Volvo C70 2008 Gebruikershandleiding

Add to My manuals
257 Pages

advertisement

Volvo C70 2008 Gebruikershandleiding | Manualzz
VOLVO C70
Instructieboekje
WEB EDITION
Beste Volvo-bezitter,
DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO!
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben.
Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw
medepassagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de
veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan
alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om
vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de
onderhoudsinformatie in dit instructieboekje.
Inhoud
2
00 Inleiding
01 Veiligheid
Inleiding .............................................. 6
Volvo Car Corporation en het milieu ... 7
Veiligheidsgordels ............................ 12
Airbagsysteem ................................. 15
Airbags (SRS) ................................... 16
Airbag (SRS) activeren/
deactiveren ....................................... 18
SIPS-airbags (zij-airbags) ................. 20
Opblaasgordijn (IC-systeem) ............ 22
WHIPS .............................................. 23
Roll-Over Protection System
(ROPS) .............................................. 25
Activering van de
veiligheidssystemen ......................... 26
Crash mode ...................................... 27
Kinderen en veiligheid ...................... 28
02 Instrumenten, schakelaars
en bediening
Overzicht auto met stuur links ..........34
Overzicht auto met stuur rechts .......36
Bedieningspaneel op
bestuurdersportier ............................38
Instrumentenpaneel ..........................39
Controle- en
waarschuwingslampjes .....................40
Informatiedisplay ..............................44
Elektrische aansluiting .....................45
Verlichtingspaneel .............................46
Linker stuurhendel ............................48
Rechter stuurhendel .........................50
Cruisecontrol (optie) .........................52
Toetsenset op stuurwiel (optie) .........53
Stuurwielafstelling, alarmlichten .......54
Handrem ...........................................55
Elektrisch bedienbare ruiten .............56
Achteruitkijkspiegel en
buitenspiegels ...................................57
Persoonlijke instellingen ....................61
Inhoud
03 Klimaatregeling
04 Interieur
05 Sloten en alarm
Algemene informatie over de
klimaatregeling ................................. 66
Elektronische klimaatregeling, ECC . 68
Luchtverdeling .................................. 71
Standverwarming op brandstof
(optie) ............................................... 72
Voorstoelen .......................................76
Elektrisch bedienbare hardtop ..........79
Windscherm (optie) ...........................83
Interieurverlichting ............................84
Opbergmogelijkheden in
passagiersruimte ..............................86
Kofferbak ...........................................90
Afstandsbediening met sleutelblad .. 96
Vergrendelingspunten ....................... 99
Private locking (optie) ..................... 100
Keyless drive (optie) ....................... 102
Batterij in afstandsbediening .......... 105
Vergrendelen en ontgrendelen ........ 106
Alarm (optie) ................................... 110
3
Inhoud
4
06 Starten en rijden
07 Wielen en banden
08 Verzorging
Algemene informatie ....................... 116
Brandstof tanken ............................. 118
Motor starten ................................... 119
Roetfilter dieselmotor (DPF) ............ 120
Contact- en stuurslot ...................... 121
Keyless drive ................................... 122
Handgeschakelde
versnellingsbak ................................ 123
Automatische versnellingsbak ......... 125
Remsysteem .................................... 128
DSTC (stabiliteits- en tractieregelsysteem) .......................................... 130
Park Assist (optie) ............................ 132
BLIS (Blind Spot Information
System (optie) .................................. 135
Slepen en bergen ............................ 138
Starten met hulpaccu ...................... 140
Rijden met een aanhanger .............. 141
Trekhaak .......................................... 143
Afneembare trekhaak ...................... 145
Lading vervoeren ............................. 150
Lichtbundel aanpassen ................... 151
Algemene informatie ...................... 154
Bandenspanning ............................ 158
Gevarendriehoek en reservewiel .... 160
Wielen verwisselen ......................... 162
Provisorische bandenreparatie ...... 164
Schoonmaken ................................. 170
Lakschade herstellen ...................... 173
Roestwering .................................... 174
Inhoud
09 Onderhoud en service
10 Infotainment
11 Specificaties
Volvo Service .................................. 178
Onderhoud ..................................... 179
Motorkap en motorruimte .............. 180
Dieselolie ........................................ 181
Oliën en vloeistoffen ....................... 182
Wisserbladen .................................. 187
Accu ............................................... 188
Gloeilampen vervangen .................. 190
Zekeringen ..................................... 196
Algemene informatie .......................206
Typeaanduidingen .......................... 232
Maten en gewichten ....................... 233
Motorspecificaties .......................... 235
Motorolie ......................................... 237
Vloeistoffen en smeermiddelen ...... 241
Brandstof ........................................ 242
Katalysator ...................................... 244
Elektrisch systeem .......................... 245
Typegoedkeuring ............................ 247
Audiofuncties ..................................207
Radiofuncties .................................. 211
Cd-functies .....................................215
Menusysteem – audiosysteem .......217
Telefoonfuncties (optie) ...................218
Menusysteem – telefoon .................225
5
Inleiding
Inleiding
Instructieboekje
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te
lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt.
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt
u tips voor hoe u het beste in verschillende
situaties met de auto kunt omgaan en leert u
hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle
mogelijkheden die de auto biedt. Besteed ook
aandacht aan de veiligheidsinstructies in het
boekje:
WAARSCHUWING
Waarschuwingsteksten geven aan dat er
gevaar voor persoonlijk letsel bestaat, als u
de instructies niet opvolgt.
wege gemonteerde uitrusting) en bepaalde
accessoires (extra uitrusting) beschreven.
N.B.
De uitrusting van de auto’s van Volvo hangt
af van de verschillende behoeften op de
diverse markten en de landelijke en/of
regionale wet- en regelgeving. Neem contact op met de erkende Volvo-werkplaats
voor informatie over de standaarduitrusting,
opties en accessoires.
De specificaties, constructiegegevens en
afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet
bindend. We behouden ons het recht voor om
zonder voorafgaande mededeling wijzigingen
aan te brengen.
© Volvo Car Corporation
BELANGRIJK
“Belangrijk”-teksten geven aan dat het gevaar bestaat dat de auto beschadigd raakt,
als u de instructies niet opvolgt.
De in het instructieboekje beschreven uitrusting is niet op alle modellen aanwezig. Als aanvulling op de standaarduitrusting worden in dit
instructieboekje ook de opties (van fabrieks-
6
Inleiding
Volvo Car Corporation en het milieu
Milieubeleid van Volvo Car Corporation
Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn
de drie kernwaarden van Volvo Car Corporation die van invloed zijn op alle activiteiten. We
zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze
zorg voor het milieu delen.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieueisen en is bovendien geproduceerd in
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met
hulpbronnen omgaat.
De Volvo Car Corporation is gecertificeerd
volgens de milieunorm ISO 14001 voor fabrieken, centrale functies en de meeste andere
eenheden. We eisen bovendien van onze
samenwerkingspartners dat ze systematisch
aan milieuzorg doen.
meen een geringere uitstoot van het broeikasgas kooldioxide op.
Alle Volvo-modellen gaan vergezeld van een
milieuverklaring (EPI of Environmental Product
Information). Daarin staat de impact aangegeven die de auto gedurende zijn hele levenscyclus op het milieu heeft.
U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen
aan een verlaging van het brandstofverbruik.
Lees voor meer informatie de tekst onder het
kopje Spaar het milieu op pagina 8.
Lees meer op: www.volvocars.com/EPI.
Brandstofverbruik
De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun
klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een
lager brandstofverbruik levert over het alge-
7
Inleiding
Volvo Car Corporation en het milieu
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Textielnorm
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
Schoon aan binnen- en buitenkant – een
concept dat een schone passagiersruimte
combineert met een uitermate efficiënt uitlaatgasreinigingssysteem. In veel gevallen liggen
de uitlaatgasemissies ver onder de geldende
normen.
Het interieur van een Volvo werd dusdanig
vormgegeven dat het gezellig en comfortabel
is – ook voor mensen met contactallergieën of
astma. Alle stoelhoezen en bekledingsstoffen
zijn getest op stoffen en emissies die schadelijk zijn voor de gezondheid en allergische
reacties kunnen veroorzaken. Dit betekent dat
alle stoffen voldoen aan de eisen van de textielnorm Öko-Tex 1002 – een enorme stap op
weg naar een gezonder milieu in de passagiersruimte.
Schone lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen niet via de luchtinlaatopening in de passagiersruimte kunnen dringen.
Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,
IAQS1 (Interior Air Quality System), zorgt
ervoor dat de lucht die de passagiersruimte
binnenkomt schoner is dan de lucht buiten in
het verkeer.
Het systeem bestaat uit een elektronische
sensor en een koolstoffilter. De binnenkomende lucht wordt continu gecontroleerd en
als het gehalte aan schadelijke gassen zoals
koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de luchtinlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels.
8
Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoorbeeld de veiligheidsgordels, de vloerbekleding
en de gebruikte stoffen. De leren bekledingsvarianten zijn chroomvrij gelooid met plantaardige stoffen en voldoen aan de gestelde certificeringseisen.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxiden, laaghangend ozon en koolwaterstoffen
niet binnendringen.
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaarden scheppen voor een lange levensduur
en een laag brandstofverbruik. Op die manier
draagt u bij aan een schoner milieu. Wanneer
u de reparaties en het onderhoud aan de auto
toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo,
wordt de auto een onderdeel van ons systeem. We stellen duidelijke milieueisen aan de
outillage van onze werkplaatsen om te voor-
1 Optie
2 Op
www.oekotex.com vindt u meer informatie
komen dat er schadelijke stoffen vrijkomen in
het milieu. Het personeel in de werkplaatsen
van Volvo beschikt over de kennis en het
gereedschap om optimale zorg voor het milieu
te kunnen garanderen.
Spaar het milieu
U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te
beschermen door zuinig te rijden, milieuvriendelijke autoverzorgingsproducten te kopen en
de auto te onderhouden of te laten onderhouden aan de hand van de aanwijzingen in het
instructieboekje.
Hieronder volgen enkele tips voor hoe u het
milieu kunt ontzien (zie pagina 116 voor meer
tips om het milieu te ontzien en zuinig te rijden):
• Verlaag het brandstofverbruik door de
zogeheten ECO-bandenspanning aan te
houden (zie pagina 158).
• Laat spullen niet onnodig in de auto liggen.
Hoe groter de belading van de auto, des te
hoger het brandstofverbruik.
• Gebruik altijd de elektrische motorverwarming bij een koudestart, als de auto hiermee is uitgerust. Hierdoor nemen het
brandstofverbruik en de uitstoot af.
• Rijd rustig en vermijd krachtig remmen.
Inleiding
Volvo Car Corporation en het milieu
• Rijd in de hoogst mogelijke versnelling. Een lager
toerental zorgt voor een
lager verbruik.
• Rem op de motor af om
vaart te minderen.
• Voorkom stationair draaien. Houd u aan de
plaatselijke voorschriften. Zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat in een file.
• Hanteer afvalstoffen die
schadelijk voor het milieu
zijn, zoals accu’s en olie,
op een milieuontlastende
manier. Neem contact op
met een erkende Volvowerkplaats als u niet zeker
weet hoe u dergelijk afval moet verwerken.
• Onderhoud uw auto regelmatig.
• Bij hoge snelheden neemt het verbruik aanzienlijk toe vanwege de grotere luchtweerstand. Bij een verdubbeling van de snelheid
neemt de luchtweerstand met een factor
vier toe.
Door deze tips op te volgen kan het brandstofverbruik worden verlaagd zonder dat dit van
invloed is op de reistijd of het plezier in het
autorijden. U spaart uw auto, bespaart geld en
gebruikt minder van de hulpbronnen op aarde.
9
Veiligheidsgordels .................................................................................... 12
Airbagsysteem ......................................................................................... 15
Airbags (SRS) ........................................................................................... 16
Airbag (SRS) activeren/
deactiveren ............................................................................................... 18
SIPS-airbags (zij-airbags) .........................................................................20
Opblaasgordijn (IC-systeem) .................................................................... 22
WHIPS ......................................................................................................23
Roll-Over Protection System
(ROPS) ......................................................................................................25
Activering van de
veiligheidssystemen .................................................................................26
Crash mode ..............................................................................................27
Kinderen en veiligheid ..............................................................................28
10
VEILIGHEID
01
01 Veiligheid
01
Veiligheidsgordels
Draag altijd een veiligheidsgordel
Gordel losmaken:
– Druk op de rode knop van de sluiting en
laat het oprolmechanisme de veiligheidsgordel naar binnen trekken. Als de gordel
niet volledig wordt opgerold, moet u de
gordel handmatig zo ver terugrollen dat
deze niet langer slap hangt.
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan
niet verder worden uitgetrokken:
G020104
• wanneer u de gordel te snel uittrekt
• wanneer u remt of optrekt
• als de auto sterk overhelt.
Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag
gedragen worden.
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsgordel om hebben. Voor optimale bescherming door de veiligheidsgordel is het van
belang dat de gordel goed tegen het lichaam
ligt. Laat de rugleuning niet te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de beste
bescherming bij een normale rijhouding.
De veiligheidsgordel omdoen:
– Trek de veiligheidsgordel langzaam uit en
maak deze vast door de borglip in de
sluiting te steken. Een duidelijke “klik” geeft
aan dat de veiligheidsgordel vastzit.
12
Let erop dat:
• u geen klemmen of andere accessoires
gebruikt waardoor u de veiligheidsgordel
niet strak langs uw lichaam kunt trekken
• er geen slagen in de veiligheidsgordel zitten
en dat hij nergens achter blijft steken
• de heupgordel laag moet zitten (niet over
de buik)
u de heupgordel over de heupen spant door
aan de diagonale schoudergordel te trekken
zoals afgebeeld.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afnemen waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
WAARSCHUWING
Elke gordel is bestemd ter bescherming van
slechts een persoon.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te
repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u
de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van
zijn beschermende eigenschappen hebben
verloren, zelfs als de veiligheidsgordel
ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang
de veiligheidsgordel ook als deze versleten
of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor
montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING
De achterbank is bestemd voor maximaal
twee personen.
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordel en zwangerschap
Gordelwaarschuwing
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat
u de veiligheidsgordel altijd op de juiste
manier draagt. De veiligheidsgordel moet
strak langs de schouder lopen, waarbij het
diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zijkant van de buik
ligt. Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen de buitenkant van de
bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder
de buik liggen. Het mag nooit over de buik
omhoog kunnen glijden. De veiligheidsgordel
moet zo strak mogelijk over het lichaam lopen
zonder onnodige speling. Controleer ook of de
veiligheidsgordel nergens gedraaid zit.
G018084
G020105
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
onder controle hebben (wat inhoudt dat ze
met gemak bij het stuur en de pedalen moeten
kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te
maken.
01
Er gaan waarschuwingslampjes branden en er
worden geluidssignalen afgegeven wanneer
iemand de veiligheidsgordel niet draagt. Of er
geluidssignalen klinken, hangt af van de snelheid. De waarschuwingslampjes zitten in de
plafondconsole en op het instrumentenpaneel.
Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet
voor kinderzitjes.
Achterbank
De functie van de gordelwaarschuwing voor
de achterbank is tweeledig:
• Aangeven met een melding op het informatiedisplay welke veiligheidsgordels van de
achterbank er worden gebruikt. De melding
13
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels
wordt na ca. 30 seconden automatisch
gewist, maar kan ook handmatig worden
bevestigd door op de knop READ te drukken.
• Waarschuwen dat iemand op de achterbank de veiligheidsgordel heeft losgenomen. Er wordt gewaarschuwd met een
melding op het informatiedisplay in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingslampje. De waarschuwing stopt
wanneer de veiligheidsgordel weer is
omgedaan, maar kan ook handmatig worden bevestigd door op de knop READ te
drukken.
De melding op het informatiedisplay, die aangeeft welke veiligheidsgordels er gebruikt
worden, is altijd beschikbaar. Druk op de knop
READ om de opgeslagen meldingen te zien.
Bepaalde markten
Er gaan waarschuwingslampjes branden en er
worden geluidssignalen afgegeven wanneer
iemand de gordel niet draagt. Bij een lage
snelheid vallen de geluidssignalen na
6 seconden stil.
14
Gordelspanners
Gordelgeleider
Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met gordelspanners. Dit is een mechanisme dat bij een
voldoende krachtige aanrijding de gordel rond
het lichaam spant. De gordel kan de passagier
daarmee beter in de stoel gedrukt houden.
G020106
01
Zowel de bestuurders- als de passagiersstoel
zijn voorzien van een gordelgeleider.
De gordelgeleider is een hulpmiddel dat de
veiligheidsgordels beter bereikbaar maakt.
Neem bij het in- en uitstappen van achterpassagiers de veiligheidsgordel uit de gordelgeleider en plaats deze achteraan op de gordelstang. Breng de veiligheidsgordel daarna weer
aan in de gordelgeleider.
01 Veiligheid
Airbagsysteem
Waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel
G020107
Behalve het brandende waarschuwingslampje verschijnt
er, in die gevallen waarin dat
nodig is, een melding op het
informatiedisplay. Als het
waarschuwingslampje niet
werkt, gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en
verschijnt er SRS-AIRBAG
SERVICE VEREIST of SRSAIRBAG SERVICE SPOED op het informatiedisplay. Neem zo spoedig mogelijk contact op
met een erkende Volvo-werkplaats.
Het airbagsysteem1 wordt continu gecontroleerd door de regelmodule. Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat
branden, wanneer u de contactsleutel naar
stand I, II of III draait. Het lampje dooft na
ca. 6 seconden, wanneer de regelmodule
heeft vastgesteld dat het airbagsysteem geen
storingen1 vertoont.
1
01
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem blijft branden of tijdens het rijden kortstondig oplicht, betekent dit dat het
airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het
lampje kan ook duiden op een storing in de
gordelspanners, het SIPS-, het SRS- of het
IC-systeem. Neem zo spoedig mogelijk
contact op met een erkende Volvowerkplaats.
Omvat SRS en gordelspanners, SIPS, DMIC en
ROPS.
15
01 Veiligheid
01
Airbags (SRS)
Airbag (SRS) aan de bestuurderszijde
Airbag (SRS) aan de passagierszijde
WAARSCHUWING
Om de kans op letsel bij het opblazen van
de airbags te beperken, moeten de passagiers zo rechtop mogelijk zitten met hun
voeten op de vloer en hun rug tegen de rugleuning. De veiligheidsgordel moet goed
vastzitten.
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel
aan de bestuurderszijde ook een airbag (SRSSupplemental Restraint System) in het stuurwiel. De airbag zit opgevouwen in het midden
van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien
van het opschrift SRS AIRBAG.
G020109
G020108
WAARSCHUWING
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd.1
Laat kinderen nooit voor de passagierstoel
zitten of staan. Personen die kleiner zijn dan
1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel
plaatsnemen, als de airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind.
Als aanvulling op de veiligheidsgordel van de
passagiersstoel heeft uw auto ook een passagiersairbag1 die ligt opgevouwen in een ruimte
boven het dashboardkastje. Het paneel is
voorzien van het opschrift SRS AIRBAG.
1
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afnemen waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
16
1 Niet
alle auto’s hebben een airbag (SRS) aan
de passagierszijde. Dit is afhankelijk van de
vraag of de airbag besteld werd tijdens het
verkoopproces.
Zie pagina 18 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
01 Veiligheid
Airbags (SRS)
01
SRS-systeem, auto met het stuur links
Het systeem bestaat uit airbags en sensoren.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, waarna de airbag wordt
opgeblazen. Daarbij wordt de airbag warm.
Om de klap op te vangen loopt de airbag leeg
wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij
treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het
opblazen tot het leeglopen van de airbag,
neemt enkele tienden van een seconde in
beslag.
WAARSCHUWING
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in het airbagsysteem kunnen storingen in de werking en ernstig letsel veroorzaken.
G020113
G020111
G020110
SRS-systeem
SRS-systeem, auto met het stuur rechts
N.B.
De reactie van de sensoren hangt af van de
ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde
of de passagierszijde vooraan wordt gedragen of niet. Het kan dan ook zijn dat er bij
ongelukken slechts één (of geen enkele) van
de airbags wordt opgeblazen. Het SRSsysteem registreert de botskracht waaraan
de auto blootstaat en stemt de activering
van een of meerdere airbags daarop af.
De airbags werken dusdanig dat de capaciteit ervan wordt afgestemd op de botskracht waaraan de auto blootstaat.
Positie van de airbag aan de passagierszijde in
een auto met het stuur links of rechts
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen voor of boven op
het dashboard in het gebied waar de passagiersairbag is aangebracht.
17
01 Veiligheid
01
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
PACOS1 (optie)
passagierszijde voorin geactiveerd is (zie
bovenstaande afbeelding).
Zie de tekst onder het kopje Schakelaar voor
activering/deactivering passagiersairbag,
PACOS op de volgende pagina voor informatie over de standen van de schakelaar.
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS)
aan de passagierszijde gedeactiveerd is.
De passagiersairbag (SRS) voorin kan gedeactiveerd worden met een schakelaar als de
auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). Zie pagina 19 voor informatie over het activeren/deactiveren.
Berichten
Een melding op de plafondconsole geeft aan
dat de passagiersairbag (SRS) voorin gedeactiveerd is (zie bovenstaande afbeelding).
1 PACOS
18
(Passenger Airbag Cut Off Switch)
G018344
G018346
Activeren/deactiveren
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS)
aan de passagierszijde geactiveerd is.
N.B.
Bij het omdraaien van de transpondersleutel naar stand II of III brandt ca. 6 seconden
lang het waarschuwingslampje voor de airbags op het instrumentenpaneel (zie
pagina 15).
Daarna gaat de indicator op de plafondconsole branden die de status van de passagiersairbag aangeeft. Zie pagina 121 voor
meer informatie over de verschillende standen van het contactslot.
Een waarschuwingssymbool op de plafondconsole geeft aan dat de airbag (SRS) aan de
De schakelaar voor activering/deactivering
van de passagiersairbag, PACOS (Passenger
Airbag Cut Off Switch) zit aan de passagierszijde aan de zijkant van het dashboard en u
kunt erbij door het portier aan die kant te openen (zie onder het kopje “Schakelaar voor
activering/deactivering passagiersairbag,
PACOS” op de volgende pagina). Controleer
of de schakelaar in de gewenste stand staat.
Volvo adviseert u het sleutelblad te gebruiken
om de stand te wijzigen.
Zie pagina 98 voor informatie over het sleutelblad. (U kunt ook andere voorwerpen gebruiken die qua vorm op een sleutel lijken.)
WAARSCHUWING
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren.
01 Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met een airbag (SRS)
aan de passagierszijde maar geen PACOS
heeft, is de airbag altijd geactiveerd.
Schakelaar voor activering/deactivering
passagiersairbag, PACOS
1
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem op het instrumentenpaneel oplicht terwijl de tekst op het plafondpaneel aangeeft dat de airbag (SRS)
aan die kant gedeactiveerd is. Het duidt op
een ernstige storing. Bezoek onmiddellijk
een erkende Volvo-werkplaats.
2
G019800
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiersstoel, als het brandende symbool op de plafondconsole aangeeft dat de
passagiersairbag geactiveerd is. Het niet
opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind.
01
WAARSCHUWING
Geactiveerde airbag (passagierszijde):
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiersstoel als de airbag geactiveerd is. Laat
evenmin personen die kleiner zijn dan
1,40 m op deze stoel plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Laat personen die groter zijn dan 1,40 m
nooit plaatsnemen op de passagiersstoel
wanneer de airbag aan de passagierszijde
gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren.
Locatie van de schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag
1. De airbag is geactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen passagiers groter dan 1,40 m op de voorstoel aan de
passagierszijde zitten, maar kinderen in
een kinderzitje of op een kussen beslist
niet.
2. De airbag is gedeactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen kinderen in een kinderzitje of op een kussen
op de voorstoel aan de passagierszijde
zitten, maar passagiers groter dan
1,40 m beslist niet.
19
01 Veiligheid
01
SIPS-airbags (zij-airbags)
SIPS-airbags (zij-airbags)
Kinderzitjes en SIPS-airbags
WAARSCHUWING
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in de SIPS-airbags kunnen storingen in de werking veroorzaken en leiden tot
ernstig letsel.
Een SIPS-airbag heeft geen nadelige invloed
op de beschermende werking van kinderzitjes
of comfortkussens in de auto.
Het is mogelijk een kinderzitje/comfortkussen
op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan
de passagierszijde niet is uitgerust met een
geactiveerde1 airbag.
G020118
WAARSCHUWING
Positie van de SIPS-airbags
Een groot deel van de botskracht wordt door
het SIPS-systeem (Side Impact Protection System) over balken, stijlen, vloer, dak en andere
delen van de carrosserie verspreid. De SIPSairbags aan de bestuurders- en de passagierszijde beschermen de borstkas en vormen een
belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem. De
SIPS-airbags zijn aangebracht in de frames van
de rugleuning van de voorstoelen.
Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en
de portierpanelen, omdat dit gebied binnen
de actieradius van de SIPS-airbag ligt.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen door Volvo goedgekeurde
stoelhoezen. Andere stoelhoezen kunnen
de SIPS-airbags in hun werking hinderen.
WAARSCHUWING
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Draag altijd een veiligheidsgordel.
1
20
Zie pagina 18 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
01 Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags)
01
Bestuurdersplaats, auto met stuur links
Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en
sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt
de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags
worden vervolgens opgeblazen tussen de
inzittende en het portierpaneel. Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van de aanrijding
op voor de inzittende, waarna de airbags weer
leeglopen. De airbag loopt weer leeg wanneer
de inzittende de airbag raakt. De SIPS-airbag
wordt normaal gesproken alleen opgeblazen
aan de kant van de aanrijding.
Passagiersplaats, auto met het stuur links
G020343
G020121
G020120
SIPS-airbags
Positie van airbagsticker in voorportieropening
aan passagierszijde
21
01 Veiligheid
01
Opblaasgordijn (IC-systeem)
G020971
Eigenschappen
Het opblaasgordijn (DMIC, Door Mounted
Inflatable Curtain) vormt een aanvulling op het
SIPS-systeem. Het zit verborgen achter de
binnenkant van het bestuurders- en het passagiersportier. Het systeem beschermt inzittenden voorin. Het opblaasgordijn wordt door
sensoren geactiveerd, als de auto in de zij
wordt aangereden of als de auto het risico
loopt te kantelen. Bij activering wordt het
opblaasgordijn opgeblazen. Het systeem
helpt voorkomen dat de bestuurder en een
eventuele voorpassagiers bij een botsing met
hun hoofd tegen de binnenkant van de auto
slaan. Voor de activering van het opblaasgor-
22
dijn maakt het niet uit of de hardtop nu openof dichtstaat.
WAARSCHUWING
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, de portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Er mogen
uitsluitend originele Volvo-onderdelen,
bestemd voor montage op deze plaatsen,
worden gebruikt.
WAARSCHUWING
Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt
boven de denkbeeldige, horizontale lijn op
50 mm onder de bovenkant van de zijruiten.
Anders is het mogelijk dat het opblaasgordijn dat schuilgaat achter de plafondbekleding geen bescherming meer biedt.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.
01 Veiligheid
WHIPS
01
G020347
Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection
System) bestaat uit energieabsorberende
rugleuningen en speciaal voor het systeem
ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide
voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd
bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van
de hoek waaronder en de snelheid waarmee
het achteropkomende voertuig de auto raakt
en de materiaaleigenschappen van dat voertuig.
WAARSCHUWING
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordel. Draag altijd een
veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of
het WHIPS-systeem aan en probeer ze
nooit zelf te repareren. Neem contact op
met een erkende Volvo-werkplaats.
Eigenschappen van de stoel
Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd,
klappen de rugleuningen van de voorstoelen
naar achteren zodat de zithouding van de
bestuurder en de passagier op de voorstoelen
verandert. Zo wordt de kans op zogeheten
whiplash-letsel beperkt.
WHIPS-systeem en kinderzitjes
Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige
invloed op de beschermende werking van de
kinderzitjes.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de
bestuurder en de voorpassagier zoveel moge-
23
01 Veiligheid
01
WHIPS
lijk in het midden van de stoel plaatsnemen en
de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun
zo klein mogelijk houden.
G020125
Zorg dat u de werking van het WHIPSsysteem niet beïnvloedt
WAARSCHUWING
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen
het zitgedeelte van de achterbank en de
rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat
u de werking van het WHIPS-systeem niet
beïnvloedt.
24
WAARSCHUWING
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
krachten zoals bij een aanrijding van achteren, moet u het WHIPS-systeem laten controleren in een erkende Volvo-werkplaats.
Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn
beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact
is.
Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats om het systeem te laten controleren, ook na een lichte aanrijding van achteren.
01 Veiligheid
Roll-Over Protection System (ROPS)
01
ROPS-systeem
WAARSCHUWING
G020797
Verricht geen werkzaamheden aan het
ROPS-systeem.
Leg geen voorwerpen boven op het ROPSsysteem of achter de hoofdsteunen voor de
achterpassagiers.
Rolbeugels in uitgeschoven stand
Het ROPS-systeem bestaat uit sensoren en
stevige rolbeugels die achter de hoofdsteunen
voor de achterpassagiers zitten. Wanneer de
auto het risico loopt te kantelen of met voldoende kracht aan de achterkant wordt
geraakt, registreren de sensoren dit, waarna
de rolbeugels achter de hoofdsteunen voor de
achterpassagiers omhoogkomen. Het maakt
voor de activering van de rolbeugels niet uit of
de hardtop geopend of gesloten is.
Neem altijd contact op met een erkende
Volvo-werkplaats, als het ROPS-systeem
geactiveerd werd.
25
01 Veiligheid
01
Activering van de veiligheidssystemen
Systeem
Activering
Gordelspanners voorstoelen
Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij, van achteren en/of kantelen.
Gordelspanners achterbank
Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of kantelen.
Airbags (SRS)
Bij een frontale botsing.1
SIPS-airbags
Bij een aanrijding in de zij.1
Opblaasgordijnen (DMIC)
Bij een aanrijding in de zij en/of kantelen1.
WHIPS-systeem
Bij aanrijdingen van achteren.
Roll-Over Protection System (ROPS)
Bij kantelen en/of een aanrijding van achteren.
1
Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het
gewicht van het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van
activering van de verschillende veiligheidssystemen op de auto.
Na activering van de airbags adviseren wij u
het volgende:
• Sleep de auto naar een erkende Volvowerkplaats. Rijd niet in een auto met opgeblazen airbags.
• Laat het vervangen van de onderdelen van
de veiligheidssystemen in de auto over aan
een erkende Volvo-werkplaats.
• Neem altijd contact op met een arts.
N.B.
Het SRS-, SIPS-, DMIC- en ROPS-systeem
alsmede de gordelspanners worden bij een
botsing slechts eenmaal geactiveerd.
26
WAARSCHUWING
De regelmodule van het airbagsysteem zit
in de middenconsole. Als de middenconsole doorweekt geraakt is, moet u de accukabels loskoppelen. Probeer de auto niet te
starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen worden. Sleep de auto naar
een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kunnen u bij het sturen danig in de weg zitten.
Ook de andere veiligheidssystemen kunnen
beschadigd zijn. Langdurige blootstelling
aan de rook- en stofdeeltjes die vrijkomen
bij het opblazen van de airbags kan oog- en
huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatie
met koud water. De snelheid waarmee de
airbags/gordijnen worden opgeblazen kan
in combinatie met de toegepaste materialen
resulteren in schaaf- en brandwonden aan
de huid.
01 Veiligheid
Crash mode
Rijden na een aanrijding
Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld
dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de
motor te starten.
G020127
Haal de contactsleutel uit het contact en steek
hem er opnieuw in. De elektronica van de auto
probeert te resetten naar de normale stand.
Probeer vervolgens de auto te starten. Als
CRASH MODE nog op het display staat, mag
u niet met de auto rijden en hem niet verslepen. Verborgen schade kan de auto tijdens
het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het
lijkt dat u nog met de auto kunt rijden.
Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, kan de tekst CRASH MODE ZIE
HANDLEIDING op het informatiedisplay verschijnen. Dit betekent dat de functionaliteit
van de auto is verminderd. CRASH MODE is
een veiligheidsfunctie die in werking treedt
wanneer de aanrijding een belangrijke functie
in de auto, bijvoorbeeld brandstofleidingen,
sensoren voor een van de veiligheidssystemen of het remsysteem, kan hebben beschadigd.
Auto proberen te starten
01
WAARSCHUWING
Probeer onder geen beding de auto
opnieuw te starten, als u brandstof ruikt terwijl de melding CRASH MODE wordt weergegeven. Verlaat de auto onmiddellijk.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept
zolang deze in de CRASH MODE staat.
De auto moet van zijn huidige plaats worden vervoerd naar een erkende Volvowerkplaats.
Auto verzetten
Als de melding NORMAL MODE wordt weergegeven nadat de CRASH MODE is gereset,
mag de auto voorzichtig uit de huidige,
gevaarlijke positie worden verreden. Verrijd de
auto niet verder dan nodig.
WAARSCHUWING
Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
elektronische onderdelen te resetten nadat
de auto in de CRASH MODE heeft gestaan.
Dit kan aanleiding geven tot letsel of een
slechte functie van de auto. Laat de auto
altijd in een erkende Volvo-werkplaats controleren en naar de NORMAL MODE resetten nadat CRASH MODE is verschenen.
Controleer eerst of er geen brandstof uit de
auto is gelopen. Er mag geen brandstofgeur
aanwezig zijn.
27
01 Veiligheid
01
Kinderen en veiligheid
Kinderen moeten comfortabel en
veilig zitten
Kinderzitjes
rails of balken onder de stoel. Scherpe randen
kunnen de bevestigingsbanden beschadigen.
Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen
het dashboard steunen. Dit geldt voor auto’s
zonder passagiersairbag of auto’s waarvan
deze airbag gedeactiveerd is.
De plaats van het kind in de auto en de vereiste uitrusting zijn afhankelijk van het gewicht
en de lengte van het kind (zie pagina 30 voor
meer informatie).
Positie van kinderzitjes
N.B.
Het volgende kan worden gebruikt:
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die
Volvo biedt, is afgestemd op het gebruik in uw
auto. Door het gebruik van originele Volvoonderdelen bent u er zeker van dat de bevestigingspunten en bevestigingsonderdelen op de
juiste wijze zijn aangebracht en sterk genoeg
zijn.
N.B.
Bij problemen tijdens de montage van kinderveiligheidsproducten kunt u contact opnemen met de fabrikant voor nadere
inlichtingen over de montage.
28
G020128
De wettelijke bepalingen voor het vervoer
van kinderen in de auto verschillen van land
tot land. Ga na welke regels er in uw land
van kracht zijn.
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig
door Volvo getest is.
N.B.
• een kinderzitje/comfortkussen op de passagiersstoel, mits de airbag aan de passagierszijde is gedeactiveerd1.
• een achterstevoren gemonteerd kinderzitje
op de achterbank dat tegen de rugleuning
van de voorstoel steunt.
Kinderzitjes en een geactiveerde passagiersairbag gaan niet samen
Plaats een kind altijd op de achterbank als de
passagiersairbag geactiveerd is. Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind aan de
passagierszijde ernstig letsel oplopen.
Bij gebruik van andere op de markt verkrijgbare kinderveiligheidsproducten is het van
belang dat u de bijgeleverde montageinstructies zorgvuldig doorleest en nauwkeurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
nooit vast aan de hendel waarmee u de voorstoel in de lengterichting verstelt of aan veren,
1
Zie pagina 18 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
WAARSCHUWING
01
Sticker airbag
Gebruik geen kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de
ontgrendelingsknop van de gordelsluiting
kunnen aankomen. Dit om te voorkomen
dat de gordels plotseling losschieten.
Zorg dat het kinderzitje niet met de bovenkant tegen de voorruit aankomt.
G018564
WAARSCHUWING
Sticker op zijwand dashboard.
G018620
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit
op de passagiersstoel plaatsnemen als de
airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind.
Sticker op zijwand dashboard (alleen Australië).
29
01 Veiligheid
01
Kinderen en veiligheid
Plaats van kinderen in de auto
Om andere zitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44.
Gewicht (leeftijd)
Voorstoel1
Achterbank
Groep 0
max. 10 kg
(tot 9 maanden) –
Groep 0+
max. 13 kg
Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinderzitje en het
dashboard.
Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel, steun en bevestigingsband.2
Typegoedkeuring: E5 03135
Typegoedkeuring: E5 03135
Britax Baby Safe Plus – achterstevoren gemonteerd babyzitje
bevestigd met ISOFIX-systeem.
Britax Baby Safe Plus – achterstevoren gemonteerd babyzitje
bevestigd met ISOFIX-systeem.
Typegoedkeuring: E1 03301146
Typegoedkeuring: E1 03301146
Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinderzitje en het
dashboard.
Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel, steun en bevestigingsband.2
Typegoedkeuring: E5 03135
Typegoedkeuring: E5 03135
Britax Freeway – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met ISOFOX-systeem en bevestigingsband.
Britax Freeway – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met ISOFOX-systeem en bevestigingsband.2
Typegoedkeuring: E5 03171
Typegoedkeuring: E5 03171
Volvo comfortkussen – met of zonder rugleuning.
Volvo comfortkussen – met of zonder rugleuning.
Typegoedkeuring: E5 03139
Typegoedkeuring: E5 03139
Groep 1
9–18 kg
(9–36 maanden)
Groep 2/3
15–36 kg
(3–12 jaar)
1Zie
2
pagina 18 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats om de bevestigingspunten te laten aanbrengen die nodig zijn om een achterstevoren gemonteerd kinderzitje op
de achterbank te kunnen gebruiken.
30
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
WAARSCHUWING
01
ISOFIX-bevestigingssysteem voor
kinderzitjes (optie)
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) is
geactiveerd1.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit
op de passagiersstoel plaatsnemen als de
airbag (SRS) geactiveerd is1.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind.
1 Zie
G020798
pagina 18 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
Achter de onderkant van de ruggedeelten op
de beide buitenste zitplaatsen van de achterbank gaan de bevestigingspunten voor het
ISOFIX-systeem schuil.
Symbolen op de bekleding van de ruggedeelten (zie bovenstaande afbeelding) geven de
positie van deze bevestigingspunten aan.
Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag
om bij de bevestigingspunten te komen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van
de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/
babyzitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten
vastzet.
31
Overzicht auto met stuur links .................................................................34
Overzicht auto met stuur rechts ...............................................................36
Bedieningspaneel op
bestuurdersportier ...................................................................................38
Instrumentenpaneel .................................................................................39
Controle- en
waarschuwingslampjes ............................................................................40
Informatiedisplay ......................................................................................44
Elektrische aansluiting ............................................................................45
Verlichtingspaneel ....................................................................................46
Linker stuurhendel ....................................................................................48
Rechter stuurhendel .................................................................................50
Cruisecontrol (optie) .................................................................................52
Toetsenset op stuurwiel (optie) .................................................................53
Stuurwielafstelling, alarmlichten ...............................................................54
Handrem ..................................................................................................55
Elektrisch bedienbare ruiten .................................................................... 56
Achteruitkijkspiegel en
buitenspiegels ..........................................................................................57
Persoonlijke instellingen ...........................................................................61
32
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
02
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto met stuur links
20
02
18
22
17
21
16
10
9
8
7
6
5
11
12
13 14 15
19
8
26
8
23 24
25
8
9
7
27
28
29
4
3
2
1
3
31
30
32
34
34
G019490
33
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto met stuur links
1. Stuurwielafstelling
2. Openingshandgreep, motorkap
3. Bedieningspaneel, ruiten en buitenspiegels
4. Richtingaanwijzers, groot licht, boordcomputer
5. Verlichtingspaneel en openingsknop tankvulklep
6. Portierhandgreep en vergrendelingsknop
7. Controlelampje, vergrendeling
8. Blaasmond, dashboard
9. Blaasmond, zijruit
10. Cruisecontrol
11. Claxon en airbag
12. Instrumentenpaneel
13. Toetsenset voor infotainment
14. Ruitenwissers en -sproeiers, koplampsproeiers
15. Contactslot
16. Achteruitkijkspiegel
17. Gordelwaarschuwing en indicatie voor passagiersairbag
18. Schakelaar, interieurverlichting links
19. Schakelaar, alarmsensoren en Safelock-functie
20. Schakelaar, automatische bediening interieurverlichting
21. Schakelaar, ingebouwd accessoire
22. Schakelaar, interieurverlichting rechts
23. Display, auto-instellingen/geluidsinstallatie e.d.
24. Bediening, auto-instellingen/geluidsinstallatie e.d.
25. Klimaatregeling
26. Controlelampje, alarmlichten
27. Portierhandgreep en vergrendelingsknop
28. Dashboardkastje
29. Versnellingspook (handbak)/keuzehendel (automaat)
30. Elektrische aansluiting en aansteker
31. Schakelaar, bediening hardtop
32. Handrem
33. BLIS, Blind Spot Information System
34. Schakelaars, extra uitrusting
02
35
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto met stuur rechts
15
02
17
13
18
14
19
16
10
11
12
9
26
9
20 21 22 23 24 25
9
8
8
7
9
6
7
5
27
32
28
4
29
2
4
3
1
30
31
34
36
G019491
33
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto met stuur rechts
1. Elektrische aansluiting en aansteker
2. Schakelaar, bediening hardtop
3. Handrem
4. Bedieningspaneel, ruiten en buitenspiegels
5. Dashboardkastje
6. Portierhandgreep en vergrendelingsknop
7. Controlelampje, vergrendeling
8. Blaasmond, zijruit
9. Blaasmond, dashboard
10. Klimaatregeling
11. Bediening, auto-instellingen/geluidsinstallatie e.d.
12. Display, auto-instellingen/geluidsinstallatie e.d.
13. Schakelaar, interieurverlichting links
14. Schakelaar, alarmsensoren en Safelock-functie
15. Schakelaar, automatische bediening interieurverlichting
16. Schakelaar, ingebouwd accessoire
17. Schakelaar, interieurverlichting rechts
18. Gordelwaarschuwing en indicatie voor passagiersairbag
19. Achteruitkijkspiegel
20. Contactslot
21. Stuurhendel, links
22. Toetsenset stuurwiel, links
23. Instrumentenpaneel
24. Claxon en airbag
25. Toetsenset stuurwiel, rechts
26. Controlelampje, alarmlichten
27. Portierhandgreep en vergrendelingsknop
28. Verlichtingspaneel en openingsknop tankvulklep
29. Stuurhendel, rechts
30. Openingshandgreep, motorkap
31. Hendel, stuurwielafstelling
32. Versnellingspook (handbak)/keuzehendel (automaat)
33. BLIS, Blind Spot Information System
34. Schakelaars, extra uitrusting
02
37
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Bedieningspaneel op bestuurdersportier
02
Bedieningspaneel op
bestuurdersportier
2
2
3
4
5
G018241
1
1. Elektrisch bedienbare ruiten, alle ruiten
omlaag/omhoog
2. Elektrisch bedienbare ruiten
3. Buitenspiegel, linkerzijde
4. Buitenspiegels, instelling
5. Buitenspiegel, rechterzijde
38
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
1
2
3
4
5
6
7
8
1.
2.
3.
4.
Snelheidsmeter
Richtingaanwijzer, links
Waarschuwingslampje
Informatiedisplay – Op het display verschijnen informatieve teksten en waarschuwingsmeldingen en de
buitentemperatuur. Wanneer de temperatuur tussen –5 C en +2 C ligt, verschijnt er een sneeuwvlokje op het
display. Het lampje wijst op het gevaar
voor gladheid. Als de auto heeft stilgestaan, kan de buitentemperatuurmeter
een te hoge waarde aangeven.
5. Informatielampje
6. Richtingaanwijzer, rechts
9
10
11
12
13
14
7. Toerenteller – Geeft het motortoerental
aan in duizenden toeren per minuut.
8. Controle- en informatielampjes
9. Brandstofmeter
10. Knop voor de dagteller – Wordt gebruikt
om korte afstanden te meten. Door kort
op de knop te drukken, kunt u van
dagteller T1 en T2 wisselen. Als u de
knop lang indrukt (meer dan 2 seconden), gaat de geactiveerde dagteller op
nul.
11. Display – Geeft de schakelstanden van
de automatische versnellingsbak, regensensor, kilometerteller, dagteller en cruisecontrol aan.
12. Grootlichtindicatie
G018182
02
13. Temperatuurmeter – De temperatuurmeter van het koelsysteem van de motor.
Op het display verschijnt een melding,
als de temperatuur abnormaal hoog is
en de naald tot in het rode gebied
uitslaat. Let erop dat bijvoorbeeld extra
koplampen voor de luchtinlaat bij een
hoge buitentemperatuur en een zware
belasting van de motor het koelvermogen verminderen.
14. Controle- en waarschuwingslampjes
39
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
Alle controle- en waarschuwingslampjes1
gaan branden wanneer u de contactsleutel
voor het starten naar stand II draait. De werking van de lampjes wordt dan gecontroleerd.
Alle lampjes moeten weer uitgaan als de
motor is aangeslagen, behalve het lampje
voor de handrem. Dit gaat pas uit, als de auto
van de handrem wordt gehaald.
Als de motor niet binnen
vijf seconden aanslaat, gaan alle
lampjes uit, behalve het lampje
voor storingen in het uitlaatgasreinigingssysteem van de auto en
dat voor een lage oliedruk. Afhankelijk van de uitrusting van de
auto is het mogelijk dat bepaalde
lampjes geen functie hebben.
1 Bij
bepaalde motortypes is het lampje voor
een lage oliedruk niet in gebruik! Er verschijnt
in plaats daarvan een displaytekst (zie
pagina 182).
40
Lampjes in het midden van het
instrumentenpaneel
1. Stop op een veilige plek. Rijd niet verder
met de auto.
2. Lees de informatie op het informatiedisplay. Voer de handeling uit die de melding op het display u voorschrijft. Wis de
melding met de knop READ.
Als de auto sneller rijdt dan 7 km/h, gaat het
waarschuwingslampje branden.
G020136
Functietest, lampjes
Het rode waarschuwingslampje
gaat branden, wanneer er een
storing is geregistreerd die van
invloed kan zijn op de veiligheid
en/of de rijeigenschappen van de
auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende melding op het informatiedisplay. Het
waarschuwingslampje blijft branden totdat de
storing is verholpen, maar de melding kunt u
verwijderen met de knop READ (zie
pagina 44). Het waarschuwingslampje kan
ook gaan branden in combinatie met andere
lampjes.
Als er een afwijking is in één van
de systemen in de auto, gaat het
oranje informatielampje branden
en verschijnt er tekst op het display. U verwijdert de melding met
behulp van de knop READ (zie pagina 44). Dit
gebeurt automatisch als u enige tijd niets doet
(hoe lang hangt van de bewuste functie af).
Het oranje informatielampje kan ook gaan
branden in combinatie met andere lampjes.
Als de auto langzamer rijdt dan 7 km/h, gaat
het informatielampje branden.
N.B.
Wanneer de servicemelding verschijnt, kunt
u het lampje doven en de melding verwijderen met de knop READ. Ook als u niets doet
gebeurt dat enige tijd later automatisch.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Controlelampjes – linkerzijde
4
– Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af.
– Start de motor opnieuw.
– Als het lampje echter blijft branden, moet u
de auto naar een erkende Volvo-werkplaats
rijden om het ABS-systeem te laten controleren.
5
3. Mistachterlicht
1
2
3
7. Laag peil in brandstoftank
Wanneer dit lampje gaat branden, zit er bij benzinemodellen
nog ca. 8 liter en bij dieselmodellen nog ca. 7 liter brandstof in de
tank.
02
Dit lampje brandt wanneer u het
mistachterlicht hebt ingeschakeld.
6
G020137
7
4. Stabiliteitssysteem STC of DSTC
Zie pagina 130 voor informatie
over de functies en lampjes van
het systeem.
1. Storing in
uitlaatgasreinigingssysteem
Rijd de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats om het systeem te laten controleren.
5. Geen functie
6. Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje brandt als de motor
wordt voorverwarmd. De voorverwarming start als de temperatuur
lager wordt dan –2 C. De auto
kan worden gestart als het lampje
2. Storing in ABS
Als het lampje brandt, werkt het
systeem niet. Het normale remsysteem van de auto werkt dan
nog wel, zij het zonder ABSregeling.
gedoofd is.
41
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Controlelampjes, rechterzijde
5. Gordelwaarschuwing
N.B.
02
1
Het lampje geeft alleen aan dát u de handrem hebt aangetrokken maar niet hoe hard!
2
3
3. Airbags – SRS
4
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht of blijft branden, is er een
storing in de gordelsluiting of in
het SRS-, SIPS- of IC-systeem
geregistreerd. Rijd de auto zo snel
mogelijk naar een erkende Volvo-werkplaats
om het systeem te laten controleren.
5
6
G020138
7
4. Te lage oliedruk1
1. Controlelampje voor aanhanger
Het lampje knippert, wanneer u de
richtingaanwijzers op de auto en
de aanhanger gebruikt. Als het
lampje niet knippert, is een van de
lampen op de auto of de aanhanger defect.
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Vul zo nodig olie bij. Als het
lampje oplicht terwijl het oliepeil in orde is,
moet u contact opnemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
2. Handrem aangetrokken
Het lampje brandt, wanneer de
handrem is aangetrokken. Haal de
handremhendel bij het aantrekken altijd volledig omhoog.
42
1
Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een
lage oliedruk niet in gebruik! Er verschijnt in
plaats daarvan een displaytekst (zie pagina 182).
Het lampje brandt als de bestuurder of de voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of als
iemand op de achterbank de gordel heeft losgenomen.
6. Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden
gaat branden, is er sprake van een
storing in het elektrisch systeem.
Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
7. Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het remvloeistofpeil mogelijk te laag.
– Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en controleer het peil in het remvloeistofreservoir. Zie pagina 185. Als het
peil lager is dan het MIN-streepje van het
remvloeistofreservoir, kunt u beter niet verder rijden met de auto. Laat de auto naar
een erkende Volvo-werkplaats slepen om
het remsysteem te laten controleren.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Als de waarschuwingslampjes
voor het remsysteem en ABS
tegelijkertijd branden, kan er een
storing in de remkrachtverdeling
zijn opgetreden.
Waarschuwing, portieren niet gesloten
Als een van de portieren, de motorkap1 of het
kofferdeksel niet goed afgesloten is, wordt u
daarop attent gemaakt.
02
Lage snelheid
– Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af.
– Start de motor opnieuw.
– Rijd verder als beide lampjes uitgaan.
– Als de lampjes echter blijven branden, moet
u het peil in het remvloeistofreservoir controleren (zie pagina 185).
– Als de lampjes blijven branden ondanks dat
het peil van de remvloeistof in orde is, moet
u de auto uiterst voorzichtig naar een
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren.
– Als het peil lager is dan het MIN-streepje
van het remvloeistofreservoir dient u niet
verder te rijden met de auto. Laat de auto
naar een erkende Volvo-werkplaats slepen
om het remsysteem te laten controleren.
Als de auto met een snelheid van
maximaal 7 km/h rijdt, gaat het
informatielampje branden en verschijnt een van de volgende meldingen op het display:
BESTUURDERSPORTIER OPEN,
PASSAGIERSPORTIER OPEN of
MOTORKAP OPEN. Breng de auto op een
veilige plaats tot stilstand en sluit het portier
dat of de motorkap die openstaat.
Hoge snelheid
Als de auto sneller rijdt dan 7 km/h,
gaat het lampje branden en wordt
tegelijkertijd een van de meldingen
uit de vorige alinea op het display
weergegeven.
Waarschuwing kofferdeksel
Als het kofferdeksel open is, gaat
het informatielampje branden en
op het display verschijnt
KOFFERBAKDEKSEL OPEN.
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en ABS tegelijkertijd branden,
bestaat het gevaar dat de achtertrein bij
krachtig remmen gaat slippen.
1 Alleen
auto’s met alarm
43
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
Meldingen
Wanneer een waarschuwings- of controlelampje oplicht, verschijnt er tevens een aanvullende melding op het informatiedisplay.
02
– Druk op de knop READ (1).
Blader met de knop READ de meldingen
door. Meldingen blijven in het geheugen vastgelegd totdat u de onderliggende storing hebt
laten verhelpen.
G019617
1
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding verschijnt als de boordcomputer wordt
gebruikt, moet u de melding lezen (druk op
de knop READ) voordat u de eerdere activiteit kunt hervatten.
Melding
Betekenis
STOP AUTO Z.S.M.
ZET MOTOR UIT
SERVICE SPOED
ZIE HANDLEIDING
SERVICE VEREIST
RUIM TIJD IN V. ONDERHOUD
TIJD VOOR REG. SERVICE
Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Volvo-werkplaats.
Lees het instructieboekje.
Laat de auto zo spoedig mogelijk nakijken door een erkende Volvo-werkplaats.
Het is tijd een afspraak te maken voor een servicebeurt bij een erkende Volvo-werkplaats.
Het is tijd voor een servicebeurt bij een erkende Volvo-werkplaats. Het moment hangt af van de
afgelegde afstand, het aantal maanden dat sinds de laatste servicebeurt is verstreken, het aantal
draaiuren van de motor en de oliekwaliteit.
Als u de onderhoudstermijn niet respecteert, vallen beschadigde onderdelen niet langer onder de
garantie. Bezoek voor het onderhoud een erkende Volvo-werkplaats.
Controleer het oliepeil. De melding verschijnt om de 10.000 km (bepaalde motortypes). Zie pagina 183
voor informatie over het controleren van het oliepeil.
Het roetfilter van dieselmodellen is aan regeneratie toe (zie pagina 120).
Er gelden beperkingen voor het stabiliteits- en tractieregelsysteem (zie pagina 131 voor meer varianten).
ONDERHOUD TE LAAT
CONTROLEER OLIEPEIL
ROETFILTER VOL – ZIE GEBR. HANDL.
DSTC SPIN CONTROL UIT
44
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrische aansluiting
12V-aansluiting
Aansteker (optie)
02
G019621
U activeert de aansteker door de knop in te
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg
is, veert de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de opening en gebruik het roodgloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret
mee aan te steken.
U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een
spanning van 12 V werken, zoals een mobiele
telefoon of koelbox. U kunt maximaal 10 A via
de aansluiting afnemen. De contactsleutel
moet ten minste in stand I staan, anders geeft
de aansluiting geen stroom.
WAARSCHUWING
Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als
u deze niet gebruikt.
45
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
Koplamphoogteverstelling
1
2
4
Stand
5
3
6
G020139
02
Door de belading van de auto wordt de
hoogte van de koplampen gewijzigd, zodat u
tegemoetkomend verkeer kunt verblinden. U
kunt dat voorkomen door de koplamphoogte
bij te stellen.
Betekenis
Automatisch/uitgeschakeld
dimlicht. Alleen grootlichtsignalen.
Stadslichten/parkeerlichten vóór
en achterlichten
Automatisch dimlicht. In deze
stand werken het groot licht en de
grootlichtsignalen.
– Draai de contactsleutel naar stand II.
– Draai de verlichtingsdraaiknop (2) naar een
van de eindstanden.
– Draai het duimwiel (1) omhoog of omlaag
om de koplampen hoger of lager af te
stellen.
Auto’s met Bi-Xenonkoplampen1 zijn uitgerust
met automatische koplamphoogteregeling,
zodat het duimwiel (1) ontbreekt.
Stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten
U kunt de stadslichten/parkeerlichten vóór en
de achterlichten altijd inschakelen, ongeacht
de stand van de contactsleutel.
– Draai de verlichtingsdraaiknop (2) naar de
middelste stand.
Met de contactsleutel in stand II staan de
stadslichten/parkeerlichten vóór, de achterlichten en de kentekenplaatverlichting altijd aan.
1 Optie
46
Koplampen
Automatisch dimlicht (bepaalde landen)
Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u
de contactsleutel naar stand II draait, behalve
wanneer de verlichtingsdraaiknop (2) in de
middelste stand staat. U kunt het automatische dimlicht zo nodig in een erkende Volvowerkplaats buiten werking laten stellen.
Automatisch dimlicht, groot licht
– Draai de contactsleutel naar stand II.
– U schakelt het dimlicht in door de
verlichtingsdraaiknop (2) helemaal
rechtsom te draaien.
– U schakelt het groot licht in door de linker
stuurhendel tot in de eindstand naar het
stuur toe te halen en de hendel weer los te
laten (zie pagina 48).
De verlichting wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u de contactsleutel naar stand I
of 0 draait.
Instrumentenverlichting
De instrumentenverlichting brandt, wanneer
de contactsleutel in stand II staat en de
verlichtingsdraaiknop (2) in een van de eindstanden. De verlichting wordt bij daglicht
automatisch gedimd en valt bij donker handmatig te regelen.
– Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaag
voor een fellere of zwakkere verlichting.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
Uitgebreide displayverlichting
Om de afleesbaarheid te verhogen van de kilometerteller, dagteller, klok en buitentemperatuurmeter, springt de verlichting van deze displayfuncties korte tijd aan bij het ontgrendelen
van de auto en het verwijderen van de contactsleutel. Bij het vergrendelen van de auto
dooft de verlichting van de displayfuncties.
Mistlichten
N.B.
De regels voor het gebruik van de mistlichten verschillen van land tot land.
Mistlampen vóór (optie)
De mistlampen vóór zijn in te schakelen in
combinatie met het groot licht/dimlicht of de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de achterlichten.
– Druk op de knop (4).
Het lampje in de knop (4) brandt, wanneer
u de mistlampen vóór hebt ingeschakeld.
Het controlelampje voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en het lampje in de
knop (6) branden, wanneer het mistachterlicht
ingeschakeld is.
Remlicht
Tankvulklep
Noodremlichten en automatische
Druk op de knop (5) om de tankvulklep te openen, wanneer de auto onvergrendeld staat (zie
pagina 106).
alarmlichten, EBL1
De remlichten gaan automatisch branden
wanneer u remt.
02
Bij krachtig remmen of ABS-regeling worden
de noodremlichten (EBL, Emergency Brake
Lights) geactiveerd. Dit houdt in dat de remlichten knipperen om het achteropkomend
verkeer onmiddellijk te waarschuwen.
Het systeem wordt geactiveerd als het ABS
meer dan 0,5 seconden achtereen actief is of
bij krachtig afremmen, maar alleen bij snelheden hoger dan 50 km/h. Wanneer de snelheid
van de auto tot onder de 30 km/h is gedaald,
branden de remlichten weer op de normale
manier en worden de alarmlichten automatisch ingeschakeld. De alarmlichten blijven
knipperen totdat u weer wegrijdt, maar zijn uit
te schakelen met de knop voor de alarmlichten (zie pagina 54).
Mistachterlicht
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen
wanneer de koplampen branden wel of niet
gecombineerd met de mistlampen vóór.
– Druk op de knop (6).
1 Bepaalde
markten
47
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Linker stuurhendel
Standen stuurhendel
worden of veert automatisch terug bij het
terugdraaien van het stuurwiel.
02
Korte serie knippersignalen
– Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar stand (1) en laat de hendel vervolgens
los.
De richtingaanwijzers lichten driemaal op
waarna de stuurhendel terugveert naar de uitgangspositie.
2
1
3
4
G019618
1. Korte serie knippersignalen, richtingaanwijzers
2. Onafgebroken serie knippersignalen,
richtingaanwijzers
3. Grootlichtsignalen
4. Wisselen tussen groot licht en dimlicht
en Follow-Me-Home-verlichting
Richtingaanwijzers
Onafgebroken serie knippersignalen
– Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar de eindstand (2).
De hendel blijft in de eindstand staan en kan
handmatig in de uitgangspositie teruggezet
48
– Neem de sleutel uit het contactslot.
– Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
– Stap uit de auto en vergrendel het portier.
Wisselen tussen groot licht en dimlicht
1
2
De inschakelduur bedraagt 30 seconden,1
maar is te wijzigen in 60 of 90 seconden (zie
pagina 62).
De contactsleutel moet in stand II staan om
het groot licht te kunnen inschakelen.
– Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsom
naar de eindstand (zie pagina 46).
– Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
Grootlichtsignalen
– Haal de hendel lichtjes tot in stand (3) naar
het stuurwiel toe.
Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat
u de hendel weer loslaat. Grootlichtsignalen
zijn alleen mogelijk wanneer de contactsleutel
in het contactslot steekt.
Follow-Me-Home-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenverlichting enige tijd ingeschakeld te houden en
als Follow-Me-Home-verlichting dienst te
laten doen na vergrendeling van de auto.
1 Fabrieksinst.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Linker stuurhendel
Boordcomputer (optie)
Functies
De boordcomputer toont de volgende informatie:
C
A
•
•
•
•
•
•
G019619
B
Bediening
Om toegang te krijgen tot de informatie in de
boordcomputer, moet u het duimwiel (B) in
stappen omhoog- of omlaagdraaien. Wanneer
u na het laatste menu nogmaals aan het wieltje
draait, keert u terug naar de uitgangspositie.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding verschijnt terwijl de boordcomputer in gebruik
is, moet u de melding bevestigen. Doe dat
door op de knop READ (A) te drukken
waarna u naar de boordcomputerfunctie
terugkeert.
GEM. SNELHEID
HUIDIGE SNELHEID MPH
HUIDIG
GEMIDDELD
KILOMETER TOT LEGE TANK
Zie pagina 130 voor DSTC.
GEM. SNELHEID
Wanneer u het contact uitzet, wordt de gemiddelde snelheid vastgelegd om als uitgangswaarde te dienen bij het vervolg van de rit. U
kunt de waarde met de knop RESET (C) op
nul stellen.
HUIDIGE SNELHEID MPH1
De actuele snelheid wordt weergegeven in
mph.
HUIDIG
Het huidige brandstofverbruik wordt eenmaal
per seconde berekend. De waarde op het
display wordt om de paar seconden bijgewerkt. Wanneer de auto stilstaat, geeft het
display “----” aan. Tijdens regeneratie2 van
het roetfilter kan het brandstofverbruik tijdelijk
stijgen (zie pagina 120).
1
Bepaalde landen
2
Geldt alleen voor dieselmodellen met roetfilter.
GEMIDDELD
Wanneer u het contact uitzet, wordt het
gemiddelde brandstofverbruik vastgelegd.
Het blijft bewaard, totdat u de functie op nul
stelt. Stel de waarde op nul met de knop
RESET (C).
02
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
KILOMETER TOT LEGE TANK
Het bereik tot lege brandstoftank (d.w.z. de
actieradius) wordt berekend aan de hand van
het gemiddelde brandstofverbruik over de
laatste 30 km. Wanneer de actieradius kleiner
is dan 20 km, geeft het display “----” aan.
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u bijvoorbeeld van rijstijl bent veranderd of
een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
Op nul stellen
– Selecteer GEM. SNELHEID of
GEMIDDELD.
– Houd de knop RESET (C) ten minste vijf
seconden lang ingedrukt om de gemiddelde snelheid en het gemiddelde brandstofverbruik gelijktijdig te resetten.
49
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
Ruitenwissers
Enkele slag
Beweeg de hendel omhoog om
een enkele slag te maken.
02
B
C
D
0
U kunt de wissnelheid in de intervalstand bijstellen. Draai het
duimwiel (C) omhoog voor een
korter wisinterval. Draai het
omlaag om het interval te verlen-
A. Ruiten- en koplampsproeiers
B. Regensensor, aan/uit
D. Geen functie
Ruitenwissers uitgeschakeld
De ruitenwissers zijn uitgeschakeld als de hendel in stand 0 staat.
Hogedruksproeiers koplampen
(optie op bepaalde markten)
gen.
De hogedruksproeiers van de koplampen verbruiken een grote hoeveelheid ruitensproeiervloeistof. Om vloeistof te besparen, worden
de koplampen als volgt gesproeid:
Ononderbroken wissen
Dimlicht ingeschakeld met de knop op het
verlichtingspaneel:
De wissers bewegen op normale
snelheid.
De wissers bewegen op hoge
snelheid.
C. Duimwiel
BELANGRIJK
Controleer alvorens de ruitenwissers tijdens
de winter in te schakelen of de wisserbladen niet zijn vastgevroren en de voorruit
sneeuw- en ijsvrij is.
BELANGRIJK
Sproei een royale hoeveelheid ruitensproeiervloeistof op de voorruit wanneer de
ruitenwissers werken. De voorruit moet nat
zijn bij gebruik van de ruitenwissers.
50
U activeert de sproeiers van de voorruit en de
koplampen door de hendel naar het stuurwiel
toe te trekken. De wissers maken nog enkele
slagen nadat u de hendel hebt losgelaten.
Intervalstand
A
G019620
0
Ruiten-/koplampsproeiers
De eerste keer dat u de voorruit sproeit, worden ook de koplampen gesproeid. Vervolgens worden de koplampen iedere vijfde
sproeibeurt van de voorruit gesproeid, zolang
er maximaal tien minuten tussen de eerste en
vijfde sproeibeurt zitten. Bij langere intervallen
worden de koplampen iedere keer gesproeid.
Stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten ingeschakeld met de knop op het verlichtingspaneel:
• Bi-Xenonkoplampen worden slechts iedere
vijfde sproeibeurt gesproeid, ongeacht de
tijd die is verstreken.
• Halogeenkoplampen worden niet
gesproeid.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
Draaiknop op verlichtingspaneel in stand 0:
Aan/Uit
Duimwiel
• Bi-Xenonkoplampen worden slechts iedere
vijfde sproeibeurt gesproeid, ongeacht de
tijd die is verstreken.
• Halogeenkoplampen worden niet
gesproeid.
Om de regensensor te activeren dient het contact/de contactsleutel in stand I of II te staan
en de ruitenwisserhendel in stand 0 (niet
geactiveerd).
Met het duimwiel kunt u de wisfrequentie
instellen (als u de intervalstand hebt geselecteerd) of de gevoeligheid van de regensensor
(als u de regensensor hebt geactiveerd).
Regensensor (optie)
Regensensor activeren:
02
Druk op de knop (B). Een displaysymbool
geeft aan dat de regensensor actief is.
G018188
U schakelt de regensensor op een van de volgende manieren weer uit:
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en activeert automatisch
de ruitenwissers op de voorruit. De gevoeligheid van de regensensor is in te stellen met
het duimwiel (C).
Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een lagere
gevoeligheid. (De wissers maken een extra
slag, als u het duimwiel omhoogdraait.)
– druk op de knop (B)
– haal de hendel omlaag naar een ander
wisprogramma. Als u de hendel omhoogduwt, blijft de regensensor actief. De wissers maken een extra slag en keren terug
naar de regensensorstand, wanneer u de
hendel laat terugveren naar stand 0.
De regensensor wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u de sleutel uit het contactslot
neemt of vijf minuten nadat u de auto van het
contact hebt gezet.
BELANGRIJK
In automatische wasstraten: Schakel de regensensor uit door op knop (B) te drukken,
terwijl de contactsleutel in stand I of II staat.
De ruitenwissers kunnen anders in beweging komen en daarbij beschadigd raken.
51
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol (optie)
Inschakelen
Snelheid verhogen of verlagen
Tijdelijk uitschakelen
– Druk op 0 om de cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE. De eerder ingestelde snelheid blijft na een tijdelijke uitschakeling in
het geheugen vastgelegd.
De cruisecontrol wordt bovendien tijdelijk uitgeschakeld, als:
De bedieningsorganen voor de cruisecontrol
vindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
– Druk op de knop CRUISE. Op het instrumentenpaneel verschijnt de tekst CRUISE.
– Druk op + of – om de snelheid van de auto
vast te zetten. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE-ON.
De cruisecontrol kan niet worden ingeschakeld bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger
dan 200 km/h.
52
G018249
G020141
02
– U kunt de snelheid verhogen of verlagen
door de knop + of – in te drukken. De
snelheid die de auto heeft op het moment
dat u de knop loslaat, zal vervolgens worden geprogrammeerd.
Een korte druk (minder dan een halve
seconde) op + of – komt overeen met een
snelheidswijziging van 1 mph of 1,6 km/h1.
N.B.
Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op
de instelling van de cruisecontrol. Als u het
gaspedaal loslaat, neemt de auto automatisch de ingestelde snelheid weer aan.
• u het rempedaal of koppelingspedaal
bedient;
• de snelheid heuvelop lager wordt dan
25-30 km/h1;
• u de keuzehendel in stand N zet;
• als de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren;
• een tijdelijke snelheidsverhoging langer dan
een minuut heeft geduurd.
Snelheid hervatten
– Druk op de knop om de eerder ingestelde snelheid te hervatten. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE-ON.
Uitschakelen
– Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit te
schakelen. CRUISE-ON verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
1 Afhankelijk
van het motortype
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Toetsenset op stuurwiel (optie)
knop ENTER om de telefoonfuncties met de
pijltoetsen te kunnen bedienen.
Toetsfuncties
02
G020142
Druk op EXIT om de instellingen van het
audiosysteem te hervatten.
Met de vier toetsen onder aan de toetsenset
op het stuurwiel kunt u zowel het audiosysteem als de telefoon regelen. De functie van
de toetsen hangt af van het systeem dat u
geactiveerd hebt. Met de toetsenset op het
stuur kunt u het volume regelen, een andere
zender of een andere track op een cd selecteren.
Houd een van de pijltoetsen ingedrukt om versneld voor- of achteruit te spoelen of een
bepaalde zender te zoeken.
Om instellingen voor het audiosysteem te kunnen verrichten moet de telefoon ingeschakeld
zijn. De telefoon moet zijn geactiveerd met de
53
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Stuurwielafstelling, alarmlichten
Stuurwielafstelling
WAARSCHUWING
02
Alarmlichten
G020143
G020144
Stel het stuurwiel af, voordat u gaat rijden.
Doe dit nooit tijdens het rijden. Controleer
voordat u wegrijdt, of het stuurwiel in de
gekozen stand geblokkeerd staat.
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in
de lengte verstellen.
– Trek de hendel naar u toe om het stuur vrij
te geven.
– Zet het stuurwiel vervolgens in de
gewenste stand.
– Duw de hendel vervolgens terug om het
stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren.
Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het
stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel naar terugduwen.
Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwijzers knipperen), wanneer u de auto noodgedwongen tot stilstand moet brengen op een
plaats waar deze gevaar of hinder voor het
verkeer kan opleveren. Druk op de knop om
de functie te activeren.
Bij een voldoende krachtige aanrijding of een
krachtige remmanoeuvre worden de alarmlichten automatisch ingeschakeld (zie
pagina 47). U kunt de functie uitschakelen met
een druk op de knop.
N.B.
De regels voor het gebruik van de alarmlichten verschillen van land tot land.
54
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Handrem
Handrem (parkeerrem)
– Als de auto wegrolt dient u de handremhendel strakker aan te trekken.
Zet de versnellingspook/keuzehendel bij het
parkeren altijd in de 1 e versnelling (handbak)
of in stand P (automaat).
02
Op een helling parkeren
G018260
Draai bij het parkeren op een oplopende helling de wielen van de trottoirband af, als de
neus van de auto naar de top van helling wijst.
Draai bij het parkeren op een aflopende helling
de wielen naar de trottoirband toe, als de neus
van de auto naar de voet van de helling wijst.
Handrem lossen
De handremhendel zit tussen de voorstoelen.
N.B.
Het brandende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel geeft alleen aan dát
u de handrem hebt aangetrokken maar niet
hoe hard!
– Trap het rempedaal stevig in.
– Trek de handremhendel iets omhoog, druk
de knop in, duw de handrem omlaag en laat
de knop weer los.
Handrem aanzetten
– Trap het rempedaal stevig in.
– Trek de handremhendel stevig tot in de
eindstand omhoog.
– Laat het rempedaal los en controleer of de
auto volledig stilstaat.
55
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare ruiten
Bediening
02
Met de knoppen op de portieren kunt u de ruiten elektrisch bedienen. De ruiten zijn te
bedienen wanneer de contactsleutel in stand I
of II staat.
Ook wanneer de auto stilstaat en u de contactsleutel hebt uitgenomen, kunt u de ruiten
nog steeds enige tijd openen en sluiten zolang
geen van de portieren wordt geopend. Bedien
de ruiten altijd onder toezicht.
Zijruit openen:
Bestuurdersportier
1
2
3
Alle ruiten tegelijk
Met knop (1) kunt u alle ruiten tegelijk openen
of sluiten. Met een korte druk op de rechterzijde van de knop worden de ruiten automatisch geopend. Met een druk op de linkerzijde
worden ze gesloten.
G000000
• Druk het voorste deel van de knop omlaag.
Zijruit sluiten:
• Trek het voorste deel van de schakelaar
omhoog.
Bedieningspaneel op bestuurdersportier
Afstandsbediening en
vergrendelingsknoppen
U kunt de zijruiten op twee manieren openen
en sluiten:
Zie pagina 106 voor het bedienen van de elektrisch bedienbare ruiten met de vergrendelingsknoppen en de afstandsbediening.
Handmatige bediening
WAARSCHUWING
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor
dat kinderen of andere inzittenden niet
bekneld kunnen raken. Houd de zijruiten in
de achterportieren goed in de gaten, wanneer u ze met de knoppen op het bestuurdersportier sluit.
Vanaf de bestuurdersstoel kunt u alle zijruiten
elektrisch bedienen.
56
beweging van de zijruiten afgebroken. Alleen
de voorste zijruiten zijn automatisch te sluiten.
De bedieningsknoppen op het passagiersportier werken op dezelfde manier als die op het
bestuurdersportier.
Druk een van de bedieningsknoppen (2) of (3)
voorzichtig omlaag of trek er één voorzichtig
omhoog. De elektrisch bedienbare zijruiten
komen steeds verder omhoog of omlaag
zolang u de schakelaar bedient.
Automatische bediening
Druk een van de bedieningsknoppen (3)
omlaag of trek er een omhoog en laat deze vervolgens los. De zijruiten gaan dan automatisch
open of dicht. Als de zijruiten door iets worden
geblokkeerd, wordt de op- of neergaande
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van de
zijruiten werkt zowel bij automatisch sluiten
als bij handmatig sluiten, maar uiteraard
niet meer wanneer de beveiliging eenmaal
in werking is getreden.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
Let er bij het verlaten van de auto op dat u
de stroomtoevoer naar de elektrisch bedienbare zijruiten verbreekt door auto de
contactsleutel uit te nemen.
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor
dat kinderen of andere inzittenden niet bekneld kunnen raken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Achteruitkijkspiegel met kompas
(optie op bepaalde markten)
3
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties
in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u
verblinden. Zet de spiegel in de dimstand,
wanneer u de verlichting van het achteropkomend verkeer als hinderlijk ervaart.
Dimfunctie
1. Hendeltje voor dimfunctie
2. Normale stand
3. Dimstand.
Autodimfunctie (optie)
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt
te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automatisch gedimd. Het hendeltje (1) is niet aanwezig op spiegels met autodimfunctie.
02
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de
auto wijst. Er worden acht verschillende richtingen met Engelse afkortingen weergegeven:
N (Noord), NE (Noordoost), E (Oost), SE (Zuidoost), S (Zuid), SW (Zuidwest), W (West) en
NW (Noordwest).
1
G020992
2
Kompas kalibreren
G020991
1
G020988
Achteruitkijkspiegel
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld. Het kompas is afgesteld op het geografische gebied waarin de auto werd afgeleverd.
Het kompas dient te worden gekalibreerd, als
u met de auto meerdere magnetische zones
doorkruist.
– Breng de auto op een groot en open terrein
tot stilstand en laat de motor stationair lopen.
– Houd het knopje (1) ten minste 6 seconden
lang ingedrukt, waarna het teken C verschijnt (het knopje is verzonken, zodat u
bijvoorbeeld een paperclip moet gebruiken
om het in te drukken).
– Houd het knopje (1) ten minste 3 seconden
ingedrukt. Het cijfer van de huidige magnetische zone verschijnt.
57
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
1
12
5
7
11
10
6
7
8
9
11
12
13
14
Magnetische zones, Azië
6
9
8
5
3
2
7
6
5
8
5
4
3
2
7
1
Magnetische zones, Australië
11
12
10
89
10 9
13
14
7
13
3
G020150
8
11
12
4
G020152
14
Magnetische zones, Europa
Magnetische zones, Zuid-Amerika
58
9
15
Magnetische zones, Afrika
G020154
13
12
11 10
4
6
10
G020153
3 2
4
G020151
02
– Druk herhaaldelijk op het knopje (1) totdat
het nummer van de gewenste magnetische
zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de
magnetische zones van het kompas).
– Wacht totdat het teken C weer op het display verschijnt.
– Houd het knopje vervolgens 9 seconden
lang ingedrukt en kies L bij auto’s met het
stuur links en R bij auto’s met het stuur
rechts.
– Rijd langzaam een rondje in de auto met
een snelheid van hoogstens 10 km/h, totdat er een kompasrichting op het display
verschijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie
afgerond is.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Buitenspiegels
Elektrisch inklapbare buitenspiegels
(optie)
Bij het parkeren of in nauwe straatjes kunt u
de buitenspiegels inklappen. Dat is mogelijk
als de contactsleutel in stand I of II staat.
Spiegels inklappen
– Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R.
– Laat de knoppen los. De spiegels stoppen
automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt.
G018254
BELANGRIJK
De knoppen waarmee u de twee buitenspiegels bedient, vindt u voor op de armleuning
van het bestuurdersportier. De buitenspiegels
zijn te bedienen met het contact in stand I of II.
– Druk op knop L voor de buitenspiegel links
of op R voor de buitenspiegel rechts. Het
lampje in de knop brandt.
– U kunt de stand afstellen met het hendeltje
in het midden.
– Druk nogmaals op knop L of R. Het lampje
dooft.
Gebruik geen ijskrabber om de spiegels van
ijs te ontdoen, omdat er daarbij krassen op
het glas kunnen ontstaan en de water- en
vuilafstotende laag1 beschadigd kan raken.
Gebruik in plaats daarvan de elektrische
verwarming om de buitenspiegels van ijs te
ontdoen (zie pagina 70).
1
Optie
WAARSCHUWING
Beide buitenspiegels zijn groothoekig voor
optimaal zicht. Voorwerpen kunnen verder
weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
In neutrale stand terugzetten
Spiegels die uit positie zijn geraakt door
invloeden van buitenaf, moeten in de neutrale
stand worden teruggezet zodat het elektrisch
in- en uitklappen weer werkt.
02
– Klap de spiegels in met behulp van de
knoppen L en R.
– Klap de spiegels weer uit met behulp van
de knoppen L en R. De spiegels staan vervolgens weer in de neutrale stand.
Approach-verlichting en Follow-MeHome-verlichting
De lampjes op de buitenspiegels (optie) gaan
branden, als u de Approach-verlichting of de
Follow-Me-Home-verlichting activeert.
Positie buitenspiegels vastleggen
De positie van de buitenspiegels wordt vastgelegd, wanneer u de auto met de afstandsbediening vergrendelt. Een volgende keer dat
de auto met dezelfde afstandsbediening
wordt ontgrendeld, nemen de buitenspiegels
en de bestuurdersstoel de vastgelegde posities in.
Spiegels uitklappen
– Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R.
– Laat de knoppen los. De spiegels stoppen
automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt.
59
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Water- en vuilafstotende laag (optie)
02
De voorste zijruiten en/of de buitenspiegels zijn voorzien van een speciale laag die bij hevige regenval
voor een beter zicht zorgen.
Zie pagina 171 voor informatie over het onderhoud.
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
In bepaalde weersomstandigheden werkt de
vuilafstotende laag beter, als u de elektrische
verwarming van de buitenspiegels inschakelt
(zie pagina 70).
Verwarm de buitenspiegels:
• als er sneeuw of ijs op de spiegels zit;
• bij hevige regenval of vieze wegen;
• bij beslagen spiegels.
BELANGRIJK
Gebruik geen metalen ijskrabber om de ruiten van ijs te ontdoen. De water- en vuilafstotende laag kan beschadigd raken.
Gebruik de elektrische verwarming om de
buitenspiegels van ijs te ontdoen. Een ijskrabber kan krassen op het spiegelglas
veroorzaken!
60
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Persoonlijke instellingen
Mogelijke instellingen
Instellen, klok
Voor sommige functies in de auto zijn persoonlijke instellingen mogelijk. Dit geldt voor
de sloten en de klimaatregelings- en audiofuncties. Zie pagina 206 voor audiofuncties.
U kunt de uur- en minuutaanduiding elk apart
instellen.
– Gebruik de cijfers van de toetsenset of de
“pijl-omhoog” of de “pijl-omlaag” van de
navigatieknop (E).
– Markeer het te wijzigen cijfer met de “pijlrechts” of de “pijl-links” van de navigatieknop.
– Druk op ENTER om de klok te starten.
A
Bedieningspaneel
A. Display
B. MENU
02
C. EXIT
E
B
D. ENTER
D
C
E. Navigatie
Toepassing
G019551
De instellingen worden weergegeven op het
display (A).
Bedieningspaneel
Open het menu om instellingen te verrichten:
– Druk op de knop MENU (B).
– Ga bijvoorbeeld naar Instellingen van de
auto met behulp van de navigatieknop (E).
– Druk op ENTER (D).
– Selecteer een optie met behulp van de
navigatieknop (E).
– Activeer uw keuze met ENTER.
Menu sluiten:
– Houd de knop EXIT (C) ongeveer één
seconde ingedrukt.
N.B.
Bij een klok met 12-uursaanduiding kies u
na het instellen van het aantal minuten voor
AM/PM met de “pijl-omhoog” of de “pijlomlaag”.
Klimaatinstellingen
Automatische blower afstellen
Op auto’s met elektronische klimaatregeling
(ECC) kunt u de ventilatorsnelheid in de stand
AUTO instellen:
– U kunt kiezen uit Laag, Normaal en Hoog.
Timer recirculatie
Wanneer de timer actief is, wordt de lucht in
de auto afhankelijk van de buitentemperatuur
3 – 12 minuten lang gerecirculeerd.
– Selecteer Aan/Uit als de recirculatietimer
actief moet zijn of niet.
61
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Persoonlijke instellingen
02
Reset alles
De fabrieksinstellingen voor de klimaatregelingsopties herstellen.
Instellingen van de auto
Verlichting auto is ontgrendeld
Als u de auto met de afstandsbediening ontgrendelt, kunt u de richtingaanwijzers van de
auto laten knipperen. De opties Aan/Uit zijn
mogelijk.
Alle ruiten gelijktijdig openen
Voor de ontgrendelingsknop op de afstandsbediening is de volgende functie te selecteren:
Verlichting auto is vergrendeld
Als u de auto met de afstandsbediening vergrendelt, kunt u de richtingaanwijzers laten
knipperen. De opties Aan/Uit zijn mogelijk.
Op afstand openen (optie op bepaalde
markten)
Automatische vergrendeling – portieren
Het is mogelijk de portieren en het kofferdeksel automatisch te vergrendelen bij snelheden
hoger dan 7 km/h. U hebt de keuze uit de
opties Aan/Uit. Door tweemaal aan de openingshandgreep te trekken kunt u de portieren
van de binnenzijde ontgrendelen en openen.
Portieren ontgrendelen
Er bestaan twee opties voor het ontgrendelen:
• Alle portieren – beide portieren en het
kofferdeksel ontgrendelen met één druk op
de afstandsbediening.
62
• 1st chauffeur, dan rest – het bestuurdersportier ontgrendelen met één druk op de
afstandsbediening. Als u nog een keer
drukt, worden alle portieren alsmede het
kofferdeksel ontgrendeld.
• Auto. alle venst. openen – bij lang indrukken van de ontgrendelingsknop worden alle
ruiten gelijktijdig geopend.
• Alle portieren – beide portieren alsmede
het kofferdeksel gelijktijdig vergrendelen of
ontgrendelen.
• Beide voorportieren – beide voorportieren
worden tegelijkertijd ontgrendeld.
• Eén voorportier – voorportier of kofferdeksel (naar keuze) wordt apart ontgrendeld.
Approach-verlichting
U kunt de tijd aangegeven die de verlichting
moet branden bij een druk op de knop voor
Approach-verlichting op de afstandsbediening. U kunt de volgende opties selecteren:
30/60/90 seconden.
Follow-Me-Home-verlichting
U kunt de tijd aangeven dat de verlichting van
de auto moet branden, als u de linker stuur-
hendel naar achteren trekt na het uitnemen
van de contactsleutel. U kunt de volgende
opties selecteren: 30/60/90 seconden.
Informatie
• VIN- is het unieke identificatienummer van
de auto (Vehicle Identification Number).
• Aantal sleutels- geeft het aantal sleutels
weer dat voor de auto geregistreerd is.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
02
63
Algemene informatie over de
klimaatregeling .........................................................................................66
Elektronische klimaatregeling, ECC .........................................................68
Luchtverdeling ..........................................................................................71
Standverwarming op brandstof
(optie) .......................................................................................................72
64
KLIMAATREGELING
03
03 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
03
Airconditioning
Koudemiddel
De auto is uitgerust met elektronische klimaatregeling (ECC, Electronic Climate Control). De
klimaatregeling regelt de airconditioning (AC)
en zorgt ervoor dat de lucht in het interieur
wordt gekoeld, verwarmd of van vocht wordt
ontdaan.
De airconditioning maakt gebruik van het koudemiddel R134a. Het bevat geen chloor,
waardoor het koudemiddel onschadelijk voor
de ozonlaag is. Gebruik bij het bijvullen/verversen van koudemiddel alleen R134a. Laat
dergelijke werkzaamheden over aan een
erkende Volvo-werkplaats.
N.B.
U kunt de airconditioning uitschakelen.
Voor optimale luchtkwaliteit in de passagiersruimte en om te voorkomen dat de ruiten beslaan, moet u de airconditioning
echter altijd aan laten staan.
Beslagen ruiten
Maak in eerste instantie gebruik van de ontwasemingsfunctie om condens van de binnenkant van de ruiten te verwijderen.
Poets de binnenzijde van de ruiten schoon om
de kans te beperken dat ze beslaan.
Sneeuw en ijs
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de
klimaatregeling (de opening tussen de motorkap en de voorruit).
Storingen opsporen en verhelpen
Laat controle- en reparatiewerkzaamheden
aan de klimaatregeling alleen uitvoeren door
een erkende Volvo-werkplaats.
66
Interieurfilter
Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt
wordt gereinigd door een filter. U moet het filter regelmatig vervangen. Raadpleeg het
Onderhoudsprogramma van Volvo voor het
aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk
verontreinigde gebieden is het mogelijk dat u
het filter vaker moet vervangen.
N.B.
Er bestaan twee verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat u het juiste filter
aanbrengt.
Display
Er zit een display boven het klimaatregelingspaneel. Hier worden de door u ingevoerde klimaatinstellingen weergegeven.
Persoonlijke instellingen
U kunt twee functies van het klimaatregelingssysteem naar wens instellen:
• De ventilatorsnelheid in de stand AUTO
(geldt alleen voor auto’s met ECC).
• timergestuurde recirculatie van lucht in
passagiersruimte.
Zie pagina 61 voor meer informatie over het
verrichten van instellingen.
03 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
Blaasmonden in dashboard
Optrekken
Werkelijke temperatuur
Wanneer u volgas optrekt, wordt de airconditioning tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur
kan dan korte tijd iets oplopen.
De ingestelde temperatuur komt overeen met
de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat
de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad,
de ingestraalde warmte enz. betreft.
A
D
C
ECC
C
Positie van de sensoren
D
G019942
B
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag
Richt de buitenste blaasmonden op de voorste zijruiten om ze te ontwasemen.
Bij koud weer: Sluit de middelste blaasmonden om de temperatuur in de auto zo comfortabel mogelijk te houden en de zijruiten optimaal te ontwasemen.
Condenswater
In warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van de airconditioning een plasje
water onder de auto ontstaan. Dit is volkomen
normaal.
03
• De zonnesensor zit boven op het dashboard.
• De interieurtemperatuursensor zit achter
het bedieningspaneel van de klimaatregeling.
• De buitentemperatuursensor zit op de buitenspiegel.
• De vochtsensor zit in de
achteruitkijkspiegel.
N.B.
Dek de sensoren niet met kleding of andere
voorwerpen af.
Zijruiten
Voor een goede werking van de airconditioning moet u de hardtop en de zijruiten gesloten houden.
67
03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC
Bedieningspaneel
2
3
9
4
5
1
03
10
5
7
AUTO
Ventilator
Recirculatie/Interior Air Quality System
Ontwaseming
Luchtverdeling
AC ON/OFF – Airconditioning Aan/Uit
Elektrische stoelverwarming, links
Elektrische stoelverwarming, rechts
Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming
10. Temperatuurknop
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
68
8
G019518
6
Functies
1. AUTOM.
Houdt automatisch de ingestelde interieurtemperatuur
op peil door de verwarming,
de ventilatorsnelheid, de
recirculatie en de luchtverdeling af te regelen.
Wanneer de hardtop geopend is, komt er
meer warme of koude lucht uit de onderste
blaasmonden in het interieur. Het vermogen
van de klimaatregeling wordt bovendien
beperkt, als het niet mogelijk is om voor compensatie te zorgen voor de temperatuursinvloeden buiten de auto.
Als u een of meer handmatige functies selecteert, worden de overige functies nog steeds
automatisch geregeld. Alle handmatige instellingen worden uitgeschakeld, wanneer u op
de knop AUTO (1) drukt. Op het display verschijnt AUTOM. KLIMAAT.
2. Ventilator
U kunt de snelheid waarmee
de ventilator draait verhogen
of verlagen door aan de knop
te draaien. De ventilatorsnelheid wordt automatisch geregeld, als u AUTOM. selecteert. De eerder ingestelde
ventilatorsnelheid wordt dan genegeerd.
03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC
3. Interior Air Quality System (optie)
N.B.
Als u de knop zo ver linksom draait dat de
ventilatorindicatie op het display uitgaat,
zijn de ventilator en de airconditioning uitgeschakeld. Het display geeft het ventilatorlampje en OFF weer.
3. Recirculatie
Deze functie kan worden
ingeschakeld als u vieze
lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. De
lucht in de passagiersruimte
wordt dan gerecirculeerd. Er
komt met andere woorden
geen lucht van buiten de auto in, wanneer
deze functie actief is. Als de lucht in de auto te
lang recirculeert, kan de binnenzijde van de
ruiten beslaan.
Timer
Met de timerfunctie beperkt u (wanneer de
recirculatiefunctie geselecteerd is), de kans op
ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. Zie Persoonlijke instellingen, pagina 61
voor het in- en uitschakelen van deze functie.
N.B.
Wanneer u de ontwaseming (4) selecteert,
wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld.
(dezelfde knop als de recirculatie)
Het Interior Air Quality System bestaat uit een combifilter met een Air Quality Sensor. Het combifilter ontdoet
de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes en beperkt zo hinderlijke geurtjes en
verontreinigingen in de passagiersruimte.
Wanneer de sensor een verhoogde concentratie meet, wordt de luchtinlaat afgesloten
zodat de lucht in de passagiersruimte recirculeert. Wanneer de Air Quality Sensor actief is,
brandt het groene lampje (A) in de knop.
Air Quality Sensor activeren:
– druk op AUTO (1) om de Air Quality Sensor
te activeren (normale instelling).
Of:
– Selecteer één van de volgende drie functies
door verschillende malen op de recirculatieknop te drukken.
• de Air Quality Sensor is actief – de led (A)
brandt.
• de recirculatie is niet actief (tenzij dit nodig
is voor koeling bij warm weer) – geen van
de leds brandt.
• de recirculatie is actief – de led (M) brandt.
Let erop dat:
• U de Air Quality Sensor het beste altijd
ingeschakeld kunt laten staan.
• Er bij koud weer beperkingen voor de recirculatiefunctie gelden om te voorkomen dat
de ruiten beslaan.
• U beter de ontwaseming voor de voorruit,
achterruit en zijruiten kunt inschakelen,
wanneer de ruiten beslaan.
03
4. Ontwaseming
Met deze knop kunt u de
voorruit en de zijruiten snel
ontwasemen en ontdooien.
De ventilator draait dan op
hoge snelheid en stuurt lucht
naar de ruiten. Het lampje in
de ontwasemingsknop
brandt, wanneer de functie ingeschakeld is.
Bij activering van de ontwasemingsfunctie
vindt bovendien het volgende plaats om de
lucht in het interieur zoveel mogelijk van vocht
te ontdoen:
• de airconditioning (AC) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC (5));
• de recirculatie wordt automatisch uitgeschakeld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming
hervat de klimaatregeling de voorgaande
instellingen.
69
03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC
5. Luchtverdeling
03
Door op de knoppen voor de
luchtverdeling te drukken,
kunt u de luchtstroom naar
wens verdelen over de ruiten,
de passagiersruimte en de
vloer.
Een symbool op het display boven het bedieningspaneel van de klimaatregeling en een
brandend lampje in de bijbehorende knop
geven aan welke functie u hebt geselecteerd.
Zie de tabel op pagina 71.
6. AC, Aan/Uit (ON/OFF)
ON: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt
automatisch geregeld. De
binnenkomende lucht wordt
dan automatisch afgekoeld
en van vocht ontdaan.
OFF: De airconditioning staat uit.
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie
wordt automatisch ook de airconditioning ingeschakeld (uit te schakelen met de knop AC).
N.B.
Het effect van de ontwasemingsfunctie van
de klimaatregeling met vochtsensor neemt
sterk af, wanneer u de airconditioning hebt
uitgeschakeld (OFF) of handmatig een
bepaalde luchtverdeling en ventilatorsnelheid hebt gekozen.
70
7 en 8. Elektrisch verwarmde voorstoelen
(optie op bepaalde markten)
Doe het volgende om de
voorstoel te verwarmen:
– Hoog verwarmingsniveau
Eenmaal op de knop drukken – beide lampjes branden.
– Laag verwarmingsniveau
Een tweede keer op de knop drukken – één
lampje brandt.
– Verwarming uit
Een derde keer op de knop drukken – geen
van de lampjes brandt.
9. Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Schakel de elektrische verwarming in om ijs en wasem
van de achterruit en de buitenspiegels te verwijderen.
Wanneer u op de schakelaar
drukt, wordt de verwarming
van de achterruit en de buitenspiegels geactiveerd. Het brandende
lampje in de schakelaar geeft aan dat de functie actief is.
Uitschakeling verloopt handmatig of automatisch. Druk voor handmatige uitschakeling op
de knop. Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt de verwarming van de achterruit en
de buitenspiegels na 12–20 minuten automatisch uitgeschakeld.
Bij koud weer blijft de verwarming echter langer dan 20 minuten actief om te voorkomen
dat de achterruit en buitenspiegels bevriezen
of beslaan.1 De verwarmingsstand wordt afgestemd op de buitentemperatuur. In dat geval is
uitschakelen alleen handmatig mogelijk.
10. Temperatuurknop
Met deze knop kunt u de
temperatuur aan de bestuurders- en passagierszijde
onafhankelijk van elkaar worden instellen.
Met een druk op de knop,
activeert u slechts één zijde. Wanneer u de
knop nogmaals indrukt, activeert u de andere
zijde. Bij een derde keer indrukken zijn beide
zijden weer geactiveerd.
Het lampje in de knop en het display boven
het klimaatregelingspaneel geven aan welke
zijde actief is.
Bij het starten van de motor wordt de laatst
verrichte instelling hervat.
N.B.
Let erop dat de passagiersruimte niet sneller
warm of koud wordt, wanneer u een hoger of
lagere temperatuur kiest dan de gewenste.
1 Afhankelijk
van de markt en/of de gekozen opties
03 Klimaatregeling
Luchtverdeling
Luchtverdeling
Toepassing:
Luchtverdeling
Toepassing:
Lucht naar de ruiten.
Er komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit de
blaasmonden. De lucht
wordt niet gerecirculeerd.
De airconditioning is altijd
ingeschakeld.
Om snel te ontdooien
en te ontwasemen.
Lucht naar de vloer en de
ruiten. Er komt een
bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden
in het dashboard.
Om een comfortabel
klimaat en een goede
ontwaseming te
verkrijgen bij koud weer.
Lucht naar de voorruit en
de zijruiten. Er komt een
bepaalde hoeveelheid lucht
uit de blaasmonden.
Om wasem en
ijsvorming bij koud en
vochtig weer te
voorkomen (niet voor
lage ventilatorsnelheid).
Lucht naar de vloer en uit
de blaasmonden in het
dashboard.
Bij zonnig weer en
matige buitentemperaturen.
Luchtstroom naar de ruiten
en uit de blaasmonden van
het dashboard.
Om een comfortabel
klimaat te verkrijgen bij
warm en droog weer.
Lucht naar de vloer.
Er komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit de
blaasmonden in het
dashboard en bij de ruiten.
Om warme lucht naar
de voeten te sturen.
Luchtstroom op hoofd- en
borsthoogte uit de blaasmonden in het dashboard.
Om een efficiënte
koeling te verkrijgen bij
warm weer.
Luchtstroom naar de
ruiten, uit de blaasmonden
in het dashboard en naar
de vloer.
Om koele lucht naar de
voeten te sturen of
warme lucht naar de
rest van het lichaam bij
koud weer of bij warm
en droog weer.
03
71
03 Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof (optie)
03
U kunt de standverwarming meteen inschakelen of twee verschillende uitschakeltijden
instellen met TIMER AM en TIMER PM.
Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop de auto op de gewenste temperatuur is. De elektronica van de auto rekent
aan de hand van de buitentemperatuur zelf uit
wanneer de verwarming moet worden uitgeschakeld. Bij een buitentemperatuur hoger
dan 25 C wordt de verwarming niet geactiveerd. Bij temperaturen van –10 C en lager is
de maximale bedrijfstijd van de standverwarming 60 minuten.
Verwarming inschakelen
WAARSCHUWING
Schakel voor het tanken de standverwarming op brandstof uit. Gemorste brandstof
kan ontvlammen.
Controleer op het informatiedisplay of de
verwarming uit is. Als de standverwarming
werkt, verschijnt er PARK.VERW AAN op
het informatiedisplay.
G020799
Wanneer u de auto op een steile helling parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant
van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de standverwarming altijd voldoende brandstof.
WAARSCHUWING
72
B
– Geef het tijdstip aan waarop u de auto wilt
gebruiken. Druk op RESET (C) om de uren
en minuten in te stellen.
– Houd de knop RESET (C) ingedrukt, totdat
de timer is geactiveerd.
Op een helling parkeren
Bij gebruik van de standverwarming op
benzine of dieselolie moet de auto in de
buitenlucht staan.
C
A
G019619
Algemene informatie over
verwarmingen
Waarschuwingssticker op tankvulklep
Standverwarming meteen inschakelen
– Gebruik het duimwiel (B) om
naar DIRECTE START te gaan.
– Druk op de knop RESET (C) om een van de
opties AAN of UIT te selecteren.
– Selecteer AAN. De verwarming zal
60 minuten lang blijven werken. De interieurverwarming gaat van start, zodra de
koelvloeistof in de motor een temperatuur
van 30 ºC heeft bereikt.
03 Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof (optie)
Standverwarming meteen uitschakelen
TIMER AM en PM instellen
– Gebruik het duimwiel (B) om
naar DIRECTE START te gaan.
– Druk op de knop RESET (C) om een van de
opties AAN of UIT te selecteren.
– Kies voor UIT.
Om veiligheidsredenen kunt u uitsluitend tijden voor het komende etmaal programmeren
en dus niet voor meerdere dagen tegelijk.
N.B.
Het is mogelijk de motor starten en weg te
rijden, terwijl de standverwarming nog aanstaat.
Accu en brandstof
Als de accu onvoldoende opgeladen is of als
het brandstofpeil te laag is, wordt de standverwarming automatisch uitgeschakeld. Er
verschijnt dan een melding op het informatiedisplay. Bevestig deze melding door op de
knop READ (A) te drukken.
BELANGRIJK
Herhaaldelijk gebruik van de standverwarming bij korte ritten kan ertoe leiden dat de
accu uitgeput raakt en startproblemen opleveren. Bij regelmatig gebruik van de standverwarming moet u even lang in de auto
rijden als de verwarming aanstond. Dit om
te zorgen dat de dynamo evenveel energie
kan bijladen als de verwarming verbruikt.
– Ga met het duimwiel naar TIMER.
– Druk kort op de knop RESET zodat de
uuraanduiding gaat knipperen.
– Gebruik het duimwiel om het gewenste
tijdstip in uren aan te geven.
– Druk kort op de knop RESET, zodat de
minuutaanduiding gaat knipperen.
– Gebruik het duimwiel om het gewenste
tijdstip in minuten aan te geven.
– Druk kort op de knop RESET om de instelling te bevestigen.
– Druk op de knop RESET om de timer te
activeren. Wanneer u TIMER AM hebt
ingesteld, kunt u een tweede uitschakeltijd
programmeren onder TIMER PM door aan
het duimwiel te draaien. U stelt de andere
uitschakeltijd op dezelfde manier in als bij
TIMER AM.
wanneer u bij het verlaten van de auto de sleutel uit het contact neemt.
Klok/timer
Als u na het instellen van de timer(s) van de
verwarming de klok van de auto bijstelt, worden alle timerinstellingen geannuleerd.
03
Hulpverwarming (diesel)
(bepaalde landen)
Bij koud weer kan hulpverwarming nodig zijn
om de passagiersruimte voldoende te verwarmen.
De hulpverwarming wordt automatisch ingeschakeld wanneer er extra warmte nodig is als
de motor loopt. Deze wordt automatisch uitgeschakeld wanneer het voldoende warm is of
wanneer de motor wordt uitgezet.
Displaytekst
Wanneer u de instellingen voor TIMER AM,
TIMER PM en DIRECTE START activeert,
gaat het informatielampje op het instrumentenpaneel branden. Op het informatiedisplay
verschijnt bovendien een verklarende tekst.
Het display geeft ook aan welke timer actief is,
73
Voorstoelen .............................................................................................. 76
Elektrisch bedienbare hardtop .................................................................79
Windscherm (optie) .................................................................................. 83
Interieurverlichting ....................................................................................84
Opbergmogelijkheden in
passagiersruimte ......................................................................................86
Kofferbak ..................................................................................................90
74
INTERIEUR
04
04 Interieur
Voorstoelen
Zithouding
5. Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de
knop draaien.
6. Bedieningspaneel voor elektrisch
bedienbare stoelen (optie).
Bedieningselement (2) is niet op alle stoelmodellen aanwezig.
Elektrisch bedienbare stoel
4
WAARSCHUWING
1
2
3
G020197
6
De bestuurders- en passagiersstoel kunnen
worden ingesteld voor een optimale zit- en rijhouding.
1. Vooruit/achteruit - de hendel omhoogtillen
om de juiste afstand tot het stuurwiel en
de pedalen in te stellen. Controleer of de
stoel na het afstellen in de nieuwe stand
geblokkeerd staat.
2. Voorkant zitting hoger/lager zetten,
omhoog-/omlaagpompen.
3. Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/
omlaagpompen.
4. Lendensteun wijzigen 1, aan de knop
draaien.
76
ook voor elektrisch bedienbare stoelen.
Stel de stand van de bestuurdersstoel in
voordat u gaat rijden (zie pagina 13). Doe dit
nooit tijdens het rijden.
Controleer of de stoel in zijn stand vergrendeld staat.
Achterinstap, Easy entry
Stoel naar voren zetten:
– Haal de handgreep (1) omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.
– Klap de rugleuning zo ver naar voren toe
om dat deze wordt vergrendeld.
– Druk op de knop (2) die naast de hoofdsteun zit. Houd de knop ingedrukt.
Zorg dat de veiligheidsgordel uit de gordelgeleider wordt gehaald, voordat er achterpassagiers in of uit de auto stappen (zie pagina 14).
Gebruik Easy entry alleen, wanneer er niemand op de te verzetten stoel zit.
Handmatig bedienbare stoel
Stoel naar voren zetten:
– Haal de handgreep (1) omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.
– Klap de rugleuning zo ver naar voren toe
om dat deze wordt vergrendeld.
– Laat de handgreep los en duw de stoel naar
voren.
Stoel naar achteren zetten:
– Duw de stoel in de oorspronkelijke stand
terug.
2
1
G020198
5
04
1 Geldt
– Haal de handgreep (1) omhoog om de rugleuning weer rechtop te zetten.
De stoel neemt dezelfde positie in als voordat
deze met de Easy entry-functie werd omgeklapt.
Easy entry
04 Interieur
Voorstoelen
Stoel naar achteren zetten:
– Druk op de knop (2) die op de hoofdsteun
zit. Houd de knop ingedrukt.
– Haal de handgreep (1) omhoog om de rugleuning weer rechtop te zetten.
N.B.
Alleen wanneer de rugleuning omgeklapt is,
kan de stoel maximaal (+6 cm) naar voren
worden geschoven om achterpassagiers
makkelijker te laten in- en uitstappen.
Als u de rugleuning weer rechtop zet terwijl
de stoel zo ver mogelijk naar voren staat,
schuift de stoel na enkele seconden automatisch 6 cm naar achteren.
WAARSCHUWING
Zorg dat de vloermat voor de bestuurdersstoel goed in de bevestigingsklemmen op
de vloer vastzit om te voorkomen dat de
mat kan gaan glijden en achter of onder de
pedalen blijft haken.
Elektrisch bedienbare voorstoel
(optie)
2. Stoel vooruit/achteruit
3. Stoel omhoog/omlaag
4. Hellingshoek rugleuning
Er wordt een beveiliging tegen overbelasting
geactiveerd, als een van de stoelen wordt
geblokkeerd. Wanneer dit het geval is, dient u
het contact uit te schakelen en enige tijd te
wachten voordat u de stoel opnieuw probeert
te verstellen. U kunt slechts één verstelfunctie
van de stoel tegelijk activeren.
04
Geheugenfunctie
WAARSCHUWING
Vloermatten (optie)
Volvo biedt vloermatten die speciaal voor de
auto vervaardigd zijn.
1
2
3
4
Tot enige tijd nadat u het portier met de
afstandsbediening hebt ontgrendeld blijft het
mogelijk de stoel te verstellen ook al steekt er
geen sleutel in het contactslot. Het is altijd
mogelijk de stoel te verstellen, wanneer de
contactsleutel in stand I of II staat.
1. Voorkant zitting omhoog/omlaag
G020200
Laat de veiligheidsgordel aan de passagierszijde tijdens het rijden op de gordelgeleider
zitten, ook al zit er niemand op deze stoel.
G020199
Controleer of de rugleuning goed rechtop
staat door tegen de hoofdsteun te duwen
en eraan te trekken.
Knoppen voor geheugenfunctie
Instelling vastleggen
– Stel de stoel en de buitenspiegels in.
– Houd knop M ingedrukt, terwijl u knop 1,
2 of 3 indrukt.
77
04 Interieur
Voorstoelen
Stoel in vastgelegde stand zetten
Druk op een van de geheugenknoppen 1 – 3,
totdat de stoel en de buitenspiegels tot stilstand komen. Bij het loslaten van de knop zal
de instelling van de stoel onmiddellijk worden
beëindigd.
Geheugen van transpondersleutel
04
De stand van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels wordt vastgelegd, wanneer u de
auto met de transpondersleutel vergrendelt.
Een volgende keer dat de auto met dezelfde
transpondersleutel wordt ontgrendeld, nemen
de bestuurdersstoel en de buitenspiegels de in
het sleutelgeheugen vastgelegde standen in.
N.B.
Het sleutelgeheugen werkt onafhankelijk
van de geheugenfunctie van de stoel.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
kunt u op een willekeurige knop drukken om
de stoel tot stilstand te brengen.
78
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet met
de schakelaars spelen.
Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter of
onder de stoel liggen tijdens het verstellen.
Zorg er tevens voor dat geen van de passagiers op de achterbank bekneld kan raken.
04 Interieur
Elektrisch bedienbare hardtop
Voorwaarden voor bediening hardtop
Volvo adviseert tevens het volgende:
– Vlakke ondergrond.
– Uitvoering van de hardtopbediening in één
vloeiende beweging.
– Motor loopt stationair.
WAARSCHUWING
Tussen de bewegende delen van de hardtop of het kofferdeksel kunnen mensen (kinderen!) of voorwerpen bekneld raken.
• Bedien de hardtop daarom onder toezicht.
• Zie de sticker op de bagagewand.
• Laat kinderen niet met de bedieningsknoppen spelen.
• Laat de hardtop niet langer dan nodig in
een tussenpositie stilstaan.
A
B
G020800
– Geen voorwerpen op de hoedenplank.
– Geen sneeuw, ijs of losse voorwerpen op
de hardtop of op het kofferdeksel.
– De hardtop is droog.
– Er is 2,0 m aan vrije hoogte (A) boven de
auto en 0,2 m van de achterbumper tot aan
obstakels achter de auto (B).
– Omgevingstemperatuur hoger dan –10 C.
– Bagagewand dicht (zie pagina 90).
– Kofferdeksel gesloten.
– Stilstaande auto, rempedaal ingedrukt.
Als u de aanwijzingen op de volgende
pagina’s niet opvolgt, is schade aan het openings- en sluitingsmechanisme van de hardtop niet uit te sluiten.
04
WAARSCHUWING
Laat een autosleutel nooit onbeheerd achter bij kinderen in de auto.
BELANGRIJK
Water op de hardtop kan bij het openen
van de hardtop de kofferbak en het interieur
inlopen.
79
04 Interieur
Elektrisch bedienbare hardtop
Afdekking
Hardtop openen en sluiten
WAARSCHUWING
1
2
Wanneer de hardtop openstaat is de ruimte
tussen de hoofdsteunen van de achterbank en
het kofferdeksel afgedekt met een afdekking
(zie afbeelding).
BELANGRIJK
Gebruik de afdekking niet om lading of personen op te vervoeren, omdat de afdekking
daarbij beschadigd kan raken.
G018351
G020801
04
– Draai de contactsleutel naar stand II. Voorkeur gaat uit om de motor te starten!
– Trap op het rempedaal.
– Houd de linker knop (1) ingedrukt om de
hardtop te sluiten of de rechter knop (2) om
de hardtop te openen.
Let tijdens het bedienen van de hardtop op
eventuele meldingen op het informatiedisplay. Eventueel gesloten ruiten zakken ca.
10 centimeter omlaag. Alle ruiten komen na
afloop van de hardtopbediening weer
omhoog.
Laat de knop los, wanneer er een signaal klinkt
en de melding DAK DICHT of DAK OPEN op
het informatiedisplay verschijnt.
80
Trek nooit aan de ontkoppelingskabel voor
het hydraulisch systeem die onder het zitgedeelte van de achterbank zit. Alleen servicemonteurs mogen gebruik maken van de
ontkoppelingsfunctie van het hydraulisch
systeem.
Consequenties van het gebruik:
• groot gevaar voor beknelling,
• ongecontroleerde beweging/opening van
de elektrisch bedienbare hardtop of het kofferdeksel,
• mogelijke schade aan de onderdelen van
de hardtop.
Zorg ervoor dat aan de voorwaarden is voldaan voordat u de hardtop bedient.
Tekst op informatiedisplay
Bepaalde meldingen gelden ook voor Load
Assist (zie pagina 91).
• DRUK OP REM VOOR DAKBEDIENING
Trap eerst op het rempedaal om de hardtop
te kunnen bedienen.
• KOFFERBAKDEKSEL HELEMAAL
OPENEN
– Open het kofferdeksel geheel.
• KOFFERBAK DICHT VOOR WERKING
DAK – Het kofferdeksel staat niet dicht.
Sluit het kofferdeksel.
04 Interieur
Elektrisch bedienbare hardtop
• KOFFERBAK APART DICHT VOOR DAK De bagagewand staat niet dicht. Sluit de
bagagewand (zie pagina 90).
• ACCUSPANN. LAAG VOOR WERKING
DAK – De accuspanning is te gering. U
kunt de hardtop alleen sluiten. Laad de
accu op door bijvoorbeeld de motor te
starten en probeer opnieuw.
• DAK NIET OP SLOT – De hardtop werd
niet goed geopend of gesloten. Probeer de
hardtop opnieuw te openen of te sluiten.
• DAK IN LASTHULP POSITIE – De hardtop
werd omhooggebracht door de functie
Load Assist. Breng de hardtop omlaag (zie
pagina 90).
• TEMP. BEPERKT WERKING DAK – Het
bedieningssysteem voor de hardtop is
ofwel oververhit of de buitentemperatuur is
lager dan –10 C. Als de hardtop oververhit
is, moet u ca. vijf minuten wachten totdat
de melding is verdwenen en het daarna
opnieuw proberen.
Meldingen bij storingen in de hardtop
Bij storingen in de hardtop kunnen er twee meldingen op het informatiedisplay verschijnen:
• STORING DAK SERVICE VEREIST – Het
is niet mogelijk de hardtop te bedienen.
Er zijn servicewerkzaamheden door een
erkende Volvo-werkplaats vereist. Desgewenst kunt u de auto afdekken zoals
beschreven in de instructies.
• STORING DAK ZIE HANDLEIDING – Er
gelden speciale aanwijzingen voor bediening van de hardtop of Load Assist. Er zijn
servicewerkzaamheden door een erkende
Volvo-werkplaats vereist.
Bijzondere bedieningsinstructies bij
storingen in de hardtop
Als de melding STORING DAK ZIE
HANDLEIDING op het informatiedisplay verschijnt, valt de hardtop niet op de normale
manier te bedienen.
N.B.
Eenmaal gesloten kunt u de hardtop niet
meer openen.
BELANGRIJK
Om de hardtop bij een storing in de hardtopbediening te kunnen sluiten moet u
nauwkeurig controleren of er is voldaan aan
de voorwaarden voor bediening van de
hardtop (zie pagina 79). Zelfs als er aan de
voorwaarden is voldaan, bestaat er een
aanzienlijk gevaar voor materiële schade.
– Houd de sluitingsknop ingedrukt totdat de
melding STORING DAK ZIE HANDLEIDING op het display verschijnt. Laat de
knop vervolgens los.
– Druk opnieuw op de sluitingsknop. Houd
de knop minstens 30 seconden lang ingedrukt totdat de hardtop en het kofferdeksel
zijn gesloten. Houd de knop ingedrukt totdat de hardtopbeweging volledig afgerond
is, ook al wordt deze korte tijd onderbroken. Let op eventuele fouten die schade
aan de auto kunnen veroorzaken.
Tijdens het sluiten klinkt van begin tot einde
een geluidssignaal.
WAARSCHUWING
04
Trek nooit aan de ontkoppelingskabel voor
het hydraulisch systeem die onder het zitgedeelte van de achterbank zit. Alleen servicemonteurs mogen gebruik maken van de
ontkoppelingsfunctie van het hydraulisch
systeem.
Consequenties van het gebruik:
• groot gevaar voor beknelling,
• ongecontroleerde beweging/opening van
de elektrisch bedienbare hardtop of het kofferdeksel,
• mogelijke schade aan de onderdelen van
de hardtop.
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd. Ingrepen in het hardtopsysteem kunnen storingen in de werking veroorzaken en leiden
tot ernstig letsel.
81
04 Interieur
Elektrisch bedienbare hardtop
Dekplastic om auto tijdelijk af te
dekken
– Bevestig de haken (4) aan de achterste
wielkuipen en de haken (6) onder de achterbumper.
1
6
5
4
3
2
Als het niet is mogelijk de hardtop te sluiten
door bijvoorbeeld een lage accuspanning of
een andere storing in het hardtopsysteem,
kunt u ter bescherming een stuk dekplastic
aanbrengen. Breng het plastic dusdanig aan
dat de bevestigingstouwtjes aan de binnenkant zitten.
Het stuk plastic ligt opgeborgen in een zak
met het opschrift “Cover for temporary use”.
82
G020803
G020802
04
Dekplastic, opgeborgen in doorsteekluik
– Sluit (zo mogelijk) de ruiten.
– Neem het dekplastic uit het middenpaneel
in het zitgedeelte van de achterbank (bij het
doorsteekluik).
– Haal het dekplastic uit de verpakking en
vouw het uit.
– Haal de buitenspiegel (3) door de opening
en bevestig de haken (2) aan de voorste
wielkuipen.
– Klem het dekplastic tussen de wisserbladen en de voorruit vast en trek het plastic
strak, zodat er bij ieder wisserblad één
vouw (1) ontstaat.
– Steek de antenne (5) door de opening.
04 Interieur
Windscherm (optie)
Windscherm
– Duw de borghendels in de houders op de
zijpanelen in totdat u een klikt hoort.
– Klap het opstaande deel van het windscherm omhoog.
U gebruikt de ritssluitingen van het windscherm
om bagage op de achterbank te vervoeren of
deze te verwijderen.
G020804
WAARSCHUWING
Windscherm
Om bij het rijden met een geopende hardtop
de turbulentie in het interieur te verminderen
kunt u gebruik maken van het windscherm.
Windscherm aanbrengen
– Klap het vierdelige scherm tot op de volle
breedte uit en duw de borging in.
– Duw het windscherm dusdanig onder de
hoofdsteunen dat het op de bovenkant van
het ruggedeelte rust.
Controleer of het windscherm goed vastzit.
Het kan anders loskomen bij uitwijkmanoeuvres e.d. en persoonlijk letsel of materiële schade veroorzaken.
04
WAARSCHUWING
Bij gebruik van het windscherm mag u geen
achterpassagiers vervoeren.
U bewaart het windscherm in de bijbehorende
zak in de kofferbak, onder de bagagewand,
dat helemaal voorin tegen het ruggedeelte aan
ligt.
N.B.
Wees voorzichtig met de bekleding.
83
04 Interieur
Interieurverlichting
Verlichting voorin
1
2
De leeslampjes zijn te activeren met het contactslot in stand I of II en wanneer de motor
loopt. De lampjes kunnen ook tot 30 minuten
na het afzetten van de motor of na het openen
of sluiten van een portier worden ingeschakeld.
3
De interieurverlichting wordt automatisch inen uitgeschakeld wanneer de knop (2) in de
neutrale stand staat.
De interieurverlichting wordt ingeschakeld en
blijft 30 seconden lang branden, als:
Verlichting achterin
• u de auto vanaf de buitenzijde met de
sleutel of afstandsbediening ontgrendelt;
• u de motor hebt afgezet en de contactsleutel naar stand 0 hebt gedraaid;
De interieurverlichting dooft, wanneer:
1. Leeslampje linksvoor, aan/uit
2. Interieurverlichting voor- en achterin
3. Leeslampje rechtsvoor, aan/uit
Met de knop (2) kunt u drie verlichtingsstanden selecteren voor de interieurverlichting:
• Uit (0) – rechterkant ingedrukt, automatische interieurverlichting uitgeschakeld.
• Neutrale stand – interieurverlichting gaat
branden bij het openen van een portier en
dooft weer bij het sluiten ervan. De dimfunctie is actief.
• Aan – linkerkant ingedrukt, interieurverlichting brandt.
G020806
G020805
04
84
Automatische verlichting
In of uit te schakelen met een druk op de knop.
• u de motor start;
• u de auto vanaf de buitenzijde met de
sleutel of afstandsbediening vergrendelt.
De interieurverlichting gaat aan en blijft
5 minuten lang branden, als een van de portieren openstaat.
De interieurverlichting kan binnen 30 minuten
nadat u de contactsleutel naar stand 0 hebt
gedraaid in- of uitgeschakeld worden door op
de knop (2) te drukken. De verlichting blijft
vervolgens 5 minuten lang branden, tenzij
u deze zelf eerder uitschakelt.
04 Interieur
Interieurverlichting
Make-upspiegel1
G020210
04
Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u
het klepje optilt.
1 Optie
op bepaalde markten
85
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
1
2
3
4
5
04
10
9
7
86
6
G019514
8
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
WAARSCHUWING
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware
voorwerpen in de weg liggen of uitsteken
om te voorkomen dat ze verwondingen veroorzaken bij een krachtige remmanoeuvre.
Maak grote en zware voorwerpen altijd vast
met een van de veiligheidsgordels of een
bagageband.
Dashboardkastje
1
Kledinghaak
2
3
04
Hier kunt u het instructieboekje en kaarten
opbergen. Er zijn ook houders voor munten,
pennen en tankkaarten. Het dashboardkastje
kan worden vergrendeld met het afneembare
sleutelblad in de afstandsbediening. Zie
pagina 98 voor meer informatie.
G018137
1. Vak in portierpaneel met houder voor ijskrabber (optie).
2. Kledinghaak (alleen voor de lichtere kledingstukken)
3. Opbergvak aan de voorkant van de
voorstoelzittingen
4. Parkeerkaarthouder
5. Dashboardkastje
6. Bekerhouder (met schuifklepje, optie op
bepaalde markten)
7. Tunnelvak (bijvoorbeeld voor cd’s)
8. Bekerhouder (met schuifklepje, optie)
9. Opbergvak in zijpaneel achterin.
10. Opbergvak aan de achterkant van de
voorstoelen.
G020034
Opbergmogelijkheden
De hoofdsteun van de passagiersstoel is voorzien van een kledinghaak. Hang alleen lichtere
kledingstukken aan deze haak.
Dashboardkastje vergrendelen:
1. Steek het sleutelblad in het sleutelgat.
2. Draai de sleutel een kwartslag
(90 graden) rechtsom.
3. Neem de sleutel uit. Het sleutelgat staat
horizontaal in de vergrendelde stand.
Voer het bovenstaande in omgekeerde volgorde uit om het dashboardkastje te ontgrendelen.
87
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Opbergvak in zijpaneel achterin
Opbergvak onder de armsteun voorin
Bekerhouder in middenconsole
U kunt het opbergvak openen en sluiten door
in het midden van de bovenkant ervan lichte
druk aan te brengen.
Onder de armsteun zit een opbergvak. In de
deelbare armsteun zit tevens een kleiner
opbergvak. Druk op de kleine knop en licht
de armsteun op om het ondiepe opbergvak te
openen. Druk op de grote knop en licht de
armsteun om het diepere opbergvak te
openen.
G018372
G018371
G000000
04
In het vakje onder het schuifklepje kan een
dubbele bekerhouder worden aangebracht.
Wanneer u de bekerhouder verwijdert, kunt u
andere spullen in het vakje opbergen. Licht
daarvoor de bekerhouder aan de achterkant,
bij de uitsparing, op.
Breng bij het aanbrengen van de bekerhouder
eerst de twee stuurnokken aan in de twee uitsparingen voor in het vakje en duw daarna de
achterkant van de bekerhouder omlaag.
Sluit het schuifklepje door het aan de voorkant
beet te pakken en naar voren toe dicht te
schuiven.
88
04 Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Opbergvak achter de handremhendel
G019624
04
Wanneer de auto geen knoppen heeft voor
Park Assist en BLIS (zie pagina 133 en
pagina 136) is de ruimte voor de ontbrekende
knoppen te benutten als opbergvak.
89
04 Interieur
Kofferbak
Bagagewand
Load Assist
De bagagewand heeft tot doel de hoeveelheid
bagage in de kofferbak dusdanig te beperken
dat de hardtop ongehinderd kan bewegen. Let
erop dat de bagagewand goed gesloten wordt
en links en rechts stevig vergrendeld wordt.
BELANGRIJK
Plaats geen voorwerpen boven op of naast
de bagagewand wanneer deze gesloten is.
Plaats de bagage niet dusdanig dat deze
uitsteekt boven de gesloten bagagewand.
Sticker op bagagewand
N.B.
Bij een te grote hoeveelheid lading in de
kofferbak kan de bagagewand niet gesloten
worden. In dat geval kan de hardtop evenmin worden geopend.
G020848
G020847
G020845
04
Knop om de hardtop omhoog en omlaag te
brengen
Een geopende hardtop ligt opgevouwen in de
kofferbak. Met de knop (zie afbeelding) kunt u
de hardtop omhoog- en omlaagbrengen om
zo gemakkelijker in en uit te laden. Bij Load
Assist worden de normale hardtopbewegingen in beperkte mate uitgevoerd. De meldingen op het informatiedisplay over de bediening van de hardtop gelden daarom ook voor
Load Assist (zie pagina 80).
WAARSCHUWING
Personen of voorwerpen die de hardtop tijdens het omhoog- of omlaagbrengen in de
weg zitten lopen het risico bekneld te raken.
90
04 Interieur
Kofferbak
Load Assist gebruiken
Met een druk op de knop kunt u het omhoog-/
omlaagbrengen van de hardtop starten of
stopzetten. Als er een geluidssignaal klinkt bij
het indrukken van de knop en de hardtop niet
beweegt, moet u de melding op het informatiedisplay lezen.
– Druk op de knop om de hardtop omhoog te
brengen.
– Til de bagagewand op en breng deze in de
kofferbak aan.
– Klap de bagagewand na het inladen weer
omlaag.
– Druk op de knop om de hardtop omlaag te
brengen.
N.B.
Bij een te geringe accuspanning kunt u de
hardtop alleen omlaagbrengen.
Load Assist gebruiken bij storingen in
de hardtop
Als de melding STORING DAK ZIE
HANDLEIDING op het informatiedisplay staat,
kunt u de hardtop alleen omlaagbrengen.
– Controleer of de melding STORING DAK
ZIE HANDLEIDING op het display staat.
– Houd de knop ca. 5 seconden lang ingedrukt. Houd de knop ingedrukt terwijl de
hardtop omlaagkomt.
Tijdens het omlaagbrengen klinkt van begin
tot einde een geluidssignaal.
04
BELANGRIJK
Wanneer de hardtop is uitgeklapt bij gebruik
van Load Assist of als de beweging van de
hardtop werd onderbroken doordat er tweemaal op de knop werd gedrukt, mag u het
kofferdeksel niet sluiten. Het is namelijk mogelijk dat er schade aan en storingen in het
systeem ontstaat.
91
04 Interieur
Kofferbak
Verankeringsogen
Elektrische aansluiting in kofferbak
Doorsteekluik
Er zitten vier of meer verankeringsogen in de
kofferbak om sjorbanden of touwen aan te
bevestigen. Bijpassende sjorbanden zijn verkrijgbaar bij de erkende Volvo-werkplaats.
Open het klepje om bij de elektrische aansluiting te komen. De aansluiting werkt onafhankelijk van de stand van het contactslot.
Let erop dat u de elektrische aansluiting niet
gebruikt met het contact uit. De accu loopt
anders de kans uitgeput te raken.
G021037
G020856
G020850
04
Om lange en lichte voorwerpen te kunnen vervoeren is er voorzien in een doorsteekluik. Het
gaat schuil achter het middenpaneel1 in het
ruggedeelte van de achterbank.
Maximumlengte: 2 m en maximumgewicht:
25 kg. Het doorsteekluik is van twee kanten
te openen: via het middenpaneel en via de
kofferbak.
1
92
De set voor provisorische bandenreparatie, de
EHBO-kit, het dekplastic en het sleepoog liggen opgeborgen in het middenpaneel van het
ruggedeelte van de achterbank. Zie pagina 161
voor auto’s met een reservewiel (optie).
04 Interieur
Kofferbak
Middelste ruggedeelte achterbank
openen
– Trek aan het riempje dat aan de bovenkant
van het middelste ruggedeelte zit om bij het
luik te komen.
Middelste ruggedeelte achterbank
sluiten
– Plaats het middelste ruggedeelte terug met
de onderkant eerst.
– Klap het middelste ruggedeelte in en duw
het vast totdat u een klikgeluid hoort.
Luik in kofferbak
Als de auto is uitgerust met een skizak1 moet
de ritssluiting van de zak vanuit de passagiersruimte worden geopend.
– Haal de veiligheidsgordel een slag om de
ski’s heen en steek de gesp op de gebruikelijke manier in de gordelsluiting.
Als de auto is uitgerust met een skizak1 moet
u de gordel door de handgreep ervan halen.
WAARSCHUWING
Zet de motor af en trek de handrem aan bij
het in- en uitladen van lange voorwerpen.
Vergeet niet dat een voorwerp met een gewicht van 20 kg tijdens een frontale botsing
bij een snelheid van 50 km/h zich kan gedragen als een voorwerp met een gewicht
van 1000 kg.
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk
gaan schuiven en inzittenden verwonden.
04
– Duw de knoppen in de twee openingen van
het luik naar elkaar toe en open het luik.
Doorsteekluik vergrendelen
Te vergrendelen via de afstandsbediening
(zie pagina 99).
Lange voorwerpen vastzetten met
veiligheidsgordel
Lange voorwerpen zoals ski’s moet u vastzetten met de veiligheidsgordels van de achterbank.
1 Optie
93
Afstandsbediening met sleutelblad ..........................................................96
Vergrendelingspunten ..............................................................................99
Private locking (optie) ............................................................................. 100
Keyless drive (optie) ............................................................................... 102
Batterij in afstandsbediening ................................................................. 105
Vergrendelen en ontgrendelen ............................................................... 106
Alarm (optie) ........................................................................................... 110
94
SLOTEN EN ALARM
05
05 Sloten en alarm
Afstandsbediening met sleutelblad
Afstandsbediening
Bij de auto worden twee afstandsbedieningen
geleverd. Deze doen tevens dienst als contactsleutel. De afstandsbedieningen bevatten
afneembare metalen sleutelbladen voor het
mechanisch vergrendelen/ontgrendelen van
bestuurdersportier, kofferdeksel en dashboardkastje.
De unieke code van de sleutels is bekend bij
de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook
nieuwe sleutels kunnen worden besteld.
05
96
Er kunnen maximaal zes afstandsbedieningen/sleutels voor één en dezelfde auto worden geprogrammeerd en gebruikt.
Knippersignalen bij vergrendelen/
ontgrendelen
Wanneer u de auto ontgrendelt met het
Keyless drive-systeem of een afstandsbediening, lichten de richtingaanwijzers van de auto
tweemaal korte tijd op om aan te geven dat de
auto op de juiste manier ontgrendeld is.
Bij het vergrendelen lichten de richtingaanwijzers lang op en dit alleen als alle portieren alsmede het kofferdeksel na het sluiten correct
zijn vergrendeld.
Onder de persoonlijke instellingen is het
mogelijk om de lichtsignalen via de richtingaanwijzers uit te schakelen. U krijgt dan niet
langer een bevestiging dat de vergrendeling
op de juiste manier heeft plaatsgevonden
(zie pagina 62).
Zoekgeraakte afstandsbediening
Als een van de afstandsbedieningen zoekraakt, moet u de auto samen met de resterende afstandsbedieningen naar een erkende
Volvo-werkplaats brengen. Ter voorkoming
van diefstal moet de code van de zoekgeraakte afstandsbediening uit het systeem worden gewist.
Elektronische startblokkering
De afstandsbedieningen zijn voorzien van
gecodeerde chips. De code moet overeenkomen met die van de lezer (ontvanger) in het
contactslot. U kunt de auto alleen starten
wanneer u een afstandsbediening met de
juiste code gebruikt.
05 Sloten en alarm
Afstandsbediening met sleutelblad
Functies afstandsbediening
2
1
4
3
G019402
5
te schakelen. Bijvoorbeeld wanneer u
naar de auto loopt en deze wil verlichten.
Druk op de gele knop van de afstandsbediening om de interieurverlichting, de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de
achterlichten, de kentekenplaatverlichting en de verlichting in de buitenspiegels (optie) in te schakelen.
De verlichting schakelt na 30, 60 of
90 seconden automatisch uit. Zie
pagina 62 voor het instellen van een
passende inschakelduur.
4. Kofferdeksel — wanneer u de knop eenmaal indrukt, ontgrendelt u alleen het
kofferdeksel.
N.B.
1. Vergrendelen – alle portieren, het kofferdeksel, de opbergvakken in de portierpanelen (afsluitbare vakken als optie) en
het doorsteekluik vergrendelen. Met de
afstandsbediening valt het dashboardkastje niet te vergrendelen.
2. Ontgrendelen – de portieren, het kofferdeksel, de opbergvakken in de portierpanelen (afsluitbare vakken als optie) en
het doorsteekluik vergrendelen. Met de
afstandsbediening valt het dashboardkastje niet te ontgrendelen. Wanneer
u de knop lang ingedrukt houdt, worden
tevens de zijruiten geopend.
3. Approach-verlichting – te gebruiken om
de verlichting van de auto op afstand in
BELANGRIJK
Het smalle gedeelte van de afstandsbediening is extra gevoelig omdat zich daar de
chip bevindt. U kunt de auto niet starten, als
de chip beschadigd is.
05
Bij gebruik van deze knop gaat het kofferdeksel niet open.
5. Paniekfunctie — U kunt de paniekfunctie
gebruiken om in noodgevallen de aandacht van anderen te trekken.
Als u de rode knop ten minste drie seconden lang indrukt of tweemaal achtereen
binnen drie seconden indrukt, worden de
richtingaanwijzers, de interieurverlichting
en de claxon geactiveerd.
U kunt deze functie met dezelfde knop
weer uitschakelen, als de functie minimaal 5 seconden actief geweest is.
Als u niets doet, wordt de functie na
30 seconden automatisch uitgeschakeld.
97
05 Sloten en alarm
Afstandsbediening met sleutelblad
Afneembaar sleutelblad
Sleutelblad verwijderen
Haal het sleutelblad als volgt uit de afstandsbediening:
– Duw de veerbelaste pal (1) opzij, terwijl u
het sleutelblad (2) recht naar achteren trekt.
Sleutelblad aanbrengen
G019403
1
2
Wees voorzichtig wanneer u het sleutelblad in
de afstandsbediening terugplaatst.
05
U kunt het afneembare sleutelblad van de
afstandsbediening gebruiken om:
• het bestuurdersportier handmatig te openen, als de centrale vergrendeling niet kan
worden bediend vanaf de afstandsbediening (zie de volgende kolommen en
pagina 103);
• het kofferdeksel handmatig te openen, als
de centrale vergrendeling niet te bedienen
is vanaf de afstandsbediening (zie
pagina 107);
• de toegang tot het dashboardkastje en de
kofferbak te blokkeren (Private locking)
(zie pagina 100).
98
– Houd de afstandsbediening met de puntige
kant omlaag en laat het sleutelblad in de
groef vallen.
– Druk lichtjes op het sleutelblad om het in
positie te blokkeren. U hoort daarbij een
klik.
Portier ontgrendelen met sleutelblad
Als de centrale vergrendeling niet op de
afstandsbediening reageert (omdat de batterijen bijvoorbeeld leeg zijn), kunt u het
bestuurdersportier op de volgende manier
ontgrendelen en openen.
– Steek het sleutelblad in het sleutelgat van
het bestuurdersportier.
– Draai het blad 45 graden rechtsom en open
het portier.
N.B.
Wanneer u het bestuurdersportier met het
sleutelblad ontgrendelt en vervolgens
opent, gaat het alarm af. U schakelt het
alarm uit door de afstandsbediening in het
contactslot te steken (zie pagina 111).
05 Sloten en alarm
Vergrendelingspunten
1
2
A
A
D
F
G
F
G
B
B
D
A
G019415
A
05
1. Vergrendelingspunten voor
transpondersleutel:
2. Vergrendelingspunten voor
afstandsbediening met afsluitbare
opbergvakken (optie):
A. portieren
B. stuurslot
A. portieren
F. doorsteekluik
B. stuurslot
G. kofferdeksel
D. opbergbakken in portierpanelen
F. doorsteekluik
G. kofferdeksel
Zie pagina 87 voor een beschrijving van de
verschillende opbergmogelijkheden.
99
05 Sloten en alarm
Private locking (optie)
1
2
A
A
D
C
E
F
B
B
D
A
G019416
A
05
1. Normale vergrendelingspunten bij centrale vergrendeling met afstandsbediening. 2. Vergrendelingspunten bij een afstandsbediening met verwijderd
sleutelblad en geactiveerde Private locking.
Bij Private locking1 gelden er beperkingen
voor de manier waarop u de centrale vergrendeling via de afstandsbediening kunt bedienen. De afsluitbare opbergvakken in de auto
worden daarbij vergrendeld en zijn niet meer
via de afstandsbediening te ontgrendelen. Dit
kan handig zijn als u de auto bijvoorbeeld
afgeeft voor een onderhoudsbeurt of hem laat
parkeren bij een hotel of iets dergelijks.
Wanneer de functie Private locking actief is,
kunt u met de afstandsbediening alleen het
alarmsysteem activeren/deactiveren, de
1 Bepaalde
100
markten
portieren (A) vergrendelen en ontgrendelen,
de motor starten en in de auto (B) rijden.
– Open het kofferdeksel en klap de bagagewand omhoog. De hardtop kan vervolgens
niet meer worden bediend (zie pagina 90).
Private locking activeren
N.B.
Bij het openen/sluiten van de hardtop hebt
u korte tijd de mogelijk om bij de spullen in
de kofferbak te komen.
– Zorg dat de hardtop dichtstaat.
N.B.
Op het informatiedisplay zal de tekst
KOFFERBAK APART DICHT VOOR DAK
verschijnen.
– Sluit het kofferdeksel.
– Verwijder het afneembare sleutelblad uit de
afstandsbediening (zie pagina 98).
05 Sloten en alarm
Private locking (optie)
Doe het volgende om de afsluitbare opbergvakken weer op te nemen in de automatische
functies van de centrale vergrendeling:
3
G020032
2
1
– Steek het sleutelblad in het sleutelgat (C)
van het dashboardkastje en draai het
180 graden rechtsom.
In de ontgrendelde stand staat het sleutelgat verticaal.
N.B.
Plaats het sleutelblad niet in de afstandsbediening terug, maar houd het bij u en
bewaar het goed.
Daarna zijn het dashboardkastje alsmede de
afsluitbare opbergvakken achter de
portierpanelen (D), het doorsteekluik (E) en het
kofferdeksel (F) niet langer te ontgrendelen via
de afstandsbediening.
– Steek het afneembare sleutelblad in het
sleutelgat van het dashboardkastje (C) en
draai het 180 graden linksom.
– Plaats het sleutelblad terug in de afstandsbediening (zie pagina 98).
Daarna is het dashboardkastje ontgrendeld en
kunt u alle functies van de centrale vergrendeling weer vanaf de afstandsbediening regelen.
Alleen dashboardkastje vergrendelen
1
2
3
G020034
Private locking deactiveren
05
U kunt het dashboardkastje alleen vergrendelen/ontgrendelen met het afneembare sleutelblad van de afstandsbediening. Zie pagina 98
voor informatie over het verwijderen van het
sleutelblad.
– Vergrendel het dashboardkastje door het
sleutelblad een kwartslag (90 graden)
rechtsom te draaien.
Het sleutelgat staat horizontaal wanneer
het kastje vergrendeld is.
– Houd voor het ontgrendelen de omgekeerde volgorde aan.
In de ontgrendelde stand staat het sleutelgat verticaal.
101
05 Sloten en alarm
Keyless drive (optie)
Vergrendelings- en startsysteem
zonder sleutel
afstandsbedieningen met Keyless-functie
hanteren.
melding en het geluidssignaal nadat een van
de volgende handelingen is uitgevoerd:
Afstandsbediening binnen een straal
van 1,5 m rond de auto
• een deur is geopend of gesloten
• de startknop is naar stand 0 gedraaid;
• de knop READ is ingedrukt.
G019418
Om een portier of het kofferdeksel te kunnen
openen moet de afstandsbediening zich binnen een straal van maximaal 1,5 m rond de
portierhandgrepen of het kofferdeksel bevinden.
05
Dekkingsgebied van Keyless-functie.
Met het Keyless drive-systeem kunt u zonder
een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen,
starten en vergrendelen. U hoeft de afstandsbediening alleen in een binnenzak of tas bij u
te dragen.
Het systeem maakt het eenvoudiger om de
auto te openen wanneer u bijvoorbeeld met
boodschappentassen in de ene hand en uw
kind aan de andere hand staat. U hoeft dan
niet langer de afstandsbediening erbij te
nemen of op te zoeken.
De twee afstandsbedieningen van de auto
ondersteunen de Keyless-functie. U kunt er
meer bijbestellen. Het systeem kan tot zes
102
Dit betekent dat u de afstandsbediening bij u
moet dragen om een portier te openen. Wanneer u aan de ene kant van de auto staat, is het
niet mogelijk om met de afstandsbediening
een portier aan de andere kant te openen.
Het grijs gearceerde gebied op de afbeelding
geeft het dekkingsgebied van de systeemantennes aan.
Als iemand bij het verlaten van de auto een
afstandsbediening met Keyless-functie meeneemt, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het informatiedisplay en klinkt er een
geluidssignaal. De waarschuwingsmelding
verdwijnt, wanneer de afstandsbediening
weer in de auto wordt gelegd of wanneer u de
startknop naar stand 0 hebt gedraaid. De
waarschuwing wordt alleen gegeven, als de
startknop in stand I of II staat nadat er een
portier geopend of gesloten werd.
Wanneer de afstandsbediening weer in de
auto is gelegd, verdwijnen de waarschuwings-
Nooit een afstandsbediening in de auto
achterlaten
Als u een afstandsbediening met Keylessfunctie in de auto laat liggen, wordt de
afstandsbediening bij het vergrendelen van de
auto gepassiveerd. Onbevoegden kunnen het
portier er dan niet meer mee openen.
Als er echter ingebroken wordt en iemand de
afstandsbediening in de auto vindt, kan deze
worden geactiveerd waarna deze opnieuw te
gebruiken is. Pas daarom goed op al uw
afstandsbedieningen.
Storingen in de functie van de
afstandsbediening
De Keyless-functie kan verstoord worden
door elektromagnetische afschermingen en
magnetische velden. Doe het volgende om dit
te voorkomen: leg de afstandsbediening bijvoorbeeld niet dicht bij een mobiele telefoon,
metalen voorwerpen of in een metalen attachékoffer.
Als er desondanks toch storingen optreden,
moet u de afstandsbediening en het sleutelblad op de gebruikelijke manier gebruiken (zie
pagina 96).
05 Sloten en alarm
Keyless drive (optie)
Vergrendelen
Portier ontgrendelen met sleutelblad
N.B.
Bij een auto met een automatische versnellingsbak en het Keyless drive-systeem dient
de keuzehendel in stand P te worden gezet
en de startknop naar stand 0 te worden
gedraaid, aangezien de auto anders niet
kan worden vergrendeld of op alarm kan
worden gezet.
Bij auto’s met Keyless drive-systeem zit er een
knop op de buitenhandgreep van de portieren
U kunt de portieren en het kofferdeksel als
volgt vergrendelen, wanneer de afstandsbediening zich binnen het dekkingsgebied van
de systeemantennes bevindt:
– druk op de vergrendelingsknop op een van
de portierhandgrepen.
Beide portieren moeten zijn gesloten, voordat
u op de vergrendelingsknop drukt. Anders
vindt er geen vergrendeling plaats.
Bij het vergrendelen van de auto komen de
vergrendelingsknoppen aan de binnenkant
van de portieren omlaag.
De leds aan de binnenkant van de portieren
lichten op (zie pagina 108).
Wanneer de afstandsbediening zich binnen
het dekkingsgebied van de systeemantennes
bevindt:
– Open de portieren door aan de portierhandgrepen te trekken.
– Open het kofferdeksel door de openingsknop op het kofferdeksel onderhands in te
drukken en het kofferdeksel op te tillen.
Als de Keyless-functie van de afstandsbediening om wat voor reden dan ook niet werkt,
kunt u de auto ontgrendelen met de ontgrendelingsknop op de afstandsbediening (zie
pagina 97).
Elektrisch bedienbare stoel (optie) –
geheugenfunctie van afstandsbediening
G020225
0033
Ontgrendelen
Als de centrale vergrendeling niet op de
afstandsbediening reageert (omdat de batterijen bijvoorbeeld leeg zijn), kunt u het
bestuurdersportier op de volgende manier
openen.
05
– Om bij het sleutelgat te komen:
werk de kunststof afdekking van de handgreep los door het sleutelblad in de opening aan de onderkant van de afdekking te
steken.
– ontgrendel het portier met het sleutelblad.
Als meerdere personen met elk hun eigen
afstandsbediening met Keyless-functie in de
auto stappen, neemt de bestuurdersstoel de
stand in die de persoon die als eerste een portier opent heeft gekozen.
103
05 Sloten en alarm
Keyless drive (optie)
4. Middenconsole, onder achterstuk
5. Portierhandgreep, rechts
6. Middenconsole, onder voorstuk
N.B.
Wanneer u het bestuurdersportier met het
sleutelblad ontgrendelt en vervolgens
opent, gaat het alarm af. U schakelt het
alarm uit door de afstandsbediening in het
contactslot te steken (zie pagina 111).
WAARSCHUWING
Dragers van een pacemaker dienen minstens 22 cm afstand te houden tot de
antennes van het Keyless drive-systeem.
Dit om eventuele storingen in de pacemaker
als gevolg van het Keyless drive-systeem
uit te sluiten.
Locatie antennes
1
2
3
4
5
6
G020077
05
Het Keyless drive-systeem werkt met een
aantal antennes die op verschillende locaties
ingebouwd zijn in de auto.
1. Achterbumper, aan de binnenkant in het
midden
2. Kofferbak, in het midden, helemaal voorin,
onder de vloer
3. Portierhandgreep, links
104
Persoonlijke instellingen
U kunt de Keyless-functies naar wens afstellen (zie pagina 62).
05 Sloten en alarm
Batterij in afstandsbediening
Wanneer de batterij bijna leeg is zodat de
afstandsbediening niet langer optimaal functioneert, begint het informatiesymbool te
branden en verschijnt de melding EXTERNE
ACCU LAGE SPANNING op het display.
Batterij in afstandsbediening
vervangen
– Plaats de afdekking terug en duw deze vast.
Zorg dat de oude batterij op een milieuvriendelijke wijze wordt afgevoerd.
G019406
Batterij in afstandsbediening bijna leeg
05
Als de sloten herhaalde malen achtereen niet
meer op de gebruikelijke afstand reageren op
signalen van de afstandsbediening, moet u de
batterij vervangen (type CR 2450, 3 V).
– Leg de afstandsbediening met de knoppen
omlaag neer en werk de afdekking met een
kleine schroevendraaier los.
– Verwijder de afdekking.
– Let op de positie van de plus- (+) en
minpool (–) (zie de afbeelding aan de onderkant van de afdekking).
– Werk de batterij los en vervang deze. Kom
niet met uw vingers aan de polen van de
batterij of de contactvlakken.
105
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Auto van de buitenzijde vergrendelen/
ontgrendelen
Zie pagina 102 voor auto’s met het Keyless
drive-systeem.
Ontgrendelen
Met de ontgrendelingsknop op de afstandsbediening kunt u de auto op twee verschillende
manieren ontgrendelen (afhankelijk van de
persoonlijke instellingen, zie pagina 62):
05
• bij eenmaal indrukken worden beide portieren en het kofferdeksel ontgrendeld;
• bij de eerste keer indrukken wordt het
bestuurdersportier ontgrendeld en bij de
twee keer indrukken het passagiersportier
alsmede het kofferdeksel.
Vergrendelen
Ook als een van de portieren of het kofferdeksel openstaat is het mogelijk de auto
te vergrendelen. Wanneer u het geopende
portier of het kofferdeksel vervolgens sluit
bestaat het gevaar dat u zich buitensluit
met de sleutels nog in de auto.
(Alleen bepaalde markten).
WAARSCHUWING
Let erop dat inzittenden in de auto kunnen
worden opgesloten, als u de auto van de
buitenzijde vergrendelt. De auto is dan
namelijk niet meer met een afstandsbediening in de auto te ontgrendelen.
Doorluchtfunctie
Met de afstandsbediening kunt u de portieren
en het kofferdeksel tegelijkertijd vergrendelen. De vergrendelingsknoppen op de portieren en de portierhandgrepen aan de binnenzijde zijn dan niet meer te bedienen1.
Bij lang indrukken van de ontgrendelingsknop
worden alle zijruiten tegelijk korte tijd geopend.
De tankvulklep is niet meer te openen, wanneer u de auto met de afstandsbediening vergrendeld hebt.
Zie pagina 62 voor de verschillende persoonlijke instellingen die te verrichten zijn.
1 Geldt
106
Kofferdeksel
N.B.
voor bepaalde markten
U kunt de functie bijvoorbeeld gebruiken om
bij warm weer snel voor frisse lucht in de auto
te zorgen.
Ontgrendelen
Alleen kofferdeksel ontgrendelen:
– Druk op de knop van de afstandsbediening
waarmee u het kofferdeksel ontgrendelt.
Vergrendelen
Als het kofferdeksel openstaat bij het vergrendelen van de portieren, blijft het kofferdeksel
ook na sluiting onvergrendeld staan. Vergrendel met de afstandsbediening of van de binnenzijde om beide portieren en het kofferdeksel te vergrendelen.
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Kofferdeksel mechanisch openen
BELANGRIJK
De hardtop moet volledig dicht- of openstaan, voordat u het kofferdeksel langs mechanische weg mag openen.
G016334
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch het kofferdeksel binnen twee minuten na ontgrendeling opent, worden alle sloten automatisch
weer vergrendeld (geldt niet bij vergrendeling
van de binnenzijde). Deze functie beperkt de
kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld
kunt laten staan. Zie pagina 111 voor auto’s
met alarmsysteem.
05
Als het elektrisch systeem van de auto tijdelijk
niet werkt, kunt u het kofferdeksel ook mechanisch openen met behulp van het afneembare
sleutelblad van de afstandsbediening. Zie
pagina 98 voor meer informatie over het verwijderen van het sleutelblad.
– Klap de rugleuning van de linker voorstoel
voorover om bij het sleutelgat onder bij de
vloer te komen.
Steek het afneembare sleutelblad erin en draai
het 110 graden rechtsom.
107
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Auto van de binnenzijde vergrendelen/
ontgrendelen
Portieren openen
Automatische vergrendeling
Als de portieren van de binnenzijde vergrendeld zijn:
Het is mogelijk om de portieren en het kofferdeksel automatisch te laten vergrendelen
bij rijsnelheden hoger dan 7 km/h.
– Trek tweemaal aan de handgreep om de
portieren te ontgrendelen, waarna u ze kunt
openen.
Vergrendelingsindicatie
• trek tweemaal aan een van de openingshandgrepen
• druk op de ontgrendelingsknop bij de openingshandgreep.
U kunt de functie activeren/deactiveren onder
Persoonlijke instellingen (zie pagina 62).
Met de vergrendelingsknop bij de portierhandgreep kunt u de portieren en het kofferdeksel
tegelijkertijd vergrendelen of ontgrendelen.
G020867
G020865
05
Ontgrendelen
– Druk op het bovenste gedeelte van de
vergrendelingsknop.
U kunt de portieren niet ontgrendelen door de
vergrendelingsknop omhoog te trekken.
Vergrendelen
– Druk op het onderste gedeelte van de
vergrendelingsknop.
108
Wanneer deze functie actief is, kunt u vergrendelde portieren op een van de volgende twee
manieren openen:
De leds aan de binnenkant van de portieren
lichten ca. vijf minuten lang op, nadat u de
auto vergrendeld hebt via de afstandsbediening of met het Keyless drive-systeem terwijl
de motor is afgezet (zie pagina 103).
Wanneer u de auto vanaf de binnenzijde vergrendelt, lichten de leds eenmaal lang op. Bij
ontgrendelen vanaf de binnenzijde lichten de
leds tweemaal korte tijd op.
05 Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Safelock-functie
Bij activering van de zogeheten Safelockfunctie zijn de portieren niet meer van de binnenzijde te openen, als ze eenmaal vergrendeld zijn.
Tijdelijk deactiveren
1
Het lampje in de knop licht op en blijft branden, totdat u de auto met de sleutel of de
afstandsbediening vergrendelt.
N.B.
2
Bij auto’s met alarmsysteem:
let erop dat de auto bij het vergrendelen op
alarm wordt gezet.
Wanneer een van de portieren van de binnenzijde wordt geopend, gaat het alarm af.
Bij Safelock is de auto alleen met de afstandsbediening te ontgrendelen. De portieren zijn
tevens van de buitenzijde te openen met
behulp van het sleutelblad.
G020950
Met de afstandsbediening activeert u de Safelock-functie die 25 seconden na vergrendeling
van de portieren in werking treedt.
1. Safelock-functie en alarmsensoren deactiveren.
2. Geen functie
Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk deactiveren. U doet dat als volgt:
Er verschijnt een melding op het display
zolang de sleutel in het contactslot steekt.
De volgende keer dat u de motor start, worden
de Safelock-functie en sensoren weer
geactiveerd.
05
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto achter zonder eerst
de Safelock-functie te deactiveren. Zo
voorkomt u dat iemand opgesloten raakt.
– Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze naar stand II en vervolgens terug naar
stand I of 0.
– Druk op de knop (1).
Als de auto uitgerust is met een alarmsysteem
met bewegingsmelders en niveausensoren,
worden ook deze tegelijkertijd gedeactiveerd
(zie pagina 110).
109
05 Sloten en alarm
Alarm (optie)
Alarmsysteem
Alarmlampje op dashboard
Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden
alle beveiligde onderdelen continu gecontroleerd.
N.B.
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen
in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen
kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden.
Het alarm gaat af, als:
05
N.B.
Wanneer de hardtop gesloten is, werkt het
alarm op dezelfde manier als wanneer de
hardtop geopend is. Dit betekent dat het
alarm afgaat wanneer er een beweging in de
passagiersruimte wordt geregistreerd.
110
Alarmfunctie inschakelen
G020227
• een portier, de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend;
• het contactslot wordt omgedraaid met een
verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd;
• er een beweging in de passagiersruimte
wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder aanwezig is);
• de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto’s met een niveausensor);
• de accukabel wordt ontkoppeld;
• iemand de sirene probeert los te koppelen.
Een lampje op het dashboard geeft de status
van het alarmsysteem aan:
• het lampje is uit – het alarm is uitgeschakeld.
• het lampje knippert snel vanaf het moment
van uitschakelen van het alarm tot aan het
moment van aanzetten van het contact –
het alarm is afgegaan.
• Het lampje licht om de twee seconden
eenmaal op nadat de richtingaanwijzers
van de auto een lang lichtsignaal hebben
afgegeven: het alarm is ingeschakeld.
Als er een storing in het alarmsysteem is
opgetreden, verschijnt er een melding op het
informatiedisplay. Neem in dat geval contact
op met een erkende Volvo-werkplaats.
– Druk op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening. De richtingaanwijzers
van de auto geven een lang lichtsignaal af
ter bevestiging dat het alarm is ingeschakeld en dat de portieren zijn vergrendeld.
BELANGRIJK
De richtingaanwijzers van de auto geven
een lang lichtsignaal af en het lampje op het
dashboard licht om de twee seconden eenmaal op ter bevestiging dat het alarm volledig is ingeschakeld.
Alarmfunctie uitschakelen
– Druk op de ontgrendelingsknop van de
afstandsbediening. De richtingaanwijzers
van de auto geven twee korte lichtsignalen
af ter bevestiging dat het alarm is uitgeschakeld en dat de portieren zijn ontgrendeld.
05 Sloten en alarm
Alarm (optie)
Automatische inschakeling van het
alarm
Afstandsbediening werkt niet
De functie voorkomt dat u de auto per ongeluk
verlaat zonder het alarm in te schakelen.
Als u geen van de portieren noch het kofferdeksel binnen twee minuten na uitschakeling van het alarm opent (en de auto werd met
de afstandsbediening ontgrendeld), dan wordt
het alarm automatisch weer ingeschakeld. De
auto wordt tegelijkertijd vergrendeld.
– Druk op de ontgrendelingsknop van de
afstandsbediening of steek de sleutel in het
contactslot.
De richtingaanwijzers van de auto geven ter
bevestiging twee korte lichtsignalen af.
Alarmsignalen
Bij alarm gebeurt het volgende:
• Er klinkt 25 seconden lang een sirene. Deze
beschikt over een eigen accu die wordt
ingeschakeld, als de accu van de auto te
weinig vermogen heeft of ontkoppeld is.
• Alle richtingaanwijzers knipperen vijf minuten lang of totdat u het alarm uitschakelt.
G019420
Geactiveerd alarm uitschakelen
05
Ook als de afstandsbediening om wat voor
reden dan ook niet werkt, kunt u het alarm nog
steeds uitschakelen en de motor als volgt
starten:
– Open het bestuurdersportier met het sleutelblad. Het alarm gaat af en de sirene
klinkt.
– Bij auto’s met Keyless drive moet u eerst de
startknop verwijderen door de pal (1) in te
duwen en de knop los te trekken (2).
– Steek de afstandsbediening in het contactslot (3). Het alarm wordt uitgeschakeld. Het
alarmlampje knippert snel totdat u de contactsleutel naar stand II draait.
111
05 Sloten en alarm
Alarm (optie)
Beperkt alarmniveau
De volgende keer dat u de motor start, worden
de sensoren alsmede de Safelock-functie
weer geactiveerd.
2
G020950
1
Bij auto’s met Safelock-functie wordt ook
deze functie gedeactiveerd (zie pagina 109).
05
1. Safelock-functie en alarmsensoren deactiveren.
2. Geen functie
Om te voorkomen dat het alarm per ongeluk
afgaat, bijvoorbeeld op een veerboot, kunt u
de bewegingsmelder en de niveausensoren
tijdelijk uitschakelen.
– Draai de contactsleutel naar stand II en
vervolgens terug naar stand 0. Neem de
sleutel uit.
– Druk op de knop (1). Het lampje in de knop
blijft branden, totdat u de auto vergrendelt.
Zolang de sleutel in het contact steekt (of tot
één minuut na het uitnemen van de sleutel),
staat er een melding op het display.
112
05 Sloten en alarm
Alarm (optie)
Alarmsysteem testen
Bewegingsmelder in passagiersruimte
testen
– Open alle ruiten.
– Activeer het alarm. Het lampje knippert
langzaam om aan te geven dat het alarm
ingeschakeld is.
– Wacht 30 seconden.
– Test de bewegingsmelder in de passagiersruimte door een tas of iets dergelijks van de
stoel te pakken. Er moet nu een sirene
afgaan en tegelijkertijd moeten alle richtingaanwijzers knipperen.
– Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Motorkapalarm testen
– Ga in de auto zitten en deactiveer de
bewegingsmelder.
– Activeer het alarm. Blijf in de auto zitten en
vergrendel de portieren met de knop op de
afstandsbediening.
– Wacht 30 seconden.
– Ontgrendel de motorkap met de hendel
onder het dashboard. Er moet nu een
sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle
richtingaanwijzers knipperen.
– Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
05
Portieralarm testen
– Activeer het alarm.
– Wacht 30 seconden.
– Ontgrendel de auto met de sleutel aan de
bestuurderszijde.
– Open een van de portieren. Er moet nu een
sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle
richtingaanwijzers knipperen.
– Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
113
Algemene informatie ................................................................................ 116
Brandstof tanken ..................................................................................... 118
Motor starten ........................................................................................... 119
Roetfilter dieselmotor (DPF) .....................................................................120
Contact- en stuurslot ...............................................................................121
Keyless drive ............................................................................................122
Handgeschakelde
versnellingsbak ........................................................................................123
Automatische versnellingsbak .................................................................125
Remsysteem ............................................................................................128
DSTC (stabiliteits- en tractieregelsysteem) ..............................................130
Park Assist (optie) ....................................................................................132
BLIS (Blind Spot Information
System (optie) ..........................................................................................135
Slepen en bergen .....................................................................................138
Starten met hulpaccu ..............................................................................140
Rijden met een aanhanger .......................................................................141
Trekhaak ...................................................................................................143
Afneembare trekhaak ...............................................................................145
Lading vervoeren .....................................................................................150
Lichtbundel aanpassen ............................................................................151
114
STARTEN EN RIJDEN
06
06 Starten en rijden
Algemene informatie
Zuinig rijden
Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en
rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op
de verkeerssituatie.
06
• Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijfstemperatuur komen.
• Laat de motor niet stationair lopen, maar
rijd zo snel mogelijk met lichte belasting.
• Een koude motor verbruikt meer brandstof
dan een warme.
• Vermijd krachtig remmen.
• Laat zware lading niet onnodig lang in de
auto liggen.
• Gebruik geen winterbanden op sneeuwvrije
wegen.
• Verwijder de lastdrager wanneer u deze
niet nodig hebt.
• Rijd niet met open zijruiten.
Nieuwe auto’s en gladde wegen
Oefen onder gecontroleerde omstandigheden
om te testen hoe de nieuwe auto bij gladheid
reageert.
Motor en koelsysteem
In bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld op
steile hellingen en bij het vervoer van een
zware lading, bestaat het gevaar dat de motor
en het koelsysteem oververhit raken.
116
Vermijd oververhitting van het
koelsysteem
• Houd een lage snelheid aan, wanneer u met
een aanhanger achter de auto een lange en
steile helling oprijdt.
• Na een zware rit moet u de motor niet
meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten lopen.
• Verwijder verstralers die voor de grille zitten, als u bij extreem warm weer rijdt.
Vermijd oververhitting van de motor
Laat de motor geen hogere toeren maken dan
4500 omw/min (dieselmotor: 3500 omw/min),
wanneer u met een aanhanger of caravan achter de auto in heuvelachtig gebied rijdt. Anders
kan de olietemperatuur te hoog oplopen.
Open kofferdeksel
Rijd niet met een geopend kofferdeksel. Als u
toch en stukje met een geopend kofferdeksel
moet rijden, kunt u het volgende doen:
– Doe alle ruiten dicht.
– Stuur de lucht naar de voorruit en de vloer
en laat de ventilator op de hoogste snelheid
draaien.
WAARSCHUWING
Rijd niet met een geopend kofferdeksel. Er
kunnen giftige gassen via de kofferbak de
passagiersruimte in worden gezogen.
Doorwaaddiepte
U kunt met de auto door waterpartijen van
maximaal 25 cm diep rijden met een maximumsnelheid van 10 km/h. Wees extra voorzichtig bij het doorwaden van stromend
water.
BELANGRIJK
Er kan schade aan de motor ontstaan, als er
water in het luchtfilter dringt.
Bij diepere waterpartijen kan er water in de
transmissie dringen. De smerende eigenschappen van de oliën nemen daarbij af,
waardoor de genoemde systemen minder
lang meegaan.
Houd een lage snelheid aan tijdens het waden
en breng de auto niet in het water tot stilstand.
Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes op het rempedaal om te controleren of de
remwerking in orde is. Bij water en vuil op de
remblokken kunnen er vertragingen in de remwerking optreden.
Maak de aansluitingen voor de elektrische
motorverwarming en de aanhangerkoppeling
schoon na ritten in water en modder.
06 Starten en rijden
Algemene informatie
BELANGRIJK
Laat de auto niet langdurig in water staan
dat tot boven de dorpelbalken komt om
elektrische storingen te voorkomen.
Probeer de motor na afslag in een waterpartij niet opnieuw te starten. Sleep de auto uit
de waterpartij.
Als de accuspanning laag is, verschijnt er een
melding op het display. De energiebesparingsfunctie schakelt bepaalde onderdelen/
systemen uit of verlaagt de belasting van de
accu door bijvoorbeeld de interieurventilator
lager te zetten en de geluidsinstallatie uit te
schakelen. U laadt de accu op door de motor
te starten.
Accu niet overmatig belasten
De elektrische functies van de auto belasten
de accu in verschillende mate. Laat de contactsleutel niet te lang achtereen in stand II
staan, als u de motor hebt afgezet. Gebruik
liever stand I, omdat er op die manier minder
stroom wordt afgenomen.
De 12V-aansluiting in de kofferbak levert ook
spanning als u de contactsleutel hebt uitgenomen.
Voorbeelden van onderdelen/systemen die
veel stroom afnemen zijn:
06
• interieurventilator
• ruitenwissers
• audiosysteem (hoog volume)
• stadslichten.
Let er tevens op dat de verschillende accessoires het elektrisch systeem belasten. Maak
daarom geen gebruik van functies die veel
stroom afnemen, wanneer u de motor hebt
afgezet.
117
06 Starten en rijden
Brandstof tanken
Tankvulklep openen
– Draai de dop tot aan de aanslag voorbij de
weerstand.
– Trek de dop uit de vulopening.
– Hang hem aan de binnenkant van de tankvulklep op.
N.B.
Verwijder de dekplaat waarmee het lamphuis
rechts in de kofferbak is afgedekt.
Trek aan het lus die aan de haak zit.
Plaats de lus en de dekplaat terug, wanneer
de tankvulklep geopend is.
Brandstof tanken
Plaats de tankdop na het tanken terug.
Draai de dop zo ver dicht dat u een of meer
duidelijke klikken hoort.
Giet de tank niet te vol door het vulpistool na
de eerste afslag uit de vulopening te halen.
N.B.
Openen vanuit kofferbak
G020799
Een te volle tank kan bij warm weer overlopen.
Gebruik geen brandstof met een slechtere
kwaliteit dan aangegeven op pagina 243,
omdat dit een nadelige invloed kan hebben op
het motorvermogen en het brandstofverbruik.
Schakel voordat u gaat tanken de standverwarming op brandstof uit.
Sluiten
Duw de klep dusdanig in dat u die hoort klikken.
Tankdop
– Draai de tankdop zo ver los dat u een
merkbare weerstand voelt.
118
WAARSCHUWING
G020951
06
Open de tankvulklep met de knop op het verlichtingspaneel (zie pagina 47). De klep kan
niet worden geopend wanneer de motor loopt.
De tankvulklep zit op het rechter achterspatbord.
Wanneer de tankvulklep niet vanuit de passagiersruimte te openen is, kunt u deze ook
handmatig openen. Dit gaat het eenvoudigst
als de hardtop gesloten is.
Gemorste brandstof kan door de hete uitlaatgassen ontvlammen.
Schakel voordat u gaat tanken de standverwarming op brandstof uit.
Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele
telefoon uit. Het belsignaal kan aanleiding
geven tot vonkvorming en daarbij de brandstofdampen ontsteken met gevaar voor
brand en verwondingen.
06 Starten en rijden
Motor starten
Benzine
BELANGRIJK
Voeg nooit reinigende additieven (dopes)
aan de benzine toe zonder het uitdrukkelijke
advies van Volvo.
Dieselolie
Bij lage temperaturen (–5 C tot –40 C) kan
de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat
aanleiding kan geven tot startproblemen.
Voordat de motor wordt gestart
Motor starten
– Trek de handrem aan.
Benzine
Automatische versnellingsbak
– Zet de keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak
Zet de versnellingspook in de neutrale stand
en houd het koppelingspedaal volledig ingedrukt. Dit is met name van belang bij strenge
vorst.
WAARSCHUWING
BELANGRIJK
Gebruik speciale winterbrandstof tijdens de
wintermaanden.
Neem de contactsleutel nooit tijdens het rijden uit het contactslot, ook niet als de auto
gesleept wordt. U loopt anders het gevaar
dat het stuurslot wordt geactiveerd, waardoor de auto onbestuurbaar wordt.
Bij het slepen moet de contactsleutel in
stand II staan.
N.B.
Tijdens de koude start is het mogelijk dat
het motortoerental merkbaar hoger ligt dan
normaal is voor bepaalde motortypes. Dit
omdat ernaar wordt gestreefd het uitlaatgasreinigingssysteem zo snel mogelijk op
bedrijfstemperatuur te brengen en tegelijkertijd de uitstoot te beperken van stoffen
die schadelijk zijn voor het milieu.
– Draai de contactsleutel naar stand III.
Als de motor niet binnen 5–10 seconden
aanslaat, moet u de sleutel loslaten en een
nieuwe startpoging doen.
Dieselolie
– Draai de contactsleutel naar stand II.
Een controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden om aan te geven dat de
motor wordt voorverwarmd (zie pagina 41).
– Draai de sleutel naar stand III, wanneer het
controlelampje uitgaat.
Automatisch starten (5 cilindermotor)
Met de functie automatisch starten hoeft u de
contactsleutel (of de startknop op modellen
met Keyless drive, zie pagina 122) niet langer
in de startstand (stand III) vast te houden totdat de motor is aangeslagen.
06
Draai de contactsleutel naar de startstand en
laat de sleutel weer los. De startmotor blijft
vervolgens automatisch draaien totdat de
motor is aangeslagen.
N.B.
Als u bij strenge vorst een dieselmotor start
zonder de voorgloeifunctie af te wachten, is
het mogelijk dat de automatische startfunctie enkele seconden uitgesteld wordt.
119
06 Starten en rijden
Roetfilter dieselmotor (DPF)
Roetfilter dieselmotor (DPF)1
Dieselmodellen zijn mogelijk uitgerust met een
roetfilter, waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreiniging mogelijk is. Onder normale
rijomstandigheden blijven de roetdeeltjes uit
de uitlaatgassen in het filter achter. Om de
roetdeeltjes te verbranden en het filter te legen
wordt een zogeheten regeneratie gestart.
Daarvoor moet de motor de normale bedrijfstemperatuur hebben.
Afhankelijk van de rijomstandigheden wordt
het filter om de 300–900 kilometer geregenereerd. De regeneratie duurt normaal 10 tot
20 minuten. Gedurende deze tijd kan het
brandstofverbruik ietwat stijgen.
06
Om de motor tijdens de regeneratie zwaarder
te belasten is het mogelijk dat de achterruitverwarming zonder verdere indicatie spontaan
aanslaat.
Regeneratie bij koud weer
Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt,
komt de motor niet voldoende op temperatuur
en wordt het roetfilter niet geregenereerd en
het filter niet geleegd.
Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeeltjes gevuld is, gaat een oranje gevarendriehoek op het instrumentenpaneel branden en
1 Bepaalde
120
markten
verschijnt de melding ROETFILTER VOL ZIE
GEBR. HANDL. op het display van het instrumentenpaneel.
U start de regeneratie van het filter door met
de auto op een secundaire weg of op een
snelweg te rijden totdat de motor voldoende
op temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u
nog ca. 20 minuten verder.
Na afloop van de regeneratie verdwijnt de
melding automatisch.
BELANGRIJK
Als het filter helemaal met deeltjes gevuld
is, kan het onbruikbaar worden. De motor
start dan moeilijk en de kans bestaat dat het
filter moet worden vervangen.
Gebruik bij koud weer de standverwarming
(optie), zodat de motor sneller op temperatuur
komt.
06 Starten en rijden
Contact- en stuurslot
Contactsleutels en elektronische
startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met
andere sleutels of metalen voorwerpen aan
dezelfde sleutelbos hangen. Als u dat wel
doet, kan de elektronische startblokkering per
ongeluk worden geactiveerd.
Contact- en stuurslot
0 – Blokkeerstand
Het stuurslot blokkeert het
stuurwiel, wanneer u de sleutel uit het contactslot neemt.
I – Radiostand
Sommige onderdelen van het
elektrisch systeem kunnen
worden ingeschakeld. Het
elektrisch systeem van de
motor is echter uitgeschakeld.
II – Rijstand
De stand waarin de contactsleutel tijdens het rijden
staat. Het elektrisch systeem
van de auto is ingeschakeld.
III – Startstand
De startmotor wordt ingeschakeld. Wanneer u nadat
de motor is aangeslagen de
sleutel loslaat, veert deze
automatisch terug in de rijstand.
Als de sleutel tussen twee standen in staat kan
er een tikkend geluid te horen zijn. Draai de
sleutel in dat geval eerst naar stand II en
daarna terug om het geluid te laten verdwijnen.
Bij een geactiveerd stuurslot
Als de voorwielen dusdanig staan dat het
stuurslot belast wordt, kan er een waarschuwing op het informatiedisplay verschijnen met
de melding dat de motor niet kan worden
gestart.
– Neem in dat geval de sleutel uit en draai
aan het stuurwiel, zodat het stuurslot opgeheven wordt.
– Houd het stuurwiel in dezelfde stand vast
terwijl u de sleutel weer in het contactslot
steekt en een nieuwe startpoging doet.
WAARSCHUWING
Neem de contactsleutel nooit tijdens het rijden of het slepen uit het contactslot. U
loopt anders het gevaar dat het stuurslot
wordt geactiveerd, waardoor de auto onbestuurbaar wordt.
06
WAARSCHUWING
Neem bij het verlaten van de auto altijd de
contactsleutel uit het contactslot. Dit geldt
in het bijzonder wanneer er kinderen in de
auto achterblijven.
Zorg dat het stuurslot actief is, wanneer u de
auto verlaat. Zo beperkt u de kans op diefstal.
121
06 Starten en rijden
Keyless drive
Algemene informatie
Auto starten
Starten met afstandsbediening
– Bedien het koppelingspedaal (auto met
handbak) of het rempedaal (auto met automaat).
Benzinemotor
– Druk op de startknop en draai deze naar
stand III.
Met het Keyless drive-systeem kunt u zonder
een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen,
starten en vergrendelen (zie pagina 102).
06
122
De startknop van het contactslot werkt op
dezelfde manier als een contactsleutel. U kunt
de motor alleen starten, wanneer een van de
afstandsbedieningen van de auto in de passagiersruimte of de kofferbak ligt.
– Draai eerst de startknop naar stand II en
wacht totdat het dieselcontrolelampje op
het instrumentenpaneel (zie pagina 41) is
gedoofd.
– Draai de startknop vervolgens naar stand III.
G019420
G019410
Dieselmotor
Als de batterij in de afstandsbediening leeg is,
werkt de Keyless drive-functie niet. Start de
motor in dat geval door de afstandsbediening
als startknop te gebruiken.
1. Duw de pal op de startknop in.
2. Trek de startknop uit het contactslot.
3. Steek de afstandsbediening in het contactslot en start op dezelfde manier als
bij het gebruik van de startknop.
06 Starten en rijden
Handgeschakelde versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na
het schakelen weer van het koppelingspedaal
af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zoveel mogelijk gebruik
maken van hoge versnellingen.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de
auto stilstaat. Om de achteruitversnelling in te
schakelen moet u de versnellingspook eerst in
de neutrale stand N zetten. Door de blokkering van de achteruitversnelling kunt u de versnellingspook niet rechtstreeks vanuit de
vijfde versnelling in de achteruitversnelling
zetten.
G018258
Schakelstanden, zesversnellingsbak
(benzine)
G018257
Blokkering achteruitversnelling,
vijfversnellingsbak
G018256
Schakelstanden, vijfversnellingsbak
Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na
het schakelen weer van het koppelingspedaal
af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon.
06
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zoveel mogelijk gebruik
maken van hoge versnellingen.
Het kan problemen geven de schakelstanden
voor de vijfde en zesde versnelling te vinden,
wanneer de auto stilstaat. Dit omdat de blokkering van de achteruitversnelling (die dwarsslagen blokkeert) dan niet geactiveerd is.
123
06 Starten en rijden
Handgeschakelde versnellingsbak
Schakel de achteruitversnelling alleen in, wanneer de auto stilstaat.
06
N.B.
De achteruitversnelling wordt elektronisch
geblokkeerd, als de auto sneller rijdt dan
20 km/h.
Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na
het schakelen weer van het koppelingspedaal
af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zoveel mogelijk gebruik
maken van hoge versnellingen.
1 Bepaalde
124
markten
Blokkering achteruitversnelling,
zesversnellingsbak (diesel)
G018262
G018261
Schakelstanden, zesversnellingsbak
(diesel)1
G018259
Blokkering achteruitversnelling,
zesversnellingsbak (benzine)
Schakel de achteruitversnelling alleen in, wanneer de auto stilstaat. Duw de versnellingspook omlaag en haal deze naar links om de
achteruitversnelling in te schakelen.
06 Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Trek bij het parkeren altijd de
handrem aan.
Automatisch schakelen met
Geartronic
R – Achteruitrijstand
De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in
stand R zet.
G018264
N – Vrijstand
In deze stand kunt u de motor starten, maar er
is geen versnelling ingeschakeld. Trek de
handrem aan, wanneer de auto stilstaat en de
keuzehendel in stand N staat.
P – Parkeerstand
Selecteer stand P, wanneer u de motor start
of de auto parkeert.
BELANGRIJK
De auto moet stilstaan wanneer u de hendel
in stand P zet.
N.B.
U moet het rempedaal bedienen om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen.
D – Rijstand
Stand D is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug,
afhankelijk van de stand van het gaspedaal en
de snelheid. Zorg dat de auto stilstaat, voordat u de keuzehendel vanuit stand R in
stand D zet.
Handmatig schakelen met Geartronics
Met de automatische versnellingsbak Geartronic kunt u ook handmatig schakelen. Bij het
loslaten van het gaspedaal wordt de auto op
de motor afgeremd.
Handmatig schakelen is te activeren door de
hendel vanuit stand D helemaal naar rechts in
stand M te zetten. Op het informatiedisplay
verandert het teken D in een van de cijfers 1–6
afhankelijk van de ingeschakelde versnelling
(zie pagina 39).
Duw de hendel naar voren naar de + (plus) om
een hogere versnelling in te schakelen en laat
de hendel weer los. De hendel veert terug naar
de neutrale stand M.
Trek de hendel naar achteren naar de – (min)
om een lagere versnelling in te schakelen en
laat de hendel weer los.
Handmatig schakelen M kan op elk moment
tijdens het rijden geactiveerd worden.
06
Om de automatische rijstand te hervatten
dient u de hendel helemaal naar links in
stand D te zetten.
Om schokken en afslaan van de motor te voorkomen, schakelt Geartronic automatisch terug
als de bestuurder langzamer gaat rijden dan
wat voor de gekozen versnelling gepast is.
125
06 Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
Kickdown1
06
Automatische schakelblokkering
Auto’s met een automatische versnellingsbak
zijn uitgerust met een aantal speciale beveiligingssystemen:
Beveiligingsfunctie
Stilstaande auto met draaiende motor:
tijdens handmatig schakelen bij dieselmodellen.
Sleutelblokkering, Keylock
De keuzehendel moet in stand P staan om de
contactsleutel te kunnen uitnemen. In alle
andere standen is de sleutel geblokkeerd.
Parkeerstand (stand P)
G020237
Om overtoeren van de motor te voorkomen, is
het stuurprogramma van de versnellingsbak
voorzien van een terugschakelblokkering
waardoor de zogeheten kickdown niet mogelijk is.
Geartronic staat geen terugschakeling/kickdown toe die tot een dusdanig hoog toerental
leidt dat de motor kan worden beschadigd.
Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert
een dergelijke kickdown uit te voeren, gebeurt
er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke
versnelling rijden.
Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het
motortoerental één of meer versnellingen
terugschakelen. Om schade aan de motor te
voorkomen schakelt de auto op wanneer de
motor het maximumtoerental heeft bereikt.
1 Niet
126
Mechanische keuzehendelblokkering
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij
de normale volgasstand), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere
versnelling. Dit is de zogeheten kickdown.
Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat, schakelt de versnellingsbak
automatisch op.
Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en
weer halen tussen de standen N en D. Om de
hendel in een van de overige standen te zetten,
moet u een blokkering opheffen door op de
blokkeerknop op de keuzehendel te drukken.
Wanneer u de blokkeerknop indrukt, kunt u de
hendel vooruit- of achteruitbewegen tussen
de standen P, R, N en D.
– Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de
keuzehendel verzet.
Elektrische schakelblokkering –
Shiftlock Parkeerstand (stand P)
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen
halen, moet de contactsleutel in stand II staan
en moet het rempedaal worden bediend.
Schakelblokkering, vrijstand (stand N)
Als de keuzehendel in stand N staat en de
auto heeft minstens drie seconden stilgestaan (of de motor nu loopt of niet), is de keuzehendel geblokkeerd in stand N.
Om de keuzehendel uit stand N te halen, moet
het rempedaal worden bediend en moet de
contactsleutel in stand II staan.
06 Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
Automatische schakelblokkering
deactiveren
Koude start
Als u bij koud weer wegrijdt, is het mogelijk
dat het schakelen ietwat stug gaat. Dit komt
omdat de versnellingsbakolie bij lagere temperaturen stroperiger wordt. Om de uitstoot
van uitlaatgassen te beperken schakelt de
versnellingsbak later op dan normaal, wanneer u bij lage temperaturen wegrijdt.
G018263
N.B.
In bepaalde gevallen moet u de auto kunnen
verzetten, wanneer er niet in gereden kan worden zoals bij een lege accu. Doe het volgende
om de auto in dat geval te verzetten:
Afhankelijk van de motortemperatuur tijdens de start is het mogelijk dat het motortoerental van bepaalde motortypen na een
koude start iets hoger is dan normaal.
06
1. Er zit een dekplaatje onder het paneel met
P-R-N-D op de keuzehendel. Open het
aan de achterzijde.
2. Steek het sleutelblad van de afstandsbediening zo ver mogelijk in de opening
omlaag.
3. Houd het sleutelblad ingedrukt, terwijl
u de keuzehendel uit stand P haalt.
127
06 Starten en rijden
Remsysteem
Rembekrachtiging
Als de auto rolt of wordt gesleept met een uitgeschakelde motor, moet u ongeveer vijfmaal
zoveel druk uitoefenen op het rempedaal als
wanneer de motor loopt. Als u bij het starten
van de motor op het rempedaal trapt, kan het
rempedaal iets omlaagkomen. Dit is volkomen
normaal omdat de rembekrachtiging geactiveerd wordt. Bij een auto met EBA (Emergency Brake Assistance) kan dit nog duidelijker te merken zijn.
WAARSCHUWING
De rembekrachtiging werkt alleen, als de
motor loopt.
N.B.
06
Als geremd moet worden met een uitgeschakelde motor, trap dan eenmaal hard
en resoluut op het rempedaal – dus niet
pompen.
Remkringen
Het nevenstaande lampje licht op,
wanneer er een remkring defect
is.
Als er een storing in een van de
remkringen optreedt, is remmen nog steeds
mogelijk. U moet het rempedaal echter verder
128
intrappen en het pedaal kan minder stug aanvoelen. U moet harder op het pedaal trappen
om de normale remkracht te verkrijgen.
Vocht kan de remeigenschappen
beïnvloeden
Door opspattend water (bij hevige regenval, in
waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden
de onderdelen van het remsysteem nat. Daardoor kunnen de wrijvingseigenschappen van
de remblokken gewijzigd worden, zodat u een
bepaalde verlenging van de aanspreekduur
van de remmen kunt merken.
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal,
als u lange afstanden in de regen of sneeuwmodder aflegt. Doe dit ook bij zeer vochtig of
koud weer. Op die manier verwarmt u de remblokken waardoor het vocht verdampt. Deze
procedure is ook aan te raden voordat u de
auto voor langere tijd in dergelijke weersomstandigheden parkeert.
Als de remmen zwaar belast worden
De remmen van de auto worden zwaar belast,
wanneer u in de bergen of op wegen met vergelijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u
niet bijzonder hard op het rempedaal trapt.
Omdat de snelheid in dergelijke omstandigheden vaak laag is, worden de remmen niet even
goed gekoeld als bij snelle ritten op vlakke
wegen.
Om de remmen niet overmatig te belasten,
kunt u tijdens het afdalen beter terugschakelen dan het rempedaal gebruiken. Gebruik
dezelfde versnelling die u zou gebruiken wanneer u een helling oprijdt. Op die manier kunt u
beter op de motor afremmen en hoeft u de
rem slechts korte tijd te gebruiken.
Let erop dat u de remmen nog meer belast,
wanneer u met een aanhanger rijdt.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
Het ABS (Anti-lock Braking System) voorkomt dat de wielen tijdens het remmen geblokkeerd
raken.
Zo blijft de auto bestuurbaar,
waardoor het bijvoorbeeld makkelijker is om
obstakels te ontwijken.
Wanneer u na het starten van de motor wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h hebt
bereikt, gaat er een korte zelftest van het ABS
van start. Dit kunt u zowel horen als voelen
aan de pulsaties in het rempedaal.
Om het ABS maximaal te benutten:
• Trap zo hard mogelijk op het rempedaal
(er zijn pulsaties voelbaar).
• Stuur de auto in de rijrichting en blijf druk
op het rempedaal uitoefenen.
06 Starten en rijden
Remsysteem
Aarzel niet om op een terrein zonder verkeer te
testen hoe het ABS in verschillende weersomstandigheden reageert.
Het waarschuwingslampje voor ABS licht
twee seconden op, als er de vorige keer dat
de motor liep een storing in het ABS is opgetreden.
Remkrachtverhoging – EBA
(Emergency Brake Assistance) Het EBA is
dusdanig geconstrueerd dat u, wanneer u
krachtig moet remmen, altijd meteen het
maximale remvermogen kunt afnemen. Het
systeem registreert het moment waarop u
krachtig wilt afremmen door de snelheid te
meten waarmee u op het rempedaal trapt. Blijf
remmen zonder het rempedaal los te laten.
Het systeem wordt uitgeschakeld, wanneer u
het rempedaal loslaat. Het systeem is altijd
actief. U kunt het dan ook niet uitschakelen.
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en het ABS tegelijkertijd
oplichten, kan er een storing zijn opgetreden in het remsysteem. Als het remvloeistofpeil in dat geval in orde is, moet u de
auto voorzichtig naar de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren.
Als de remvloeistof lager staat dan het MINstreepje van het remvloeistofreservoir, dient
u niet verder te rijden met de auto voordat
er remvloeistof is bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies.
N.B.
Wanneer het EBA geactiveerd wordt, zakt
het rempedaal iets verder omlaag dan normaal. Bedien het rempedaal (houd het ingedrukt) zolang dat nodig is. Zodra u het
rempedaal loslaat, worden de remmen volledig gelost.
06
129
06 Starten en rijden
DSTC (stabiliteits- en tractieregelsysteem)
Algemene informatie
Beperkte functie
Het stabiliteits- en tractieregelsysteem DSTC
(Dynamic Stability and Traction Control) helpt
de bestuurder voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto.
Bij een ingreep van het systeem kunnen er
merkbare pulsaties optreden in het rem- of
gaspedaal. Bij het geven van gas kan de auto
bovendien langzamer dan verwacht optrekken.
Bediening
– Draai aan het duimwiel (A) totdat het DSTCmenu verschijnt.
DSTC AAN betekent dat de werking van het
systeem ongewijzigd is.
B
DSTC SPIN CONTROL UIT betekent dat er
beperkingen gelden voor de werking van het
systeem.
A
– Houd RESET (B) ingedrukt totdat het menu
DSTC wordt gewijzigd.
Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen
om de auto op die manier te stabiliseren.
Antispinregeling
Deze regeling voorkomt dat de aangedreven
wielen tijdens het optrekken doorslippen.
06
Tractieregeling
Deze regeling is actief op lage snelheden en
brengt de aandrijfkracht van een slippend
aandrijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet
slipt.
G020349
Antislipregeling
Iedere keer dat u de auto start, wordt het stabiliteitssysteem automatisch geactiveerd.
Het is mogelijk de werking van het systeem te
beperken, wanneer de wielen doorslippen en
u gas geeft.
Het systeem grijpt bij doorslippende wielen
dan later in, zodat er een hogere mate van
doorslippen mogelijk is. Dit levert een grotere
bedieningsvrijheid op bij dynamisch rijden.
De aandrijving in diepe lagen sneeuw of zand
wordt verbeterd, omdat er dan geen beperkingen meer gelden voor de te geven hoeveelheid gas.
130
Het lampje
brandt tegelijkertijd om u
eraan te herinneren dat er beperkingen voor
het systeem gelden. De beperkingen voor de
werking van het systeem blijven van kracht
totdat u de motor een volgende keer opnieuw
start.
WAARSCHUWING
Er kunnen wijzigingen optreden in de rijeigenschappen van de auto, als de werking
van het systeem wordt beperkt.
N.B.
DSTC AAN verschijnt enkele seconden op
het display en het lampje
brandt iedere
keer dat u de motor start.
06 Starten en rijden
DSTC (stabiliteits- en tractieregelsysteem)
Meldingen op informatiedisplay
Lampjes op instrumentenpaneel
TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT betekent dat de functie van de regeling tijdelijk
beperkt is wegens een te hoge remtemperatuur.
DSTC-systeem
De regeling wordt automatisch opnieuw ingeschakeld, wanneer de remmen weer zijn afgekoeld.
ANTI-SKID SERVICE VEREIST betekent dat
de regeling door een storing werd uitgeschakeld.
– Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af.
Als de melding een volgende keer dat u motor
start opnieuw verschijnt, moet u de auto naar
een erkende Volvo-werkplaats rijden.
Informatie
Lees de melding op het informatiedisplay, als
de lampjes
en
Als alleen het lampje
het volgende:
gelijktijdig oplichten.
oplicht, betekent dat
• een knipperend lampje geeft aan dat het
DSTC-systeem op dat moment ingrijpt;
• een lampje dat twee seconden brandt geeft
aan dat de systeemtest bij het starten van
de motor loopt;
• een lampje dat na het starten van de motor
of tijdens het rijden oplicht duidt op een
storing in het DSTC-systeem.
• een lampje dat na uitschakeling continu
blijft branden herinnert u eraan dat er
beperkingen gelden voor het DSTC.
06
131
06 Starten en rijden
Park Assist (optie)
Algemene informatie over Park
Assist1
WAARSCHUWING
Hoewel Park Assist handig is bij het parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig bij
eventuele fouten. Wanneer er obstakels in
de dode hoeken van de sensoren zitten, zal
het systeem ze niet kunnen ontdekken.
Houd kinderen en dieren in de buurt van de
auto in de gaten.
Varianten
Park Assist is verkrijgbaar in twee varianten:
G020294
• Park Assist aan de achterzijde
• Park Assist aan de voor- en achterzijde
Park Assist voor- en achterzijde
06
Park Assist (parkeerhulp) is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen
geven de afstand tot een waargenomen
obstakel aan.
1 Afhankelijk
van de markt is Park Assist een
standaardfunctie, optie of accessoire.
132
Functie
Hoe dichter u het obstakel achter of voor de
auto nadert, des te sneller volgen de geluidssignalen elkaar op. Wanneer u ondertussen
naar het audiosysteem luistert, wordt het
volume daarvan tijdelijk verlaagd.
Bij een afstand van ca. 30 cm bestaat het
geluidssignaal uit een ononderbroken toon.
Als er zowel voor als achter de auto obstakels
binnen deze afstand liggen, komen de
geluidssignalen beurtelings uit de luidsprekers
aan linker- en rechterzijde.
Park Assist aan de achterzijde
Het systeem wordt bij het starten van de
motor automatisch ingeschakeld.
Park Assist aan de achterzijde wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling waarna de melding Park Assist actief
Exit is deactiveren op het audiodisplay verschijnt.
Als het systeem uitgeschakeld is, verschijnt
op het display de melding Park Assist inactief Enter is activeren zodra u de achteruitversnelling inschakelt. Zie pagina 62 voor het
wijzigen van de instelling.
Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter de auto. De geluidssignalen komen uit de
luidsprekers achterin.
Beperkingen
Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een
aanhanger achter de auto of een fietsdrager
op de trekhaak moet u het systeem uitschakelen. Als u dat niet doet, reageren de sensoren
op de aanhanger of fietsdrager.
N.B.
De Park Assist aan de achterzijde wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u een
aanhanger achter de auto hebt hangen die
met een originele aanhangerkabel van Volvo aangesloten is.
06 Starten en rijden
Park Assist (optie)
Park Assist aan voor- en achterzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor
de auto. De geluidssignalen bij obstakels vóór
de auto komen uit de luidsprekers voorin.
Beperkingen
Het is niet mogelijk de Park Assist te combineren met verstralers, omdat de sensoren op de
verstralers reageren.
Park Assist aan de achterzijde
G018389
Park Assist aan de achterzijde wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
Aan/Uit-knop (rechter knop op afbeelding)
Bij het starten van de motor wordt het systeem automatisch geactiveerd wat wordt aangegeven door het brandende lampje in de
Aan/Uit-knop. Wanneer u de Park Assist met
deze knop uitschakelt, dooft het lampje.
Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter de auto. De geluidssignalen bij obstakels
achter de auto komen uit de luidsprekers achterin.
Beperkingen
Zie het voorgaande gedeelte Park Assist aan
de achterzijde.
Aanduiding voor systeemstoringen
Als het informatiesymbool continu brandt en op het display de
melding
PARKEERHULP SERVICE
VEREIST verschijnt, dan is Park
Assist defect. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats om het systeem te
laten repareren.
BELANGRIJK
In bepaalde omstandigheden kan Park Assist ten onrechte waarschuwingssignalen
afgeven. Dit komt door externe geluidsbronnen met ultrasone geluidssignalen van
dezelfde frequentie als de sensoren van het
systeem.
Voorbeelden van dergelijke geluidsbronnen
zijn onder meer claxons, natte banden op
asfaltwegen, luchtdrukremmen en uitlaten
van motorfietsen e.d.
06
Park Assist aan de voorzijde
Park Assist aan de voorzijde is actief bij snelheden tot 15 km/h. Bij hogere snelheden
wordt het systeem gedeactiveerd. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd bij snelheden lager dan 10 km/h.
133
06 Starten en rijden
Park Assist (optie)
G020952
Sensoren schoonmaken
Sensoren voor Park Assist
06
De sensoren werken alleen naar behoren,
wanneer u ze regelmatig schoonmaakt met
water en autoshampoo.
N.B.
Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen
ten onrechte aanleiding geven tot waarschuwingssignalen.
134
06 Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System) (optie)
Algemene informatie
BLIS is een informatiesysteem dat de bestuurder in bepaalde omstandigheden waarschuwt,
wanneer er zich een voertuig in de zogeheten
dode hoek bevindt en in dezelfde richting rijdt.
Dode hoeken
B
Het systeem werkt het best in druk verkeer op
meerbaanswegen.
2
A
BLIS is gebaseerd op digitale cameratechniek. De camera’s (1) zitten onder de buitenspiegels.
Buitenspiegel met BLIS-systeem
1. BLIS-camera
2. Controlelampje
3. BLIS-symbool
WAARSCHUWING
Het systeem vormt een aanvulling op – geen
vervanging voor – een veilige rijstijl en het
gebruik van de buitenspiegels. De bestuurder moet altijd oplettend en verantwoord
blijven rijden. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat er op een veilige
manier van rijstrook wordt gewisseld.
Wanneer een camera een voertuig heeft waargenomen in de dode hoek, licht een controlelampje (2) op dat continu blijft branden.
G020296
1
G020295
3
N.B.
Het lampje gaat branden aan die kant van
de auto waar het voertuig is waargenomen.
Als de auto aan weerszijden wordt ingehaald, gaan dan ook beide lampjes branden.
BLIS informeert de bestuurder bij een fout in
het systeem. Als de camera’s van het systeem
bijvoorbeeld zijn afgedekt, knippert het controlelampje voor BLIS en verschijnt er een
melding op het display van het instrumentenpaneel. Controleer de cameralenzen in dat
geval en maak ze zo nodig schoon. U kunt het
systeem zo nodig tijdelijk uitschakelen met
een druk op de knop BLIS (zie pagina 136).
A = ca. 3,0 m, B = ca. 9,5 m
Wanneer BLIS werkt
Het systeem is alleen actief bij snelheden
hoger dan 10 km/h.
06
Inhalen
Het systeem reageert als het snelheidsverschil
tussen u en het ingehaalde voertuig kleiner is
dan 10 km/h.
135
06 Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System) (optie)
Het systeem reageert als het snelheidsverschil
tussen u en het inhalende voertuig kleiner is
dan 70 km/h.
achter een auto of vrachtwagen, omdat daar
geen brandende koplampen op zitten.
Activeren/deactiveren
BLIS werkt niet in scherpe bochten.
BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt.
Een brede aanhanger achter de auto kan
het zicht ontnemen op andere voertuigen
op aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe
leiden dat BLIS geen voertuigen in dit afgeschermde gebied kan waarnemen.
Daglicht en donker
06
Bij daglicht reageert het systeem op de contouren van omringende voertuigen. Het systeem is geconstrueerd om motorvoertuigen
zoals auto’s, vrachtwagens, bussen en motorfietsen waar te nemen.
Bij donker reageert het systeem op de koplampen van omringende voertuigen. Als een
voertuig de koplampen niet heeft ontstoken,
zal het systeem dit voertuig dan ook niet kunnen waarnemen. Dit houdt in dat het systeem
bijvoorbeeld niet reageert op een aanhanger
136
Het systeem reageert niet op fietsers en
bromfietsers.
De BLIS-camera’s kunnen hinder ondervinden van de aanwezigheid van felle lichtbronnen of juist de afwezigheid van
lichtbronnen (wegenverlichting of voertuigverlichting) bij ritten in het donker. Het systeem kan uit de afwezigheid van licht ten
onrechte opmaken dat de camera’s zijn afgedekt.
In beide gevallen verschijnt er een melding
op het informatiepaneel.
Bij ritten in dergelijke omstandigheden is
het mogelijk dat het systeem tijdelijk minder
goed kan presteren (zie pagina 137), waarbij een displaymelding verschijnt.
Wanneer de displaymelding spontaan verdwijnt, werkt het BLIS weer naar behoren.
De BLIS-camera’s kennen ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog. Dit
houdt in dat ze bijvoorbeeld minder goed
“zien” bij hevige sneeuwval en dichte mist.
G018389
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
Knop voor activering/deactivering
BLIS wordt bij het starten van de motor automatisch geactiveerd. De controlelampjes op
de portierpanelen lichten driemaal op bij het
activeren van BLIS.
U kunt het systeem deactiveren/heractiveren
door op BLIS te drukken.
Het lampje in de knop dooft, wanneer het systeem gedeactiveerd wordt. Er verschijnt
bovendien een displaymelding op het instrumentenpaneel.
Bij het heractiveren van BLIS brandt het
lampje in de knop, verschijnt er een nieuwe
displaymelding en lichten de controlelampjes
op de portierpanelen driemaal op. Druk op de
knop READ om de displaymelding te laten
06 Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System) (optie)
Systeemmeldingen BLIS
Displaymelding
Betekenis
BLIS AAN
BLIS-systeem is
ingeschakeld
BLIS WERKING
GEREDUCEERD
De BLIS-camera
wordt gehinderd door
bijvoorbeeld mist of fel
zonlicht recht in de
camera.
De camera herstelt
zichzelf zodra de
omstandigheden weer
normaal zijn.
BELANGRIJK
Laat reparaties van de onderdelen van het
BLIS-systeem over aan een erkende Volvowerkplaats.
Hier volgen enkele afbeeldingen van situaties
waarin het controlelampje voor BLIS kan gaan
branden, hoewel er zich geen voertuigen in de
dode hoek bevinden.
Schoonmaken
BLIS werkt alleen optimaal, als de lenzen van
de BLIS-camera’s schoon zijn. U kunt de lenzen schoonmaken met een zachte doek of een
vochtige spons. Maak de lenzen voorzichtig
schoon om krassen te voorkomen.
G018176
verdwijnen. Zie pagina 44 voor meer informatie over de meldingsfuncties.
Reflecties op een glad en nat wegdek
BELANGRIJK
De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze
van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg
zo nodig sneeuw van de lenzen af.
BLIS SERVICE
VEREIST
BLIS werkt niet.
Neem contact op met
een erkende Volvowerkplaats.
BLIS UIT
BLIS-systeem is uitgeschakeld
Soms kan het controlelampje voor BLIS
oplichten zonder dat u voertuigen in de dode
hoeken kunt waarnemen.
N.B.
06
Eigen schaduwen op grote, lichtgekleurde en
gladde oppervlakken zoals geluidsschermen of
betonnen wegen
Als het controlelampje voor BLIS soms
oplicht zonder dat u andere voertuigen in de
dode hoeken kunt waarnemen, betekent dit
niet dat het systeem een storing vertoont.
Bij een storing in het BLIS-systeem verschijnt op het display de melding BLIS
SERVICE VEREIST.
G018178
Een of meer camera’s
zijn afgedekt.
Maak de lenzen
schoon.
G018177
Beperkingen
BLIS CAMERA
GEBLOKKEERD
Laag staande zon in de camera
137
06 Starten en rijden
Slepen en bergen
Probeer de motor nooit aan te slepen
Gebruik een hulpaccu als de accu leeg is en
de motor niet wil starten. Probeer de auto niet
te starten door hem te slepen.
De snelheidslimiet voor het wegslepen van
een auto met automatische versnellingsbak is
80 km/h. U mag de auto over een afstand van
maximaal 80 km verslepen. Sleep de auto
altijd met de voorkant van de auto in de
rijrichting.
BELANGRIJK
De katalysator kan beschadigd raken als u
de auto probeert aan te slepen.
Controleer voordat u de auto gaat slepen wat
de toegestane maximumsnelheid is voor slepen.
– Draai de sleutel in het contactslot naar
stand II en hef het stuurslot op, zodat de
auto bestuurbaar is (zie pagina 121).
– Laat de sleutel tijdens het slepen in stand II
staan.
Als de accu van de auto uitgeput is, moet u
voordat u de auto kunt wegslepen het
stuurslot opheffen.
Slepen
06
Automatische versnellingsbak
– Zet de keuzehendel in stand N.
Handgeschakelde versnellingsbak
– Zet de versnellingspook in de neutrale
stand.
– Zorg dat de sleepkabel altijd strak staat om
schokken te voorkomen. Houd uw voet op
het rempedaal.
138
WAARSCHUWING
Het stuurslot blijft in de stand staan die het
had toen de spanning werd verbroken. Het
stuurslot moet worden opgeheven, voordat
u de auto sleept.
De contactsleutel moet in stand II staan.
Neem de contactsleutel nooit tijdens het rijden of slepen uit het contactslot.
N.B.
WAARSCHUWING
De rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging werken niet wanneer de motor uitgeschakeld is. U moet ongeveer vijfmaal zo
hard op het rempedaal trappen en de auto
stuurt aanzienlijk zwaarder dan normaal.
Bergen
De toelaatbare maximumsnelheid voor het
bergen van modellen met een automatische
versnellingsbak is 80 km/h (met geheven
vooras). De maximaal toelaatbare afstand
bedraagt 80 km. Berg de auto altijd zo dat de
wielen in de rijrichting draaien.
06 Starten en rijden
Slepen en bergen
Sleepoog
1
2
Gebruik het sleepoog als de auto over de weg
moet worden versleept. U bevestigt het
sleepoog in de opening aan de rechterzijde
van de voor- of achterbumper.
Sleepoog monteren
– Neem het sleepoog erbij dat in de zak in het
doorsteekluik of bij het reservewiel ligt.
– Haal het afdekking (1) in de bumper los
door op het merkje onder aan de afdekking
te drukken.
– Schroef het sleepoog (3) stevig vast, tot
aan de flens. Gebruik de wielsleutel om het
sleepoog vast te draaien.
G020953
3
– Draai het sleepoog na gebruik los en plaats
het terug in de kofferbak. Plaats de afdekking weer terug op de bumper.
BELANGRIJK
Het sleepoog is alleen bedoeld voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een
sloot is gereden. Roep professionele hulp in
voor berging.
N.B.
Bij sommige auto’s met een afneembare
trekhaak kunt u het sleepoog niet in de achterste bevestiging aanbrengen, wanneer het
kogelsegment gemonteerd is. Bevestig de
sleepkabel in dat geval aan de trekhaak.
Om die reden wordt geadviseerd het kogelsegment van de afneembare trekhaak in de
auto te bewaren, wanneer u de trekhaak
niet nodig hebt (zie pagina 148).
06
139
06 Starten en rijden
Starten met hulpaccu
Starten met een hulpaccu
–
–
–
G020298
–
06
Als de accu leeg is, kunt u de stroom van een
losse accu of van de accu in een andere auto
gebruiken. Controleer altijd of de klemmen
van de startkabels goed vastzitten en of er
geen vonken kunnen ontstaan tijdens de startpoging.
Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten
wordt geadviseerd de volgende stappen aan
te houden om explosiegevaar te voorkomen:
– Draai de contactsleutel naar stand 0.
– Zorg dat de hulpaccu een spanning van
12 volt levert.
– Als de hulpaccu zich in een andere auto
bevindt, moet u de motor van die auto
140
–
–
afzetten. Zorg ervoor dat de auto’s elkaar
niet raken.
Sluit de rode startkabel aan tussen de
pluspool (1+) van de hulpaccu en de
pluspool (2+) van de lege accu.
Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan
op de minpool (3–) van de hulpaccu.
Sluit de andere klem van de zwarte kabel
aan op het massapunt (4–) dat op bij de
linker veerpoot zit.
Start de motor van de “hulpauto”. Laat de
motor enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal,
1500 omw/min.
Start de motor van de auto met de lege
accu.
Verwijder de startkabels. Verwijder eerst de
zwarte kabel en daarna de rode. Zorg dat
geen van de klemmen aan de zwarte startkabel contact kan maken met de pluspool
van de accu of met de klem die op de rode
startkabel is aangesloten.
BELANGRIJK
Raak de aansluitingen niet aan tijdens de
startpoging. Er bestaat namelijk gevaar
voor vonkvorming.
WAARSCHUWING
Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de startkabels, is voldoende om de accu tot ontploffing te brengen.
Accu’s bevatten tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt of
op uw huid of kleren morst, moet u ze onmiddellijk met grote hoeveelheden water
spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een arts,
als u accuzuur in uw ogen krijgt.
06 Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra
accessoires die op de auto gemonteerd zijn,
zoals een trekhaak, lastdragers, skibox e.d.
alsmede van het totaalgewicht van de inzittenden en kogeldruk. Het laadvermogen van de
auto moet tevens worden verminderd met het
gewicht van het aantal inzittenden.
Als de trekhaak in een erkende Volvo-werkplaats wordt gemonteerd, is de auto bij aanlevering voorzien van de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhanger.
• De trekhaak van de auto moet van een
goedgekeurd type zijn.
• Bij montage achteraf moet u contact opnemen met uw erkende Volvo-werkplaats om
te controleren of uw auto van de nodige
uitrusting is voorzien om met een aanhanger te kunnen rijden.
• Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig dat de druk op de trekhaak de maximale kogeldruk niet overschrijdt.
• Verhoog de bandenspanning tot de aanbevolen druk voor maximale belading. Zie
pagina 159 voor de positie van de bandenspanningstabel.
• Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet
de1 kogel regelmatig in.
1
• Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht
hiermee totdat de auto ten minste
1000 kilometer heeft gereden.
• Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast
dan normaal. Schakel dan terug naar een
lagere versnelling en pas uw snelheid aan.
• Bij het gebruik van een aanhanger wordt de
motor zwaarder belast dan normaal.
• Wanneer de auto bij warm weer zwaar
belast wordt, kunnen de motor en de versnellingsbak oververhit raken. Als de temperatuurmeter voor de koelvloeistof op het
instrumentenpaneel tot in het rode gebied
uitslaat, moet u de auto stoppen en de
motor enkele minuten stationair laten
draaien. De automatische versnellingsbak
reageert met een ingebouwde beveiligingsfunctie. Zie de melding op het informatiedisplay. Bij oververhitting kan de
airconditioning zichzelf tijdelijk uitschakelen.
• Rijd om veiligheidsredenen niet sneller dan
80 km/h, ook al staat de wetgeving in
bepaalde landen een hogere snelheid toe.
• Zet de keuzehendel in de parkeerstand P,
wanneer u een automaat met aanhanger
parkeert. Gebruik altijd de handrem.
Gebruik wielblokken, als u een auto met
aanhanger op een steile helling parkeert.
Aanhangergewichten
Zie pagina 234 voor informatie over de toelaatbare aanhangergewichten.
WAARSCHUWING
Houd u aan de opgegeven aanbevelingen
voor het aanhangergewicht. De aanhanger
en de auto kunnen anders moeilijk bestuurbaar worden tijdens uitwijk- en remmanoeuvres.
N.B.
De aangegeven maximaal toelaatbare aanhangergewichten zijn door Volvo bepaald.
Let erop dat er op grond van de wetgeving
voor motorvoertuigen in uw land verdere
beperkingen van het aanhangergewicht en
de snelheid kunnen gelden. Het is bovendien mogelijk dat de trekhaak gespecificeerd is voor hogere gewichten dan het
maximaal toelaatbare aanhangergewicht
van de auto.
06
Geldt niet voor de trekhaak bij gebruik van
een kogelsegment met trillingsdemper.
141
06 Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
Automatische versnellingsbak, rijden
met een aanhanger
Op een helling parkeren
– Trek de handrem (parkeerrem) aan.
– Zet de keuzehendel in de parkeerstand P.
Op een helling wegrijden
– Zet de keuzehendel in de rijstand D.
– Haal de auto van de handrem (parkeerrem).
Steile hellingen
06
142
• Kies bij het omhoog rijden op steile hellingen of in langzaam rijdend verkeer de juiste
handmatige versnellingsstand. Zo voorkomt u dat de versnellingsbak opschakelt
en houdt u de versnellingsbakolie koel.
• Schakel geen hogere, handmatige versnelling in dan de motor “aankan”. Rijden in
hoge versnellingen is niet altijd zuinig.
• Vermijd hellingen met een percentage van
meer dan 15 % bij het gebruik van een
aanhanger.
Dieselmotor met handbak, rijden met
een aanhanger
Wanneer de auto bij warm weer zwaar belast
wordt, kunt u de koelventilator van de motor
laten vervangen door een exemplaar met een
grotere capaciteit. Informeer bij de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats naar de
mogelijkheden voor uw auto.
06 Starten en rijden
Trekhaak
Trekhaken
Aanhangerkabel
U moet de kogel regelmatig schoonmaken en
met vet insmeren. Wanneer u een trekhaak
met trillingsdemper gebruikt, hoeft de kogel
niet te worden ingevet.
WAARSCHUWING
Let erop dat u de veiligheidskabel van de
aanhanger aan de daarvoor bestemde
bevestiging vastmaakt.
WAARSCHUWING
Let op het volgende als uw auto is uitgerust
met de afneembare trekhaak van Volvo:
Volg de montagevoorschriften voor het kogelsegment nauwkeurig op.
Zorg dat het kogelsegment met de sleutel
vergrendeld is voordat u begint te rijden.
Controleer of het controlevenster groen van
kleur is.
G020350
Als de auto is uitgerust met een afneembare
trekhaak, moeten de montagevoorschriften
voor het monteren van het kogelsegment
zorgvuldig worden opgevolgd (zie
pagina 145).
Als de trekhaak van de auto een 13-polig
elektrisch contact heeft en de aanhanger een
7-polig contact, hebt u een adapter nodig.
Gebruik een door Volvo goedgekeurde adapterkabel. Zorg dat de kabel niet over de grond
sleept.
06
N.B.
Neem na gebruik altijd het kogelsegment
los. Bewaar het in de kofferbak.
143
06 Starten en rijden
Trekhaak
Specificaties
C
E
F
B
D
G
1
H
H
2
K
J
G010393
J
G010392
G010391
I
A
2 1
Afmetingen voor bevestigingspunten
(mm)
06
144
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
Vaste of afneembare
trekhaak
1147
68
964
482
40
141
538
150
113
100
140
1
Langsligger
2
Middelpunt kogel
06 Starten en rijden
Afneembare trekhaak
Kogelsegment monteren
2
2
1
– Verwijder de afdekking.
– Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel
rechtsom te draaien.
3
G020302
G020301
G017317
1
– Controleer of het controlevenster (3) rood
van kleur is. Als het venster niet rood van
kleur is, moet u (1) indrukken en de borgknop linksom (2) draaien totdat u een klik
hoort.
06
145
06 Starten en rijden
– Breng het kogelsegment aan en duw het
naar binnen totdat u een klik hoort.
06
146
– Controleer of het controlevenster groen van
kleur is.
G020307
G020306
G020304
Afneembare trekhaak
– Draai de sleutel linksom in de vergrendelde
stand. Neem de sleutel uit het slot.
06 Starten en rijden
G020309
G020310
Afneembare trekhaak
N.B.
Controleer of het kogelsegment vastzit door
het omhoog, omlaag en naar achteren te
trekken. Als het kogelsegment niet goed zit,
moet u het verwijderen en het opnieuw
monteren zoals eerder werd beschreven.
N.B.
De veiligheidskabel van de aanhanger moet
worden vastgemaakt aan het bevestigingsoog van de trekhaak.
06
BELANGRIJK
Vet alleen de kogel in waarop de aanhangerkoppeling wordt geplaatst. Houd de rest
van het kogelsegment vetvrij en droog.
147
06 Starten en rijden
Afneembare trekhaak
Kogelsegment verwijderen
2
– Steek de sleutel in het slot en draai deze
rechtsom in de ontgrendelde stand.
06
G020314
G020312
G020301
1
– Druk de vergrendelingsknop (1) in en draai
deze linksom (2) totdat u een klik hoort.
– Draai de vergrendelingsknop volledig
omlaag totdat deze niet verder kan. Houd
de knop in deze stand vast terwijl u het
kogelsegment schuin naar achteren toe
omhoogtrekt.
WAARSCHUWING
Zet het losse kogelsegment goed vast,
wanneer u het in de kofferbak van de auto
bewaart.
148
06 Starten en rijden
G017318
Afneembare trekhaak
– Duw de afdekking erop.
06
149
06 Starten en rijden
Lading vervoeren
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra
accessoires die op de auto gemonteerd zijn,
zoals een trekhaak, het totaalgewicht van de
inzittenden en de kogeldruk. Het laadvermogen van de auto moet tevens worden verminderd met het gewicht van het aantal inzittenden. Zie pagina 234 voor informatie over de
toelaatbare gewichten.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wijzigingen in de rijeigenschappen op.
Lading vervoeren in kofferbak
06
Zet de motor af en trek de handrem aan bij het
in- en uitladen van lange voorwerpen. Wanneer u met de lange bagage tegen de versnellingspook/keuzehendel aankomt, kan de auto
in beweging komen.
Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning
van de stoel ervoor.
• Breng brede voorwerpen in het midden
aan.
• Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk
aan.
• Dek scherpe randen met iets zachts af om
de bekleding te beschermen.
150
• Zet alle bagage met riemen of bevestigingsbanden aan de verankeringsogen
vast.
WAARSCHUWING
Vergeet niet dat een voorwerp met een
gewicht van 20 kg tijdens een frontale botsing bij een snelheid van 50 km/h zich kan
gedragen als een voorwerp met een
gewicht van 1000 kg.
WAARSCHUWING
Zorg dat de lading nooit boven de ruggedeelten uitsteekt.
Anders biedt het opblaasgordijn dat schuilgaat achter de plafondbekleding mogelijk
geen bescherming meer.
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk
gaan schuiven en inzittenden verwonden.
Lastdragers gebruiken
Om schade aan de auto te voorkomen en voor
maximale veiligheid tijdens het rijden wordt u
geadviseerd de lastdragers te gebruiken die
door Volvo voor uw auto ontwikkeld zijn.
Volg de montagevoorschriften die bij de lastdragers worden geleverd nauwkeurig op.
• Controleer regelmatig of de lastdragers en
de lading goed vastzitten. Zet de lading
stevig vast met sjorbanden.
• Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig over de lastdragers. Leg de zwaarste
voorwerpen onderop.
• Naarmate u meer lading op het dak vervoert, vangt de auto meer wind en neemt
het brandstofverbruik toe.
• Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
WAARSCHUWING
Bij het vervoer van lading op het dak verschuift het zwaartepunt en treden er wijzigingen op in de rijeigenschappen van de
auto.
06 Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
Juiste lichtbundel voor rechts- of
linksrijdend verkeer
A
Koplampen met halogeenlampen
Koplampen met Bi-Xenonlampen
B
A. Lichtbundel voor linksrijdend verkeer
B. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer
U kunt de lichtbundel van de koplampen aanpassen om te voorkomen dat u tegenliggers
verblindt. Bij de juiste lichtbundel wordt ook
de berm beter verlicht.
B
De hendel van de koplamp moet in stand (A)
staan bij linksrijdend verkeer en in stand (B) bij
rechtsrijdend verkeer.
A
G020320
A
G020319
G020317
B
De hendel van de koplamp moet in stand (A)
staan bij linksrijdend verkeer en in stand (B) bij
rechtsrijdend verkeer.
WAARSCHUWING
06
Als de auto is voorzien van Bi-Xenonkoplampen, moet u de lamp door een erkende
Volvo-werkplaats laten vervangen. Omdat
de Bi-Xenonkoplampen voorzien zijn van
een ontstekingsgedeelte dat een hoge
spanning opwekt, dient u er voorzichtig
mee om te gaan.
151
Algemene informatie .............................................................................. 154
Bandenspanning .................................................................................... 158
Gevarendriehoek en reservewiel ............................................................ 160
Wielen verwisselen ................................................................................. 162
Provisorische bandenreparatie .............................................................. 164
152
WIELEN EN BANDEN
07
07 Wielen en banden
Algemene informatie
Rijeigenschappen en banden
Snelheidsaanduidingen
Nieuwe banden
De banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de
maat, de bandenspanning als de snelheidsaanduiding zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto.
Uw auto is voorzien van een typegoedkeuring
voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd. Dat betekent dat u niet mag afwijken van
de afmetingen en snelheidsaanduidingen die
staan aangegeven op de typegoedkeuring van
de auto. De enige uitzondering daarop vormt
het gebruik van winterbanden (zowel banden
met “spikes” als banden zonder “spikes”). Bij
gebruik van dergelijke banden mag u niet
sneller rijden dan de maximumsnelheid die
voor het gebruikte bandentype geldt (voor
aanduiding Q geldt bijvoorbeeld een maximumsnelheid van 160 km/h).
Banden hebben een
beperkte houdbaarheidsdatum. Na enkele jaren worden
de banden hard en neemt de
grip op het wegdek stukje bij
beetje af. Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo
nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De week en het
jaar van productie worden aangeduid met de
DOT-code (Department of Transportation)
bestaande uit vier cijfers, bijvoorbeeld 1502.
De band op de afbeelding is in de 15e week
van het jaar 2002 geproduceerd.
Let er bij het verwisselen van banden op dat
de nieuwe banden op alle vier de wielen van
hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting hebben
en van hetzelfde merk zijn. Houd de aanbevolen bandenspanning aan die op de bandenspanningsticker staat (zie pagina 158 voor de
plaatsing).
Maataanduiding
Op alle autobanden staat een bepaalde maataanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke
aanduiding is 205/55R16 91 W.
07
205
Breedte van de band (mm)
55
Verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band (%)
R
Aanduiding voor radiaalbanden
16
Velgdiameter van de band (")
91
Aanduiding van het draagvermogen
van de band (in dit geval 615 kg)
W
154
Aanduiding van de snelheidslimiet
van de band (in dit geval 270 km/h)
Let erop dat de gesteldheid van het wegdek
bepalend is voor uw maximumsnelheid en niet
de snelheidsaanduiding van de banden.
Let erop dat de aangegeven snelheid de maximumsnelheid is.
Q
160 km/h (alleen voor winterbanden)
T
190 km/h
H
210 km/h
V
240 km/h
W
270 km/h
Y
300 km/h
Leeftijd van de banden
Alle banden die ouder zijn dan zes jaar moet u
door een vakman laten controleren, ook al
zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal
waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert
en afgebroken wordt, als banden zelden of
nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking
van de band worden aangetast, in welk geval
u de band niet meer dient te gebruiken. Dit
geldt ook voor reservebanden, winterbanden
en banden die u voor toekomstig gebruik hebt
opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn
de zichtbare kenmerken van een band die
ongeschikt is voor gebruik.
De leeftijd van een band valt af te lezen uit de
DOT-code (zie bovenstaande afbeelding).
07 Wielen en banden
Algemene informatie
Gelijkmatige slijtage en onderhoud
Banden met slijtage-indicatoren
G020323
Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen
die dwars op het profiel van de band staan.
De letters TWI (Tread Wear Indicator) op de
zijkant van de band geven aan dat een band is
uitgerust met slijtage-indicatoren. De indicatoren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band
dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van
het profiel over is. Vervang de banden dan zo
spoedig mogelijk. Let erop dat een band met
een gering profiel zeer weinig grip op het wegdek heeft bij regen of sneeuw.
De juiste bandenspanning levert gelijkmatige
slijtage op (zie pagina 159). Voor optimale
rijeigenschappen en een gelijkmatige bandenslijtage wordt geadviseerd de banden van
tijd tot tijd van voor naar achter of omgekeerd
te verwisselen (nooit van links naar rechts of
omgekeerd). Verwissel de banden de eerste
keer van voor naar achter (of omgekeerd) na
5000 km en daarna om de 10.000 km. Monteer de banden met het diepste profiel altijd
op de achteras om het gevaar voor slippen te
verminderen. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats als u niet zeker
bent van de profieldiepte.
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze
nooit rechtop staan.
Winterbanden
Volvo adviseert winterbanden met bepaalde
afmetingen. Deze staan in een bandenspanningstabel (zie pagina 158 voor de positie).
De bandenmaat is afhankelijk van de motorvariant. Gebruik winterbanden altijd op alle vier
de wielen.
N.B.
Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats voor advies over de beste soort
velgen en banden.
Banden met “spikes”
Winterbanden met “spikes” moeten de eerste
500–1000 km rustig worden ingereden, zodat
de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo
gaan de banden en vooral de “spikes” langer
mee.
N.B.
De wettelijke bepalingen voor het gebruik
van banden met “spikes” verschillen van
land tot land.
Profieldiepte
Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperaturen vergen meer van de banden dan
zomerse ritten. Daarom wordt er een minimale
profieldiepte van vier mm voor winterbanden
geadviseerd.
Sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen
toegestaan op de voorwielen. Dit geldt ook
voor modellen met voorwielaandrijving.
Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwkettingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen,
omdat zowel de sneeuwkettingen als de banden daardoor overmatig slijten. Maak nooit
gebruik van sneeuwkettingen met zogeheten
snelsluitingen, omdat de ruimte tussen de
schijfremmen en de wielen te gering is.
07
BELANGRIJK
Gebruik originele sneeuwkettingen van Volvo of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn
afgestemd op het model en de band- en
velgafmetingen. Vraag een erkende Volvowerkplaats om advies.
155
07 Wielen en banden
Algemene informatie
Velgen en wielmoeren
Stalen velgen, korte wielmoer (1)
Stalen velgen worden normaal gesproken
vastgezet met het korte type wielmoer, hoewel
voor stalen velgen ook het lange type gebruikt
mag worden.
2
1
WAARSCHUWING
Gebruik nooit het korte type moer voor aluminium velgen. Het wiel kan losraken.
G020324
Aluminium velgen, lange wielmoer (2)
Korte (1) en lange (2) wielmoer
07
Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de
originele accessoires van Volvo. Er bestaan
verschillende soorten wielmoeren voor stalen
en aluminium velgen. Haal de wielmoeren aan
met 130 Nm. Controleer het aanhaalmoment
met een momentsleutel.
BELANGRIJK
U moet de wielmoeren aanhalen met
130 Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de
boutverbinding beschadigd raken.
Gebruik alleen het lange type wielmoer voor
aluminium velgen. Het lange type is duidelijk
te herkennen aan de draaiende, conische
drukring.
Compact reservewiel (Temporary
spare)
U mag het compacte reservewiel1 alleen
gebruiken gedurende de korte tijd die nodig is
om het normale wiel te repareren of te vervangen. Gebruik zo spoedig mogelijk weer een
normaal wiel. Het rijgedrag van de auto kan
zich wijzigen bij het gebruik van een compact
reservewiel.
Rijd nooit sneller dan 80 km/h bij gebruik van
een compact reservewiel.
BELANGRIJK
Rijd nooit met meer dan één compact reservewiel (Temporary spare) tegelijk.
N.B.
Dit type mag ook voor stalen velgen worden
gebruikt.
Afsluitbare wielmoeren
Afsluitbare wielmoeren zijn te gebruiken op
zowel aluminium als stalen velgen. Als u stalen
velgen met afsluitbare wielmoeren combineert
met wieldoppen, moet u de afsluitbare wielmoeren op het tapeind bevestigen dat het
dichtst bij het ventiel zit. U kunt de wieldop
anders niet op het wiel aanbrengen.
1 Bepaalde
156
varianten en markten
07 Wielen en banden
Algemene informatie
Zomer- en winterbanden
schappen van de auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en drab minder goed
afvoeren.
Monteer de banden met het diepste profiel
altijd op de achteras (om het gevaar voor slippen te verminderen).
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze
nooit rechtop staan.
G020325
Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats als u niet zeker bent van de profieldiepte.
De pijl geeft de draairichting van de band aan
Wanneer u de zomerbanden vervangt door
winterbanden of andersom, moet u op de
banden noteren waar ze zaten: bijvoorbeeld L
voor links, R voor rechts.
Bij banden met een speciaal profiel dat alleen
goed werkt wanneer de banden in een
bepaalde richting draaien, staat deze richting
aangegeven met een pijl op de zijkant van de
band.
07
Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben. Banden mogen alleen van voor
naar achter verwisseld worden, nooit van links
naar rechts of omgekeerd. Als u de banden
verkeerd aanbrengt, nemen de remeigen-
157
07 Wielen en banden
Bandenspanning
Aanbevolen bandenspanning
• Bandenspanning compact reservewiel
(Temporary spare)
Bandenspanning controleren
Controleer regelmatig de bandenspanning.
N.B.
G020955
Het is een natuurlijk gegeven dat de bandenspanning na verloop van tijd afneemt.
De bandenspanning varieert ook naargelang van de omgevingstemperatuur.
In de bandenspanningstabel voor op de portierstijl aan de bestuurderszijde staat de juiste
bandenspanning voor uw auto aangegeven bij
verschillende belading en snelheid.
N.B.
07
Tel voor het maximale aantal inzittenden het
aantal zitplaatsen met een veiligheidsgordel.
Op de sticker staan:
• Bandenspanning bij gebruik van de aanbevolen bandenmaat
• ECO-bandenspanning
158
Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. Laat
daarom geen lucht uit de banden ontsnappen
als u de spanning controleert bij warme banden. Als de spanning bij warme banden echter
te laag is, moet u de band harder oppompen.
Onvoldoende opgepompte banden hebben
een negatieve inwerking op het brandstofverbruik, de levensduur van de banden en de
rijeigenschappen van de auto. Wanneer u met
een te lage bandenspanning rijdt, kunnen de
banden oververhit raken en kapotgaan.
Zie de bandenspanningstabel op pagina 159
voor meer informatie over de juiste bandenspanning. De aangegeven bandenspanning
geldt bij koude banden (kan verschillen naargelang van de buitentemperatuur).
Brandstofbesparing,
ECO-bandenspanning
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden wordt geadviseerd de aangegeven
bandenspanning bij maximale belading aan te
houden bij snelheden tot 160 km/h.
De bandenspanning is van invloed op het rijcomfort, de stuureigenschappen en de geproduceerde weggeluiden.
07 Wielen en banden
Bandenspanning
Bandenspanningstabel
Type
Bandenmaat
Snelheid
(km/h)
Belading (1–3 inzittenden)
Max. belading
Voorin (kPa) 1 Achterin (kPa) Voorin (kPa) Achterin (kPa)
2.4
2.4i
215/55 R16 91W
0–160
210
210
250
250
160+
250
210
280
260
215/50 R17 91W
235/45 R17 94W
235/40 R18 91Y
0–160
220
220
250
250
160 +
260
220
280
260
215/55 R16 91W
0–160
210
210
250
250
160+
260
210
280
260
215/50 R17 91W
235/45 R17 94W
235/40 R18 91 Y
0–160
220
220
250
250
160+
270
220
290
270
215/55 R16 91W
0–160
230
210
250
250
160+
260
210
280
260
0–160
240
220
250
250
160+
270
220
290
270
2502
2502
2502
420
420
420
T5
D5
215/50 R17 91W
235/45 R17 94W
235/40 R18 91 Y
Alle
Alle
0–160
2502
Reservewiel3
T125/85R16 99M
0 – 80
420
1In
sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa).
2
ECO-bandenspanning pagina 158
3
Compact reservewiel
07
159
07 Wielen en banden
Gevarendriehoek en reservewiel
Volg de geldende bepalingen voor het gebruik
van een gevarendriehoek1. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto
op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen.
07
– Haal de houder met de gevarendriehoek los
die met klittenband vastzit. Neem de gevarendriehoek uit de houder.
– Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit.
Zorg dat u de houder met de gevarendriehoek
na gebruik in de reservewielbak terugplaatst.
1 Bepaalde
160
markten
G020959
Reservewiel en krik
G020956
Gevarendriehoek
Positie, gereedschap voor provisorische bandenreparatie
Originele krik
Gebruik de originele krik alleen voor het verwisselen van banden. Houd de schroef van de
krik altijd goed ingevet. De krik en de slinger
zitten in het schuimrubber blok in de kofferbak.
Provisorische bandenreparatieset
Zie pagina 164 voor de positie en het gebruik
ervan.
07 Wielen en banden
Gevarendriehoek en reservewiel
G020960
Reservewiel en gereedschap
Reservewiel en gereedschap
Het reservewiel1 ligt in een opbergzak in de
reservewielruimte in de kofferbak. In het midden van de wiel zit een zwart schuimrubber
blok dat een krik en de sleutel voor de wielbouten bevat. Zet de bevestigingsbanden van
de opbergzak aan de vloer vast.
– Maak de twee bevestigingsbanden los
waarmee de opbergzak met het reservewiel
aan de vloer vastzit.
– Open de ritssluiting in de opbergzak en
neem de stukken gereedschap eruit.
– Til het reservewiel uit de opbergzak.
1 Optie
Stop de lekke band in de opbergzak en zet
deze vast met de bevestigingsband. Let erop
dat u bij het terugplaatsen de aanwijzingen op
de opbergzak opvolgt.
07
op bepaalde markten
161
07 Wielen en banden
Wielen verwisselen
Zet een gevarendriehoek op, als u langs een
drukke weg een wiel moet vervangen. Zorg
ervoor dat de auto en de krik op een stevige
en horizontale ondergrond staan.
07
162
– Neem het reservewiel, de krik en de wielmoersleutel erbij die onder de mat in de
kofferbak liggen.
– Haal de handrem aan en schakel de eerste
versnelling in of zet de keuzehendel in
stand P, als de auto een automatische versnellingsbak heeft.
– Plaats wielblokken voor en achter de wielen
die op de grond blijven staan. Gebruik
grote houten blokken of grote stenen.
– Auto’s met stalen velgen hebben afneembare wieldoppen. Wrik de wieldop los met
het uiteinde van een wielmoersleutel of trek
hem met de hand los.
– Draai de wielmoeren ½–1 slag linksom los
met de wielmoersleutel.
G007497
G020332
G020331
Wielen demonteren
– Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszijden van de auto. Draai de voet van de
krik met de slinger zo ver omlaag dat de
voet plat tegen de grond aankomt. Controleer of de krik goed aan het kriksteunpunt
bevestigd is (zie afbeelding) en zorg dat de
voet recht onder het krikpunt zit.
– Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel
van de grond komt. Verwijder de wielmoeren en til het wiel eraf.
07 Wielen en banden
Wielen verwisselen
Wielen monteren
– Reinig de contactvlakken op het wiel en de
naaf.
– Breng het wiel aan. Draai de wielmoeren
vast.
– Breng de auto zo ver omlaag dat de wielen
niet meer ongehinderd kunnen draaien.
– Draai de wielmoeren kruiselings vast. Het is
belangrijk dat u de wielmoeren stevig aanhaalt. Haal ze aan met 130 Nm. Controleer
het aanhaalmoment met een momentsleutel.
– Breng de wieldop (stalen velgen) aan.
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto als deze op de
krik staat.
Laat eventuele passagiers uit de auto stappen, voordat u de auto opkrikt.
Geef eventuele passagiers te kennen dat ze
dusdanig moeten gaan staan dat de auto of
liever nog een vangrail tussen hen en het
verkeer op de weg staat.
07
163
07 Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Algemene informatie
De bandenreparatieset wordt gebruikt om een
lek te dichten alsook om de bandenspanning
te controleren en zo nodig tijdelijk te corrigeren. De set bestaat uit een compressor en een
bus met afdichtmiddel. De set dient om noodreparaties uit te voeren. De bus met het
afdichtmiddel moet worden vervangen voordat de houdbaarheidsdatum is verstreken en
tevens na het gebruik.
Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in
het loopvlak effectief af.
N.B.
De bandenreparatieset is uitsluitend
bedoeld voor het afdichten van banden met
een lek in het loopvlak.
07
De bandenreparatieset leent zich minder goed
voor banden met een gat in het zijvlak. Probeer geen banden met de provisorische bandenreparatie set te repareren die grote groeven, scheuren en dergelijke vertonen.
Een 12V-aansluiting voor de compressor zit
voorin bij de middenconsole, achterin bij de
achterbank en in de kofferbak. Gebruik de
elektrische aansluiting die het dichtst bij de
lekke band zit.
164
WAARSCHUWING
Rijd nooit sneller dan 80 km/h wanneer u de
bandenreparatieset voor een noodreparatie hebt gebruikt. Bezoek een erkende
Volvo-werkplaats om de afgedichte band te
laten controleren (maximale rijafstand
200 km). Het personeel bepaalt of de band
kan worden gerepareerd of moet worden
vervangen.
Positie
De bandenreparatieset met compressor en
gereedschap zit bij de opening voor het doorsteekluik (zie pagina 92).
07 Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Overzicht
5
6
3
7
2
4
8
– De compressor moet uitstaan. Zorg dat de
knop in stand 0 staat en neem de kabel en
de luchtslang erbij.
– Draai het ventieldopje van het wiel los en
schroef de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de
band.
– Sluit de kabel aan op een van de 12Vaansluitingen in de auto en start de motor.
WAARSCHUWING
9
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
G020400
1
Sticker, toegestane maximumsnelheid
Knop
Kabel
Bushouder (oranje dop)
Beschermdop
Drukreduceerventiel
Luchtslang
Bus met afdichtmiddel
Manometer
Band oppompen
De compressor is berekend op het oppompen
van de originele banden die op de auto zitten.
Het inademen van uitlaatgassen kan
levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit
draaien in ruimten die zijn afgesloten of
onvoldoende geventileerd zijn.
– Start de compressor door de knop in
stand I te zetten.
– Pomp de band op tot de druk die in de
bandenspanningstabel staat aangegeven.
(Laat eventueel lucht ontsnappen met het
drukreduceerventiel, als de bandenspanning te hoog is.)
BELANGRIJK
07
Er bestaat gevaar voor oververhitting.
De compressor mag niet langer dan
10 minuten achtereen werken.
– Schakel de compressor uit. Koppel de
luchtslang en de kabel los.
– Plaats het ventieldopje terug.
165
07 Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Lekke band repareren
– Draai de oranje beschermdop los evenals
de dop op de bus met afdichtmiddel.
N.B.
80
50
Verbreek de verzegeling van de bus niet
handmatig. Bij het indraaien van de bus
wordt de verzegeling automatisch verbroken.
N.B.
Bij het inschakelen van de compressor kan
de spanning aanvankelijk oplopen tot 6 bar,
maar zal na ca. 30 seconden weer dalen.
– Vul de band 7 minuten lang met
afdichtmiddel.
BELANGRIJK
– Draai de bus in de bushouder vast.
G019723
WAARSCHUWING
Zie de afbeelding op pagina 165 voor informatie
over de werking van de onderdelen
07
– Open het deksel van de bandenreparatieset.
– Haal de sticker met de toegestane maximumsnelheid uit de set en bevestig de
sticker op het stuurwiel.
– Controleer of de knop in stand 0 staat en
neem de kabel en de luchtslang erbij.
WAARSCHUWING
Het afdichtmiddel kan aanleiding geven tot
huidirritatie. Was bij huidcontact het getroffen gebied onmiddellijk schoon met water
en zeep.
166
Draai de bus niet los. De bus is voorzien van
een pakking die lekkage tegengaat.
– Draai het ventieldopje van het wiel los en
schroef de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de
band.
– Sluit de kabel op een 12V-aansluiting aan
en start de motor.
– Zet de knop in stand I.
WAARSCHUWING
Ga nooit naast de band staan terwijl de
compressor aan het pompen is. Bij barsten,
oneffenheden en dergelijke dient u de compressor onmiddellijk uit te schakelen.
Beëindig in dat geval de rit. Neem contact
op met een erkende Volvo-werkplaats.
Er bestaat gevaar voor oververhitting.
De compressor mag niet langer dan
10 minuten achtereen werken.
– Schakel de compressor uit om de bandenspanning van de manometer af te lezen. De
bandenspanning dient minimaal 1,8 bar en
maximaal 3,5 bar te bedragen.
WAARSCHUWING
Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar,
is het gat in de band te groot. Beëindig in
dat geval de rit. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
– Schakel de compressor uit en trek de kabel
los uit de 12V-aansluiting.
– Koppel de slang los van het ventiel en
plaats het ventieldopje terug.
– Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie
ca. 3 km af bij een snelheid van maximaal
80 km/h, zodat het afdichtmiddel de band
kan afdichten.
07 Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Reparatieresultaat en bandenspanning
controleren
– Sluit de uitrusting opnieuw aan.
– Lees de bandenspanning van de manometer af.
– Als de spanning lager is dan 1,3 bar, werd
de band onvoldoende afgedicht. Beëindig
in dat geval de rit. Neem contact op met
een erkende Volvo-werkplaats.
– Als de bandenspanning hoger is dan
1,3 bar, moet u de band oppompen tot de
spanning die staat aangegeven in de bandenspanningstabel. Laat lucht uit de band
ontsnappen, als de bandenspanning te
hoog is.
– Schakel de compressor uit. Koppel de
luchtslang en de kabel los. Plaats het ventieldopje terug.
WAARSCHUWING
Controleer de bandenspanning regelmatig.
– Rijd naar de dichtstbijzijnde erkende Volvowerkplaats om de beschadigde band te
laten vervangen/repareren. Geef aan het
werkplaatspersoneel door dat er afdichtmiddel in de band zit.
Bus met afdichtmiddel vervangen
Vervang de bus voordat de houdbaarheidsdatum verstreken is. Behandel de vervangen bus
als klein chemisch afval (KCA).
BELANGRIJK
Lees de veiligheidsvoorschriften aan de onderkant van de bus.
WAARSCHUWING
Rijd nooit sneller dan 80 km/h wanneer u de
bandenreparatieset voor een noodreparatie hebt gebruikt. Bezoek een erkende
Volvo-werkplaats om de afgedichte band te
laten controleren (maximale rijafstand
200 km). Het personeel bepaalt of de band
kan worden gerepareerd of moet worden
vervangen.
WAARSCHUWING
Draai de bus niet los. De bus is voorzien van
een pakking die lekkage tegengaat.
– Leg de bandenreparatieset in de kofferbak
terug.
07
N.B.
Vervang de fles met afdichtmiddel en de
slang na gebruik. Laat het vervangen over
aan een erkende Volvo-werkplaats.
167
Schoonmaken ........................................................................................ 170
Lakschade herstellen ............................................................................. 173
Roestwering ........................................................................................... 174
168
VERZORGING
08
08 Verzorging
Schoonmaken
Auto wassen
Was de auto zodra deze vuil geworden is.
Gebruik hiervoor autoshampoo. Vuil en strooizout kunnen aanleiding geven tot corrosie.
• Droog de auto af met een schoon en zacht
stuk zeemleer of een trekker.
• Reinig de wisserbladen met een lauwe zeepoplossing of autoshampoo.
Vogelpoep verwijderen
BELANGRIJK
Spoel de auto niet schoon met de hardtop
geopend om water in de passagiersruimte
te voorkomen.
• Was de auto niet in direct zonlicht, omdat
de lak daarbij blijvende schade kan
oplopen. Zorg dat de auto op een spoelvloer met afvoerscheiding staat.
• Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel
van de auto.
Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van
de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die
de lak aantasten en deze zeer snel doen verkleuren. Een dergelijke verkleuring is alleen te
herstellen door de vakman.
WAARSCHUWING
Laat het schoonmaken van de motor altijd
over aan een werkplaats. Als de motor heet
is, bestaat er gevaar voor brand.
wasstraat nooit een alternatief vormt voor een
gedegen wasbeurt met de hand, omdat de
borstels van de wasstraat niet overal even
goed bij kunnen.
WAARSCHUWING
Test na het wassen van de auto altijd de
remmen (en dus ook de handrem) om te
voorkomen dat vocht en corrosie de remblokken aantasten, waardoor de remwerking afneemt.
BELANGRIJK
In een automatische wasstraat dient de
hardtop dicht te staan. Schroef de antenne
bij het kofferdeksel los voordat u de wasstraat inrijdt.
N.B.
BELANGRIJK
Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil
los te weken. Let op het volgende bij gebruik van een hogedrukreiniger: houd bij het
wassen de spuitkop van de hogedrukreiniger ten minste 30 cm van de carrosserie af.
Spuit niet direct in de richting van de portiersloten, zijruiten en ruitafdichtingen.
08
170
• Was de auto met een spons, autoshampoo
en een ruime hoeveelheid lauw water.
• Als het vuil hardnekkig is, kunt u de auto
met een koud ontvettingsmiddel wassen.
Bij de externe verlichting zoals de koplampen, mistlampen en achterlichten kan tijdelijk
condens optreden aan de binnenkant van
het lampglas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en alle externe verlichting is erop
gebouwd om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp enige tijd brandt.
Automatische wasstraten
In een automatische wasstraat kunt u de auto
snel en eenvoudig schoonmaken. Let er echter op dat een wasbeurt in een automatische
BELANGRIJK
Voor de lak is het beter om de auto met de
hand te wassen dan in een automatische
wasstraat. Een nieuwe laklaag is bovendien
kwetsbaarder dan een oude laag. U wordt
daarom geadviseerd de eerste maanden na
aankoop van een nieuwe auto deze alleen
met de hand te wassen.
Bedien zo nu en dan voorzichtig het rempedaal, wanneer u lange periodes door regen of
sneeuwmodder rijdt. Zo verwarmt en droogt u
08 Verzorging
Schoonmaken
de remblokken. Doe dit ook bij het wegrijden
onder zeer vochtige of koude weersomstandigheden.
Kunststof en rubber exterieuronderdelen en sieronderdelen
Voor het schoonmaken van gekleurde kunststof onderdelen, rubber onderdelen en sieronderdelen (zoals glimmende strips), wordt
geadviseerd het speciale reinigingsmiddel te
gebruiken dat bij de erkende Volvo-werkplaats
verkrijgbaar is. Volg bij het gebruik van dit reinigingsmiddel de gebruiksvoorschriften nauwkeurig op.
BELANGRIJK
Onderdelen van kunststof en rubber niet in
de was zetten of oppoetsen.
Bij het poetsen van glimmende strips kunt u
de glimmende laag beschadigen of verwijderen.
Gebruik geen schurende poetsmiddelen.
Elektrisch bedienbare hardtop
Als u de hardtop nat opent, zal er water in de
passagiersruimte lopen. Wacht daarom totdat
al het water van de hardtop is gelopen, voordat u de hardtop opent.
Afdekking
De afdekking (zie pagina 80) is gevoelig voor
water en daarom moet u een natte afdekking
met een doek afdrogen.
Maak voor het schoonmaken gebruik van een
licht bevochtigde doek.
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto en zet deze in de was, wanneer
de lak er dof uitziet of als u deze extra
bescherming wilt bieden.
U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te
poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen.
Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was
zetten niet in direct zonlicht staat.
Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen of de was aanbrengt.
Verwijder asfalt- en teervlekken met terpentine.
U kunt hardnekkige vlekken met een speciaal
voor autolak bestemde, fijne schuurpasta
(“rubbing compound”) verwijderen.
Poets de lak eerst op en behandel deze
daarna met was in vloeibare of vaste vorm.
Volg de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten zowel
poetsmiddel als was.
BELANGRIJK
Lakbehandelingen zoals lakconservering,
verzegeling, bescherming, glansverzegeling
e.d. kunnen lakschade veroorzaken.
Lakschade als gevolg van het gebruik van
dergelijke behandelingen valt niet onder de
Volvo-garantie.
Voorste zijruiten en buitenspiegels
met water- en vuilafstotende laag
(optie) schoonmaken
Gebruik nooit producten zoals autowas, ontvetters e.d. op de spiegels of de ruiten, omdat
de water- en vuilafstotende laag daardoor
beschadigd kan raken.
Wees voorzichtig tijdens het schoonmaken
om te voorkomen dat er krassen in het glasoppervlak ontstaan.
Om schade aan het glas te voorkomen dient u
voor het verwijderen van ijs alleen een krabber
van kunststof te gebruiken.
De waterafstotende laag staat bloot aan
natuurlijke slijtage.
Om de waterafstotende eigenschappen te
behouden, wordt geadviseerd de behandeling te vernieuwen met een nabehandelingsmiddel dat verkrijgbaar is bij de erkende
Volvo-werkplaats. Gebruik het middel de eerste keer na drie jaar en daarna ieder jaar.
08
171
08 Verzorging
Schoonmaken
Interieur reinigen
Behandeling van vlekken op stoffen
bekleding
De erkende Volvo-werkplaats heeft een speciaal reinigingsmiddel voor stoffen bekleding.
Andere reinigingsmiddelen kunnen de brandvertragende eigenschappen van de bekleding
aantasten.
BELANGRIJK
Scherpe voorwerpen en klittenband kunnen
de stoffen bekleding beschadigen.
Behandeling van vlekken op leren
bekleding
De leren bekleding van Volvo is chroomvrij en
voldoet aan de norm Öko-Tex 100.
08
172
Het leer wordt veredeld en bewerkt zodat het
zijn natuurlijke eigenschappen houdt. Het leer
is voorzien van een beschermende toplaag,
maar om de goede eigenschappen en het
fraaie uiterlijk te behouden is regelmatige verzorging van het leer vereist. Volvo biedt een
universeel leerverzorgingsproduct waarmee
u leren bekleding kunt schoonmaken en de
beschermende laag kunt herstellen mits u het
volgens de instructies opvolgt.
Na enig tijd in gebruikt te zijn geweest krijgt
het leer zijn natuurlijke patina, afhankelijk van
de oppervlaktestructuur. Een dergelijk patina
maakt deel van het natuurlijke verouderingsproces van het leer en geeft aan dat het om
een natuurproduct gaat.
Voor de beste resultaten adviseert Volvo de
beschermende crème één- à viermaal per jaar
(zo nodig vaker) op te brengen. Vraag bij de
erkende Volvo-werkplaats naar het speciale
leerverzorgingsproduct van Volvo.
BELANGRIJK
Gebruik nooit sterke oplosmiddelen. Dergelijke middelen kunnen bekleding van textiel,
vinyl en leer beschadigen.
BELANGRIJK
Let erop dat de stoffen bekleding kan verkleuren bij gebruik van materialen die afgeven (nieuwe spijkerbroek, gekleurde suède
kleding e.d.).
Reinigingsvoorschriften voor leren
bekleding
– Breng wat van het leerreinigingsproduct op
een vochtige spons aan en knijp erin om
een dikke laag schuim te krijgen.
– Behandel de vlek voorzichtig met cirkelende bewegingen.
– Dep de vlek zorgvuldig met de spons. Laat
de vlek in de spons trekken. Wrijf niet!
– Veeg het behandelde gebied met een stuk
zacht papier of een doek af en laat het leer
volledig drogen.
Beschermende laag aanbrengen op
leren bekleding
– Breng wat van de beschermende crème op
de vilten doek aan en wrijf de crème in
cirkelende bewegingen voorzichtig in het
leer.
– Laat het leer 20 minuten drogen alvorens
erop plaats te nemen.
Daarmee is het leer beter beschermd tegen
vlekken en uv-straling.
Behandeling van vlekken op
interieuronderdelen van kunststof,
metaal en hout
Voor het schoonmaken van interieuronderdelen en -panelen van kunststof wordt een speciaal reinigingsmiddel geadviseerd, dat verkrijgbaar is bij de erkende Volvo-werkplaats.
Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit
sterke vlekkenmiddelen.
Veiligheidsgordel schoonmaken
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel
en dan met name het textielreinigingsmiddel
dat bij de erkende Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Zorg dat de gordel droog is, voordat
deze weer wordt opgerold.
08 Verzorging
Lakschade herstellen
Lak
Steenslagplekken en krassen
wijdering van het vuil de ontbrekende lak aan
te brengen.
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom
regelmatig worden gecontroleerd. Om roestvorming te voorkomen moet u lakschade meteen herstellen. De meest voorkomende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en plekjes op de spatbordranden
en portieren.
Als de steenslagplek wel tot op het
blanke plaatwerk is doorgedrongen
1
G020346
G020345
Kleurcode
Typeplaatje
Het is belangrijk dat u de juiste lakkleur
gebruikt. De code voor de autolak (1) staat op
het typeplaatje (zie pagina 232).
Vóór het herstel van lakschade moet u de auto
schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er
bovendien voor dat de auto warmer is dan
15 C.
– Plak een stuk afplaktape over het beschadigde gebied heen. Trek de tape weer van
de lak af om zoveel mogelijk lakresten te
verwijderen.
– Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om en
breng deze met een fijn kwastje of een
lucifer aan. Breng de lak met een kwastje
aan, wanneer de primer droog is.
– Krassen kunt u op dezelfde manier herstellen, maar dek ter bescherming de onbeschadigde lak rond de kras af.
– Poets na enkele dagen de herstelde lak op.
Gebruik daarvoor een zachte doek met een
geringe hoeveelheid schuurpasta.
Benodigdheden
•
•
•
•
Grondlak (primer) in een bus
Lak in een bus of een lakstift
Kwastje
Afplaktape
Steenslagplekken en krassen
Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een
intacte laklaag over is, volstaat het om na ver-
08
173
08 Verzorging
Roestwering
Controleren en onderhouden
Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondige en complete roestwerende behandeling
ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit
gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is
voorzien van een slijtvaste bodembescherming. In de balken, holten en gesloten profielen werd een dunne, doordringende roestwerende vloeistof gespoten.
U kunt de roestwering van de auto als volgt
onderhouden:
• Houd de auto schoon. Spoel het onderstel
af. Houd bij gebruik van een hogedrukreiniger de spuitkop ten minste 30 cm van
gelakte onderdelen af.
• Controleer de roestwering regelmatig en
werk deze zo nodig bij.
De roestwering van de auto hoeft normaal
gesproken pas na ca. 12 jaar te worden nabehandeld. Laat de auto daarna om de drie jaar
een nabehandeling ondergaan. Neem contact
op met een erkende Volvo-werkplaats, als de
auto een nabehandeling nodig heeft.
08
174
08 Verzorging
08
175
Volvo Service .......................................................................................... 178
Onderhoud ............................................................................................. 179
Motorkap en motorruimte ...................................................................... 180
Dieselolie ................................................................................................ 181
Oliën en vloeistoffen ............................................................................... 182
Wisserbladen ......................................................................................... 187
Accu ....................................................................................................... 188
Gloeilampen vervangen .......................................................................... 190
Zekeringen ............................................................................................. 196
176
ONDERHOUD EN SERVICE
09
09 Onderhoud en service
09
Volvo Service
Serviceprogramma van Volvo
Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze
uitvoerig getest. De auto werd nogmaals
gecontroleerd naar de normen van Volvo Car
Corporation, net voordat de auto aan u werd
geleverd.
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid
en betrouwbaarheid van uw Volvo op een
hoog peil te houden, moet u de voorschriften
van het Serviceprogramma van Volvo opvolgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Laat service- en reparatiewerkzaamheden door een
erkende Volvo-werkplaats uitvoeren. Volvowerkplaatsen beschikken over het personeel,
het speciale gereedschap en de servicehandboeken waardoor zij u een zo hoog mogelijke
servicekwaliteit kunnen garanderen.
BELANGRIJK
Voor de geldigheid van de garantie is het
van belang dat u het Service- en garantieboekje van Volvo controleert en de aanwijzingen opvolgt.
Speciale servicewerkzaamheden
Bepaalde servicewerkzaamheden aan het
elektrisch systeem van de auto kunnen alleen
worden uitgevoerd met speciaal ontwikkelde
178
elektronische apparatuur. Neem daarom altijd
contact op met een erkende Volvo-werkplaats, voordat u servicewerkzaamheden aan
het elektrische systeem laat uitvoeren.
Installatie van accessoires
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires kan een nadelige invloed hebben
op de werking van de elektronische systemen
van de auto. Bepaalde accessoires werken
alleen, wanneer de bijbehorende software in
de elektronische systemen van de auto wordt
geladen. Neem daarom altijd contact op met
een erkende Volvo-werkplaats, voordat u
accessoires monteert die in verbinding staan
met of van invloed zijn op het elektrisch systeem.
Vastlegging van voertuiggegevens
Er kunnen één of meer computers in uw Volvo
zitten die gedetailleerde informatie kunnen
opslaan. Deze informatie is bestemd voor
onderzoek ter verbetering van de veiligheid en
voor het opsporen van storingen in de autosystemen. De informatie kan gegevens bevatten over zaken als het gebruik van de veiligheidsgordel door de bestuurder en de passagier(s), gegevens over de werking van verschillende autosystemen en -modules en
informatie over de status van de motor, gasklep, besturing, remmen en andere systemen.
De informatie kan tevens gegevens bevatten
over de rijstijl van de bestuurder. Dergelijke
informatie kan gegevens bevatten (maar niet
uitsluitend) als de rijsnelheid, het gebruik van
het rem- of gaspedaal en de stuuruitslag. De
laatstgenoemde informatie kan voor een
begrensde tijd tijdens het rijden, tijdens een
aanrijding of bij een bijna-ongeluk worden
vastgelegd. Volvo Car Corporation zal de
opgeslagen informatie niet zonder uw toestemming vrijgeven. Volvo Car Corporation
kan echter op last van de nationale wetgeving
gedwongen worden om bepaalde informatie
te verstrekken. Voor de rest geldt dat alleen
Volvo Car Corporation de informatie kan uitlezen en gebruiken.
Ongunstige rijomstandigheden
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
• met een caravan of aanhanger achter de
auto
• in bergachtig gebied
• op hoge snelheden
• in temperaturen lager dan –30 C of hoger
dan +40 C.
Controleer het oliepeil eveneens vaker bij
korte ritten (over afstanden kleiner dan 10 km)
bij lage temperaturen (onder +5 C).
In dergelijke omstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal
toenemen.
09 Onderhoud en service
Onderhoud
Alvorens met de werkzaamheden te
beginnen
Regelmatig controleren
Accu
• Koelvloeistof – De vloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan.
• Motorolie – De olie moet tussen het MINen MAX-streepje staan.
• Stuurbekrachtigingsvloeistof – De vloeistof
moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
• Ruitensproeiervloeistof – Het reservoir
moet goed gevuld zijn. Vul bij met antivries
bij temperaturen rond het vriespunt.
• Rem- en koppelingsvloeistof – De vloeistof
moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
Controleer of de accukabels op de juiste
manier zijn aangesloten en stevig vastzitten.
Ontkoppel de accu nooit terwijl de motor loopt
(bij het vervangen van de accu bijvoorbeeld).
Gebruik nooit een snellader voor het opladen
van de accu. Zorg dat de accukabels zijn ontkoppeld tijdens het opladen.
De accu bevat een zuur dat zowel giftig als
corrosief is. Het is daarom van belang dat u de
accu op een milieuvriendelijke manier verwerkt. Neem hiervoor contact op met de
erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem wekt zeer hoge
spanningen op. De spanning van het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Zet
daarom altijd de auto van het contact bij
werkzaamheden in de motorruimte.
Raak bougies of bobine niet aan, wanneer
het contact is aangezet of als de motor
warm is.
09
Controleer regelmatig het volgende, bijvoorbeeld bij het tanken:
WAARSCHUWING
Let erop dat de koelventilator tot enige tijd
na het afzetten van de motor nog automatisch kan aanslaan.
Laat het schoonmaken van de motor altijd
over aan een werkplaats. Als de motor heet
is, bestaat er gevaar voor brand.
179
09 Onderhoud en service
09
Motorkap en motorruimte
Motorkap openen
1
8
2
9
3
10
4
11
5
12
6
13
– Trek aan de ontgrendelingshandgreep
helemaal links onder het dashboard (of
helemaal rechts bij een auto met het stuur
rechts). U hoort dat de slotpal losschiet.
– Steek uw hand midden onder de voorkant
van de motorkap en duw de slotpal naar
rechts.
– Open de motorkap.
WAARSCHUWING
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt.
Motorruimte
1. Reservoir voor ruitensproeiervloeistof
(4-cil.)
2. Expansiereservoir voor koelsysteem
3. Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof (verborgen achter de koplamp)
4. Peilstok voor motorolie1
5. Radiateur
6. Koelventilator
7. Reservoir voor ruitensproeiervloeistof
(5-cil.)
1 Afhankelijk
180
G010599
7
van het motortype.
8. Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (auto met stuur rechts)
9. Vulopening voor motorolie1
10. Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (auto met stuur links)
11. Accu
12. Relais- en zekeringenkastje, motorruimte
13. Luchtfilter1
09 Onderhoud en service
Dieselolie
Brandstofsysteem
De dieselolie moet voldoen aan de norm
NEN-EN 590 of JIS K2204. Dieselmotoren zijn
gevoelig voor verontreinigingen zoals een te
hoog gehalte aan zwaveldeeltjes. Maak alleen
gebruik van dieselolie van gerenommeerde
oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van
dubieuze kwaliteit in de tank.
Bij lage temperaturen (–40 C tot –6 C) kan
de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat
aanleiding kan geven tot startproblemen. De
grote oliemaatschappijen produceren speciale
dieselolie bestemd voor gebruik bij buitentemperaturen rond het vriespunt. Dergelijke dieselolie is dunner bij lage temperaturen en
beperkt de kans op vlokvorming.
Het risico van condens in de brandstoftank
neemt af, als u de tank altijd goed gevuld
houdt. Houd tijdens het tanken het gebied
rond de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Maak als u
gemorst hebt het gebied met water en zeep
schoon.
BELANGRIJK
Het is alleen toegestaan brandstof te gebruiken die voldoet aan de Europese norm
voor dieselolie (zie pagina 243).
09
Condenswater uit brandstoffilter
aftappen
BELANGRIJK
Maak geen gebruik van de volgende dieselolieachtige brandstoffen: speciale toevoegingen (dopes), scheepsolie, stookolie,
RME1 (biodiesel) of plantaardige olie. Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de
kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aanleiding tot verhoogde vormen van slijtage
en motorschade die niet worden gedekt
door de garanties van Volvo.
1Dieselolie kan een bepaalde hoeveelheid RME
bevatten. Het is niet toegestaan meer toe te
voegen.
Om motorstoringen tegen te gaan, ontdoet
het brandstoffilter de brandstof van condenswater.
Houd u voor het aftappen van het condenswater aan de specificaties die in uw Service- en
garantieboekje staan aangegeven. Ook wanneer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is
gebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen.
BELANGRIJK
Sommige speciale toevoegingen verwijderen het verzamelde vocht uit het brandstoffilter.
BELANGRIJK
Bij modeljaar 2006 en hoger mag het zwavelgehalte maximaal 50 ppm zijn.
Wanneer u de tank leegrijdt
U hoeft geen speciale maatregelen te nemen,
wanneer u de brandstoftank hebt leeggereden. Het brandstofsysteem wordt automatisch ontlucht, als u de contactsleutel ca.
60 seconden lang in stand II laat staan voordat u een nieuwe startpoging doet.
181
09 Onderhoud en service
09
Oliën en vloeistoffen
Engine oil quality: XXX
Viscosity: XXX
Olie verversen en oliefilter vervangen
xxxxxxxx
Sticker voor oliekwaliteit in
motorruimte
Volvo adviseert olieproducten van Castrol.
Houd voor het verversen van de olie en het
vervangen van het oliefilter de intervallen aan
die staan aangegeven in het Service- en
garantieboekje.
G020338
G020341
BELANGRIJK
Peilstok, benzinemotoren
BELANGRIJK
Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken
met een hogere kwaliteit dan aangegeven.
Voor ritten onder ongunstige omstandigheden adviseert Volvo u een oliesoort te gebruiken met een hogere kwaliteit dan de sticker in
de motorruimte vermeldt (zie pagina 237).
182
G020340
Gebruik altijd olie van de aanbevolen kwaliteit (zie sticker in motorruime). Controleer
het oliepeil vaak en ververs de olie regelmatig. De motor raakt beschadigd, wanneer u
olie gebruikt van minder goede kwaliteit dan
wordt voorgeschreven of wanneer u met
een te laag oliepeil rondrijdt.
Peilstok, dieselmotoren
Om aan vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie.
De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het
brandstofverbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan
te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven
kwaliteit (zie sticker in motorruimte) en dat
zowel bij het bijvullen als bij het verversen
van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieuimpact is anders niet uitgesloten.
Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motorolie die
niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen.
Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te
waarschuwen voor een laag oliepeil of een
lage oliedruk. Bij de modellen die zijn voorzien
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
van een oliedruksensor wordt gebruik
gemaakt van een waarschuwingslampje voor
de oliedruk. Bij modellen met een olieniveausensor wordt gewaarschuwd met een waarschuwingslampje midden op het instrumentenpaneel en met displayteksten. Op
bepaalde modellen zijn beide systemen aanwezig. Neem voor meer informatie contact op
met een erkende Volvo-werkplaats.
Peil controleren
Volvo adviseert u het oliepeil om
de 2500 km te controleren. De beste meting
wordt verkregen bij een koude motor vóór de
start. Meteen na het afzetten van de motor
krijgt u een verkeerd resultaat. De peilstok
geeft dan een te laag peil aan, omdat de olie
geen tijd heeft gehad om terug te lopen naar
het oliecarter.
Oliepeil controleren bij een warme
motor:
G020336
Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het
oliepeil te controleren, voordat de olie voor de
eerste keer volgens schema moet worden ververst. Het Service- en garantieboekje geeft
aan bij welke kilometerstand u de olie moet
verversen.
09
De olie moet binnen het gemarkeerde gebied op
de peilstok staan
Oliepeil controleren bij een koude
motor:
– Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
– Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAXstreepje staan.
– Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij
totdat de olie dichter bij het MAX-streepje
dan bij het MIN-streepje op de peilstok ligt.
Zie pagina 237–238 voor de aan te houden
hoeveelheid.
– Parkeer de auto op een vlakke ondergrond,
zet de motor af en wacht ten minste
10-15 minuten zodat de olie naar het carter
terug kan lopen.
– Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
– Controleer het oliepeil met de peilstok.
De olie moet tussen het MIN- en MAXstreepje staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij totdat
de olie dichter bij het MAX-streepje dan bij
het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie
pagina 237–238 voor de aan te houden
hoeveelheid.
WAARSCHUWING
Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk,
omdat er gevaar voor brand bestaat.
BELANGRIJK
Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAXstreepje. Het olieverbruik kan toenemen, als
u te veel olie in de motor giet.
183
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
09
Ruitensproeiervloeistof bijvullen
Gebruik tijdens de wintermaanden ruitensproeier-antivries in het reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in de pomp, het reservoir en de slangen bevriest. Zie pagina 241
voor de hoeveelheden.
1
Koelvloeistof controleren en bijvullen
N.B.
Meng het antivries met water, voordat u
koelvloeistof bijvult.
2
Positie van reservoir voor ruitensproeiervloeistof1.
De sproeiers van de voorruit en de koplampen
staan in verbinding met hetzelfde vloeistofreservoir.
1. Vulopening op viercilinder- en dieselmodellen
2. Vulopening op vijfcilindermodellen
G020334
G020335
TIP! Maak bij het bijvullen van ruitensproeiervloeistof ook meteen de wisserbladen schoon.
Volg de aanwijzingen op de verpakking op.
Het is belangrijk dat u verhouding tussen koelvloeistof en water afstemt op de heersende
weersomstandigheden. Vul het reservoir nooit
alleen met schoon water. Het gevaar voor
bevriezing neemt toe, zowel wanneer het percentage koelvloeistof te laag is als wanneer
het te hoog is.
BELANGRIJK
Het is uitermate belangrijk dat u een koelvloeistof met roestwerende eigenschappen
gebruikt volgens de aanbevelingen van Volvo. Een nieuwe auto is voorzien van koelvloeistof die bestand is tegen temperaturen
tot ca. –35 C.
1
184
Afhankelijk van het motortype.
Zie pagina 241 voor de hoeveelheden.
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
Controleer de koelvloeistof regelmatig!
De koelvloeistof moet tussen het MIN- en
MAX-streepje op het expansiereservoir staan.
Rem- en koppelingsvloeistof
controleren en bijvullen
09
relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, dient u
de remvloeistof ieder jaar te verversen.
WAARSCHUWING
Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan
de temperatuur in het systeem plaatselijk dusdanig hoog oplopen dat er gevaar voor
schade (scheurvorming) in de cilinderkop ontstaat. Vul koelvloeistof bij, wanneer het peil tot
onder het MIN-streepje is gezakt.
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies.
WAARSCHUWING
N.B.
De motor mag alleen draaien met een goed
gevuld koelsysteem. De temperaturen kunnen plaatselijk hoog oplopen, wat schade
(scheurvorming) aan de cilinderkop kan veroorzaken.
G020333
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als
u moet bijvullen terwijl de motor op bedrijfstemperatuur is, moet u langzaam de dop
van het expansiereservoir losdraaien om de
overdruk te laten ontsnappen.
De rem- en koppelingsvloeistof zitten in hetzelfde reservoir1. De vloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje staan. Controleer het
peil regelmatig. Ververs de remvloeistof om de
twee jaar of iedere tweede geplande servicebeurt.
Zie pagina 241 voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen kwaliteit van de
remvloeistof.
Wanneer u vaak met uw auto in de bergen of in
landen met een tropisch klimaat en een hoge
1
Positie verschilt op auto’s met het stuur links
en rechts
185
09 Onderhoud en service
09
Oliën en vloeistoffen
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren en bijvullen
N.B.
Controleer tijdens iedere servicebeurt ook
het vloeistofpeil.
U hoeft de vloeistof niet te verversen. Zie
pagina 241 voor de hoeveelheden en de aanbevolen vloeistofkwaliteit.
Ook als er een storing optreedt in de stuurbekrachtiging of als de stroom wegvalt en u de
auto moet laten wegslepen, blijft de auto
bestuurbaar. De auto zal echter veel zwaarder
sturen dan normaal en er is meer kracht nodig
om het stuurwiel te verdraaien.
186
09 Onderhoud en service
Wisserbladen
09
Wisserbladen voorruit vervangen
1
G020330
2
N.B.
De wisserbladen zijn niet allebei even lang.
Het blad aan de bestuurderszijde is langer
dan dat aan de passagierszijde.
G020329
3
– Klap de wisserarm omhoog.
– Druk op de knop die op de wisserbladbevestiging zit en trek het blad, evenwijdig
aan de wisserarm, recht naar buiten (1).
– Schuif het nieuwe wisserblad naar binnen
(2) totdat het vastklikt.
– Controleer (3) of het blad goed vastzit.
– Klap de wisserarm omlaag.
187
09 Onderhoud en service
09
Accu
Onderhoud van de accu
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen, de weersomstandigheden e.d.
zijn van invloed op de levensduur en de werking van de accu.
N.B.
Zamel oude accu’s op een milieuvriendelijke manier in, omdat ze lood bevatten.
Symbolen op de accu
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie het
instructieboekje dat bij de
auto hoort.
WAARSCHUWING
Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de startkabels, is voldoende om de accu tot ontploffing te brengen, en zo schade aan de
auto en letsel te veroorzaken. De accu
bevat ook zwavelzuur, wat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. Als u
accuzuur in de ogen krijgt, of op uw huid of
uw kleren morst, moet u meteen met grote
hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in de ogen krijgt.
N.B.
Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te
minder lang gaat de accu mee.
188
Bewaar accu’s buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
09 Onderhoud en service
Accu
09
Accu vervangen
Accu verwijderen
– Zet het contact uit en neem de sleutel uit.
– Wacht ten minste 5 minuten, voordat u een
van de elektrische aansluitingen aanraakt
(zo kan de informatie in het elektrisch systeem van de auto worden opgeslagen in de
verschillende regelmodules).
– Verwijder de afdekking.
– Koppel de minkabel los.
– Koppel de pluskabel los.
– Haal met een schroevendraaier het voorpaneel van de accubak los.
– Haal de klem los waarmee de accu vastzit.
– Til de accu uit de auto.
Accu aanbrengen
– Til de accu op zijn plaats.
– Breng de klem aan waarmee de accu vastzit.
– Plaats het voorpaneel van de accubak
terug.
– Sluit de pluskabel aan.
– Sluit de minkabel aan.
– Breng de afdekking op de accu aan.
189
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Algemene informatie
Op pagina 246 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
Gloeilampen in koplamphuis
vervangen
3
1
WAARSCHUWING
Als de auto is voorzien van Bi-Xenonkoplampen, moet u de xenonlamp door een
erkende Volvo-werkplaats laten vervangen.
Omdat de Bi-Xenonkoplampen voorzien
zijn van een ontstekingsgedeelte dat een
hoge spanning opwekt, dient u er voorzichtig mee om te gaan.
BELANGRIJK
Raak het glas van gloeilampen nooit met
blote vingers aan. De vetten en oliën op uw
vingers kunnen door de hitte verdampen.
Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waardoor deze al snel kapotgaan.
190
2
G007334
• Interieurverlichting aan het plafond
• Leeslampjes en verlichting dashboardkastje
• Richtingaanwijzers, buitenspiegelverlichting en Approach-verlichting
• Derde remlicht
• Bi-Xenonkoplampen
4
4
Gloeilampen en puntverlichting van een bijzonder type of lampen die alleen in een werkplaats te vervangen zijn:
G007612
09
Alle gloeilampen in de koplamphuizen
(behalve die voor het dimlicht) zijn te vervangen door het lamphuis via de motorruimte los
te maken en het in zijn geheel te verwijderen.
Lamphuis losmaken:
– Neem de contactsleutel uit en draai de
verlichtingsdraaiknop naar stand 0.
– Trek de borgpen (1) van het lamphuis
omhoog.
– Trek het lamphuis opzij en vervolgens naar
voren (2).
BELANGRIJK
Trek alleen aan de connector en niet aan de
kabel.
– Koppel de connector los door de clip met
uw duim (3) in te drukken en tegelijkertijd
met uw andere hand de connector (4) los te
halen.
– Til het lamphuis naar buiten en leg het op
een zachte ondergrond om krassen op de
lens te voorkomen.
Lamphuis aanbrengen:
– Sluit de connector aan en plaats het lamphuis alsmede de borgpen terug. Controleer
of u de borgpen op de juiste manier hebt
ingebracht.
– Controleer de verlichting.
Het lamphuis moet zijn aangesloten en in
positie vastzitten, voordat u de verlichting
inschakelt of de contactsleutel in het contactslot steekt.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
G007339
G007338
Groot licht
G020255
Dimlicht
09
Afdekking en gloeilamp vervangen
Nieuwe gloeilamp aanbrengen
– Haal het lamphuis in zijn geheel los.
– Haal de borgklemmen opzij en verwijder
afdekking.
– Koppel de connector van de gloeilamp los.
– Maak de veerklem los waarmee de gloeilamp vastzit. Duw de klem eerst naar links
zodat hij loskomt en haal de klem vervolgens schuin naar buiten toe omlaag.
– Trek de gloeilamp eruit.
– Plaats het lamphuis terug.
– Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp
kan slechts op één manier worden aangebracht.
– Duw de veerklem omhoog en iets naar
rechts, zodat deze in positie vastklikt.
– Duw de connector in positie terug.
– Plaats de kunststof afdekking terug.
– Plaats het lamphuis terug.
– Haal het lamphuis in zijn geheel los.
– Linker koplamp:
Draai de lamphouder linksom.
Rechter koplamp:
Draai de lamphouder rechtsom.
– Trek de lamphouder naar buiten toe en
vervang de gloeilamp.
– Plaats de lamphouder terug. De lamphouder kan slechts op één manier worden
teruggeplaatst.
– Plaats het lamphuis terug.
191
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
– Trek de lamphouder met een tang naar
buiten. Trek de lamphouder niet aan de
kabel naar buiten.
– Vervang de gloeilamp.
– Duw de lamphouder terug. De lamphouder
kan slechts op één manier worden teruggeplaatst.
192
Sidemarker
– Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
– Verwijder de gloeilamp uit de lamphouder
door de lamp in te drukken en tegelijkertijd
linksom te draaien.
– Breng een nieuwe gloeilamp in de lamphouder aan en plaats de lamphouder in het
lamphuis terug.
G007394
Richtingaanwijzers
G007392
Stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten
G007393
09
– Draai de gloeilamp linksom, trek hem naar
buiten en vervang de gloeilamp.
– Plaats de lamphouder terug. De lamphouder kan slechts op één manier worden
aangebracht.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Lamphouder achterlamphuis
verwijderen
Positie van gloeilampen in
achterlamphuis
– Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel naar stand 0.
– Verwijder het paneel dat om het lamphuis
zit.
– Draai beide torx-boutjes uit het lamphuis
los en neem het lamphuis eruit.
– Koppel de connector van de gloeilamp los.
– Draai de gloeilamp linksom en trek hem
naar buiten.
– Breng de nieuwe gloeilamp aan en draai
deze rechtsom vast.
– Sluit de connector op de gloeilamp aan.
– Zet het lamphuis met de boutjes vast en
duw het paneel terug.
G020963
G021046
1
Alle gloeilampen in het achterlamphuis zijn via
de kofferbak te vervangen. Schakel alle lichten
uit en draai de contactsleutel naar stand 0.
N.B.
Als de foutmelding STORING LAMPJE/
CONTROLEER REMLICHT niet verdwijnt
nadat de kapotte gloeilamp is vervangen,
dient u een erkende Volvo-werkplaats te
bezoeken.
5
2
3
4
G020964
Mistlampen
09
Lamphouder
1. Remlicht
2. Achterlicht/parkeerlicht
3. Mistachterlicht (een zijde)
N.B.
De gloeilamp voor het mistachterlicht is
slechts in een van de achterlamphuizen
aanwezig. Dit is het linker achterlamphuis bij
auto’s met het stuur links en het rechter achterlamphuis bij auto’s met het stuur rechts.
4. Richtingaanwijzer
5. Achteruitrijlicht
193
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
– Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel naar stand 0.
– Draai de boutjes los met een schroevendraaier.
– Haal het glas voorzichtig los.
– Vervang de gloeilamp.
– Plaats het glas terug en schroef het vast.
194
Kofferbak
– De instapverlichting vindt u onder het dashboard aan de bestuurders- en passagierszijde.
– Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat de lens
loskomt.
– Verwijder de kapotte gloeilamp.
– Breng een nieuwe gloeilamp aan.
– Plaats de lens terug.
G020968
Instapverlichting
G020965
Kentekenplaatverlichting
G020254
09
– Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat het lamphuis loskomt.
– Verwijder de kapotte gloeilamp en breng
een nieuwe aan.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Verlichting make-upspiegel
Spiegelglas aanbrengen:
09
Interieurverlichting achterin
Spiegelglas verwijderen:
– Steek in het midden aan de onderkant een
schroevendraaier achter het glas. Wrik het
borgnokje op de rand voorzichtig los.
– Steek de schroevendraaier aan zowel de
linker- als rechterzijde achter het glas (bij
de zwarte rubberdelen). Wrik voorzichtig,
zodat de onderkant van het glas loskomt.
– Maak het spiegelglas voorzichtig los en
verwijder het compleet met afdekklep.
– Verwijder de kapotte gloeilamp en vervang
deze.
G020969
G020253
– Duw eerst de drie borgnokjes aan de
bovenkant van het spiegelglas weer terug.
– Duw vervolgens de onderste drie vast.
– Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat het lamphuis loskomt.
– Verwijder de kapotte gloeilamp en breng
een nieuwe aan.
195
09 Onderhoud en service
09
Zekeringen
Algemene informatie
Vervangen
Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, zijn alle verschillende elektrische functies en onderdelen door
een aantal zekeringen beschermd.
Als een van de elektrische onderdelen of functies niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor
gesmolten is.
De zekeringen zitten op twee verschillende
plaatsen in de auto:
• Relais- en zekeringenkastje in de motorruimte.
• Relais- en zekeringenkastje in de passagiersruimte.
196
– Zoek in de zekeringentabel op waar de
zekering zit.
– Trek de zekering naar buiten en bekijk deze
van opzij om te kijken of het gebogen
draadje soms doorgebrand is.
– Breng in dat geval een nieuwe zekering aan
met dezelfde kleur en hetzelfde amperage.
In de zekeringenkastjes is plaats voor een
aantal reservezekeringen. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt, betekent dit dat
het bijbehorende onderdeel een storing vertoont. Neem contact op met een erkende
Volvo-werkplaats voor het uitvoeren van een
controle.
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
G007446
Relais- en zekeringenkastje in motorruimte
Het zekeringenkastje biedt plaats aan 36
zekeringen. Let erop dat u een doorgebrande
zekering altijd vervangt door een nieuwe zekering met dezelfde kleur en hetzelfde amperage.
• 19—36 zijn van type “MiniFuse”.
• 7—18 zijn van het type “JCASE” en moeten
worden vervangen door een erkende
Volvo-werkplaats.
• 1—6 zijn van het type “Midi Fuse” en
moeten worden vervangen door een
erkende Volvo-werkplaats.
Aan de binnenkant van het deksel zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen.
197
09 Onderhoud en service
Zekeringen
G020250
09
1. Koelventilator .............................................................................. 50 A
2. Stuurbekrachtiging............................................................... 80 A
3. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in
passagiersruimte ...................................................................60 A
4. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in
passagiersruimte ...................................................................60 A
5. Element klimaatregeling, extra verwarming PTC (optie) ........ 80 A
6. Gloeibougies (diesel) ............................................................ 70 A
7. ABS-pomp ........................................................................... 30 A
8. ABS-ventielen ...................................................................... 20 A
9. Motorfuncties....................................................................... 30 A
10. Ventilator klimaatregeling ..................................................... 40 A
11. Koplampsproeiers, elektrisch bedienbare hardtop,
afsluitbaar opbergvak en doorsteekluik ................................ 20 A
198
12. Voeding voor elektrische achterruitverwarming .................... 30 A
13. Relais startmotor ................................................................. 30 A
14. Bedrading aanhanger........................................................... 40 A
15. Elektrisch bedienbare hardtop ............................................. 30 A
16. Voeding voor infotainment ................................................... 30 A
17. Ruitenwissers ...................................................................... 30 A
18. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in
passagiersruimte ................................................................... 40 A
19. Reservepositie ........................................................................... 20. Claxon ................................................................................. 15 A
21. Standverwarming op brandstof, interieurverwarming ........... 20 A
22. Subwoofer ........................................................................... 25 A
23. Regelmodule motor ECM (5-cil. benzine)/
regelmodule voor transmissie (TCM) .................................... 10 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
24. Elektrisch verwarmd brandstoffilter,
PTC-element olievanger (diesel) ........................................... 20 A
25. Reservepositie .......................................................................... 26. Contactslot .......................................................................... 15 A
27. Compressor voor airconditioning ......................................... 10 A
28. Reservepositie .......................................................................... 29. Mistlampen vóór, ................................................................. 15 A
30. Regelmodule motor ECM (4-cil. diesel) ...................................3 A
31. Reservepositie .......................................................................... 32. Injectoren (benzine), luchtmassameter en turboregeling
(diesel)........................................................................................ 10 A
33. Lambdasonde, vacuümpomp (benzine),
regelmodule motor (diesel) ................................................... 20 A
34. Drukschakelaar klimaatregeling, bobines (benzine),
gloeibougies en uitlaatgasreiniging EGR (diesel) .................. 10 A
35. Motorsensor voor kleppen, relaisspoel airconditioning,
PTC-element olievanger (benzine), regelmodule motor ECM
(diesel), koolstoffilter (benzine),
MAF luchtmassameter (benzine)........................................... 15 A
36. Regelmodule motor ECM (niet diesel),
gaspedaalsensor lambdasonde (diesel) ................................ 10 A
199
09 Onderhoud en service
09
Zekeringen
Relais- en zekeringenkastje in
passagiersruimte
1
2
G020601
3
Er is plaats voor 50 zekeringen. De zekeringen
zitten onder het dashboardkastje. Er is tevens
plaats voor een aantal reservezekeringen. In
het relais- en zekeringenkastje in de motorruimte vindt u een speciale trekker waarmee u
de zekeringen kunt vervangen (zie
pagina 197).
Zekering vervangen
– Verwijder de interieurbekleding die het
zekeringenkastje afdekt door eerst de middelste pen in de bevestigingsclips (1)
ca. één cm in te duwen en deze vervolgens
naar buiten te trekken.
– Draai beide vleugelbouten (terwijl u het
zekeringenkastje vasthoudt) (2) linksom totdat ze los zijn.
200
– Klap het zekeringenkastje (3) tot halverwege omlaag. Trek het zo ver in de richting
van de stoel dat het niet verder kan. Klap
het vervolgens volledig omlaag. Het zekeringenkastje kan in zijn geheel losgehaakt
worden.
– Sluit het zekeringenkastje in omgekeerde
volgorde.
– Trek de middelste pen volledig uit de
bevestigingsclips, zet de bekleding met de
bevestigingsclips vast en duw de losse pen
weer in de bevestigingsclips. De bevestigingsclips zetten dan uit, waardoor de
bekleding vast komt te zitten.
09 Onderhoud en service
09
G020246
Zekeringen
37. Reservepositie .......................................................................... 38. Reservepositie .......................................................................... 39. Reservepositie .......................................................................... 40. Reservepositie .......................................................................... 41. Reservepositie .......................................................................... 42. Reservepositie .......................................................................... 43. Telefoon, audio, RTI (optie) .................................................. 15 A
44. SRS-systeem, motorregelmodule ECM (5-cil.) ...................... 10 A
45. Elektrische aansluiting interieur ............................................ 15 A
46. Verlichting passagiersruimte, verlichting dashboardkastje en
instapverlichting.....................................................................5 A
47. Interieurverlichting .................................................................5 A
48. Sproeiers ............................................................................. 15 A
49. SRS-systeem ....................................................................... 10 A
50. Reservepositie ........................................................................... 51. Extra verwarming voor passagiersruimte,
brandstoffilterrelais elektrische verwarming ......................... 10 A
52. Regelmodule transmissie (TCM), ABS-systeem ...................... 5 A
53. Stuurbekrachtiging .............................................................. 10 A
54. Park Assist, Bi-Xenon (optie) ................................................ 10 A
55. Regelmodule Keyless drive ................................................. 20 A
56. Regelmodule afstandsbediening, regelmodule sirene ........... 10 A
57. Diagnose-aansluiting, remlichtschakelaar ............................ 15 A
58. Groot licht rechts, relaisspoel verstralers ............................ 7,5 A
201
09 Onderhoud en service
09
Zekeringen
59. Groot licht links ................................................................... 7,5 A
60. Stoelverwarming bestuurderszijde ....................................... 15 A
61. Stoelverwarming passagierszijde ......................................... 15 A
62. Reservepositie .......................................................................... 63. Voeding elektrisch bedienbare ruit, rechtsachter .................. 20 A
64. Lampje voor portiersloten, RTI ...............................................5 A
65. Infotainment ...........................................................................5 A
66. Regelmodule voor Infotainment (ICM), klimaatregeling ......... 10 A
67. Reservepositie .......................................................................... 68. Cruisecontrol .........................................................................5 A
69. Klimaatregeling, regensensor, BLIS-knop...............................5 A
70. Reservepositie .......................................................................... 71. Reservepositie .......................................................................... 72. Reservepositie .......................................................................... 73. Console voor interieurverlichting (OHC),
gordelwaarschuwing achterin.................................................5 A
74. Brandstofpomprelais ............................................................ 15 A
75. Reservepositie .......................................................................... 76. Reservepositie .......................................................................... 77. Elektrische aansluiting kofferbak,
regelmodule accessoires (AEM) ........................................... 15 A
78. Reservepositie .......................................................................... 79. Achteruitrijlicht .......................................................................5 A
80. Reservepositie .......................................................................... 81. Voeding elektrisch bedienbare ruit, linksachter..................... 20 A
82. Voeding elektrisch bedienbare ruit en portier, rechtsvoor ..... 25 A
83. Voeding elektrisch bedienbare ruit en portier, linksvoor ........ 25 A
202
84. Elektrisch bedienbare passagiersstoel ................................. 25 A
85. Elektrisch bedienbare bestuurdersstoel ............................... 25 A
86. Interieurverlichting, kofferbakverlichting,
elektrisch bedienbare stoelen ................................................ 5 A
09 Onderhoud en service
09
203
Algemene informatie .............................................................................. 206
Audiofuncties ......................................................................................... 207
Radiofuncties ......................................................................................... 211
Cd-functies ............................................................................................ 215
Menusysteem – audiosysteem ............................................................... 217
Telefoonfuncties (optie) .......................................................................... 218
Menusysteem – telefoon ........................................................................ 225
204
INFOTAINMENT
10
10 Infotainment
Algemene informatie
Infotainment
3
2
10
audiosysteem ingeschakeld totdat u de sleutel
uit het contactslot neemt. De volgende keer
dat u de sleutel naar stand I draait, zal het
audiosysteem automatisch worden ingeschakeld.
Menufuncties
1
4
5
7
G020245
6
Het Infotainmentsysteem heeft geïntegreerde
audio-1 en telefoonfuncties. Het Infotainmentsysteem is eenvoudig te bedienen vanaf het
bedieningspaneel en de toetsenset1 op het
stuurwiel (zie pagina 53). Op het display (2)
verschijnen meldingen en informatie over de
actieve functie.
Audiosysteem
Aan/uit
Met POWER (1) schakelt u het audiosysteem
in of uit. Als het audiosysteem actief is terwijl u
de contactsleutel naar stand 0 draait, blijft het
1 Optie
206
Sommige Infotainmentfuncties zijn toegankelijk via een menusysteem. Het actuele menuniveau staat rechts bovenaan op het display.
De menu-opties staan in het midden van het
display.
• Met MENU (4) opent u het menusysteem.
• Met de pijl-omhoog/pijl-omlaag van de
navigatieknop (5) loopt u de menu-opties
door.
• Met ENTER (7) kiest u of activeert/deactiveert u een menu-optie.
• Met EXIT (6) gaat u een stap terug binnen
het menusysteem. Bij lang indrukken van
EXIT verlaat u het menusysteem.
mance, High Performance en Premium
Sound. Alle uitvoeringen zijn echter uitgerust
met AM/FM-radio met RDS en een cd-speler.
Dolby Surround Pro Logic II
Dolby Surround Pro Logic II2 verdeelt de twee
kanalen van het stereogeluid over de luidsprekers links, midden, rechts en achterin. Dit
levert een realistischer geluidsweergave op
dan bij normale tweekanaals stereo.
Dolby Surround Pro Logic II en het
Dolby-logo zijn handelsmerken van
Dolby Laboratories Licensing Corporation.
Dolby Surround Pro Logic II System is vervaardigd onder licentie van Dolby Laboratories Licensing Corporation.
Sneltoetsen
De menu-opties zijn genummerd en kunnen
rechtstreeks worden gekozen via de
toetsenset (3).
Uitrusting
Het audiosysteem is te verkrijgen met verschillende opties en in verschillende uitvoeringen. De verkrijgbare uitvoeringen zijn: Perfor-
2 Premium
Sound
10 Infotainment
Audiofuncties
Bediening audiofuncties
1
2
3
Geluidsbron kiezen
4
5
Bij herhaalde malen indrukken van AM/FM
loopt u de standen FM1, FM2 en AM door. Bij
herhaalde malen indrukken van MODE loopt u
de standen CD en AUX door.
AUX
Het is mogelijk een mp3-speler op de AUXingang aan te sluiten.
G019805
6
VOLUME – Draaiknop
AM/FM – Geluidsbron kiezen
MODE – Geluidsbron kiezen, CD/AUX
TUNING – Draaiknop
SOUND – Toets
Volume
Gebruik VOLUME (1) of de toetsenset op het
stuurwiel om het volume te regelen (zie
pagina 53). Het geluidsvolume wordt automatisch afgestemd op de snelheid van de auto
(zie. pagina 209).
10
– Zet het audiosysteem in de stand AUX met
de knop MODE.
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar AUX volume en druk op ENTER.
– Draai aan TUNING of druk op pijl-rechts/
pijl-links van de navigatieknop.
G021296
1.
2.
3.
4.
5.
Soms wijkt het volume waarop de externe
geluidsbron (AUX) wordt weergegeven af van
dat van de interne geluidsbronnen. Als de
geluidssterkte van de externe geluidsbron te
hoog is, kan de geluidskwaliteit verslechteren. U kunt dat tegengaan door het ingangsvolume van de externe geluidsbron (AUX) aan
te passen:
Ingang voor externe geluidsbron (AUX) 3,5 mm
N.B.
De geluidskwaliteit kan verslechteren, als
de speler wordt opgeladen terwijl het audiosysteem in stand AUX staat. Laad de speler
in dat geval niet op tijdens het beluisteren.
207
10 Infotainment
Audiofuncties
USB/iPod-aansluiting1
10
Via de aansluiting in de middenconsole kunt u
een iPod en/of USB-geheugen aansluiten op
het Infotainmentsysteem van de auto.
Na het indexeren verschijnen de trackgegevens op het display, waarna u een bepaalde
track kunt selecteren.
U kunt op een van de volgende twee manieren
een track selecteren:
• draai de knop TUNING (4) links- of
rechtsom
• of maak gebruik van de pijl-links of pijlrechts van de navigatieknoppen (6) om
naar de track van uw keuze te springen.
Als de auto is uitgerust met een toetsenset op
het stuurwiel, kunt u ook via de toetsenset van
track veranderen.
G019823
N.B.
Kies afhankelijk van het aangesloten type
opslagmedium als volgt de geluidsbron:
– Kies iPod of USB met MODE. De melding
Apparaat aansl. verschijnt op het display.
– Sluit het opslagmedium van uw keuze aan
via de aansluiting in het opbergvak van de
middenconsole (zie bovenstaande afbeelding).
De tekst Laden verschijnt op het display,
wanneer het systeem bezig is met het indexeren van de bestanden op het opslagmedium.
Dit duurt enige tijd.
1
208
Optie
Het systeem biedt ondersteuning van
muziekbestanden in de meest voorkomende formaten zoals mp3, wma en wav.
Er zijn met andere woorden muziekformaten die niet door het systeem worden
ondersteund.
USB-geheugen
Om het gebruik van een USB-geheugen te
vereenvoudigen is het beter alleen muziekbestanden in het geheugen op te slaan. Het
indexeren duurt aanzienlijk langer, wanneer er
behalve compatibele muziekbestanden nog
andere bestanden op het opslagmedium
staan.
Mp3-speler
Veel mp3-spelers werken met hun eigen
bestandssysteem die niet ondersteund worden
door het Infotainmentsysteem. Om een dergelijke mp3-speler te kunnen aansluiten op het
systeem, dient de speler in de stand USB
Removable device/Mass Storage Device staan.
iPod-speler
De iPod wordt bijgeladen en gevoed door het
systeem middels de aansluitkabel. Als de batterij in de iPod echter helemaal uitgeput is,
dient u deze eerst op te laden alvorens de
iPod aan te sluiten.
N.B.
Wanneer u muziek op een aangesloten iPod
beluistert, hanteert het Infotainmentsysteem een menustructuur vergelijkbaar met
die van de iPod. Zie de gebruiksaanwijzing
bij de iPod voor gedetailleerde informatie.
Zie het instructieboekje bij het accessoire
USB-/iPod-interface voor meer informatie.
Audio-instellingen
Audio-instellingen bijregelen
Door te drukken op de knop SOUND kunt u
de onderstaande opties doorlopen. U stelt de
opties in door aan de TUNING te draaien.
• BAS – Niveau van de lage tonen.
• TREBLE – Niveau van de hoge tonen.
10 Infotainment
Audiofuncties
• FADER – Balans tussen de luidsprekers
voor- en achterin.
• BALANS – Balans tussen de luidsprekers
links en rechts.
• SUBWOOFER 1 – Niveau voor lagetonenluidspreker. De subwoofer moet ingeschakeld zijn om het niveau bij te kunnen
regelen (zie pagina 209).
• MIDDEN 2 – Niveau voor de middenluidspreker. Driekanaals stereoweergave of Pro
Logic II moet zijn ingeschakeld om het
niveau bij te kunnen regelen (zie
pagina 209).
• SURROUND 2 – Niveau voor de zogeheten
Ambient Surround Sound. Driekanaals stereoweergave of Pro Logic II moet zijn ingeschakeld om het niveau bij te kunnen
regelen (zie pagina 209).
Subwoofer activeren/deactiveren
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Audio-instellingen en druk op
ENTER.
– Ga naar Subwoofer en druk op ENTER.
Surround
De Surround-instellingen2 zijn bepalend voor het ruimtelijke effect van
de geluidsweergave. De instellingen
1
Het Dolby-symbool op het display geeft aan
dat Dolby Pro Logic II actief is. De Surroundfunctie kent drie verschillende standen:
• Pro Logic II
• 3-kanaals
• Uit – 2-kanaals
Surround-functie activeren/deactiveren
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Audio-instellingen en druk op
ENTER.
– Ga naar Surround FM/AM/CD/AUX en
druk op ENTER.
– Ga naar Pro Logic II 3, 3-kanaals of Uit en
druk op ENTER.
Equalizer vóór/achter
Met de equalizer4 kunt u de geluidsweergave
vóór en achter apart bijregelen.
Equalizer bijregelen
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Audio-instellingen en druk op
ENTER.
3
Optie
2 Premium
voor de verschillende geluidsbronnen worden
elk apart vastgelegd.
Sound
– Ga naar Equalizer voor of
Equalizer achter en druk op ENTER.
– De balken op het display geven het geluidsniveau van de verschillende frequenties
aan.
– Stel het niveau bij met TUNING (4) of met
de pijl-omlaag/pijl-omhoog van de navigatieknop. Met de pijl-links/pijl-rechts van de
navigatieknop kunt u andere frequenties
kiezen.
– Leg de instelling vast met ENTER of annuleer uw keuze met EXIT.
10
Automatische volumeregeling
Automatische volumeregeling houdt in dat het
volume van de beluisterde geluidsbron wordt
afgestemd op de snelheid van de auto. U hebt
de keuze uit drie standen 5: Laag, Medium en
Hoog.
Automatische volumeregeling instellen
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Audio-instellingen en druk op
ENTER.
– Ga naar Automatische volumeregeling en
druk op ENTER.
– Ga naar Laag, Medium of Hoog en druk
op ENTER.
Niet beschikbaar in de standen AM en FM
4 Bepaalde
systeemuitvoeringen
5 Niet
bij Performance Sound
209
10 Infotainment
Audiofuncties
Automatische geluidsregeling
10
De akoestische eigenschappen van het interieur veranderen bij een toename van de rijsnelheid of bij het openen van de hardtop. Voor
optimale geluidsweergave wordt de geluidsregeling daarom automatisch afgestemd op de
situatie. Bij een geopende hardtop vindt de
geluidsregeling volledig automatisch plaats.
Optimale geluidsweergave
Het audiosysteem is gekalibreerd voor optimale geluidsweergave met behulp van digitale
signaalverwerking.
Voor ieder automodel wordt het audiosysteem
tijdens de kalibratie perfect afgestemd op de
luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de
auto, de positie van de luisteraar e.d.
Er is tevens een dynamische kalibratie waarbij
rekening wordt gehouden met de stand van
de volumeknop, de radio-ontvangst en de rijsnelheid.
De regelfuncties die in dit instructieboekje
nader verklaard worden (zoals Bas, Treble en
Equalizer) zijn uitsluitend bedoeld om u de
mogelijkheid te bieden de geluidsweergave
naar wens af te stellen.
210
10 Infotainment
Radiofuncties
Bediening radiofuncties
1
7
Handmatig zenders zoeken
– Kies de frequentieband met AM/FM (1).
2
3
– Stel de frequentie bij door aan de knop
TUNING (3) te draaien.
Het is ook mogelijk een zender op te slaan
door lang op de pijl-links of pijl-rechts van de
navigatieknop te drukken of via de toetsenset
op het stuurwiel:
4
6
G019806
5
1. FM/AM – Frequentieband kiezen
2. Voorkeurtoetsen
3. TUNING – Draaiknop voor het zoeken
van zenders
4. SCAN – Scannen
5. Navigatieknop – Zenders zoeken en
menusysteem gebruiken
6. EXIT – Actieve functie beëindigen
7. AUTO – Automatisch voorkeurzenders
vastleggen
Zenders zoeken
Automatisch zenders zoeken
– Kies de frequentieband met AM/FM (1).
– Druk kort op de pijl-links of pijl-rechts van
de navigatieknop (5).
– Houd de pijl-links of pijl-rechts van de navigatieknop ingedrukt totdat de gewenste frequentie op het display verschijnt.
Wanneer de frequentiebalk nog op het display
staat kunt u verder zoeken door de pijl-links of
pijl-rechts van de navigatieknop (5) kort in te
drukken.
Voorkeurzenders vastleggen
U kunt per frequentieband tien voorkeurzenders vastleggen. De FM-band heeft twee
geheugenbanken met voorkeurzenders: FM1
en FM2. U kiest een voorkeurzender met de
voorkeurtoetsen (2) of met de toetsenset op
het stuurwiel.
Handmatig voorkeurzenders vastleggen
– Stem af op een zender.
– Houd een van de voorkeurtoetsen ingedrukt,
totdat de melding Zender opgeslagen op
het display verschijnt.
Automatisch voorkeurzenders
vastleggen
Met AUTO (7) kunt u tot tien goed te ontvan-
10
gen radiozenders opzoeken en ze automatisch vastleggen in een aparte geheugenbank. Deze functie is met name handig in
gebieden waar u de radiozenders en hun frequenties niet kent.
Automatische vastlegfunctie starten
– Kies de frequentieband met AM/FM (1).
– Houd AUTO (7) ingedrukt, totdat Autom.
opslaan op het display verschijnt.
Wanneer Autom. opslaan van het display verdwijnt, zijn de zenders vastgelegd. De radio
gaat over op de automatische stand en de
tekst Auto verschijnt op het display. De automatisch vastgelegde voorkeurzenders zijn
vervolgens rechtstreeks te kiezen met de
voorkeurtoetsen (2).
Automatische vastlegfunctie beëindigen
– Druk op EXIT (6).
Automatisch vastgelegde
voorkeurzenders kiezen
Wanneer u de radio in de stand Auto zet, kunt
u gebruik maken van de automatisch vastgelegde voorkeurzenders.
– Druk kort op AUTO (7).
De tekst Auto verschijnt op het display.
– Druk op een voorkeurtoets (2).
De radio blijft in de automatische stand staan,
totdat u de toetsen AUTO (7), EXIT (6) of AM/
FM (1) korte tijd indrukt.
211
10 Infotainment
Radiofuncties
10
Automatisch vastgelegde voorkeurzenders in andere geheugenbank opslaan
Het is mogelijk een automatisch vastgelegde
voorkeurzender over te brengen naar de
geheugenbanken voor FM of AM.
– Druk kort op de toets AUTO (7).
De tekst Auto verschijnt op het display.
– Druk op een voorkeurtoets.
– Druk op de voorkeurtoets waaraan u de
voorkeurzender wilt koppelen en houd de
toets ingedrukt, totdat de melding Zender
opgeslagen op het display verschijnt.
De radio verlaat de automatische stand waarna
u de vastgelegde voorkeurzender kunt gebruiken.
Scannen
Met SCAN (4) wordt een frequentieband automatisch doorzocht op goed te ontvangen zenders. Wanneer er een zender is gevonden,
wordt deze ca. acht seconden lang weergegeven voordat de zoekfunctie wordt voortgezet.
Scan-functie activeren/deactiveren
– Kies de frequentieband met AM/FM.
– Druk op SCAN om de functie te activeren.
De tekst SCAN verschijnt op het display.
Beëindig de functie met een druk op SCAN of
EXIT.
Gevonden zender als voorkeurzender
vastleggen
Terwijl de functie Scan actief is, kunt u een gevonden zender als voorkeurzender vastleggen.
212
– Druk op een voorkeurtoets en houd deze
ingedrukt, totdat de melding Zender
opgeslagen op het display verschijnt.
De Scan-functie wordt beëindigd waarna u de
vastgelegde zender als voorkeurzender kunt
gebruiken.
RDS-functies
RDS (Radio Data System) verbindt FMzenders in een netwerk met elkaar. Een FMzender in een dergelijk netwerk verstuurt
bepaalde informatie, zodat een RDS-radio
onder meer de volgende mogelijkheden biedt:
• Automatisch overschakelen op een beter
doorkomende zender als de ontvangst in
een bepaald gebied slecht is.
• Zoeken op programmatype zoals zenders
die verkeersinformatie of nieuws doorgeven.
• Weergeven van informatieve tekst over het
beluisterde radioprogramma.
Sommige radiozenders maken geen gebruik
van RDS of alleen in beperkte mate.
Programmafuncties
Met de radio in de stand FM kunt u radiozenders met een bepaald programmatype zoeken.
Als er een zender met het gewenste programmatype is aangetroffen, kan de radio vervolgens op deze zender overschakelen en de
weergave van de actieve geluidsbron onderbreken. Als de cd-speler bijvoorbeeld actief is,
wordt de weergave daarvan tijdelijk onderbroken. De uitzending met het gekozen programmatype wordt weergegeven op een vooraf
bepaald volume (zie pagina 214). Na afloop
van de uitzending van het gekozen program-
matype geeft de radio de voorgaande geluidsbron opnieuw weer op het volume dat u daarvoor had ingesteld.
De programmafuncties alarm (ALARM),
verkeersinformatie (TP), nieuws (NEWS) en
programmatypes (PTY) worden in volgorde
van belangrijkheid weergegeven, waarbij geldt
dat alarm de hoogste prioriteit geniet en de
programmatypes de laagste. Zie EON en REG
op pagina 214 voor meer informatie over het
onderbreken van uitzendingen. U kunt van programmafunctie veranderen via het menusysteem (zie pagina 206).
Weergave van onderbroken geluidsbron
hervatten
Druk op EXIT om de weergave van de onderbroken geluidsbron te hervatten.
Alarm
De functie wordt gebruikt om de bevolking
attent te maken op ernstige ongelukken of
calamiteiten. U kunt de functie alarm niet tijdelijk onderbreken of deactiveren. De melding
ALARM! verschijnt op het display, wanneer er
een alarmmelding wordt verzonden.
Verkeersinformatie, TP
Bij activering van deze functie wordt
de weergave van de actieve geluidsbron onderbroken voor een uitzending met verkeersinformatie via het
RDS-netwerk van de zender waarop is afgestemd. De tekst TP geeft aan dat de functie
actief is. Als de zender waarop u hebt afgestemd verkeersinformatie kan doorgeven,
staat er
op het display.
10 Infotainment
Radiofuncties
TP activeren/deactiveren
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar TP en druk op ENTER.
TP via beluisterde zender/alle zenders
De radio kan de weergave van de actieve
geluidsbron onderbreken voor verkeersinformatie via de (actuele) zender die u beluistert of
via alle zenders.
– Kies een FM-zender.
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk
op ENTER.
– Ga naar TP en druk op ENTER.
– Ga naar TP-zender en druk op ENTER.
Een van de meldingen TP van deze zender of
TP van alle zenders verschijnt op het display.
– Druk op ENTER.
TP zoeken activeren/deactiveren
De functie TP zoeken is handig wanneer u tijdens lange ritten een andere geluidsbron dan
de radio beluistert. De functie speurt dan
automatisch verschillende RDS-netwerken af
op zoek naar verkeersinformatie.
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk
op ENTER.
– Ga naar TP en druk op ENTER.
– Ga naar TP zoeken en druk op ENTER.
Nieuws
Bij activering van deze functie wordt
de weergave van de actieve geluidsbron onderbroken voor een uitzending met nieuws via het RDS-netwerk van de zender waarop is afgestemd. De
tekst NEWS geeft aan dat de functie actief is.
Nieuws activeren/deactiveren
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Nieuws en druk op ENTER.
Nieuws via beluisterde zender/alle
zenders
De radio kan de weergave van de actieve
geluidsbron onderbreken voor een nieuwsuitzending via de (actuele) zender die u beluistert
of via alle zenders.
– Kies een FM-zender.
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk
op ENTER.
– Ga naar Nieuwszender en druk op
ENTER.
Een van de meldingen Nieuws van deze
zender of Nieuws van alle zenders verschijnt op het display.
– Druk op ENTER.
Programmatype, PTY
Met de functie PTY is het mogelijk
verschillende programmatypes te
kiezen zoals Popmuziek en
Klassieke muziek. Het symbool
PTY geeft aan dat de functie actief is. Bij activering van de functie wordt de weergave van
de actieve geluidsbron onderbroken voor een
uitzending van het gekozen programmatype
via het RDS-netwerk van de zender waarop is
afgestemd.
10
PTY activeren/deactiveren
Kies FM1 of FM2 met de toets FM/AM.
Druk op MENU en daarna op ENTER.
Ga naar PTY en druk op ENTER.
Ga naar PTY selecteren en druk op
ENTER.
Er verschijnt een lijst met programmatypes:
Actualiteiten, Informatie enz. U activeert de
functie PTY door een programmatype te kiezen en deactiveert de functie door alle PTY’s
te wissen.
–
–
–
–
– U kunt de gewenste programmatypes kiezen of Alle PTY’s wissen.
PTY zoeken
Bij activering van deze functie wordt de gehele
frequentieband doorzocht op uitzendingen
van het gekozen programmatype.
– Activeer de functie PTY.
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar PTY en druk op ENTER.
– Ga naar PTY zoeken en druk op ENTER.
Als de radio een uitzending van een van de
gekozen programmatypes vindt, verschijnt
>| Om te zoeken op het display. Met een druk
213
10 Infotainment
Radiofuncties
10
op de pijl-rechts van de navigatieknop wordt
verder gezocht naar een andere uitzending
van een van de gekozen programmatypes.
sterk zendersignaal te vinden. In dat geval valt
de radio stil en verschijnt de tekst PI zoeken
Exit is annuleren op het display.
Programmatype weergeven
AF activeren/deactiveren
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
Het is mogelijk het programmatype van de
zender die u op dat moment beluistert op het
display weer te geven.
N.B.
Niet alle radiozenders ondersteunen deze
functie.
Weergave activeren/deactiveren
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar PTY en druk op ENTER.
– Ga naar PTY weergeven en druk op
ENTER.
Radiotekst
Sommige RDS-zenders geven informatie door
over de inhoud van de uitzendingen, uitvoerende artiesten e.d. Deze informatie kan op
het display worden weergegeven.
Radiotekst activeren/deactiveren
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Radiotekst en druk op ENTER.
Automatische afstemfunctie, AF
Bij activering van de afstemfunctie AF wordt er
automatisch afgestemd op het sterkste signaal
voor een bepaalde radiozender. Soms moet de
radio de gehele FM-band doorzoeken om een
214
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk
op ENTER.
– Ga naar AF en druk op ENTER.
Regionale radioprogramma’s, REG
• Plaatselijk – Alleen onderbreking wanneer
de zendmast van de radiozender dichtbij is.
• Afstand 1 – Ook onderbreking als de zendmast van de zender ver weg staat en zijn
signaal storingen vertoont.
• Uit – Geen onderbreking voor een uitzending van een bepaald programmatype via
andere zenders.
EON activeren/deactiveren
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
De functie REG maakt het mogelijk
om op een bepaalde zender afgestemd te blijven ondanks dat het
signaal zwak is. De tekst REG op het
display geeft aan dat de functie actief is. De
functie REG is normaal gesproken uitgeschakeld.
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk
op ENTER.
– Ga naar EON en druk op ENTER.
– Ga naar Plaatselijk, Afstand of Uit en druk
op ENTER.
REG activeren/deactiveren
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
Met de functie Reset alles kunt u alle fabriekinstellingen voor RDS herstellen.
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk
op ENTER.
– Ga naar Reset alles en druk op ENTER.
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk
op ENTER.
– Ga naar Regionaal en druk op ENTER.
EON (Enhanced Other Networks)
De functie EON is met name handig in stedelijke gebieden met een groot aantal regionale
radiozenders. Bij activering van de functie is
de afstand tot de zendmast van een radiozender bepalend voor de vraag of de weergave
van de actieve geluidsbron kan worden onderbroken voor uitzendingen van een bepaald
programmatype.
RDS-functies resetten
Volumeregeling programmatypes
De onderbrekende uitzendingen van het gekozen programmatype worden weergegeven op
het volume dat voor het programmatype is
gekozen. Als u het volume tijdens de onderbreking bijregelt, wordt het nieuwe volume
vastgelegd voor de volgende onderbreking.
1 Default/Fabrieksinstelling
10 Infotainment
Cd-functies
Bediening cd-functies
4
3
5
2
G019807
6
1
1. Navigatieknop – Vooruit-/achteruitspoelen,
track selecteren en navigeren in menusysteem
2. Positie in cd-wisselaar kiezen 1
3. Cd aanbrengen en uitwerpen
4. Opening voor het invoeren en uitwerpen
van cd’s
5. MODE – Geluidsbron selecteren (CD of
AUX)
6. TUNING – Draaiknop voor het kiezen van
een track
Weergave starten (cd-speler)
Een eventuele muziek-cd in de speler wordt
automatisch afgespeeld, wanneer u het audiosysteem in de stand CD zet. Steek anders een
cd in de invoeropening en schakel over op de
stand CD door op MODE te drukken.
1 High
Performance en Premium Sound
Weergave starten (cd-wisselaar)
Muziekbestanden1
Als er een cd-sleuf met een muziek-cd is gekozen, gaat de weergave automatisch van start
wanneer u het audiosysteem inschakelt. Schakel als dat niet het geval is over op de cd-wisselaarstand met MODE en selecteer een cd met
de cijfertoetsen 1–6 of gebruik de pijlomhoog/pijl-omlaag van de navigatieknop.
De cd-speler ondersteunt ook muziekbestanden in mp3- en wma-formaat.
Cd aanbrengen (cd-wisselaar)
Wanneer u een cd met muziekbestanden in de
speler aanbrengt, wordt een eventuele mapstructuur op de cd automatisch geladen.
Afhankelijk van de kwaliteit van de cd kan het
enige tijd duren voordat de weergave van start
gaat.
– Kies een lege sleuf met de cijfertoetsen 1–6
of met de pijl-omlaag/pijl-omhoog van de
navigatieknop.
Op het display staat aangegeven welke sleuf
leeg is. De tekst Disc plaatsen geeft aan dat u
een volgende cd kunt aanbrengen. De cd-wisselaar biedt plaats aan zes cd’s.
– Steek een cd in de invoeropening van de
cd-wisselaar.
Cd uitwerpen
U hebt 12 seconden de tijd om een uitgeworpen cd uit te nemen. Als de cd na afloop van
deze periode nog in de cd-speler zit, wordt de
cd weer ingenomen en verder afgespeeld.
Met een korte druk op de uitwerpknop (3) kunt
u één enkele cd uitwerpen.
Met een lange druk op de uitwerptoets kunt u
alle cd’s uitwerpen. Alle cd’s in het magazijn
worden dan één voor één uitgeworpen. Op het
display verschijnt de tekst Werp uit alles.
Pauzeren
Wanneer u het volume helemaal omlaagdraait,
wordt de weergave van de cd-speler gepauzeerd. Bij het verhogen van het volume wordt
er verder gespeeld.
10
N.B.
Sommige muziekbestanden met kopieerbeveiliging kan de speler niet lezen.
Navigeren en afspelen
Als er een disc met muziekbestanden in de cdspeler zit, kunt u met ENTER de mapstructuur
openen. U navigeert op dezelfde manier in de
mapstructuur als in de menustructuur van het
audiosysteem. Muziekbestanden worden aangeduid met het symbool
en mappen
met
. Met een druk op ENTER gaat het
afspelen van de muziekbestanden van start.
Wanneer een bepaald muziekbestand helemaal afgespeeld is, worden de overige
bestanden in dezelfde map weergegeven.
Nadat alle bestanden in een bepaalde map
zijn afgespeeld, wordt er automatisch van
map gewisseld.
Druk op de pijl-links/pijl-rechts van de navigatieknop, als het display niet breed genoeg is
om de naam van het muziekbestand in zijn
geheel weer te geven.
215
10 Infotainment
Cd-functies
10
Versneld vooruit-/achteruitspoelen/Van
track en muziekbestand wisselen
Door kort op de pijl-rechts/pijl-links van de
navigatieknop te drukken kunt u de tracks/
muziekbestanden op een cd doornemen.
Door lang op dezelfde toetsen te drukken kunt
u tracks/muziekbestanden op een cd versneld
vooruit-/achteruitspoelen. U kunt daarvoor
ook gebruik maken van TUNING (of van de
toetsenset op het stuurwiel).
Cd doorzoeken
Bij activering van deze functie worden van
ieder(e) track/muziekbestand op een cd de
eerste tien seconden weergegeven. Druk op
SCAN om de functie te activeren. Beëindig de
functie met EXIT of SCAN om de weergave
van de actuele track/het actuele muziekbestand voort te zetten.
Willekeurige afspeelvolgorde
Bij activering van deze functie speelt de speler
de tracks/muziekbestanden in willekeurige
volgorde af. U kunt de willekeurig gekozen
tracks/muziekbestanden op de cd op de
gebruikelijke manier doorbladeren.
N.B.
Bij gebruik van de pijl-links of pijl-rechts
wordt alleen een nieuwe willekeurige track
op de afgespeelde cd geselecteerd.
Op het display verschijnt een bepaalde melding afhankelijk van het type willekeurige
afspeelvolgorde dat geselecteerd is:
• RANDOM houdt in dat de tracks/muziekbestanden op slechts één van de muziekcd’s worden afgespeeld.
• RND ALL houdt in dat alle tracks/muziekbestanden op alle muziek-cd’s in de cdspeler worden afgespeeld.
• RANDOM MAP houdt in dat de muziekbestanden in een willekeurige map op de
gekozen cd worden afgespeeld.
Activeren/deactiveren (cd-speler)
– Tijdens het afspelen van een normale
muziek-cd:
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Random en druk op ENTER.
Tijdens het afspelen van een cd met muziekbestanden:
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Random en druk op ENTER.
– Ga naar Map of Disc en druk op ENTER.
Het alternatief Alle discs geldt alleen voor de
muziek-cd’s die in de cd-wisselaar zitten.
Tijdens het afspelen van een cd met muziekbestanden:
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Random en druk op ENTER.
– Ga naar Enkele disc of Map en druk op
ENTER.
Wanneer u een andere cd kiest, wordt de
functie gedeactiveerd.
Cd-tekst
Eventuele titelgegevens op de cd kunnen via
het display worden weergegeven1.
Activeren/deactiveren
– Start de weergave van een cd.
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Tekst disc en druk op ENTER.
Cd’s
Bij gebruik van cd’s met een slechte kwaliteit
is het mogelijk dat het geluid te wensen overlaat of zelfs helemaal uitblijft.
Activeren/deactiveren (cd-wisselaar)
Tijdens het afspelen van een normale muziekcd:
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Random en druk op ENTER.
– Ga naar Enkele disc of Alle discs en druk
op ENTER.
BELANGRIJK
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm af. Gebruik geen cd’s
met een opgeplakt etiket. Door warmteontwikkeling in de cd-speler kan het etiket losraken en schade aan de cd-speler
veroorzaken.
1 Geldt
216
alleen voor de cd-wisselaar
10 Infotainment
Menusysteem – audiosysteem
Menu FM
Menu AUX
1.
2.
3.
4.
5.
6.
1.
2.
3.
4.
Nieuws
TP
PTY
Radiotekst
Geavanc. radio-instellingen
Audio-instellingen1
AUX-volume
Nieuws
TP
Audio-instellingen1
10
Menu AM
1. Audio-instellingen1
Menu CD
1.
2.
3.
4.
5.
Willekeurige afspeelvolgorde
Nieuws
TP
Cd-tekst
Audio-instellingen1
Menu cd-wisselaar
1.
2.
3.
4.
5.
Willekeurige afspeelvolgorde
Nieuws
TP
Cd-tekst
Audio-instellingen1
1 Bepaalde
systeemuitvoeringen
217
10 Infotainment
Telefoonfuncties (optie)
2
10
3
4
1
5
G019841
6
Onderdelen van het telefoonsysteem
218
10 Infotainment
Telefoonfuncties (optie)
1. Antenne
2. Toetsenset op stuurwiel (optie)
Met de toetsenset kunt u de meeste functies
van het telefoonsysteem regelen (zie
pagina 220).
3. Microfoon
De microfoon voor handsfree bellen is in de
plafondconsole bij de achteruitkijkspiegel
geïntegreerd.
4. Bedieningspaneel op middenconsole
Via het bedieningspaneel kunt u alle functies
van het telefoonsysteem (behalve het
gespreksvolume) regelen.
5. Handset (optie)
6. Simkaartlezer
Algemene informatie
• De verkeersveiligheid staat altijd voorop.
• Als u als bestuurder gebruik wilt maken van
de handset, moet u de auto eerst op een
veilige plaats parkeren.
• Schakel het telefoonsysteem uit tijdens het
tanken.
• Schakel het systeem uit in gebieden waar
met explosieven wordt gewerkt.
• Laat reparatiewerkzaamheden aan het telefoonsysteem over aan een erkende Volvowerkplaats.
Simkaart
10
Noodoproepen
Ook zonder een simkaart is het mogelijk het
alarmnummer te bellen. Uw auto moet zich
echter wel binnen het dekkingsgebied van een
gsm-provider bevinden.
Noodoproep doen
– Activeer het telefoonsysteem.
– Kies het alarmnummer van het land waarin
u zich bevindt (112 binnen de EU).
– Druk op ENTER.
IDIS
(Intelligent Driver Information System) Met het
IDIS-systeem kunt u een vertraging inbouwen
voor telefoongesprekken en sms-berichten,
zodat u zich op het rijden kunt concentreren.
Inkomende gesprekken en sms-berichten
kunnen vijf seconden worden vertraagd, voordat er verbinding tot stand wordt gebracht. De
gemiste gesprekken verschijnen op het display. IDIS kan worden uitgeschakeld met
menufunctie 5.6.2 (zie pagina 226).
G020244
Onderdelen van het telefoonsysteem
Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in
combinatie met een geldige simkaart (Subscriber Identity Module). De kaart is verkrijgbaar bij verschillende providers. Neem bij problemen met de simkaart contact op met de
netwerkprovider.
N.B.
De geïntegreerde telefoon kan geen simkaart van het type 3G lezen. Een gecombineerde simkaart voor 3G én gsm werkt
echter wel. Neem contact op met uw netwerkprovider om na te gaan of u van simkaart moet veranderen.
219
10 Infotainment
Telefoonfuncties (optie)
Twee simkaarten1
10
Veel netwerkproviders bieden een extra simkaart voor hetzelfde telefoonnummer aan. De
extra simkaart kunt u in de auto gebruiken.
Bediening telefoon
1
Toetsenset op stuurwiel
1
2
2
Simkaart aanbrengen
Menufuncties
Op pagina 206 vindt u een beschrijving van de
wijze waarop u de telefoonfuncties via het
menusysteem kunt sturen.
Verkeersveiligheid
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde delen
van het menusysteem voor de telefoon niet
toegankelijk bij snelheden hoger dan 8 km/h.
U kunt een begonnen activiteit in het
menusysteem echter nog wel beëindigen.
Deze snelheidsbegrenzing kan worden opgeheven met de menufunctie
5.6.1 Menuvergrend. (zie pagina 225).
1
220
Bepaalde markten
7
3
6
4
5
Bedieningspaneel in middenconsole
1. VOLUME – Het achtergrondvolume van
de radio e.d. regelen tijdens een gesprek
2. Cijfer- en lettertoetsen
3. MENU – Hoofdmenu openen
4. EXIT – Gesprekken beëindigen/weigeren, ingevoerde tekens wissen
5. Navigatieknop – Navigeren in menu’s en
tekenregels
6. ENTER – Gesprekken aannemen, telefoon activeren die stand-by staat
7. PHONE – Aan/uit en stand-by
4
G020243
3
G019809
– Schakel het telefoonsysteem uit en open
het dashboardkastje.
– Trek de simkaarthouder (1) uit de simkaartlezer.
– Plaats de simkaart dusdanig in de houder
dat de kant met het metaal zichtbaar is.
Zorg dat de afgeschuinde hoek van de
simkaart overeenkomt met die van de simkaarthouder.
– Duw de simkaarthouder voorzichtig weer
naar binnen.
Wanneer de telefoon in de actieve stand staat,
kunt u met de toetsenset op het stuurwiel
alleen de telefoonfuncties regelen. Als u de
toetsen wilt gebruiken om instellingen in het
audiosysteem te verrichten, moet u eerst de
telefoon stand-by zetten.
1. ENTER – Dezelfde functie als de overeenkomstige toets op het bedieningspaneel
2. EXIT – Dezelfde functie als de overeenkomstige toets op het bedieningspaneel
3. Gespreksvolume – Verhogen/verlagen
4. Navigatietoetsen – Menu’s doornemen
10 Infotainment
Telefoonfuncties (optie)
Aan/uit
– Druk op PHONE of op EXIT.
Wanneer het telefoonsysteem actief is of
stand-by staat, staat er een hoorn op het display. Als u de contactsleutel naar stand 0
draait terwijl het telefoonsysteem actief is of
stand-by staat, zal het telefoonsysteem eveneens actief zijn of stand-by staan wanneer u
de contactsleutel opnieuw naar stand I of II
draait.
Activeren vanuit stand-by
– Druk op PHONE.
Telefoonsysteem activeren
Bellen
U kunt alleen gebruik maken van de functies
van het telefoonsysteem, wanneer de telefoon
in de actieve stand staat.
Gespreksfuncties
Als de handset is opgenomen bij het begin
van een telefoongesprek, zal het geluid via de
handsfree worden weergegeven. Zie
pagina 224 voor het wisselen tussen handset
en handsfree.
– Druk op PHONE.
– Voer (zo nodig) de pincode in en druk op
ENTER.
– Activeer (zo nodig) het telefoonsysteem.
– Voer het gewenste nummer in of gebruik
het telefoonboek (zie pagina 223).
– Druk op ENTER of neem de handset op.
U moet de handset omlaagduwen om deze
te kunnen opnemen.
Telefoonsysteem deactiveren
Gesprekken aannemen
Wanneer het telefoonsysteem gedeactiveerd
is kunt u geen gesprekken beantwoorden.
Zie menu-optie 4.3 op pagina 225 voor het
automatisch aannemen.
– Houd de toets PHONE ingedrukt totdat de
telefoon geactiveerd is.
– Druk op ENTER of neem de handset op.
U moet de handset omlaagduwen om deze
te kunnen opnemen.
Stand-by
In stand-by is het mogelijk het audiosysteem
te beluisteren in afwachting van een inkomend
gesprek. In stand-by is het echter niet mogelijk zelf te bellen.
Gesprekken beëindigen
– Druk op EXIT of leg de handset op.
Telefoon stand-by zetten
Wisselgesprek
U kunt de telefoon alleen vanuit de actieve
stand stand-by zetten.
Als er tijdens een lopend telefoongesprek een
nieuwe oproep inkomt, hoort u twee signalen.
Gesprekken weigeren
– Druk op EXIT.
Op het display verschijnt de tekst Antwoorden? U kunt het tweede gesprek weigeren of
aannemen op de gebruikelijke manier. Als u
het tweede gesprek aanneemt, wordt het eerste gesprek in de wacht gezet.
10
Gesprekken in de wacht zetten/
hervatten
– Druk op MENU.
– Ga naar Wacht of Wacht uit en druk op
ENTER.
Ruggespraak tijdens lopende
gesprekken
– Zet het eerste gesprek in de wacht.
– Voer het telefoonnummer van de derde
partij in.
Wisselen tussen gesprekspartners
– Druk op MENU.
– Ga naar Swap en druk op ENTER.
Conferentiegesprek starten
Bij een conferentiegesprek kunnen minstens
drie gesprekspartners met elkaar praten.
Wanneer een conferentiegesprek eenmaal
gestart is, kunnen er geen nieuwe gesprekspartners worden aangesloten. Alle lopende
gesprekken worden beëindigd bij het afsluiten van een conferentiegesprek.
– Begin twee telefoongesprekken.
– Druk op MENU.
– Ga naar Koppelen en druk op ENTER.
221
10 Infotainment
Telefoonfuncties (optie)
10
Volume
Tekst invoeren
Nummerfuncties
Het telefoonsysteem maakt gebruik van de
luidspreker in het bestuurdersportier of van de
middenluidspreker1.
U kunt tekst invoeren met de toetsenset op de
telefoon.
Laatst gekozen nummers
Gespreksvolume
U regelt het gespreksvolume
met de toetsenset op het
stuurwiel.
Bij gebruik van de handset
kunt u het gespreksvolume
regelen met een draaiknop
op de zijkant van de handset.
Volume audiosysteem
Tijdens een telefoongesprek wordt het volume
van het audiosysteem tijdelijk verlaagd. Na
afloop van het gesprek speelt het audiosysteem op het oude volume verder. Als u het
volume van het audiosysteem bijregelt tijdens
het gesprek, speelt het audiosysteem na
afloop van het gesprek op het nieuwe volume
verder. Het is ook mogelijk om het geluid van
het audiosysteem bij telefoongesprekken
automatisch uit te zetten (zie menu 5.5.3 op
pagina 226). Deze mogelijkheid geldt alleen
voor het geïntegreerde telefoonsysteem van
Volvo.
1
222
Premium Sound
– Druk op de toets met het teken van uw
keuze: druk eenmaal om het eerste teken
op de toets in te voeren, tweemaal om het
tweede teken in te voeren enz. (zie tabel).
– Druk op de 1 om een spatie in te voegen.
Om tweemaal achtereen hetzelfde teken op
de toets in te voeren moet u * drukken of
enige seconden wachten.
Bij kort indrukken van EXIT wist u het laatst
ingevoerde teken. Bij lang indrukken van EXIT
wist u alle ingevoerde tekens.
1
spatie 1- ? ! , . : " ' ( )
2
abc2äåàæç
3
def3èé
4
ghi4ì
5
jkl5
6
mno6ñöòØ
7
pqrs7ß
8
tuv8üù
9
wxyz9
*
om tweemaal achtereen hetzelfde
teken op de toets in te voeren.
0
+0@*#&$£/%
#
wisselen tussen hoofdletters en
kleine letters.
Het telefoonsysteem slaat automatisch de
laatst gekozen telefoonnummers op.
– Druk op ENTER.
– Ga naar een van de opgeslagen nummers
en druk op ENTER.
Telefoonboek
Als het telefoonboek contactgegevens bevat
over het nummer waar een inkomend gesprek
vandaan komt, verschijnen deze gegevens op
het display. De contactgegevens kunnen op
de simkaart en in het telefoongeheugen worden vastgelegd.
Contactgegevens vastleggen in
telefoonboek
– Druk op MENU.
– Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER.
– Ga naar Nieuwe invoer en druk op
ENTER.
– Voer een naam in en druk op ENTER.
– Voer een nummer in en druk op ENTER.
– Ga naar SIM-kaart of Telefoon en druk op
ENTER.
10 Infotainment
Telefoonfuncties (optie)
Contactgegevens zoeken in
telefoonboek
Wanneer u op de pijl-omlaag van de navigatieknop drukt in plaats van op de toets MENU,
gaat u rechtstreeks naar het menu Zoeken
naar.
Druk op MENU.
Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER.
Ga naar Zoeken en druk op ENTER.
Voer de eerste letter in van de post die
u zoekt en druk vervolgens op ENTER of
druk meteen op ENTER.
– Ga naar de post die u zoekt en druk op
ENTER.
–
–
–
–
Kopiëren tussen simkaart en
telefoonboek
– Druk op MENU.
– Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER.
– Ga naar Alles kopie en druk op ENTER.
– Ga naar SIM naar tel of Tel naar SIM en
druk op ENTER.
Contactgegevens verwijderen uit
telefoonboek
– Druk op MENU.
– Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER.
– Ga naar Zoeken en druk op ENTER.
– Voer de eerste letter in van de post die u
zoekt en druk vervolgens op ENTER of
druk meteen op ENTER.
– Ga naar de post die u wilt verwijderen en
druk op ENTER.
– Ga naar Verwijderen en druk op ENTER.
Alle posten verwijderen
– Druk op MENU.
– Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER.
– Ga naar SIM wissen of Wis telefoon en
druk op ENTER.
Toets zo nodig de telefooncode in. De
fabriekscode is 1234.
Verkort kiezen
Aan de cijfertoetsen van de toetsenset (1– 9)
kunt u een telefoonnummer koppelen van een
van de contactgegevens in het telefoonboek.
Druk op MENU.
Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER.
Ga naar One-key bell. en druk op ENTER.
Ga naar Nummer kiezen en druk op
ENTER.
– Ga naar het cijfer van de toets waaraan u
het telefoonnummer wilt koppelen en druk
op ENTER.
– Voer de eerste letter in van de post die u
zoekt en druk vervolgens op ENTER of
druk meteen op ENTER.
– Ga naar de post die u zoekt en druk op
ENTER.
–
–
–
–
– Houd EXIT ingedrukt om het menusysteem
te verlaten.
Verkort kiezen
10
– Houd de gewenste toets van de toetsenset
ca. twee seconden lang ingedrukt of druk
kort op de toets gevolgd door ENTER.
N.B.
Na inschakeling van de telefoon duurt het
enkele seconden, voordat u gebruik kunt
maken van de functie verkort kiezen.
Om verkort te kunnen kiezen moet de optie
One-key bell. in het menu Telefoonboek
(zie pagina 227) geactiveerd zijn.
Bellen via telefoonboek
– Druk op MENU.
– Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER.
Alle posten in het telefoonboek worden weergegeven. U kunt het aantal weergegeven posten verkleinen door een deel van de naam van
de post in te voeren die u zoekt.
– Ga naar een post en druk op ENTER.
N.B.
Druk op ENTER om te bellen.
223
10 Infotainment
Telefoonfuncties (optie)
Functies tijdens lopende gesprekken
10
Tijdens een lopend gesprek staan u meerdere
functies ter beschikking. Sommige functies
zijn alleen te activeren als een gesprek in de
wacht staat.
Druk op MENU om het gespreksmenu te openen en ga naar een van de volgende opties:
• Mute/Mute uit – Ruggespraakstand
• Wacht/Wacht uit – Lopend gesprek in de
wacht zetten of hervatten
• Handsfree/Handset – Handsfree of handset gebruiken
• Telefoonboek – Telefoonboek weergeven
• Koppelen – Conferentiegesprek voeren
(mogelijk bij aansluiting van minimaal drie
partijen)
• Swap – Wisselen tussen twee gesprekken
(mogelijk bij aansluiting van maximaal drie
partijen)
Sms (Short Message Service)
Sms lezen
– Druk op MENU.
– Ga naar Berichten en druk op ENTER.
– Ga naar Lezen en druk op ENTER.
– Ga naar het bericht van uw keuze en druk
op ENTER.
224
De inhoud van het bericht verschijnt op het
display. U krijgt andere opties te zien wanneer
u ENTER indrukt. Houd EXIT ingedrukt om
het menusysteem te verlaten.
Schrijven en verzenden
– Druk op MENU.
–
–
–
–
–
Ga naar Berichten en druk op ENTER.
Ga naar Opstellen en druk op ENTER.
Schrijf de tekst en druk op ENTER.
Ga naar Menu en druk op ENTER.
Voer een telefoonnummer in en druk op
ENTER.
IMEI-nummer
Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEInummer van de telefoon aan uw netwerkprovider doorgeven. Dit nummer is een serienummer bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon
geprogrammeerd is. Toets *#06# op uw telefoon in om het nummer op het display te zien.
Noteer het nummer en bewaar het op een veilige plaats.
Specificaties
Vermogen
2W
Simkaart
Klein
Geheugenposities
2551
Sms (Short Message Service)
Ja
Data/Fax
Nee
Dualband (900/1800 MHz)
Ja
1
Het aantal geheugenposities op de simkaart
verschilt per abonnement.
10 Infotainment
Menusysteem – telefoon
Overzicht
1. Logboek
1.1. Gemist
1.2. Ontvangen
1.3. Gebeld
1.4. Wis bellijst
1.4.1.
Allemaal
1.4.2.
Gemist
1.4.3.
Ontvangen
1.4.4.
Gebeld
1.5. Belduur
1.5.1.
Laatste gespr.
1.5.2.
Gespreksteller
1.5.3.
Totale tijd
1.5.4.
Reset timers
2. Berichten
2.1. Lezen
2.2. Opstellen
2.3. Bericht inst.
2.3.1.
SMSC nummer
2.3.2.
Geldigh.duur
2.3.3.
Soort bericht
3. Telefoonboek
3.1. Nieuwe invoer
3.2. Zoeken
3.3. Alles kopie
3.3.1.
SIM naar tel
3.3.2.
Tel naar SIM
3.4. One-key bell.
3.4.1.
Actief
3.4.2.
Nummer kiezen
3.5. SIM wissen
3.6. Wis telefoon
3.7. Geheugengebr.
4. Belopties
4.1. Nummer verz.
4.2. Oproep wacht
4.3. Autom. antw.
4.4. Autom. herh.
4.5. Doorschakel.
4.5.1.
Allemaal
4.5.2.
Indien bezet
4.5.3.
Niet beantw.
4.5.4.
Onbereikbaar
4.5.5.
Faxoproepen
4.5.6.
Data-gesprek
4.5.7.
Alles annul.
5. Instellingen
5.1. Netwerk
5.1.1.
Automatisch
5.1.2.
Handm. kiezen
5.2. Taal
5.2.1.
English UK
5.2.2.
English US
5.2.3.
Español
5.2.4.
Français CAN
5.2.5.
Français FR
5.2.6.
Italiano
5.2.7.
Nederlands
5.2.8.
Português BR
5.2.9.
Português P
5.2.10. Suomi
5.2.11. Svenska
5.2.12. Dansk
5.2.13. Deutsch
5.3. SIM beveil.
5.3.1.
Aan
5.3.2.
Uit
5.3.3.
Automatisch
5.4. Code bewerk.
5.4.1.
Pincode
5.4.2.
Telefooncode
5.5. Geluiden
5.5.1.
Belvolume
5.5.2.
Belsignaal
10
225
10 Infotainment
Menusysteem – telefoon
10
5.5.3.
Radio mute
5.5.4.
Berichttoon
5.6. Rijd veilig
5.6.1.
Menuvergrend.
5.6.2.
IDIS
5.7. Fabrieksinst.
Beschrijving van menu-opties
1. Logboek
1.1. Gemist
Lijst met gemiste oproepen. U kunt de bijbehorende nummers bellen, wissen of in het
telefoonboek vastleggen.
1.2. Ontvangen
Lijst met beantwoorde gesprekken. U kunt de
bijbehorende nummers bellen, wissen of in het
telefoonboek vastleggen.
1.3. Gebeld
Lijst met eerder gebelde nummers. U kunt de
bijbehorende nummers bellen, wissen of in het
telefoonboek opslaan.
1.4. Wis bellijst
De lijsten wissen in de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3
zoals hieronder beschreven.
1.4.1.
Alle
1.4.2.
Gemist
1.4.3.
Ontvangen
1.4.4.
Gebeld
1.5. Belduur
De duur van alle gesprekken of van het laatste
gesprek. Om de gespreksteller te resetten
hebt u de telefooncode nodig (zie menu 5.4).
1.5.1.
1.5.2.
226
Laatste gespr.
Gespreksteller
1.5.3.
1.5.4.
Totale tijd
Reset timers
2. Berichten
2.1. Lezen
Ontvangen sms-berichten. U kunt de gelezen
berichten (of delen ervan) wissen, doorsturen,
wijzigen of vastleggen.
2.2. Opstellen
Met de toetsenset een bericht invoeren.
U kunt het bericht vervolgens vastleggen of
versturen.
2.3. Bericht inst.
Het nummer (SMSC-nummer) van de mailbox
aangeven, waarnaar u uw berichten wilt doorschakelen. Neem contact op met uw netwerkprovider voor informatie over de instellingen
en het SMSC-nummer. U hoeft de instellingen
normaal gesproken niet te wijzigen.
2.3.1.
2.3.2.
2.3.3.
SMSC nummer
Geldigh.duur
Soort bericht
3. Telefoonboek
3.1. Nieuwe invoer
Namen en telefoonnummers vastleggen in het
telefoonboek (zie pagina 222).
10 Infotainment
Menusysteem – telefoon
3.2. Zoeken
Namen in het telefoonboek zoeken.
3.3. Alles kopie
Telefoonnummers en namen op de simkaart
kopiëren naar het geheugen van de telefoon.
3.3.1.
Van het geheugen op de
simkaart naar dat van de
telefoon
3.3.2.
Van het geheugen van de
telefoon naar dat op de simkaart
3.4. One-key bell.
Nummers die zijn vastgelegd in het telefoonboek koppelen aan een sneltoets voor verkort
kiezen.
3.5. SIM wissen
Het geheugen op de simkaart geheel wissen.
3.6. Wis telefoon
Het complete geheugen van de telefoon wissen.
3.7. Geheugengebr.
Bekijken hoe veel geheugenposities er in
beslag genomen worden in het geheugen van
de simkaart en in dat van de telefoon. In de
tabel staat aangegeven hoe veel van de
beschikbare posities er in gebruik zijn (bijvoorbeeld 100 (250)).
4. Belopties
4.1. Nummer verz.
4.5.6.
4.5.7.
Aangeven of uw eigen telefoonnummer wel of
niet op het display van de gebelde persoon
moet verschijnen. Neem contact op met de
netwerkprovider voor een permanent geheim
nummer.
5. Instellingen
5.1. Netwerk
4.2. Oproep wacht
Aangeven of u wel of geen signaal wilt ontvangen, wanneer er tijdens een lopend gesprek
een tweede gesprek wacht.
4.3. Autom. antw.
Inkomende gesprekken automatisch beantwoorden.
4.4. Autom. herh.
Een eerder gekozen nummer bellen.
4.5. Doorschakel.
Aangeven welke soorten gesprekken er moeten worden doorgeschakeld naar het gespecificeerde telefoonnummer en wanneer.
4.5.1.
4.5.2.
4.5.3.
4.5.4.
4.5.5.
Alle gespr. (de instelling geldt
alleen tijdens het lopende
gesprek)
Indien bezet
Niet beantw.
Onbereikbaar
Faxoproepen
Data-gesprek
Alles annul.
10
Aangeven of u automatisch of handmatig netwerken wilt selecteren. De geselecteerde provider verschijnt tijdens het inschakelen van het
telefoonsysteem op het display.
5.1.1.
Automatisch
5.1.2.
Handm. kiezen
5.2. Taal
De taal van het telefoonsysteem aangeven.
5.2.1.
5.2.2.
5.2.3.
5.2.4.
5.2.5.
5.2.6.
5.2.7.
5.2.8.
5.2.9.
5.2.10.
5.2.11.
5.2.12.
5.2.13.
English UK
English US
Español
Français CAN
Français FR
Italiano
Nederlands
Português BR
Português P
Suomi
Svenska
Dansk
Deutsch
227
10 Infotainment
Menusysteem – telefoon
5.3. SIM beveil.
10
Aangeven of de invoer van de pincode actief
of inactief moet zijn of automatisch moet verlopen.
5.3.1.
Aan
5.3.2.
Uit
5.3.3.
Automatisch
5.4. Code bewerk.
De pincode of telefooncode wijzigen. Noteer
de codes en bewaar ze op een veilige plek.
5.4.1.
5.4.2.
Pincode
Telefooncode. De fabrieksinstelling voor de telefooncode is
1234 geldt zolang u de code
niet hebt gewijzigd. U hebt de
telefooncode nodig om de
gespreksteller te resetten.
5.5. Geluiden
5.5.1.
Belvolume. Het volume van het
belsignaal regelen.
5.5.2.
Belsignaal. Uit zeven verschillende belsignalen kiezen.
5.5.3.
Radio mute: On/off
5.5.4.
Berichttoon
5.6. Verkeersveiligheid
5.6.1.
Menuvergrend. Bij het opheffen
van de menuvergrendeling hebt
228
u tijdens het rijden toegang tot
alle delen van het
menusysteem.
5.6.2.
IDIS. Als u de functie IDIS
uitschakelt, worden inkomende
gesprekken ongeacht de rijsituatie zonder vertraging
doorgegeven.
5.7. Fabrieksinst.
De fabriekinstellingen van het systeem
herstellen.
10 Infotainment
10
229
Typeaanduidingen .................................................................................. 232
Maten en gewichten ............................................................................... 233
Motorspecificaties .................................................................................. 235
Motorolie ................................................................................................ 237
Vloeistoffen en smeermiddelen .............................................................. 241
Brandstof ............................................................................................... 242
Katalysator ............................................................................................. 244
Elektrisch systeem ................................................................................. 245
Typegoedkeuring .................................................................................... 247
230
SPECIFICATIES
11
11 Specificaties
Typeaanduidingen
Wanneer u contact opneemt met uw erkende
Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen
of accessoires wilt bestellen, kan het handig
zijn om de typeaanduiding, het chassisnummer en het motornummer bij de hand te hebben.
1
11
2
1. Typeaanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor
lak en bekleding en typegoedkeuringsnummer.
2. Sticker voor standverwarming
3. Typeaanduiding van de motor, onderdeel- en serienummer
4. Sticker voor motorolie
5. Typeaanduiding en serienummer van de
versnellingsbak:
(a) handgeschakelde versnellingsbak
HFGDOIHV
HFGJJFFO
I
BFDRYOIHV
Gfdr_urtvb
Seyj_tu
Fkfu
Ohtk_jdtr
Mgdh_ ytegf
Seyj_tu
Fkfu
Ehdfjljl_ncy
3
B5254S
1234567
Engine oil quality: XXX
Viscosity: XXX
xxxxxxxx
4
(b) automatische versnellingsbak
5
P 1208632
M56L
AISIN AW
CO
MADE IN JAPAN
LTD
6. VIN (type- en modeljaaraanduiding alsmede chassisnummer)
De typegoedkeuring van de auto bevat meer
informatie over de auto.
6
55-50
SERIAL NO
3,77
A
232
YV1LS5502N2000327
B
G010728
T 100001
11 Specificaties
Maten en gewichten
Maten
C
11
E2
F
E1
G
H I
D
G017402
A
B
Positie op
afbeelding
Maten
A
Wielbasis
2640
B
Lengte
4582
C
Laadlengte
850
D
Kofferdeksel, geopend
ca. 200
E1
Hoogte
1400
E2
Hoogte
ca. 2000
F
Spoorbreedte vooras
1550
G
Spoorbreedte achteras
1560
H
Breedte
1836
I
Breedte incl. buitenspiegels
2025
mm
233
11 Specificaties
Maten en gewichten
Gewichten
Geremde aanhanger
1
2
3
4
5
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wijzigingen in de rijeigenschappen op.
234
Max.
aanhangergewicht (kg)
Max.
kogeldruk
(kg)
1500
75
Ongeremde aanhanger
G016008
11
Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de
bestuurder, dat van de brandstoftank die voor
90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/
vloeistoffen e.d. inbegrepen. Het gewicht van
de passagiers en de gemonteerde accessoires zoals een trekhaak (en de kogeldruk daarvan bij gebruik van een aanhanger (zie tabel)),
lastdragers, skibox e.d. zijn van invloed op de
laadcapaciteit en zijn niet inbegrepen bij het
rijklaar gewicht. Toelaatbare belasting (zonder bestuurder) = totaalgewicht – rijklaar
gewicht.
Zie pagina 232 voor de positie van de sticker.
1. Max. totaalgewicht
2. Max. treingewicht (auto + aanhanger)
3. Max. voorasdruk
4. Max. achterasdruk
5. Uitrustingsniveau
Max. belasting: zie typegoedkeuring.
Max.
aanhangergewicht (kg)
Max.
kogeldruk
(kg)
700
50
11 Specificaties
Motorspecificaties
2.4
2.4i
T5
Motoraanduiding
B5244S5
B5244S4
B5254T7
Vermogen (kW bij omw/min)
103/5000
125/6000
169/5000
(pk bij omw/min)
140/5000
170/6000
230/5000
Motorkoppel (Nm bij omw/min)
220/4000
230/4400
320/1500–5000
Aantal cilinders
5
5
5
Cilinderboring (mm)
83
83
83
Slaglengte (mm)
90,0
90,0
93,2
Cilinderinhoud (liter)
2,44
2,44
2,52
Compressieverhouding
10,3:1
10,3:1
9,0:1
11
Type-aanduiding, onderdeel- en serienummer
van de motor vindt u op de motor (zie
pagina 232).
235
11 Specificaties
Motorspecificaties
2.0D
11
D5
D4204T
D5244T9
Vermogen (kW bij omw/min)
100/4000
120/5500
136/4000
(pk bij omw/min)
136/4000
163/5500
185/4000
Motorkoppel (Nm bij omw/min)
320/2000
340/1750–2750
350/222-2700
Aantal cilinders
4
5
5
Cilinderboring (mm)
85
81
81
Slaglengte (mm)
88,0
93,2
93,2
Cilinderinhoud (liter)
2,00
2,40
2,40
Compressieverhouding
18,5:1
17,0:1
17,0:1
1België
Type-aanduiding, onderdeel- en serienummer
van de motor vindt u op de motor (zie
pagina 232).
236
2.4D
Motoraanduiding
1
D5244T8
11 Specificaties
Motorolie
Ongunstige rijomstandigheden
• met een caravan of aanhanger achter de
auto
• in bergachtig gebied
• op hoge snelheden
• in temperaturen lager dan –30 C of hoger
dan +40 C
In dergelijke omstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal
toenemen.
Controleer het oliepeil eveneens vaker bij
korte ritten (over afstanden kleiner dan 10 km)
bij lage temperaturen (onder +5 C).
Kies een volsynthetische motorolie bij ongunstige rijomstandigheden. Ze bieden de motor
extra bescherming.
Volvo adviseert olieproducten van Castrol.
Viscositeitsdiagram
BELANGRIJK
Om aan vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie.
De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het
brandstofverbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan
te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven
kwaliteit (zie sticker in motorruimte) en dat
zowel bij het bijvullen als bij het verversen
van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieuimpact is anders niet uitgesloten.
Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motorolie die
niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen.
11
G020236
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
237
11 Specificaties
Motorolie
Oliesticker
11
Motortype
2.4
B5244S52
2.4i
B5244S4
2
T5
B5254T72
1Inclusief
2
238
Oliekwaliteit: ACEA A3/B3/B4
Viscositeit: SAE 0W-30
G020235
Engine oil quality: ACEA A3/B3/B4
Viscosity: SAE 0W-30
xxxxxxxx
Wanneer de nevenstaande oliesticker in de
motorruimte zit (zie pagina 232 voor de positie), geldt het volgende:
Bij ritten onder ongunstige omstandigheden
ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken.
Bij te vullen hoeveelheid tussen
MIN–MAX (liter)
Hoeveelheid1
(liter)
1,3
5,8
hoeveelheid in filter.
Geldt niet voor Europa. Zie pagina 240 voor Europa.
11 Specificaties
Motorolie
Oliesticker
Motortype
D5
D5244T8
2.4D
D5244T9
2.0D
D4204T
1
Oliekwaliteit: WSS-M2C913-B
Viscositeit: SAE 5W–30
G020234
Engine oil quality: WSS-M2C913-B
Viscosity: SAE 5W-30
xxxxxxxx
Wanneer de nevenstaande oliesticker in de
motorruimte zit (zie pagina 232 voor de positie), geldt het volgende:
Bij ritten onder ongunstige omstandigheden
ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken.
Bij te vullen hoeveelheid tussen
MIN–MAX (liter)
Hoeveelheid1
(liter)
1,5
6,0
2,0
5,5
11
Inclusief hoeveelheid in filter.
239
11 Specificaties
Motorolie
Oliesticker
11
Motortype
240
2.4
B5244S5
2.4i
B5244S4
T5
B5254T7
Oliekwaliteit: ACEA A5/B5
Viscositeit: SAE 0W-30
G020233
Engine oil quality: ACEA A5/B5
Viscosity: SAE 0W-30
xxxxxxxx
Wanneer de nevenstaande oliesticker in de
motorruimte zit (zie pagina 232 voor de positie), geldt het volgende:
Bij te vullen hoeveelheid tussen
MIN–MAX (liter)
Hoeveelheid1
(liter)
1,3
5,52
1
Inclusief hoeveelheid in filter.
2
Geldt alleen voor Europa. Zie pagina 238 voor de overige markten.
11 Specificaties
Vloeistoffen en smeermiddelen
Vloeistof
Systeem
Hoeveelheid
(liter)
Aanbevolen kwaliteit
Versnellingsbakolie
2.4 Handgeschakelde vijfversnellingsbak
2,1
Versnellingsbakolie: MTF 97309-10
2.4i Handgeschakelde vijfversnellingsbak
2,1
T5 Handgeschakelde zesversnellingsbak
2,0
T5 Automatische versnellingsbak
7,75
Versnellingsbakolie: JWS 3309
2.0D Handgeschakelde zesversnellingsbak
1,7
Versnellingsbakolie: WSD-M2C200-C
D5 automatische versnellingsbak
7,75
Versnellingsbakolie: JWS 3309
5-cil., handgeschakelde versnellingsbak
9,5
5-cil. automatische versnellingsbak
10,0
4-cil. diesel (2.0D)
9,5
Koelvloeistof met corrosiewerende dope aangelengd met water (zie verpakking). Thermostaat
opent bij 90 ºC.
Koelvloeistof
11
180–200 gram
Compressorolie PAG
500–600 gram
Koudemiddel R134a (HFC134a)
Remvloeistof
0,6
DOT 4+
Stuurbekrachtiging
1,0–1,2
Stuurbekrachtigingsvloeistof: WSS M2C204-A of
een soortgelijk product met dezelfde specificaties
6,5
Bij vorst wordt u geadviseerd een door Volvo
aanbevolen ruitensproeiervloeistof aangelengd
met water te gebruiken.
Airconditioning1
Ruitensproeiervloeistof
5-cil. benzine/5-cil. diesel
Brandstof
Zie pagina 242
1
Het gewicht hangt af van het motortype. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor de juiste gegevens.
241
11 Specificaties
Brandstof
Verbruik, uitstoot en tankinhoud
Versnellingsbak
Verbruik
liter/100 km
Uitstoot van
kooldioxide
(CO2) in g/km
Tankinhoud
liter
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56)
8,9
212
62
Automatische versnellingsbak (AW55-50/51)
9,6
229
Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56)
9,0
215
Automatische versnellingsbak (AW55-50/51)
9,6
229
Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66)
9,1
217
Automatische versnellingsbak (AW55-50/51)
9,8
234
D5244T8
Automatische versnellingsbak (AW55-51)
7,3
193
2.4D
D5244T9
Automatische versnellingsbak (AW55-51)
7,3
193
2.0D
D4204T (EURO3)
Handgeschakelde zesversnellingsbak (MMT6)
6,1
161
6,1
161
Motor
11
2.4
2.4i
T5
B5244S5
B5244S4
B5254T7
(EURO4)
242
60
52
11 Specificaties
Brandstof
Brandstofverbruik en uitstoot van
kooldioxide
De officiële brandstofverbruikscijfers zijn
gebaseerd op een gestandaardiseerde rijcyclus conform EU-richtlijn 80/1268 combinatierit. Het gebruik van extra accessoires kan de
verbruikscijfers beïnvloeden, omdat de accessoires het gewicht van de auto verhogen. Ook
de rijstijl en andere niet-technische factoren
kunnen van invloed zijn op het brandstofverbruik. Bij gebruik van brandstof met een
octaangetal van 91 (RON), neemt het brandstofverbruik toe terwijl het motorvermogen
lager wordt.
N.B.
Bij extreme weersomstandigheden, gebruik
van een aanhanger of ritten op grote hoogte
kan, afhankelijk van de gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van de
auto te wensen overlaten.
Benzine
Dieselolie
De meeste motoren lopen op benzine met een
octaangetal van 91, 95 en 98 (RON).
De dieselolie moet voldoen aan de norm
NEN-EN 590 of JIS K2204. Het brandstofsysteem van een dieselmotor is gevoelig voor
verontreinigingen (zie pagina 181).
• 91 (RON) mag u niet gebruiken voor
4 cilindermotoren en slechts bij hoge
uitzondering in de overige motortypes.
• 95 (RON) is te gebruiken in de normale
rijomstandigheden.
• 98 (RON) wordt geadviseerd voor maximale
prestaties tegen een minimaal brandstofverbruik.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 ºC
wordt u geadviseerd een brandstofsoort met
een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit om optimale prestaties en een zo laag
mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen.
11
Benzine – norm NEN-EN 228.
BELANGRIJK
Tank alleen loodvrije benzine om schade
aan te katalysator te voorkomen. Giet nooit
alcohol bij de benzine, omdat het brandstofsysteem daardoor schade kan oplopen
en de Volvo-garantie vervalt.
243
11 Specificaties
Katalysator
11
244
Algemene informatie
LambdasondeTM (zuurstofsensor)
De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen
te reinigen. De katalysator is dicht bij de motor
in het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op
temperatuur te komen. De katalysator bestaat
uit een monoliet (keramiek of metaal) met
kanalen. De wanden van de kanalen zijn
bekleed met platina/rodium/palladium. Deze
edelmetalen hebben een katalytische werking,
d.w.z. ze versnellen een chemische reactie
zonder dat ze daar zelf actief aan deelnemen.
De lambdasonde maakt deel uit van het regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te
beperken en de energie-inhoud van de brandstof beter te benutten.
Een zuurstofsensor registreert het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen die de motor verlaten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse
wordt doorgegeven aan het elektronische systeem dat continu de injectoren afregelt. Het
lucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt,
wordt continu bijgesteld. De regeling schept
de ideale omstandigheden voor een effectieve
verbranding van de schadelijke stoffen (koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden)
in de driewegkatalysator.
11 Specificaties
Elektrisch systeem
Algemene informatie
12V-systeem met wisselstroomdynamo en
spanningsregelaar. Enkelpolig systeem waarbij het chassis en het motorblok als geleiders
worden gebruikt.
Spanning
12 V
12 V
12 V
Koudestartcapaciteit (SAE)
590 A
600 A1
700 A2
Reservecapaciteit (RC)
100 min.
120 min.
135 min.
Capaciteit (Ah)
60
70
80
1Auto
11
met een audiosysteem in de uitvoering High Performance
2
Auto met een dieselmotor, Keyless drive, audiosysteem in de uitvoering Premium Sound,
standverwarming op brandstof of RTI.
Let er bij het vervangen van de accu op, dat
de nieuwe accu dezelfde koudestartcapaciteit en reservecapaciteit als de originele accu
heeft (zie sticker op de accu).
245
11 Specificaties
Elektrisch systeem
Gloeilampen
11
246
Verlichting
Vermogen W
Soort
Dimlicht
55
H7
Groot licht
55
HB3
Remlichten, achteruitrijlichten, mistachterlicht
21
P21W
Richtingaanwijzers, achter/voor
21
PY21W
Achterlichten/parkeerlichten, sidemarkers, achter
4
P21/4W
Instapverlichting, kofferbakverlichting, kentekenplaatverlichting
5
C5W
Make-upspiegel
1,2
Buislampje
Stadslichten/parkeerlichten vóór, sidemarkers vóór
5
W5W
Mistlampen
55
H11
Verlichting dashboardkastje
3
Buislampje
11 Specificaties
Typegoedkeuring
Afstandsbedieningssysteem
1Hierbij
verklaart Delphi dat het gebruikte
afstandsbedieningssysteem in overeenstemming
is met de essentiële eigenschappen en overige
relevante bepalingen zoals beschreven in de
EU-richtlijn 1999/5/EG.
Land
A, B, CY, CZ,
D, DK, E, EST,
F, FIN, GB, GR,
H, I, IRL, L, LT,
LV, M, NL, P,
PL, S, SK, SLO
1
2
N.B.
Dit afstandsbedieningssysteem is in overeenstemming met hoofdstuk 15 van de FCC Rules.
Aan de werking ervan worden de volgende twee
voorwaarden gesteld:
11
1. Het systeem mag geen schadelijke storingen
veroorzaken.
IS, LI, N, CH
2. Het systeem is bestand tegen storingen, met
inbegrip van storingen die een negatieve
inwerking hebben op het systeem.
HR
ROK
USA-FCC ID: KR55WK48952, KR55WK48964
Delphi 15-07-2003,
Duitsland R-LPD1-03-0151
BR
2
Belangrijk!
Ongeoorloofde wijzigingen in het systeem
kunnen ertoe leiden dat het afstandsbedieningsysteem niet meer werkt.
Siemens VDO
5WK48891
Uit gedocumenteerde tests blijkt dat het
systeem voldoet aan de eigenschapseisen die
FCC stelt voor gebruik in een personenauto.
RC
ETC093LPD0155
247
Alfabetisch register
A
Aanhanger
aanhangergewicht ................................234
kabel ....................................................143
rijden met een aanhanger ....................141
Aanrijding
aanrijdingssensoren ...............................22
Crash mode ...........................................27
IC-systeem .............................................22
opblaasgordijn .......................................22
Aansteker
voorin .....................................................45
ABS ...........................................................128
storing in ABS ........................................41
AC
elektronische klimaatregeling ................70
Accu
onderhoud ............................................188
overbelasting ........................................117
starten met een hulpaccu ....................140
symbolen op de accu ..........................188
vervangen ............................................189
Achteruitkijkspiegel .....................................57
kompas ..................................................57
AF – automatische afstemfunctie .............214
Afdekking ....................................................80
Afstandsbediening ......................................96
batterij vervangen ................................105
functies ..................................................97
Keyless drive ........................................102
248
Afstandsbedieningssysteem,
typegoedkeuring ....................................... 247
Afstemfunctie, automatisch ...................... 214
Airbag
bestuurders- en passagierszijde ........... 16
deactiveren ............................................ 19
Airconditioning ........................................... 66
ECC ....................................................... 68
Alarm
alarmlampje ......................................... 110
alarmsignalen ...................................... 111
alarmsysteem testen ........................... 113
algemene informatie ............................ 110
automatische inschakeling van het
alarm .................................................... 111
geactiveerd alarm uitschakelen ........... 111
inschakelen ......................................... 110
uitschakelen ........................................ 110
Alarm, radiofuncties ................................. 212
Alarmlichten ................................................ 54
Antislipregeling ......................................... 130
Antispinregeling ........................................ 130
Approach-verlichting
actieve verlichting .................................. 59
instellen ................................................. 62
Audio
toetsenset op stuurwiel ......................... 53
Audio, zie ook Geluidssysteem ................ 207
AUTO
klimaatinstelling ..................................... 68
voorkeurzenders vastleggen ............... 211
Auto wassen ............................................. 170
Autobekleding ........................................... 172
Autodimfunctie ............................................ 57
Auto-instellingen ......................................... 62
Automatisch starten .................................. 119
Automatische hervergrendeling ................ 107
Automatische vergrendeling ..................... 108
Automatische versnellingsbak .................. 127
aanhanger .................................... 141, 142
beveiligingssystemen .......................... 126
slepen en bergen ................................. 138
Automatische volumeregeling .................. 209
Automatische wasstraat ........................... 170
AUTO-stand klimaatregeling ....................... 68
B
Bagagewand ............................................... 90
Banden
algemene informatie ............................ 154
draairichting ......................................... 157
ECO-bandenspanning ......................... 159
maataanduiding ................................... 154
rijeigenschappen ................................. 154
slijtage-indicatoren .............................. 155
snelheidsaanduidingen ........................ 154
spanning .............................................. 158
winterbanden ....................................... 155
zomer- en winterbanden ...................... 157
Batterij
batterij van afstandsbediening
vervangen ............................................ 105
Alfabetisch register
Bedienen, hardtop ......................................79
Bedieningspaneel op bestuurdersportier ....38
bediening ...............................................56
“Belangrijk!”-teksten .....................................6
Bellen ........................................................221
Benzinekwaliteit ........................................243
Bergen .......................................................138
Beslagen ruiten
ontwasemen .....................................66, 69
timerfunctie, ECC ...................................69
Blaasmonden ..............................................67
BLIS-systeem (Blind Spot Information
System) .....................................................135
Blokkering achteruitversnelling
vijfversnellingsbak ................................123
zesversnellingsbak (benzine) ...............124
Boordcomputer ...........................................49
Botsing, zie Aanrijding ................................22
Brandstof
brandstofbesparing ..............................158
brandstoffilter .......................................181
brandstofsysteem ................................181
brandstofverbruik, aanduiding ...............49
niveaulampje ..........................................41
standverwarming ...................................73
tanken ..................................................118
verbruik ............................................7, 242
Brandstofmeter ...........................................39
Buitenspiegel, positiegeheugen ..................59
Buitenspiegels .............................................59
elektrisch inklapbare ..............................59
Buitentemperatuurmeter ............................ 39
C
Cd’s
opbergvak ............................................. 87
Cd-functies ............................................... 215
Cd-tekst .................................................... 216
Condenswater .......................................... 181
Contactsleutel .......................................... 121
Controles
vloeistoffen en oliën ..................... 179, 182
Cruisecontrol .............................................. 52
D
Dagteller ..................................................... 39
Dashboardkastje ........................................ 87
vergrendelen ........................................ 101
Diesel ........................................................ 181
voorgloeifunctie ..................................... 41
Dieselfilter ................................................. 181
Dimlicht ................................................. 46, 48
Display
meldingen ........................................ 43, 44
Displayverlichting ....................................... 47
Dolby Surround Pro Logic II ............. 206, 209
Doorluchtfunctie ....................................... 106
Doorsteekluik .............................................. 92
Doorwaaddiepte ....................................... 116
DSTC, zie ook Stabiliteitssysteem ........... 130
deactiveren/activeren .......................... 130
lampje .................................................... 41
E
Easy entry ................................................... 76
ECC ............................................................. 66
ECC, elektronische klimaatregeling ............ 67
ECO-bandenspanning
brandstofbesparing ............................. 158
tabel ..................................................... 159
EHBO .......................................................... 87
Elektrisch bedienbare ruiten ....................... 56
Elektrisch bedienbare stoel ........................ 77
Elektrische aansluiting
kofferbak ................................................ 92
middenconsole ...................................... 45
Elektrische verwarming
voorstoelen ............................................ 70
Elektronische startblokkering ..................... 96
EON – Enhanced Other Networks ............ 214
Equalizer ................................................... 209
F
Follow-Me-Home-verlichting ................ 48, 59
instellen .................................................. 62
G
Gelijkzetten, klok ......................................... 61
Geluidssterkte
audiosysteem ...................................... 207
automatische volumeregeling .............. 209
mediaspeler ......................................... 207
programmatypes ................................. 214
249
Alfabetisch register
Geluidssysteem
audio-instellingen .................................207
geluidsbron ..........................................207
Gemiddeld brandstofverbruik .....................49
Gesprek in de wacht zetten ......................221
Gesprekken
functies tijdens lopende gesprekken ...224
gespreksfuncties ..................................221
volume handset ....................................222
Gesprekken weigeren ...............................221
Gevarendriehoek .......................................160
Gloeilampen
specificaties .........................................246
vervangen ............................................190
Gordelwaarschuwing ..................................13
Groot licht ...................................................48
aan/uit ....................................................46
wisselen groot licht en dimlicht ..............48
H
Handgeschakelde versnellingsbak ...........123
Handrem ...............................................42, 55
Hardtop openen ..........................................80
Hardtop sluiten ............................................80
Hardtop, bedienen ......................................79
Hulpverwarming ..........................................73
I
IDIS ...........................................................219
IMEI-nummer ............................................224
In de was zetten ........................................171
250
Informatiedisplay ........................................ 43
Infotainment
menufuncties ....................................... 206
Inkomende gesprekken ............................ 221
Instellen, klok .............................................. 61
Instellingen, zie Persoonlijke instellingen ... 61
Instrumentenoverzicht
auto met het stuur links ................. 34, 218
auto met het stuur rechts ...................... 36
Instrumentenpaneel .................................... 39
Instrumentenverlichting ........................ 46, 47
Interieurfilter ................................................ 66
Interieurverlichting ...................................... 84
Interior Air Quality System, ECC ................ 69
Intervalstand ............................................... 50
ISOFIX
bevestigingssysteem ............................. 31
K
Katalysator ............................................... 244
bergen ................................................. 138
Keyless drive ............................................ 102
auto starten ......................................... 122
Kickdown
automatische versnellingsbak ............. 126
Kinderen
kinderzitjes en airbags ........................... 28
kinderzitjes en SIPS-airbags ................. 20
positie in de auto, tabel ......................... 30
veiligheidsuitrusting ............................... 28
Kledinghaak ................................................ 87
Kleurcode, lak ........................................... 173
Klimaatinstelling
AUTO ..................................................... 68
Klimaatregeling ........................................... 66
persoonlijke instellingen ........................ 61
Knalgas ..................................................... 140
Koelsysteem ............................................. 116
Koelvloeistof, controleren en bijvullen ...... 184
Kofferbak
elektrische aansluiting ........................... 92
lading vervoeren .................................. 150
verankeringsogen .................................. 92
Kofferdeksel
rijden met een geopend deksel ........... 116
vergrendelen/ontgrendelen ............ 97, 106
Kompas ....................................................... 57
kalibreren ............................................... 57
Koplampen
aan/uit .................................................... 46
koplampsproeiers .................................. 50
Koppelingsvloeistof, controleren en
bijvullen ..................................................... 185
Koude start
automatische versnellingsbak ............. 127
Koudemiddel ............................................... 66
Krik ............................................................ 160
Kruissnelheidsregeling ................................ 52
L
Lading vervoeren
algemene informatie ............................ 150
Alfabetisch register
kofferbak ................................................92
laadvermogen ......................................150
Lading vervoeren, foutmeldingen ...............81
Lagetonenluidspreker ...............................209
Lak
kleurcode .............................................173
lakschade en schade herstellen ...........173
Lambdasonde ...........................................244
Lamphouder
kentekenplaatverlichting ......................194
positie van gloeilampen .......................193
verwijderen ...........................................193
Lampjes .....................................................131
controlelampjes ......................................41
waarschuwingslampjes ..........................40
Lange lading ................................................92
Leren bekleding, reinigingsvoorschriften ..172
Lichtbundel ...............................................151
Lichte kledingstukken ophangen ................87
Load Assist .................................................90
Luchtverdeling ............................................71
ECC ........................................................70
Menufuncties
audiosysteem ...................................... 206
Menusysteem
mediaspeler ......................................... 217
telefoon, menu-opties ......................... 226
Milieubeleid .................................................. 7
Mistlichten
aan/uit ................................................... 47
Motor ........................................................ 180
Motor starten ............................................ 119
Keyless drive ....................................... 122
Motorkap .................................................. 180
Motorolie .................................................. 182
filter ...................................................... 182
hoeveelheden ...................... 238, 239, 240
oliedruk .................................................. 42
oliekwaliteit .......................................... 237
rijden onder ongunstige
rijomstandigheden ............................... 237
verversen ............................................. 182
Motorruimte .............................................. 180
Motorspecificaties .................................... 235
M
N
Maataanduiding ........................................154
Maten ........................................................233
Mechanisch openen, kofferdeksel ............107
Meldingen op informatiedisplay ..................43
Mensysteem
telefoon, overzicht ................................225
“N.B.”-teksten .............................................. 6
NEWS ....................................................... 213
Nieuwsuitzending ..................................... 213
Noodoproepen ......................................... 219
O
Olie, zie ook Motorolie
oliedruk .................................................. 42
Onderhoud
eigen onderhoud .................................. 179
roestwering .......................................... 174
Onderhoudsprogramma ........................... 178
Ontgrendelen
kofferdeksel ......................................... 106
van de binnenzijde ............................... 108
van de buitenzijde ................................ 106
zonder sleutel ...................................... 106
Ontgrendeling
instellingen ............................................. 62
Op afstand openen, portieren ..................... 62
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte 86
Opbergvak
achterste zijpanel ................................... 87
cd’s ........................................................ 87
Opbergvakken ............................................ 86
P
PACOS ........................................................ 18
Panelen, verlichting ..................................... 84
Park Assist ................................................ 132
sensor voor Park Assist ....................... 134
Parkeerkaarthouder .................................... 87
Parkeerlichten ............................................. 46
Parkeerrem ................................................. 55
251
Alfabetisch register
Persoonlijke instellingen ..............................61
Approach-verlichting ..............................62
automatische blower afstellen ...............61
automatische vergrendeling ...................62
Follow-Me-Home-verlichting .................62
op afstand openen .................................62
portieren ontgrendelen ...........................62
timer recirculatie ....................................61
verlichting auto is ontgrendeld ...............62
verlichting auto is vergrendeld ...............62
PI zoeken ..................................................214
Poetsen .....................................................171
Portieren op afstand openen ......................62
Private locking ...........................................100
Programmafuncties ...................................212
PTY – Programmatype ..............................213
R
Radio
radio-instellingen ..................................211
radiozenders ........................................211
Radiotekst .................................................214
RDS-functies .............................................212
resetten ................................................214
Recirculatie
ECC ........................................................69
REG – Regionale radioprogramma’s ........214
Regensensor ...............................................51
Reinigen
bekleding .............................................172
252
Relais- en zekeringenkastje
in motorruimte ..................................... 197
in passagiersruimte ............................. 200
Remlichten .................................................. 47
Remmen
handrem ................................................ 55
noodremlichten, EBL ............................. 47
remlichten .............................................. 47
Remsysteem ..................................... 128, 185
Remvloeistof, controleren en bijvullen ..... 185
Reservewiel .............................................. 160
Temporary spare ................................. 156
Richtingaanwijzers ...................................... 48
Rijden
gladde wegen ...................................... 116
in waterpartijen .................................... 116
koelsysteem ........................................ 116
met een aanhanger ............................. 141
met een geopend kofferdeksel ............ 116
ongunstige rijomstandigheden ............ 178
zuinig ................................................... 116
Rijden tijdens de winter ............................ 120
Rijklaar gewicht ........................................ 234
Roestwering ............................................. 174
Roetfilter ............................................. 44, 120
ROETFILTER VOL .................................... 120
Rugleuning
voorstoel, omklappen ............................ 77
Ruitensproeiervloeistof bijvullen ............... 184
Ruitenwissers
regensensor ........................................... 51
Ruitenwissers en -sproeiers ....................... 50
S
Safelock-functie ........................................ 109
alarmsensoren tijdelijk deactiveren ..... 112
tijdelijk deactiveren .............................. 109
SCAN
cd- en muziekbestanden ..................... 216
radiozenders ........................................ 212
Schoon aan binnen- en buitenkant ............... 8
Schoonmaken
automatische wasstraat ....................... 170
veiligheidsgordels ................................ 172
wassen, auto ........................................ 170
Simkaart .................................................... 219
SIPS-airbags ............................................... 20
Skiluik .......................................................... 92
Sleepoog ................................................... 139
Slepen ....................................................... 138
Sleutel ......................................................... 97
afstandsbediening ................................. 96
sleutelloos vergrendelingsen startsysteem ................................... 102
Sleutelblad
vergrendelingspunten ............................ 99
Smeermiddelen, hoeveelheden ................ 241
Sms
lezen .................................................... 224
schrijven ............................................... 224
Snelheidsaanduidingen, banden .............. 154
Snelheidsmeter ........................................... 39
Alfabetisch register
Sneltoetsen ...............................................223
Spiegel
achteruitkijk- ..........................................57
Spiegels
buiten- ....................................................59
Spin Control ..............................................130
Sproeiers
voorruit en koplampen ...........................50
SRS-systeem
algemene informatie ..............................17
schakelaar ..............................................19
Stabiliteitssysteem ....................................130
indicatie ..................................................41
Stadslichten vóór ........................................46
Stand-by, telefoon ....................................221
Standverwarming
accu en brandstof ..................................73
algemeen ...............................................72
op een helling parkeren .........................72
tijd instellen ............................................73
Startblokkering ....................................96, 121
Starthulp ....................................................140
STC ...........................................................130
Steenslagplekken en krassen ...................173
Stoel
elektrisch bedienbaar .............................77
handmatig verstellen ..............................76
rugleuning voorstoel omklappen ...........77
Stuurbekrachtigingsvloeistof,
controleren en bijvullen .............................186
Stuurslot ....................................................121
Stuurwiel
cruisecontrol .......................................... 52
stuurwielverstelling ................................ 54
toetsenset ............................................ 220
toetsenset linkerzijde ............................. 52
toetsenset rechterzijde .......................... 53
Subwoofer ................................................ 209
Surround ........................................... 206, 209
T
Tanken
bijvullen ............................................... 118
tankvulklep .......................................... 118
Tankinhoud ............................................... 242
Telefoon .................................................... 220
aan/uit ................................................. 221
bellen via telefoonboek ....................... 223
stand-by .............................................. 221
tekstinvoer ........................................... 222
toetsenset op stuurwiel ......................... 53
Telefoonboek
nummerfuncties ................................... 222
Telefoonsysteem ...................................... 218
Temperatuur
interieur, elektronische klimaatregeling . 70
werkelijke temperatuur .......................... 67
Timer
ECC ....................................................... 69
Toerenteller ................................................. 39
Toetsenset op stuurwiel
telefoon/audio ....................................... 53
Totaalgewicht ........................................... 234
TP – verkeersinformatie ............................ 212
Tractieregeling .......................................... 130
Traction Control ........................................ 130
Trekhaak
algemene informatie ............................ 143
demonteren ......................................... 148
monteren .............................................. 145
specificaties ......................................... 144
Trekinrichting, zie Trekhaak ...................... 143
Typeaanduidingen .................................... 232
Typegoedkeuring,
afstandsbedieningssysteem ..................... 247
U
Uitlaatgasreiniging ........................................ 7
foutmelding ............................................ 41
Uitstoot ..................................................... 242
kooldioxide .......................................... 243
V
Veiligheid ..................................................... 12
veiligheidssystemen, tabel ..................... 26
Veiligheidsgordel ......................................... 12
achterbank ............................................. 13
zwangerschap ....................................... 13
Ventilatie ..................................................... 67
Ventilator
ECC ....................................................... 68
Vergrendelen ............................................. 106
ontgrendelen ........................................ 106
253
Alfabetisch register
van de binnenzijde ...............................108
van de buitenzijde ................................106
Verkeersinformatie ....................................212
Verlichting ...................................................84
achterin ..................................................84
automatische verlichting, dimlicht .........46
automatische verlichting, interieur .........84
dimlicht ..................................................46
displayverlichting ...................................47
exterieur .................................................46
Follow-Me-Home-verlichting ...........48, 59
gloeilampen vervangen,
algemene informatie ............................190
gloeilampen, specificaties ....................246
groot licht/dimlicht .................................48
grootlichtsignalen ...................................48
instrumentenverlichting ..........................47
koplamphoogteverstelling ......................46
mistachterlicht ........................................47
mistlichten ..............................................47
stads-/parkeerlichten vóór en
achterlichten ..........................................46
verlichtingspaneel ..................................46
Verlichting, gloeilampen vervangen
achterlicht ............................................193
dimlicht ................................................191
groot licht .............................................191
instapverlichting ...................................194
knipperlichten ......................................192
kofferbak ..............................................194
make-upspiegel ...................................195
254
mistlampen .......................................... 193
parkeerlichten ...................................... 192
positie van gloeilampen in
lamphouder ......................................... 193
richtingaanwijzers ................................ 192
sidemarker ........................................... 192
stadslichten vóór ................................. 192
voorzijde .............................................. 190
Versneld kiezen ........................................ 223
Versneld vooruit-/achteruitspoelen .......... 216
Versnellingsbak
automatisch ......................................... 127
handgeschakeld .................................. 123
Vervangen
wisserbladen ....................................... 187
Verzorging, leren bekleding ...................... 172
Vlekken ..................................................... 172
Vloeistoffen en oliën
controles ...................................... 179, 182
Vloeistoffen, hoeveelheden ...................... 241
Vloermatten ................................................ 77
Voertuiggegevens ..................................... 178
Volume
telefoon/mediaspeler ........................... 222
Volume, zie ook Geluidssterkte ................ 207
Voorkeurzenders vastleggen,
handmatig en automatisch ....................... 211
Voorstoelen
Easy entry .............................................. 76
omklappen ............................................. 76
zithouding .............................................. 76
W
Waarschuwingslampje
stabiliteits- en tractieregelsysteem ...... 130
Waarschuwingslampje, airbagsysteem ...... 15
Waarschuwingsteksten ................................. 6
Wassen, auto ............................................ 170
Whiplash-letsel WHIPS ............................... 23
WHIPS ........................................................ 23
kinderzitje/comfortkussen ..................... 23
Wielen
demonteren ......................................... 162
monteren .............................................. 163
velgen .................................................. 156
Willekeurige afspeelvolgorde,
cd- en muziekbestanden .......................... 216
Windscherm ................................................ 83
Winterbanden ........................................... 155
Wisselgesprek ........................................... 221
Z
Zekeringen
algemene informatie ............................ 196
relais- en zekeringenkastje in
motorruimte ......................................... 197
relais- en zekeringenkastje in
passagiersruimte ................................. 200
vervangen ............................................ 196
Zekeringentabel
zekeringen in interieur .......................... 201
zekeringen in motorruimte ................... 198
Alfabetisch register
Zenders zoeken ........................................211
Zij-airbags ...................................................20
Zuinig rijden ..............................................116
Zwangere vrouwen
veiligheid ................................................13
255
Volvo Car Corporation TP 9202 (Dutch), AT 0720, Printed in Sweden, Göteborg 2007, Copyright © 2000-2007 Volvo Car Corporation

advertisement

Related manuals

advertisement