vergrootglas

Niveau 3

Vorige foto.

Pauzeren/afspelen.

Volgende foto.

Audio en telematica

Aanwijzingen op een zender drukken om deze te selecteren.

De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst.

De gewenste radiofrequentie invoeren.

De instellingen opslaan.

De geselecteerde foto op het startscherm weergeven.

De foto 90° draaien.

Alle foto's van de lijst selecteren.

nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken.

De foto's op het volledige scherm weergeven.

Het systeem ondersteunt afbeeldingen in de volgende formaten: .gif, .jpg, .bmp, .png.

De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven.

een manier van selecteren kiezen.

kopiëren van bestanden naar de jukebox.

Map aanmaken

Hernoemen

Verwijderen

Alles selecteren bevestigen

De gewenste functie kiezen.

De instellingen opslaan.

.

275

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Niveau 1

Media

Niveau 2 Niveau 3

Instellingen

Instellingen

Instellingen

276

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 1

Radio Media

Secundaire pagina

Lijst met media

Niveau 2

Media

Instellingen

Radio Media

Secundaire pagina

Instellingen

Radio

Instellingen

Berichten

Instellingen

Bevestigen

Niveau 3

Audio en telematica

Aanwijzingen

Weergeven van het meest recent gebruikte medium.

Willekeurige volgorde

(alle nummers):

Willekeurige volgorde

(huidige album):

Continu herhalen:

Versterking AuX

Volgen rDs

Volgen DAb+/FM

Weergave radio text

Diaweergave digitale radio

Verkeersinformatie (tA) nieuws - Weer sport - Programma-info

Waarschuw. - onvoorziene situaties

De instellingen voor het afspelen kiezen.

De instellingen in - of uitschakelen.

De instellingen in - of uitschakelen.

De instellingen opslaan.

.

277

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

radio

Selecteren van een zender

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.

of

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina.

selecteer de radiozender in de weergegeven lijst.

selecteer " Lijst updaten " om de lijst bij te werken.

om een opgeslagen zender te selecteren.

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

278

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015 selecteer " Opslaan ".

Wijzigen van een frequentie

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

of selecteer een in de lijst opgeslagen zender.

selecteer indien nodig een andere geluidsbron.

selecteer " FM-radio ".

Automatisch zenders zoeken

" AM-radio ".

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door

CItroËn is goedgekeurd, zoals een op de 12V-aansluiting aangesloten lader met usb-aansluiting.

De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de rDs-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.

Druk op 3  of 4  of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie.

VERVOLGENS selecteer het wijzigen van de geluidsbron.

selecteer " FM-radio ".

of

" AM-radio ".

Audio en telematica

OF

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Een zender opslaan

selecteer een zender of een frequentie (zie de desbetreffende rubriek).

Druk op " Opslaan ".

RDS inschakelen en uitschakelen

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Instellingen ".

Druk op " Frequentie ".

selecteer een nummer in de lijst om de eerder gekozen/ingestelde zender op te slaan.

Door een nummer ingedrukt te houden wordt de zender onder dat nummer opgeslagen.

VERVOLGENS of

Voer de volledige frequentie (bijv.:

92.10 MHz) in met het toetsenbord en druk op " Bevestigen ".

Door op deze toets te drukken worden de zenders achtereenvolgend opgeslagen.

Oproepen van opgeslagen zenders

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

Veranderen van radiozender

Door te drukken op de naam van de huidige radiozender wordt de zenderlijst weergegeven.

Druk op de naam van de door u gekozen andere radiozender om van zender te veranderen.

selecteer " Opslaan ".

selecteer " Radio ".

schakel " Volgen RDS " in of uit.

Als de rDs-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. sommige rDs-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

.

279

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Digitale radio (DAb, Digital Audio broadcasting)

Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd.

eventueel uitgezonden programmatype van de radiozender.

beheer van de jukebox.

Weergave van een huidige bewerking.

secundaire pagina.

Vorige "multiplex".

Vorige radiozender.

Weergave van de naam en het nummer van de beluisterde "multiplex" (ook wel "bundel" genoemd).

sneltoets: toegang tot het keuzemenu van geluidsbronnen en de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron).

Weergave van de opties: grijs indien actief maar niet beschikbaar, wit indien actief en beschikbaar.

selecteren van de radiozender.

selecteren van de geluidsbron.

Weergave van de "DAb+"band.

Weergave van de

"radiotekst" van de beluisterde radiozender.

Volgende "multiplex".

Volgende radiozender.

opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 15 kort indrukken: selecteren van de opgeslagen radiozender.

Lang indrukken: opslaan van een radiozender.

Als de beluisterde "DAb+"-zender niet in "FM" beschikbaar is, wordt de optie "DAb+ FM" grijs weergegeven.

journaline ® is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen.

Deze dienst biedt informatie geordend op onderwerpen en subonderwerpen.

Via de pagina "LIjst Met DAb-ZenDers" krijgt u toegang tot deze dienst.

280

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Digitale radio

Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid grafische informatie weer te geven met actualiteiten van de beluisterde radiozender. selecteer Lijst op de primaire pagina..

Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

selecteer het veranderen van geluidsbron.

selecteer " DAB-radio ".

Volgsysteem DAB+ / FM

"DAb+" is niet overal beschikbaar.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met het "Volgsysteem digitale zender / FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender

(indien beschikbaar).

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Instellingen ".

selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.

of selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina.

selecteer de radio in de weergegeven lijst.

selecteer " RADIO ".

selecteer " Volgsysteem digitale zender/FM " en vervolgens " Bevestigen ".

Als het "Volgsysteem digitale zender

/ FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een verschil van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-zender en kan het geluidsvolume veranderen.

Als het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAb+".

Als de "DAb+"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is als

"FM"-zender (optie " DAB+/FM " grijs weergegeven) of als het "Volgsysteem digitale zender / FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

.

281

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Media

USB-speler AUX-aansluiting (AUX-ingang) Geluidsbron kiezen

Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven.

selecteer het wijzigen van de geluidsbron.

steek de usb-stick in de usb-aansluiting of sluit de usb-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de usb-aansluiting aan.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten

(in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen.

De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een usb-stick vernieuwd. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.

sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de jack-aansluiting.

stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). regel daarna het volume van de autoradio.

De bediening gebeurt via het externe apparaat.

kies de geluidsbron.

282

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Informatie en adviezen

De autoradio speelt bestanden met de extensie

"wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af.

ook bestanden met een Vbr (Variable bit rate) kunnen worden afgespeeld.

Geluidsbestanden met een andere extensie

(.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld.

".wma"-bestanden moeten van het type

WMA9 standaard zijn.

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal

20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.:

" ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Het systeem is geschikt voor externe usb-geluidsdragers, blackberry's ® of apparatuur van Apple ® die op de usb-aansluitingen kunnen worden aangesloten (kabel niet meegeleverd).

u kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto.

Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de jack-plug worden aangesloten.

Gebruik uitsluitend usb-sticks met het formaat

FAt32 (File Allocation table).

Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee usbsticks of twee Apple ® -spelers), werkt het systeem niet. Het is wel mogelijk om tegelijkertijd een usb-stick en een

Apple ® -speler aan te sluiten.

Gebruik voor een goede werking bij voorkeur de usb-kabel van het externe apparaat.

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

.

283

Audio en telematica

Bluetooth

®

streaming audio

streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audioinstallatie in de auto af te spelen.

Apple

®

-speler aansluiten

Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek " Telefoon " en vervolgens

" Bluetooth ".

kies het profiel " Audio " of " Alle ".

Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon.

Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio.

sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de usb-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd.

Wij adviseren de functie " Herhalen " van de bluetooth-apparatuur in te schakelen.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat

(artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).

De standaardindeling is de indeling per artiest. om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track.

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw

Apple ® -speler.

284

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Beheer van de Jukebox

sluit de apparatuur (MP3-speler, enz.) met behulp van een audiokabel aan op de usb- of de jack-aansluiting.

Wanneer geen enkel audiobestand naar het systeem, met een geheugencapaciteit van 8 Gb, is gekopieerd, worden alle pictogrammen met betrekking tot de functie jukebox gearceerd weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt.

selecteer " Lijst met media ".

of selecteer " Kopie jukebox ".

selecteer " Sorteren op map ".

selecteer het vergrootglas om een map of een album te openen en kies elk audiobestand afzonderlijk.

selecteer " Bevestigen " en vervolgens " Kopiëren ".

selecteer " Nieuwe map " om een mappenstructuur in de jukebox aan te maken.

selecteer " Structuur behouden " om de structuur van de apparatuur aan te houden.

tijdens het kopiëren wordt de hoofdpagina weergegeven. u kunt op elk moment de informatie met betrekking tot het kopiëren bekijken door op deze toets te drukken.

of

" Sorteren op album ".

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

.

285

Audio en telematica

Instellingen

Niveau 1 Niveau 2

Audio-instellingen

Niveau 3

Audio-instellingen

Audio-instellingen

286

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 1

Instellingen

Audio-instellingen

Niveau 2

Geluidssferen

Verdeling

Effecten

Beltonen

Spraak

Bevestigen

Instellingen

Scherm uit

Niveau 3

Audio en telematica

Aanwijzingen

De geluidssfeer kiezen.

Verdeling van het geluid door het Arkamys ® systeem.

Het geluidsvolume selecteren of het volume koppelen aan de wagensnelheid.

De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat.

Het geluidsvolume van de stem instellen en kiezen voor het opnoemen van straatnamen.

uw instellingen opslaan.

Functie waarmee de verlichting van het scherm kan worden uitgeschakeld.

Door op het scherm te drukken wordt de verlichting weer ingeschakeld.

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

.

287

Audio en telematica

Niveau 1

Configuratie

Niveau 2

Fabrieksinstellingen

Instellen datum en tijd

Display

288

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 1

Instellingen

Secundaire pagina

Systeeminstellingen

Instellingen

Secundaire pagina

Tijd/datum

Instellingen

Secundaire pagina

Scherminst.

Gegevens wissen

Fabrieksinstellingen

Niveau 2

Bevestigen

Bevestigen

Automatische tekstweergave uitschakelen

Animaties uitschakelen.

Bevestigen

Audio en telematica

Aanwijzingen

De gewenste gegevens in de lijst selecteren en vervolgens op Verwijderen drukken.

De oorspronkelijke instellingen terugzetten.

De instellingen opslaan.

De datum en tijd instellen en vervolgens bevestigen.

De instellingen in- of uitschakelen en vervolgens bevestigen.

.

289

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Niveau 1

Configuratie

Niveau 2

Rekenmachine

Kalender

290

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 1

Instellingen

Secundaire pagina

Rekenmachine

Instellingen

Secundaire pagina

Kalender

Niveau 2

Audio en telematica

Aanwijzingen

De rekenmachine selecteren.

De kalender selecteren.

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

.

291

Audio en telematica

Audio-instellingen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

selecteer " Audio-instellingen ".

selecteer " Sfeer " of

" Verdeling ".

of

" Effecten ".

of

" Beltonen ".

of

" Spraak ".

292

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden.

uitsluitend beschikbaar in de configuratie met 6 luidsprekers.

De audio-instellingen ( Sfeer, Lage tonen, Hoge tonen, Loudness ) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen.

De instellingen " Verdeling " en

" Balans "zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.

- " " (6 verschillende opties).

- " ".

- " ".

- " " (inschakelen/ uitschakelen).

- " ", (" Bestuurder ",

" Alle passagiers ", " Alleen vóór ").

touchscreen ".

- " "

(inschakelen/uitschakelen).

Geïntegreerd audiosysteem: het sound staging-systeem van Arkamys © zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur.

Audio en telematica

Instellingen van het systeem wijzigen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Systeeminstelling ".

selecteer " gegevens wissen " om de lijst met laatste bestemmingen, de persoonlijke points of interest en de contacten uit het telefoonboek te wissen.

Vink de instelling(en) aan en selecteer " Verwijderen ".

selecteer " Fabrieksinstellingen " om terug te gaan naar de standaardinstellingen.

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Scherminst.

".

schakel in of uit: " Automatische tekstweergave uitschakelen " en

" Animaties uitschakelen.

".

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Tijd/datum " om de tijdzone, de synchronisatie met het GPs, de tijd en het formaat en vervolgens de datum te wijzigen.

selecteer " Rekenmachine " om de rekenmachine weer te geven.

selecteer " Kalender " om de kalender weer te geven.

.

293

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Internet

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

294

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Internetbrowser

Druk op Internet om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via bluetooth, optie

"Internet". Zie de rubriek " Telefoon ".

Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-up networking (Dun).

Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn.

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

.

295

Audio en telematica

Niveau 1

Internet

Niveau 2

Bluetooth (apparatuur)

Teller gegevensverbruik

Verbinding wifi-netwerk

Niveau 3

296

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 1

Internet

Secundaire pagina

Bluetooth

Verbinding

Internet

Secundaire pagina

Internetsnelheid

Internet

Secundaire pagina

Wifi- verbinding

Niveau 2

Zoeken

Verbinden /

Loskoppelen

Bijwerken

Verwijderen

Bevestigen

Reset

Bevestigen

Alle

Beveiligd

Opgeslagen

Toevoegen

Inschakelen /

Uitschakelen

Verbinden

Niveau 3

Audio en telematica

Aanwijzingen

Het zoeken naar een te verbinden extern apparaat starten.

De bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen.

De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio.

De geselecteerde telefoon verwijderen.

De instellingen opslaan.

De teller van het gegevensverbruik resetten en vervolgens bevestigen.

Alle wifi-netwerken weergeven.

beveiligde wifi-netwerken weergeven.

Geselecteerd(e) wifi-netwerk(en) opslaan.

een nieuw wifi-netwerk toevoegen.

een wifi-netwerk activeren of deactiveren.

een door het systeem gevonden wifi-netwerk selecteren en hiermee verbinding maken.

.

297

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

MirrorLink

tM

298

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

MirrorLink

TM

-verbinding voor smartphones

om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de eigen smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven.

Deze apps moeten compatibel zijn met de MirrorLink tM -technologie.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig; ga daarom voor de lijst van compatibele smartphones naar de landelijke website van CItroËn. selecteer indien beschikbaar

MyCItroËn.

en opmerkingen:

- indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te downloaden die de "MirrorLink tM "verbinding mogelijk maakt.

- een iPhone ® is niet compatibel.

Druk op " MirrorLink tM " om de functie in het systeem te activeren.

open de app via uw smartphone.

om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

tijdens de procedure wordt een scherm met de gebruiksvoorwaarden weergegeven.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

naast de MirrorLink tM -weergave kunt u de functies " Audiobron " en " Telefoon " blijven gebruiken.

Ga terug naar de startpagina om de

" MirrorLink tM "-weergave te hervatten.

tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de bluetooth ® -functie van de smartphone te activeren de usb-kabel aan te sluiten. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de usb-kabel is verbonden.

Druk op " Internet " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Voor de spraakherkenningsfunctie is een compatibele telefoon nodig die vooraf via bluetooth met het systeem van de auto is verbonden.

.

299

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

telefoon

Niveau 1 Niveau 2

Gesprekkenlijst

Niveau 3

Contacten

300

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Aanwijzingen Niveau 1

Telefoon

Gesprekkenlijst

Niveau 2

Alle oproepen

Ontvangen oproepen

Verzonden oproepen

Contacten

Vergrootglas

Bellen

Adresbestanden

Niveau 3 raadplegen

Aanmaken

Telefoon

Contacten

Raadplegen bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben.

Aanmaken

Wijzigen

Verwijderen

Alles wissen op naam sorteren bevestigen bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben.

Navigeren

Contact zoeken

Bellen .

301

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2

Bluetooth (apparatuur)

Telefoon -verbinding Gedetecteerde apparatuur

Opties Telefoon

302

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Niveau 3

Niveau 1

Telefoonverbinding

Secundaire pagina

Bluetooth

Verbinding

Telefoonverbinding

Secundaire pagina

Zoeken naar apparatuur

Niveau 2

Zoeken

Verbinden /

Loskoppelen

Bijwerken

Verwijderen

Bevestigen

Gedetecteerde apparatuur

Telefoonverbinding

Secundaire pagina

Telefoonopties

In de wacht

Updaten

Beltonen

Geheugenstatus

Bevestigen

Niveau 3

Audio en telematica

Aanwijzingen externe apparatuur zoeken.

De bluetooth-verbinding van het geselecteerde externe apparaat tot stand brengen of beëindigen.

De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan.

De geselecteerde telefoon verwijderen.

De instellingen opslaan.

telefoon streaming audio

Internet

Het zoeken naar externe apparatuur starten.

De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw telefonische gesprekspartner het gesprek met de passagier niet kan horen.

De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan.

De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat.

Gebruikte en beschikbare items, percentage gebruik van intern telefoonboek en van de contacten via bluetooth.

De instellingen opslaan.

.

303

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Bluetooth

®

koppelen

-telefoon

Het koppelen van de bluetoothtelefoon aan de handsfree set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat .

Snelle procedure via de telefoon

selecteer in het menu bluetooth van uw telefoon de systeemnaam in de lijst met gedetecteerde apparatuur.

Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de telefoon en bevestig.

Voer dezelfde code in het systeem in, selecteer " OK " en bevestig.

Procedure via het systeem

Activeer de bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar is"

(configuratie van de telefoon).

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer de gewenste telefoon en kies

" Bevestigen ".

Voer een code van minimaal 4 cijfers in om verbinding te maken en

" Bevestigen ".

Voer dezelfde code in de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen.

selecteer " Bluetooth-verbinding ".

selecteer " Zoeken apparatuur ".

er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s).

Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren.

Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden met de volgende profielen:

- Telefoon (handsfree set, alleen telefoon),

- Streaming audio (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon),

- Internet (alleen webbrowser als uw telefoon compatibel is met de norm bluetooth Dial-up networking "Dun").

selecteer één of meer profielen en bevestig uw keuze.

304

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GsM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.

Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. u kunt de drie profielen als standaardinstelling kiezen.

raadpleeg voor meer informatie

(compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site www.citroen.nl.

De herkende telefoon wordt weergegeven in de lijst.

Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.

Zo niet, selecteer dan

" Bijwerken ".

Verbinding maken met een

Bluetooth

®

-apparaat

Automatisch opnieuw verbinding maken

Als het contact wordt aangezet, wordt er automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de telefoon waarmee verbinding was toen het contact de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen voor deze verbindingsoptie is geactiveerd.

De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon.

Handmatig verbinding maken

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Als bij terugkomst in de auto de laatst aangesloten telefoon weer in de auto aanwezig is, wordt deze automatisch herkend en binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact is de koppeling automatisch tot stand gebracht (bluetooth actief).

om het profiel van de automatische verbinding te veranderen moet u de telefoon in de lijst selecteren en vervolgens de gewenste instelling selecteren.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Bluetooth " om de lijst van gekoppelde apparaten weer te geven.

selecteer de externe apparatuur waarmee u verbinding wilt maken.

Druk op " Zoeken apparatuur ".

Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere keer dat het contact wordt aangezet, worden gevraagd om de automatische verbinding te accepteren.

De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon.

.

305

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Beheer van telefoonverbindingen

Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd.

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

selecteer " Bluetooth " om de lijst van gekoppelde apparatuur weer te geven.

selecteer de randapparatuur in de lijst.

selecteer " Zoeken naar apparatuur " of of

" Verbinden / Verbreken " om via bluetooth verbinding te maken met de geselecteerde randapparatuur of de verbinding te verbreken.

" Verwijderen " om de koppeling te verwijderen.

306

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Een gesprek aannemen Bellen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.

of

Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden.

Parkeer de auto.

Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.

Houd de toets

TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren

Een nieuw nummer bellen

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

selecteer " Ophangen ".

Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.

Druk op " Bellen " om het nummer te bellen.

Een contact bellen

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

of houd de toets

TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.

Audio en telematica selecteer " Contacten ".

selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.

selecteer " Bellen ".

Contacten / items beheren

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

selecteer " Contacten ".

selecteer " Bestand aanmaken ".

Laatste nummers bellen

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

selecteer " Gesprekkenlijst ".

of of selecteer het contact in de weergegeven lijst.

u kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

of selecteer " Aanmaken " om een nieuw contact toe te voegen.

" Wijzigen " om het geselecteerde contact te wijzigen.

" Verwijderen " om het geselecteerde contact te verwijderen.

" Alles verwi.

" om alle informatie van het geselecteerde contact te verwijderen.

selecteer " Geheugeninfo " om bijvoorbeeld het aantal gebruikte of beschikbare items te controleren.

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

.

307

Audio en telematica

Veelgestelde vragen

In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.

Navigatie

VRAAG

De route wordt niet berekend.

ANTWOORD

De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling

(bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).

OPLOSSING

Controleer de criteria in het menu "navigatie".

De PoI's zijn niet geselecteerd.

selecteer de PoI's in de lijst met PoI's.

De PoI's worden niet aangegeven.

Het geluidssignaal van de

"risicozones" functioneert niet.

Het geluidssignaal is niet geactiveerd.

Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.

er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie.

Activeer het geluidssignaal in het menu

"navigatie".

selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria.

ontvangst van een melding van een

"risicogebied" dat niet op mijn route ligt.

Het systeem meldt alle "risicozones" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook

"risicozones" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden.

Zoom in op de kaart om de exacte positie van het "risicogebied" te kunnen bepalen. selecteer "op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.

308

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

VRAAG sommige files op de route worden niet direct gemeld.

De hoogte wordt niet weergegeven.

ANTWOORD bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.

Het filter is te krap ingesteld.

OPLOSSING

Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).

Verander de instellingen via "Geografisch filter".

In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen

(autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.

bij het opstarten kan de initialisatie van het GPs tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.

Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.

Wacht tot het systeem volledig is opgestart en het signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen.

De kwaliteit van de GPs-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.

Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPs-signaal.

.

309

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Radio

VRAAG ANTWOORD

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen

(geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de rDs-functie is ingeschakeld.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage).

OPLOSSING

Activeer de functie "rDs" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.

Laat de antenne controleren door het CItroËnnetwerk.

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.

De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

Houd om de lijst van beschikbare zenders bij te werken de toets "List" op het stuurwiel ingedrukt of druk op de functie van het systeem: "Lijst updaten".

De naam van de zender verandert.

sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.).

Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.

310

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Media

VRAAG

Het afspelen van de muziek op mijn usbstick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot

3 minuten).

Als ik met mijn iPhone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de usbpoort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen.

soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven.

ANTWOORD

Door bepaalde bestanden die standaard op een usb-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de usb-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).

OPLOSSING

Wis de bestanden die standaard op de usb-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de usb-stick.

Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de usb-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. bij apparatuur van Apple ® wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld.

koppel de usb-aansluiting los en sluit deze weer aan (de usb-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie).

Deaudio-installatie kan sommige karakters niet weergeven.

Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.

bij streaming audio start het lezen van bestanden niet.

De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten.

start het afspelen via de aangesloten randapparatuur.

De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio.

De bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

.

311

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Instellingen

VRAAG na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd.

ANTWOORD

De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.

Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0.

bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.

OPLOSSING

Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

312

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

VRAAG er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen.

ANTWOORD

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen

(Volume, Hoge tonen, Lage tonen, omgeving, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

OPLOSSING

Controleer of de audio-instellingen (Volume,

Lage tonen, Hoge tonen, omgeving,

Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audiofuncties (Lage tonen, Hoge tonen, balans

V-A, balans L-r) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness uIt te zetten als de radio is geselecteerd.

na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

start de motor om de accu op te laden.

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

.

313

Audio en telematica

Telefoon

VRAAG

Het lukt me niet om mijn bluetooth-telefoon te koppelen.

ANTWOORD

Het is mogelijk dat de bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

OPLOSSING

- Controleer of de bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld.

- Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.

De bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.

op www.citroen.nl (services) kunt u bekijken of uw mobiele telefoon compatibel is.

Het signaal van de aangesloten bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.

Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.

Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig.

Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden.

sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.

bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/ of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.

De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven.

Het systeem ontvangt geen sMs-berichten.

sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

De bluetooth-functie stuurt geen sMs-berichten door naar het systeem.

beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).

kies "Contacten van sIM-kaart weergeven" of

"Contacten van telefoon weergeven".

Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

314

C5_nl_Chap11b_sMeGplus_ed01-2015

Audio en telematica

Autoradio

Autoradio / Bluetooth

®

Inhoud

basisfuncties 316

stuurkolomschakelaars 317

Menu's 318 radio 318

Media 320

telefoon 324

Menustructuur/menustructuren display(s) 326

Veelgestelde vragen 329

uw Autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert.

om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

.

315

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

basisfuncties

Aan/uit, volumeregeling.

selecteren van de geluidsbron: radio; usb; AuX; CD; streaming.

Instellen van de geluidsweergave:

Geluidsverdeling voor/achter;

Geluidsverdeling links/rechts;

Lage/hoge tonen; Loudness;

Geluidssferen.

Weergave van de lijst radiozenders.

Lang indrukken: nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten (CD / usb).

* beschikbaar afhankelijk van uitvoering.

316

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015 selecteren van de weergave op het display:

Datum; Audiofuncties; boordcomputer; telefoon.

Met de toets DArk kan de weergave van het display worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts.

1 e keer indrukken: alleen verlichting van het bovenste gedeelte.

2 e keer indrukken: display volledig uitschakelen.

3 e keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.

Huidige bewerking verlaten.

Weergave van het algemene menu.

toetsen 1 t/m 6 selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender.

Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender.

Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde.

selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, MP3 of usb.

selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie.

selecteren van de vorige/volgende

MP3-afspeellijst.

selecteren van bestandenlijst / muziekstijl / artiest / vorige of volgende afspeellijst van het usb-apparaat.

bevestigen.

Functie tA (verkeersinformatie) AAn/ uIt.

Lang indrukken: toegang tot de PtYfunctie* (programmatypen radio).

uitwerpen van de CD.

selecteren van het golfbereik AM/

FM.

Audio en telematica

stuurkolomschakelaars

Inschakelen/uitschakelen van de modus "black Panel" - zwart scherm

(rijden in het donker).

telefoon: telefoon opnemen.

tijdens gesprek: toegang tot het telefoonmenu (weergave van de gesprekkenlijst).

telefoon, ingedrukt houden: een inkomende oproep weigeren.

radio, draaien: selecteren van de vorige/ volgende voorgeprogrammeerde radiozender.

Media, draaien: selecteren van het genre/de artiest/de playlist, afhankelijk van de weergegeven indeling.

Indrukken: toegang tot de snelkeuzemenu's afhankelijk van de op het scherm weergegeven functie, bevestigen van een selectie.

Annuleren van de bewerking.

omhoog in de menustructuur

(menu of index).

toegang tot het hoofdmenu.

onderbreken van het geluid.

radio: automatisch zoeken naar zenders met een hogere frequentie.

Media: selecteren van de volgende track.

Media, ingedrukt houden: versneld vooruitspoelen.

radio: automatisch zoeken naar zenders met een lagere frequentie.

Media: selecteren van de vorige track.

Media, ingedrukt houden: versneld terugspoelen.

Verhogen van het volume.

Verlagen van het volume.

radio: weergeven van de lijst met beschikbare radiozenders.

Media: weergeven van de tracklist.

radio, ingedrukt houden: bijwerken van de lijst met beschikbare radiozenders.

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

.

317

Audio en telematica

Menu's

Display C

Audiofuncties radio; CD; usb; AuX.

Boordcomputer

Afstanden invoeren;

Waarschuwingsmeldingen; status van functies.

Bluetooth : telefoon - audio koppelingen; Handsfree set; streaming.

Persoonlijke instelling - configuratie

Parameters van de auto; Weergave; talen.

raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's de rubriek "Menustructuur scherm".

radio

Selecteren van een zender

Druk herhaalde malen op de toets

SOURCE om de radiofunctie te selecteren.

Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren.

Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.

Druk op een van de toetsen om handmatig naar hogere/lagere frequenties te zoeken.

Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders).

Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.

318

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

RDS

er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de rDs-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

Druk op de toets MENU .

selecteer " Audiofuncties ".

Druk op OK .

selecteer de functie " Voorkeuze

FM-band ".

selecteer " RDS volgen activeren ".

Druk op OK , op het display wordt de aanduiding rDs weergegeven.

Als de modus " Radio " is ingeschakeld, druk dan direct op OK om de rDs-functie in of uit te schakelen.

Verkeersinformatie (TA) beluisteren

De functie tA (traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Als de rDs-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. sommige rDs-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken.

Daardoor kan de ontvangst van de zender tijdens de reis wegvallen.

Druk op de toets TA om de weergave van verkeersinformatie te activeren of uit te schakelen.

Druk op OK .

.

319

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

Media

USB-speler

Afhankelijk van de uitvoering bestaat deze module uit een usb-aansluiting en een jackaansluiting.

Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). Dit kost enkele seconden tot enkele minuten bij een eerste aansluiting.

Deze wachttijd kan worden bekort door andere bestanden dan muziekbestanden te verwijderen en het aantal mappen te beperken. elke keer dat het contact wordt afgezet of een usb-stick wordt aangesloten, worden de playlists bijgewerkt.

De playlists worden in het geheugen opgeslagen: als de playlists niet zijn gewijzigd, kost het laden ervan minder tijd.

steek de usb-stick in de usb-aansluiting of sluit het externe usb-apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de usb-aansluiting.

Druk enige tijd op LIST REFRESH voor het weergeven van de indelingen.

kies per " Map " / " Artiest " / " Genre " /

" Playlist ".

Druk op OK om de gekozen indeling te bevestigen en vervolgens opnieuw op OK om de keuze vast te leggen.

320

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Druk kort op LIST REFRESH voor de indeling die u de vorige keer hebt gekozen.

navigeer in de lijst met behulp van de toetsen links/rechts en omhoog/ omlaag.

bevestig de selectie door op OK te drukken.

Druk op een van deze toetsen om naar de vorige/volgende track van de lijst te gaan.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit spoelen.

Druk op een van deze toetsen om naar volgende/vorige " Map " /

" Artiest " / " Genre " / " Playlist " van de lijst te gaan.

Audio en telematica

AUX-aansluiting

(AUX-ingang)

sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de jack-aansluiting.

Druk herhaalde malen op de toets

SOURCE om " AUX " te selecteren.

stel eerst het volume van het externe apparaat af (hoog geluidsniveau). stel vervolgens het volume van de autoradio af. Het externe apparaat moet worden aangestuurd met de bedieningstoetsen van het apparaat.

sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de jackaansluiting en de usb-aansluiting.

CD-speler

Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.

bepaalde beveiligingssystemen op de originele

CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de

CD-brander.

Plaats een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets

SOURCE om " CD " te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.

Druk op de toets LIST REFRESH om de tracklist van de CD weer te geven.

Houd een van toetsen ingedrukt om snel vooruit of achteruit te spoelen.

.

321

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

Een MP3-CD afspelen

Plaats een MP3-CD in de CD-speler.

De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.

De CD-speler kan CD's met maximaal

255 MP3-bestanden, verdeeld over

8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.

bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.

Informatie en adviezen

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets

SOURCE om " CD " te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een map van de CD te selecteren.

De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extensie

(.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal

20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.:

" ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Druk op een van de toetsen om een track van de CD te kiezen.

Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-CD weer te geven.

Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.

selecteer voor het branden van een CD-r of

CD-rW de standaard Iso 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur joliet om deze te kunnen afspelen.

Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.

Het is raadzaam voor één CD niet meer dan

één standaard voor het branden te gebruiken. stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.

Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard joliet te gebruiken.

322

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

Bluetooth

®

streaming audio Apple

®

-speler aansluiten

Gebruik uitsluitend usb-sticks met het formaat

FAt32 (File Allocation table).

streaming biedt de mogelijkheid audiobestanden van de telefoon via de luidsprekers van de auto te beluisteren.

koppel de telefoon: zie de rubriek " Telefoon ".

Gebruik voor een correcte werking de originele usb-kabels van Apple ® .

selecteer in het menu " Bluetooth: telefoon - audio " de te koppelen telefoon.

Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.

Activeer de bron streaming door op de toets SOURCE * te drukken.

sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de usb-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw

Apple ® -speler.

Via de toetsen op het bedieningspaneel van de radio en de bediening op het stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen**. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.

* In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd.

** Als de telefoon deze functie ondersteunt.

.

323

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

telefoon

Koppelen van een Bluetooth

®

-telefoon

Display C

(Afhankelijk van model en uitvoering)

Het koppelen van de bluetooth-telefoon aan het bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.

kies in het menu:

- "Bluetooth : telefoon - audio"

- "Bluetooth configuratie"

- "Zoeken via Bluetooth" er wordt een venster weergegeven met de melding dat het systeem bezig is met zoeken.

raadpleeg de site www.citroen.nl voor meer informatie (compatibiliteit, extra informatie, ...).

Activeer de functie bluetooth van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

Druk op de toets MENU .

* Als uw telefoon volledig compatibel is.

selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. u kunt slechts één telefoon per keer koppelen.

op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal

4 cijfers in.

bevestig met OK .

De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte bluetooth-apparatuur.

raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.

De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.

Met het menu "Telefoon" krijgt u onder andere toegang tot de volgende functies:

"Index"*, " Logboek van oproepen ",

" Raadplegen koppelingen ".

op het scherm wordt de geselecteerde telefoon weergegeven. Voer, om de koppeling te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en bevestig vervolgens met OK .

Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.

op het scherm verschijnt de melding dat de koppeling is geslaagd.

De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de telefoon is geconfigureerd.

Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie beschikbaar.

324

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

Een gesprek ontvangen

een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het verschijnen van een bovenliggend venster op het display.

selecteer met behulp van de toetsen de knop " JA " op het display.

bevestig met OK .

Druk op deze toets van de stuurkolomschakelaars om het gesprek te accepteren.

Bellen

Ga naar het menu " Bluetooth: telefoon

-audio ".

selecteer " Beheer van een gesprek ".

selecteer " Bellen ".

of selecteer " Logboek van oproepen ".

of selecteer " Index ".

Druk gedurende meer dan twee seconden op deze toets om toegang te krijgen tot uw adresboek. Gebruik vervolgens de rolknop om het nummer te selecteren.

of

Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van uw telefoon om een nummer in te voeren.

Een gesprek beëindigen

Druk gedurende het gesprek meer dan twee seconden op deze toets.

bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.

Het systeem heeft, afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon en gedurende de bluetooth-verbinding, toegang tot de contactenlijst van de telefoon.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van de autoradio.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van de contactenlijst is niet beschikbaar als de contactenlijst leeg is.

.

325

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

Menustructuur/menustructuren display(s)

Display C

Wanneer u op de toets ok drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het scherm.

Radio

1 aanzetten/uitzetten RDS

1 aanzetten/uitzetten modus REG

1 aanzetten/uitzetten radiotext

CD/MP3-CD

1 aanzetten/uitzetten Intro

1 aanzetten/uitzetten herhalen tracks (de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)

USB

1 aanzetten/uitzetten herhalen van tracks

(van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)

1 aanzetten/uitzetten random play (de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)

1 aanzetten/uitzetten random play

(shuffle) (van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)

326

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Display C

Door het indrukken van de toets

MENU is de volgende weergave mogelijk:

Audiofuncties

1

Audiofuncties

2

Voorkeuze FM

3

RDS-functie

4

Inschakelen/uitschakelen

3

REG-functie

4

Inschakelen/uitschakelen

3

Weergave radiotext (rDtXt)

4

Inschakelen/uitschakelen

2

Afspeelmogelijkheden

3 rPt-functie (CD herhalen)

4

Inschakelen/uitschakelen

3 rDM-functie (random)

4

Inschakelen/uitschakelen

Audio en telematica

Boordcomputer

1

Invoeren afstand tot eindbestemmining

2

Afstand: x km

1

Logboek waarschuw

2

Diagnose auto

1

Status van de functies

2

Functies in- of uitgeschakeld

.

327

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

Persoonlijke instelling - configuratie

Parameters van de auto definiëren*

1

1

Configuratie beeldscherm

2

Regeling weergave

3 normale weergave

3 omgekeerde weergave

3 regeling helderheid (- +)

2

Datum en tijd instellen

3

Dag/maand/jaar instellen

3 uren/minuten instellen

3 keuze cyclus 12u/24u

2

Keuze van eenheden

3 l/100 km - mpg - km/l

3

°Celsius / °Fahrenheit

1

Taalkeuze

Bluetooth: telefoon - audio

1

Bluetooth configuratie

2

Toestel aansluiten/afkoppelen

2

Telefoonfunctie

2

Audio streaming functie

3 raadplegen koppelingen

3

Verwijderen koppeling

3

Zoeken via bluetooth

1

Bellen

2

Logboek van oproepen

3

Index

* De parameters variëren afhankelijk van de auto.

328

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

1

Beheer van een gesprek

2

Huidige gesprek beëindigen

2

Inschakelen mutefunctie

Audio en telematica

Veelgestelde vragen

In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw autoradio.

VRAAG na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.

ANTWOORD

Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CDspeler uitschakelt.

OPLOSSING start de motor om de accu op te laden.

schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

Radio

VRAAG er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio,

CD...).

ANTWOORD OPLOSSING

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.

Het is raadzaam de audiofuncties (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-r) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer

"Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.

.

329

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

VRAAG

De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen

(geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

ANTWOORD

Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.

De functie tA

(verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.

De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.

OPLOSSING

Druk op de toets bAnD Ast om het golfbereik

(AM, FM1, FM2, FMAst) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen

(geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de rDs-functie is ingeschakeld.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).

Activeer de functie rDs om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

Laat de antenne controleren door het CItroËnnetwerk.

Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.

Het rDs zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een andere, sterkere zender voor een betere ontvangst van het radiostation.

schakel de rDs-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.

330

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

Media

VRAAG op het display wordt de melding "storing usbrandapparatuur" weergegeven.

De bluetooth-verbinding wordt onderbroken.

De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.

ANTWOORD

De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.

De usb-stick wordt niet herkend.

De usb-stick is misschien defect.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.

De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.

De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.

De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.

OPLOSSING

Laad de batterij van de randapparatuur op.

Formateer de usb-stick opnieuw.

- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst.

- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in de rubriek "Audio".

- De CD-speler van de autoradio kan geen

DVD's afspelen.

- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.

Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.

.

331

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Audio en telematica

Telefoon

VRAAG

Ik heb geen toegang tot mijn voicemail.

ANTWOORD er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit ondersteunen.

OPLOSSING

332

C5_nl_Chap11c_rD45_ed01-2015

Trefwoordenregister

A

Aanhanger..................................................... 216

Aanhangergewichten ............................243, 245

Aanjager, regeling ..................................... 75, 79

Aansluiten MirrorLink ....................................299

Aansluiting 12V ............................................... 89

Abs met elektronische remdrukregelaar ..... 150

Accessoires................................................... 221

Accu .............................................. 210, 212, 231

Accu laden ............................................ 210, 212

Achterbank ...................................................... 71

Achterruitverwarming ............................... 75, 79

Achteruitrijcamera ......................................... 133

Achteruitrijlicht ...................................... 197, 199

Adblue ®

.........................................................234

Adblue ®

-niveau ............................................. 234

Adblue ®

-reservoir .................................234, 239

Additief Adblue ...............................32, 234, 238

Afmetingen .................................................... 246

Afstandsbediening ..............................45, 46, 49

Afstandsbediening, batterij .......................48, 49

Afstandsbediening, batterij vervangen ........... 48

Afstandsbediening synchroniseren ................ 48

Afzetten van de motor ..................................... 97

Airbaglampjes ................................................. 35

Airbags ............................................................ 35

Airbags vóór .................................................. 161

Airconditioning .......................................... 12, 74

Airconditioning met centrale regeling ............. 75

Airconditioning met gescheiden regeling ....... 79

Alarmknipperlichten ...................................... 148

Alarmsysteem ................................................. 50

Algemeen menu ...................................... 15, 318

Allesdragers .................................................. 218

Allesdragers monteren ................................. 218

Antiblokkeersysteem (Abs) .......................... 150

Antislipregeling ....................................... 29, 151

Apple ®

-speler ........................................284, 323

Armleuning achter ........................................... 89

Armleuning vóór .............................................. 88

Audiokabel .................................................... 282

Automatische ruitenwissers .................. 144, 146

Automatisch inschakelen

alarmknipperlichten .................................... 148

Automatisch inschakelen verlichting .....137, 140

Autoradio ............................................... 120, 315

Autoradio, bedieningen aan

stuurkolom .......................................... 256, 317

AuX-aansluiting .................................... 282, 321

Aux-ingang .................................................... 282

B

bagageafdekking ............................................ 93

bagagenet voor hoge belading....................... 94

bagageruimte ............................................58, 59

bagageruimte (indeling) ............................ 91, 92 bagageruimte, indeling ............................. 91, 92

bagageruimte openen .................................... 45

banden ............................................................ 12

bandenreparatieset ...................................... 181

bandenspanning ..................................... 12, 250

bandenspanning, detectie .................... 118, 191

bandenspanning te laag (detectie) ............... 118

bandreparatieset .......................................... 181

bekerhouder .............................................88, 89

beladen ........................................................... 12

benzine ......................................................... 179

benzinemotor ........................ 179, 225, 242, 243

bestuurdersplaats (instellingen) ..................... 67

binnenspiegel ................................................. 70

blue HDi ................................................ 114, 234

bluetooth (handsfree set) .............304, 305, 324

bluetooth (telefoon) ...............................304, 305 bluetooth-verbinding .................... 296, 304, 305

bochtverlichting ..................................... 141-143

boordcomputer .......................................... 17-19

brake Assist system (bAs) .......................... 150

brandstof ..........................................12, 177, 179

brandstofaddititiefniveau .............................. 230

brandstofniveaumeter ................................... 177

brandstofsysteem ontluchten ....................... 180

brandstoftank .........................................177, 178

brandstoftankdop .......................................... 177

brandstof tanken .................................... 177-179

brandstoftank (inhoud) ................................. 177

brandstoftankklep ..................................177, 178

brandstoftank leeg (diesel) ........................... 180

brandstoftanklep openen ............................. 177

brandstofverbruik ........................................... 12

buitenspiegels................................................. 69

C

CD ......................................................... 282, 321

CD MP3 ......................................... 282, 321, 322

CD-/MP3 -speler ................................... 321, 322

Centrale vergrendeling .............................46, 55

Check .............................................................. 20

.

333

C5_nl_Chap12_index-alpha_ed01-2015

Trefwoordenregister

Citroën Connect box .................................... 251

Citroën noodoproep gelocaliseerd .............. 251

Claxon ................................................... 120, 149

Configuratie van de auto ............ 15, 37, 42, 326

Contact ............................................................ 99

Controlelampjes ..................................26, 34, 36

Controles ...............................225, 226, 231, 233

D

DAb (Digital Audio broadcasting) -

Digitale radio....................................... 280, 281

Dagrijverlichting .................................... 139, 193

Dagteller .......................................................... 25

Dagteller resetten ........................................... 25

Dashboardkastje ............................................. 86

Dashboardverlichting ...................................... 25

Dashboardverlichting (dimmer) ...................... 25

Datum (instellen) ....................................... 37, 44

Datum instellen ............................................... 44

Diesel ............................................................ 179

Dieselmotor ...........................179, 226, 244, 245

Digitale radio - DAb

(Digital Audio broadcasting)............... 280, 281

Dimlicht ................................................. 136, 193

Display instrumentenpaneel ...............14, 15, 17,

20, 114, 120

E

eco-modus .................................................... 213

eco-rijden (adviezen) ...................................... 12

electronic brake Force Distribution (ebD) .....150

electronic stability Program (esC) ........ 29, 151

elektronisch gestuurde vering ...................... 134

elektronisch gestuurde versnellingsbak......... 12

esP uitschakelen .......................................... 152

Hoofdsteunen achter ...................................... 71

Hoofdsteunen verstellen ........................... 64, 71

Hoofdsteunen vóór....................................64, 66

Hulpoproep ........................................... 149, 251

Hulpoproep gelokaliseerd ............................. 251

F

Follow-me-home-verlichting ................. 139, 140

Frequentie (radio) .................................. 278, 279

Functie snelweg (richtingaanwijzers) ........... 148

G

Geheugen instellingen bestuurder ................. 67

Gereedschap ................................................ 185

Gewichten .............................................243, 245

Gewichten, overzicht ............................243, 245

Gordelverstelling ........................................... 154

Grootlicht ............................................... 136, 193

H

Handrem ....................................... 100, 101, 233

Handrem, elektrisch bediend ................. 28, 101

Handsfree set ................................304, 305, 324

Hill start Assist .............................................. 108

I

Identificatie auto............................................ 250

Identificatiegegevens .................................... 250

Identificatieplaatjes constructeur ................. 250

Identificatie (stickers) .................................... 250

Indeling achter ................................................ 89

Instapfunctie.................................................... 67

Instapverlichting .............................................. 84

Instellen van de uitrustingen ....... 15, 37, 42, 326

Instellingen (Menu's) .................... 286, 288, 290

Instellingen van het systeem ........................ 293

Instrumentenpanelen ...................................... 14

Interieurfilter .................................................. 231

Interieurfilter (vervangen) ............................. 231

Interieurindeling .............................................. 86

Interieur ontgrendelen .................................... 55

Interieurverlichting .......................................... 83

Internet ..................................................294, 295

IsoFIX (bevestigingen)................................. 172

IsoFIX bevestigingen ................................... 172

IsoFIX kinderzitjes ........................172, 174, 175

334

C5_nl_Chap12_index-alpha_ed01-2015

Trefwoordenregister

J

jack ............................................................... 282

jACk-aansluiting ............................88, 282, 321

jack-kabel ..................................................... 282

jukebox (beluisteren) .................................... 285 jukebox (kopie) ............................................. 285

K

kaartleeslampjes ............................................ 83 kaartleeslampjes achter ................................. 83

kentekenplaatverlichting .............................. 201

kilometerteller ................................................. 25

kinderbeveiliging .................................... 53, 176

kinderen .........................................169, 174, 175

kinderen

(veiligheidsvoorzieningen) ..........162-164, 169,

172, 174, 175

kinderzitjes ............................ 162-164, 168, 171

kinderzitjes (conventioneel) ................. 168, 169

klembeveiliging ................................... 53, 61, 62

kleurcode lak ................................................ 250

klokje (instellen) ........................................ 37, 44

koelvloeistofniveau ................................. 21, 229

koelvloeistoftemperatuur ................................ 21 koelvloeistoftemperatuurmeter ...................... 21

kofferdeksel sluiten ........................................ 46

koplampsproeiers ......................................... 145

koplampsproeiervloeistofniveau .................. 230

koplampverstelling ....................................... 141

kou ................................................................ 219

krik ................................................................ 185

L

Lampen (vervangen) ............. 193, 197, 199, 202

Lampen vervangen ............... 193, 197, 199, 202

Lane Departure Warning system (LDWs) .....128

Lekke band .................................................... 181

Lichtschakelaar ............................................. 136

Logboek waarschuwingsmeldingen ............... 20

Luchtfilter ...................................................... 231

Luchtfilter (vervangen) .................................. 231

Luchtrecirculatie........................................ 75, 79

Luchttoevoer (bediening) ................................ 75

Luchtverdeling........................................... 75, 79

Luchtverdeling (zacht) .................................... 73

M

Matten ............................................................. 87

Mat verwijderen .............................................. 87

Menu ............................258, 260, 264, 272, 274,

276, 286, 288, 290, 300, 302

Menu's (audio) ............................... 272, 274, 276

Menu's (touchscreen) ..........................253, 257

Menustructuren display .............. 258, 260, 264,

272, 274, 276, 286, 288, 290, 300, 302, 326

Menustructuur ..... 258, 260, 264, 272, 274, 276,

286, 288, 290, 300, 302

Milieu ......................................................... 12, 49

Milieubewust rijden ......................................... 12

Mistachterlicht ................................137, 197, 199

Mistlampen vóór ............................................ 137

Monochroom display ............................. 318, 326

Monochroom display C ................................... 37

Motoren ................................................. 242, 244

Motorenoverzicht .................................. 242, 244

Motorkap ....................................................... 224

Motorkap, openen ......................................... 224

Motorkapsteun .............................................. 224

Motorolie ....................................................... 227

Motorolieniveau, controle ............................... 24

Motorolieniveaumeter ............................. 24, 227

Motorolietemperatuurmeter ............................ 21

Motorruimte ...........................................225, 226

MP3 (CD) ...................................................... 322

Multifunctioneel display .................................. 37

N

navigatiesysteem..........................258, 260, 264

neerklappen stoelen achter ........................... 71

niveaus controleren ...................... 227, 229, 230 niveaus en controles ............ 225-227, 229, 230

noodbediening achterklep .............................. 58

noodbediening portieren ................................ 57

O

oliefilter ......................................................... 231 oliefilter (vervangen) .................................... 231

olieniveau ............................................... 24, 227 oliepeilstok ............................................. 24, 227 olieverbruik ................................................... 227

onderhoudscontroles ............................... 12, 23 onderhoudsintervalindicator .................... 22, 23

.

335

C5_nl_Chap12_index-alpha_ed01-2015

Trefwoordenregister

onderhoudsintervalindicator resetten ............ 23

ontdooien.................................................. 75, 79

ontgrendelen .................................................. 45

ontwasemen ............................................. 75, 79

opbergvak....................................................... 86 opbergvakken ................................................. 86

opschakelindicator ....................................... 114

P

Panoramadak .................................................. 62

Parkeerhulp achter ....................................... 131

Parkeerhulp vóór ........................................... 131

Parkeerlichten ....................... 136, 193, 197, 199

Parkeerplaatsassistent ................................. 129

Passagiersairbag uitschakelen .................... 158

Plafonniers ...................................................... 83

Portieren ......................................................... 55

Portieren openen ......................................45, 55

Portieren sluiten ........................................46, 55

R

radio ..................................... 278, 279, 282, 318

radiozender .......................................... 278, 279 rDs ............................................................... 279

regelmatig onderhoud ................................... 12

regeneratie roetfilter .................................... 232

rembekrachtigingsysteem ........................... 150

remblokken .................................................. 233

remlichten ............................................ 197, 199

remmen ........................................................ 233 remschijven.................................................. 233

remvloeistofniveau ...................................... 229

reservewiel .......................................... 185, 191

reservoir koplampsproeiers ......................... 230

resetten van het traject .............................17, 18

richtingaanwijzers ........................ 148, 193, 199

rijadviezen ..................................................... 96

rijstrookcontrolesystemen ........................... 151

risicozones (update) .................................... 269

roetfilter ................................................230, 232

ruitbediening .................................................. 53 ruitbediening resetten .................................... 53

ruitensproeier achter ................................... 145

ruitensproeierreservoir ................................ 230

ruitensproeiers vóór..................................... 145

ruitensproeiervloeistofniveau ...................... 230

ruitenwisser achter ...................................... 145

ruitenwisserbladen (vervangen) .................. 147 ruitenwisserbladen vervangen .................... 147

ruitenwissers ........................................ 144, 146 ruitenwisserschakelaar .........................144-146

S

schakelen automatische versnellingsbak .... 110

schakelen elektronisch bediende

versnellingsbak .......................................... 109

schuifdak openen ........................................... 61 schuifdak resetten .......................................... 61 schuif-/kanteldak ............................................ 61

sCr (selective Catalytic reduction) ............ 234 sCr-systeem ..........................................33, 234

serienummer auto ........................................ 250

sfeerverlichting ............................................... 84

sjorogen .......................................................... 91

skiluik .............................................................. 90

sleepoog ....................................................... 214 slepen van een auto ..................................... 214

sleutel met afstandsbediening .....45, 46, 49, 97

slotbouten ..................................................... 188

sneeuwkettingen .......................................... 192

sneeuwscherm ............................................. 220

snelheidsbegrenzer ...................................... 122

snelheidsregelaar ......................................... 125

snow motion ................................................. 151

startblokkering, elektronische .................. 49, 97 starten van de auto......................................... 97 starten van de motor ...................................... 97 stilzetten van de auto ..................................... 97

stoelen verstellen .....................................64, 65

stoelverwarming .......................................64, 66 stoelverwarming, schakelaars ....................... 66

stop start ..... 19, 77, 82, 115, 177, 210, 224, 231

streaming audio bluetooth ...........282, 284, 323

stuurbekrachtigingsvloeistofniveau ............. 229

stuur met bedieningen op vaste naaf ........... 120

stuurslot .......................................................... 97

stuurverstelling ............................................... 68 stuurwiel (verstellen) ...................................... 68

supervergrendeling ........................................ 47

synchroniseren afstandsbediening ................ 48

336

C5_nl_Chap12_index-alpha_ed01-2015

T

tankbeveiliging ............................................. 178

technische gegevens ............................242-246

telefoon ........................300, 302, 304-306, 324

teller ................................................................ 14

temperatuurregeling................................. 75, 79

tijd instellen .................................................... 44

tMC (verkeersinformatie) ............................. 270

toerenteller ..................................................... 14

touchscreen ......................... 18, 40, 42, 43, 120

touchscreen (Menu's) ..... 18, 40, 42, 43, 253, 257

trekhaak ....................................................... 216

Trefwoordenregister

Verkeersinformatie (tMC) ............................ 270

Verklikkerlampjes ................................29, 34, 36

Verklikkerlampje sCr-systeem ...................... 33

Verklikkerlampje service ................................. 27

Verlichting ....................................................... 84

Versnellingsbak, automatische .............. 12, 110,

115, 212, 232

Versnellingsbak, handgeschakeld ......... 12, 109,

115, 232

Versnellingshendel ......................................... 12

Verversen ...................................................... 227

Verwarming ............................................... 12, 74

Voorstoelen .........................................64, 65, 67

Z

Zekeringen .................................................... 204

Zekeringentabel ............................................ 204

Zekeringen vervangen .................................. 204

Zekeringkast dashboard ............................... 204

Zekeringkast motorruimte ............................. 204

Zij-airbags ............................................. 159, 161

Zijknipperlicht ................................................ 193

Zonneklep ....................................................... 86

Zonnescherm panoramadak .......................... 62

Zonnescherm panoramadak, bediening ........ 62

Zonnescherm panoramadak openen ............. 62

Zonwering ....................................................... 90

Zuinig rijden .................................................... 12

U

updaten risicozones ..................................... 269

ureA ....................................................234, 235

urgence-oproep .................................... 149, 251

usb .......................................................282, 322

usb-aansluiting ..............................88, 282, 320 usb-poort .............................................282, 320

W

Waarschuwingslampjes ............................ 26, 28

Waarschuwingssignaal sleutel in contact ...... 99

Waarschuwing vergeten verlichting ............. 138

Webbrowser ..........................................294, 295

Wiel demonteren ........................................... 188

Wiel monteren ............................................... 188

Wiel verwisselen ........................................... 185

Wifi-netwerkverbinding .................................296

Window-airbags .................................... 159, 161

V

Veiligheidsgordels ..........................154-156, 168

Veiligheidsvoorzieningen voor

kinderen ....................... 162-164, 169, 172, 175

Ventilatie ............................................. 12, 73, 74

Ventilatieroosters ...................................... 73, 74

Vergrendeling van binnenuit ........................... 55

Vering Hydractive III+ ................................... 134

Verkeersinformatie (tA) ........................ 271, 319

X

Xenonlampen ................................................ 193

.

337

C5_nl_Chap12_index-alpha_ed01-2015

C5_nl_Chap12_index-alpha_ed01-2015

C5_nl_Chap12_index-alpha_ed01-2015

op verschillende plaatsen in uw auto zijn stickers aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto. Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto.

neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het

CItroËn-netwerk is in staat u dit te bieden.

Automobiles CItroËn verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de europese regelgeving (richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.

reproductie of vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van

Automobiles CItroËn.

Belangrijke informatie:

- Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van

Automobiles CItroËn voorkomen, kan storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het CItroËn-netwerk voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer.

- uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnoseaansluiting met betrekking tot de elektronische systemen in de auto uitsluitend voorbehouden aan het CItroËnnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats waar de beschikking is over speciaal geschikt gereedschap (kans op storingen in de elektronische systemen die kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant kan geen verantwoordelijkheid aanvaarden als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd.

- Wijzigingen of aanpassingen die niet door Automobiles

CItroËn zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de wettelijke en contractuele garanties.

Gedrukt in de eu néerlandais

03-15

C5_nl_Chap13_couv-fin_ed01-2015

15.C5.0070

néerlandais

2015 – DOCUMENTATION DE BORD

4Dconcept

Diadeis

Interak

CRÉATIVE TECHNOLOGIE

C5_nl_Chap13_couv-fin_ed01-2015

Praktische informatie

Bandenreparatieset

Deze set bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel.

Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren .

U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde garage rijden.

Toegang tot de set

Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.

Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.

Met de compressor kunt u de bandenspanning controleren en aanpassen.

Alle uitvoeringen * , behalve Diesel

BlueHDi

Uitvoering Diesel BlueHDi

8

* Volgens land van bestemming.

1

Praktische informatie

Beschrijving van de set

2

A.

Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen".

B.

Aan/uit schakelaar .

C.

Knop voor leeg laten lopen.

D.

Manometer (bar en psi).

E.

Opbergvak

- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,

- diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ...

F.

Flacon met afdichtmiddel.

G.

Witte slang met dop voor de reparatie.

H.

Zwarte slang voor het op spanning brengen.

I.

Sticker met snelheidslimiet.

De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd.

Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.

De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen.

Praktische informatie

Reparatiemethode

1. Afdichting van het lek

) Zet het contact af.

) Zet de schakelaar in de stand

"Reparatie".

) Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.

Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.

) Rol de witte slang G volledig uit.

) Draai de dop van de witte slang los.

) Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.

) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto.

) Start de motor en laat deze draaien.

8

Let op: dit product is schadelijk

(ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen.

Houd het middel buiten het bereik van kinderen.

Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten.

3

Praktische informatie

4

) Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.

Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).

Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

) Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast.

Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen.

Houd de set binnen handbereik.

) Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen

20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.

) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.

Controlesysteem bandenspanning

Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden tot u het systeem laat resetten door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Praktische informatie

2. Op spanning brengen

) Zet de schakelaar in de stand

"Bandenspanning".

) Rol de zwarte slang H volledig uit.

) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.

) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto.

) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.

Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen.

) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar in stand "I" ; spanning verlagen: schakelaar B in stand en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde.

Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

) Verwijder de set en berg deze op.

) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.

8

5

Praktische informatie

6

Uitnemen van de flacon Controle / aanpassen bandenspanning

U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om:

- uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen,

- andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...).

) Berg de zwarte slang op.

) Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los.

) Houd de compressor rechtop.

) Draai de flacon aan de onderzijde los.

Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt.

De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld.

De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is.

Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËNnetwerk of een officieel inzamelpunt.

Vergeet niet om bij het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.

) Draai de schakelaar A in de stand

"Op spanning brengen".

) Rol de zwarte slang H volledig uit.

) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire.

Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan.

) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto.

) Start de auto en laat de motor draaien.

) Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar in stand "I" ; leeg laten lopen: schakelaar in stand "O" en druk op de knop C ), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp.

) Verwijder de set en berg deze op.

2

Audio en telematica

Internetdiensten

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Internetbrowser

Druk op Internetdiensten om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via Bluetooth, optie "Internet". Zie de rubriek

" Telefoon ".

Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-Up

Networking (DUN).

Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn.

Audio en telematica

3

.

4

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2

Bluetooth (apparatuur)

Instellingen internetverbinding

Teller gegevensverbruik

Wifi-verbinding

Niveau 1

Internetdiensten

Secundaire pagina

Bluetooth

Verbinding

Internetdiensten

Secundaire pagina

Internetsnelheid

Internetdiensten

Secundaire pagina

Wifi-verbinding

Niveau 2

Zoeken

Verbinden /Loskoppelen

Updaten

Verwijderen

Bevestigen

Reset

Bevestigen

Alle

Beveiligd

Opgeslagen

Toevoegen

On /Off

Verbinden

Audio en telematica

Aanwijzingen

Het zoeken naar een te verbinden extern apparaat starten.

De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen.

De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio.

De geselecteerde telefoon Verwijderen.

De instellingen opslaan.

De teller van het gegevensverbruik resetten en vervolgens bevestigen.

Alle Wifi-netwerken weergeven.

Beveiligde Wifi-netwerken weergeven.

Geselecteerd(e) Wifi-netwerk(en) opslaan.

Een nieuw Wifi-netwerk toevoegen.

Een Wifi-netwerk activeren of deactiveren.

Een door het systeem gevonden Wifi-netwerk selecteren en hiermee verbinding maken.

5

.

6

Audio en telematica

MirrorLink

TM

Optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem.

MirrorLink

TM

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de

MirrorLink TM -technologie.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Om te zorgen voor een optimale communicatie tussen de smartphone en het systeem moet de smartphone in ieder geval worden ontgrendeld. Houd het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up to date.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Audio en telematica

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Opmerkingen:

- indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te

TM "verbinding mogelijk maakt.

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth ® -functie van de smartphone te activeren

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden.

Druk op " Internetdiensten " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de functie in het systeem te activeren.

Open de app via uw smartphone

(optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem).

Tijdens de procedure worden verschillende schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten te accepteren.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM

-technologie.

Als dit slechts één app betreft, wordt deze automatisch geactiveerd.

Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Voor de spraakherkenningsfunctie is een compatibele smartphone nodig die vooraf via

Bluetooth met het systeem van de auto is verbonden.

7

.

8

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Niveau 1 Niveau 2

Internetdiensten

MirrorLink TM

Niveau 3

Audio en telematica

Aanwijzingen

Weergeven van of terugkeren naar de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie.

Weergeven van een menulijst afhankelijk van de eerder geselecteerde app.

"Back": huidige bewerking annuleren, omhooggaan in de menustructuur.

"Home": weergeven of terugkeren naar de pagina

"Modus auto".

Weergeven van de eerste pagina van de

"Internetdiensten".

9

.

10

Audio en telematica

CarPlay

®

Audio en telematica

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de

CarPlay ® -technologie.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig; het is daarom raadzaam het besturingssysteem van uw smartphone up to date te houden.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Of

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden.

Bij het aansluiten van de USB-kabel zal de functie " Telefoon " overgaan in de functie " CarPlay " op het menu-overzicht.

Druk op " " om de CarPlay ® -

interface weer te geven.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als hij is verbonden met de USB-kabel.

Druk op " Internetdiensten " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " " om de CarPlay ® -

interface weer te geven.

Tijdens de procedure worden één of meerdere schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten voor de verbinding te accepteren.

.

11

12

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Niveau 1 Niveau 2

Telefoon

Internetdiensten

Apple ® CarPlay ®

Muziek

Kaart

Berichten

Beluisteren

Audio en telematica

Aanwijzingen Niveau 3

Favorieten

Aanwijzingen

Contacten

Toetsenbord

Voicemail

Lijsten

Artiesten

Nummers

Albums

Overig ...

De functie "Telefoon" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri".

Druk op "Weergeven contacten" voor toegang tot de menu's van de telefoon.

Druk op "Muziek" om te navigeren en nummers van uw smartphone te selecteren.

Druk op "Beluisteren" voor toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.

Bestemmingen

Druk op "Bestemmingen" om via spraakherkenning "Siri" of het toetsenbord een adres te zoeken.

De functie GPS komt tot stand via de 3G-, 4G- of Wifi-internetverbinding van de telefoon.

Berichten weergeven

De functie "Berichten" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri" om het bericht en de geadresseerde uit te spreken.

Druk op "Berichten weergeven" voor toegang tot de berichten.

Toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.

.

13

Praktische informatie

Bandenreparatieset

Deze set bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel.

Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren .

U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde garage rijden.

Toegang tot de set

Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.

Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.

Met de compressor kunt u de bandenspanning controleren en aanpassen.

Alle uitvoeringen * , behalve Diesel

BlueHDi

Uitvoering Diesel BlueHDi

8

* Volgens land van bestemming.

1

Praktische informatie

Beschrijving van de set

2

A.

Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen".

B.

Aan/uit schakelaar .

C.

Knop voor leeg laten lopen.

D.

Manometer (bar en psi).

E.

Opbergvak

- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,

- diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ...

F.

Flacon met afdichtmiddel.

G.

Witte slang met dop voor de reparatie.

H.

Zwarte slang voor het op spanning brengen.

I.

Sticker met snelheidslimiet.

De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd.

Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.

De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen.

Praktische informatie

Reparatiemethode

1. Afdichting van het lek

) Zet het contact af.

) Zet de schakelaar in de stand

"Reparatie".

) Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.

Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.

) Rol de witte slang G volledig uit.

) Draai de dop van de witte slang los.

) Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.

) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto.

) Start de motor en laat deze draaien.

8

Let op: dit product is schadelijk

(ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen.

Houd het middel buiten het bereik van kinderen.

Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten.

3

Praktische informatie

4

) Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.

Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).

Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

) Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast.

Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen.

Houd de set binnen handbereik.

) Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen

20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.

) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.

Controlesysteem bandenspanning

Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden tot u het systeem laat resetten door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Praktische informatie

2. Op spanning brengen

) Zet de schakelaar in de stand

"Bandenspanning".

) Rol de zwarte slang H volledig uit.

) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.

) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto.

) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.

Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen.

) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar in stand "I" ; spanning verlagen: schakelaar B in stand en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde.

Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

) Verwijder de set en berg deze op.

) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.

8

5

Praktische informatie

6

Uitnemen van de flacon Controle / aanpassen bandenspanning

U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om:

- uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen,

- andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...).

) Berg de zwarte slang op.

) Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los.

) Houd de compressor rechtop.

) Draai de flacon aan de onderzijde los.

Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt.

De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld.

De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is.

Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËNnetwerk of een officieel inzamelpunt.

Vergeet niet om bij het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.

) Draai de schakelaar A in de stand

"Op spanning brengen".

) Rol de zwarte slang H volledig uit.

) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire.

Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan.

) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto.

) Start de auto en laat de motor draaien.

) Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar in stand "I" ; leeg laten lopen: schakelaar in stand "O" en druk op de knop C ), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp.

) Verwijder de set en berg deze op.

2

Audio en telematica

Internetdiensten

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Internetbrowser

Druk op Internetdiensten om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via Bluetooth, optie "Internet". Zie de rubriek

" Telefoon ".

Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-Up

Networking (DUN).

Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn.

Audio en telematica

3

.

4

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2

Bluetooth (apparatuur)

Instellingen internetverbinding

Teller gegevensverbruik

Wifi-verbinding

Niveau 1

Internetdiensten

Secundaire pagina

Bluetooth

Verbinding

Internetdiensten

Secundaire pagina

Internetsnelheid

Internetdiensten

Secundaire pagina

Wifi-verbinding

Niveau 2

Zoeken

Verbinden /Loskoppelen

Updaten

Verwijderen

Bevestigen

Reset

Bevestigen

Alle

Beveiligd

Opgeslagen

Toevoegen

On /Off

Verbinden

Audio en telematica

Aanwijzingen

Het zoeken naar een te verbinden extern apparaat starten.

De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen.

De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio.

De geselecteerde telefoon Verwijderen.

De instellingen opslaan.

De teller van het gegevensverbruik resetten en vervolgens bevestigen.

Alle Wifi-netwerken weergeven.

Beveiligde Wifi-netwerken weergeven.

Geselecteerd(e) Wifi-netwerk(en) opslaan.

Een nieuw Wifi-netwerk toevoegen.

Een Wifi-netwerk activeren of deactiveren.

Een door het systeem gevonden Wifi-netwerk selecteren en hiermee verbinding maken.

5

.

6

Audio en telematica

MirrorLink

TM

Optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem.

MirrorLink

TM

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de

MirrorLink TM -technologie.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Om te zorgen voor een optimale communicatie tussen de smartphone en het systeem moet de smartphone in ieder geval worden ontgrendeld. Houd het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up to date.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Audio en telematica

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Opmerkingen:

- indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te

TM "verbinding mogelijk maakt.

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth ® -functie van de smartphone te activeren

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden.

Druk op " Internetdiensten " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de functie in het systeem te activeren.

Open de app via uw smartphone

(optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem).

Tijdens de procedure worden verschillende schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten te accepteren.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM

-technologie.

Als dit slechts één app betreft, wordt deze automatisch geactiveerd.

Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Voor de spraakherkenningsfunctie is een compatibele smartphone nodig die vooraf via

Bluetooth met het systeem van de auto is verbonden.

7

.

8

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Niveau 1 Niveau 2

Internetdiensten

MirrorLink TM

Niveau 3

Audio en telematica

Aanwijzingen

Weergeven van of terugkeren naar de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie.

Weergeven van een menulijst afhankelijk van de eerder geselecteerde app.

"Back": huidige bewerking annuleren, omhooggaan in de menustructuur.

"Home": weergeven of terugkeren naar de pagina

"Modus auto".

Weergeven van de eerste pagina van de

"Internetdiensten".

9

.

10

Audio en telematica

CarPlay

®

Audio en telematica

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de

CarPlay ® -technologie.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig; het is daarom raadzaam het besturingssysteem van uw smartphone up to date te houden.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Of

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden.

Bij het aansluiten van de USB-kabel zal de functie " Telefoon " overgaan in de functie " CarPlay " op het menu-overzicht.

Druk op " " om de CarPlay ® -

interface weer te geven.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als hij is verbonden met de USB-kabel.

Druk op " Internetdiensten " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " " om de CarPlay ® -

interface weer te geven.

Tijdens de procedure worden één of meerdere schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten voor de verbinding te accepteren.

.

11

12

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Niveau 1 Niveau 2

Telefoon

Internetdiensten

Apple ® CarPlay ®

Muziek

Kaart

Berichten

Beluisteren

Audio en telematica

Aanwijzingen Niveau 3

Favorieten

Aanwijzingen

Contacten

Toetsenbord

Voicemail

Lijsten

Artiesten

Nummers

Albums

Overig ...

De functie "Telefoon" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri".

Druk op "Weergeven contacten" voor toegang tot de menu's van de telefoon.

Druk op "Muziek" om te navigeren en nummers van uw smartphone te selecteren.

Druk op "Beluisteren" voor toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.

Bestemmingen

Druk op "Bestemmingen" om via spraakherkenning "Siri" of het toetsenbord een adres te zoeken.

De functie GPS komt tot stand via de 3G-, 4G- of Wifi-internetverbinding van de telefoon.

Berichten weergeven

De functie "Berichten" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri" om het bericht en de geadresseerde uit te spreken.

Druk op "Berichten weergeven" voor toegang tot de berichten.

Toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.

.

13

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement

Table of contents