advertisement
▼
Scroll to page 2
of
257
VOLVO C70 Instructieboekje WEB EDITION Beste Volvo-bezitter, DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO! Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw medepassagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen. Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onderhoudsinformatie in dit instructieboekje. Inhoud 2 00 Inleiding 01 Veiligheid Inleiding .............................................. 6 Volvo Car Corporation en het milieu ... 7 Veiligheidsgordels ............................ 12 Airbagsysteem ................................. 15 Airbags (SRS) ................................... 16 Airbag (SRS) activeren/ deactiveren ....................................... 18 SIPS-airbags (zij-airbags) ................. 20 Opblaasgordijn (IC-systeem) ............ 22 WHIPS .............................................. 23 Roll-Over Protection System (ROPS) .............................................. 25 Activering van de veiligheidssystemen ......................... 26 Crash mode ...................................... 27 Kinderen en veiligheid ...................... 28 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto met stuur links ..........34 Overzicht auto met stuur rechts .......36 Bedieningspaneel op bestuurdersportier ............................38 Instrumentenpaneel ..........................39 Controle- en waarschuwingslampjes .....................40 Informatiedisplay ..............................44 Elektrische aansluiting .....................45 Verlichtingspaneel .............................46 Linker stuurhendel ............................48 Rechter stuurhendel .........................50 Cruisecontrol (optie) .........................52 Toetsenset op stuurwiel (optie) .........53 Stuurwielafstelling, alarmlichten .......54 Handrem ...........................................55 Elektrisch bedienbare ruiten .............56 Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels ...................................57 Persoonlijke instellingen ....................61 Inhoud 03 Klimaatregeling 04 Interieur 05 Sloten en alarm Algemene informatie over de klimaatregeling ................................. 66 Elektronische klimaatregeling, ECC . 68 Luchtverdeling .................................. 71 Standverwarming op brandstof (optie) ............................................... 72 Voorstoelen .......................................76 Elektrisch bedienbare hardtop ..........79 Windscherm (optie) ...........................83 Interieurverlichting ............................84 Opbergmogelijkheden in passagiersruimte ..............................86 Kofferbak ...........................................90 Afstandsbediening met sleutelblad .. 96 Vergrendelingspunten ....................... 99 Private locking (optie) ..................... 100 Keyless drive (optie) ....................... 102 Batterij in afstandsbediening .......... 105 Vergrendelen en ontgrendelen ........ 106 Alarm (optie) ................................... 110 3 Inhoud 4 06 Starten en rijden 07 Wielen en banden 08 Verzorging Algemene informatie ....................... 116 Brandstof tanken ............................. 118 Motor starten ................................... 119 Roetfilter dieselmotor (DPF) ............ 120 Contact- en stuurslot ...................... 121 Keyless drive ................................... 122 Handgeschakelde versnellingsbak ................................ 123 Automatische versnellingsbak ......... 125 Remsysteem .................................... 128 DSTC (stabiliteits- en tractieregelsysteem) .......................................... 130 Park Assist (optie) ............................ 132 BLIS (Blind Spot Information System (optie) .................................. 135 Slepen en bergen ............................ 138 Starten met hulpaccu ...................... 140 Rijden met een aanhanger .............. 141 Trekhaak .......................................... 143 Afneembare trekhaak ...................... 145 Lading vervoeren ............................. 150 Lichtbundel aanpassen ................... 151 Algemene informatie ...................... 154 Bandenspanning ............................ 158 Gevarendriehoek en reservewiel .... 160 Wielen verwisselen ......................... 162 Provisorische bandenreparatie ...... 164 Schoonmaken ................................. 170 Lakschade herstellen ...................... 173 Roestwering .................................... 174 Inhoud 09 Onderhoud en service 10 Infotainment 11 Specificaties Volvo Service .................................. 178 Onderhoud ..................................... 179 Motorkap en motorruimte .............. 180 Dieselolie ........................................ 181 Oliën en vloeistoffen ....................... 182 Wisserbladen .................................. 187 Accu ............................................... 188 Gloeilampen vervangen .................. 190 Zekeringen ..................................... 196 Algemene informatie .......................206 Typeaanduidingen .......................... 232 Maten en gewichten ....................... 233 Motorspecificaties .......................... 235 Motorolie ......................................... 237 Vloeistoffen en smeermiddelen ...... 241 Brandstof ........................................ 242 Katalysator ...................................... 244 Elektrisch systeem .......................... 245 Typegoedkeuring ............................ 247 Audiofuncties ..................................207 Radiofuncties .................................. 211 Cd-functies .....................................215 Menusysteem – audiosysteem .......217 Telefoonfuncties (optie) ...................218 Menusysteem – telefoon .................225 5 Inleiding Inleiding Instructieboekje Een goede manier om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto is om het instructieboekje te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt u tips voor hoe u het beste in verschillende situaties met de auto kunt omgaan en leert u hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die de auto biedt. Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in het boekje: WAARSCHUWING Waarschuwingsteksten geven aan dat er gevaar voor persoonlijk letsel bestaat, als u de instructies niet opvolgt. wege gemonteerde uitrusting) en bepaalde accessoires (extra uitrusting) beschreven. N.B. De uitrusting van de auto’s van Volvo hangt af van de verschillende behoeften op de diverse markten en de landelijke en/of regionale wet- en regelgeving. Neem contact op met de erkende Volvo-werkplaats voor informatie over de standaarduitrusting, opties en accessoires. De specificaties, constructiegegevens en afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet bindend. We behouden ons het recht voor om zonder voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen. © Volvo Car Corporation BELANGRIJK “Belangrijk”-teksten geven aan dat het gevaar bestaat dat de auto beschadigd raakt, als u de instructies niet opvolgt. De in het instructieboekje beschreven uitrusting is niet op alle modellen aanwezig. Als aanvulling op de standaarduitrusting worden in dit instructieboekje ook de opties (van fabrieks- 6 Inleiding Volvo Car Corporation en het milieu Milieubeleid van Volvo Car Corporation Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn de drie kernwaarden van Volvo Car Corporation die van invloed zijn op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze zorg voor het milieu delen. Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieueisen en is bovendien geproduceerd in een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met hulpbronnen omgaat. De Volvo Car Corporation is gecertificeerd volgens de milieunorm ISO 14001 voor fabrieken, centrale functies en de meeste andere eenheden. We eisen bovendien van onze samenwerkingspartners dat ze systematisch aan milieuzorg doen. meen een geringere uitstoot van het broeikasgas kooldioxide op. Alle Volvo-modellen gaan vergezeld van een milieuverklaring (EPI of Environmental Product Information). Daarin staat de impact aangegeven die de auto gedurende zijn hele levenscyclus op het milieu heeft. U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen aan een verlaging van het brandstofverbruik. Lees voor meer informatie de tekst onder het kopje Spaar het milieu op pagina 8. Lees meer op: www.volvocars.com/EPI. Brandstofverbruik De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofverbruik levert over het alge- 7 Inleiding Volvo Car Corporation en het milieu Efficiënte uitlaatgasreiniging Textielnorm Uw Volvo is gebouwd volgens het concept Schoon aan binnen- en buitenkant – een concept dat een schone passagiersruimte combineert met een uitermate efficiënt uitlaatgasreinigingssysteem. In veel gevallen liggen de uitlaatgasemissies ver onder de geldende normen. Het interieur van een Volvo werd dusdanig vormgegeven dat het gezellig en comfortabel is – ook voor mensen met contactallergieën of astma. Alle stoelhoezen en bekledingsstoffen zijn getest op stoffen en emissies die schadelijk zijn voor de gezondheid en allergische reacties kunnen veroorzaken. Dit betekent dat alle stoffen voldoen aan de eisen van de textielnorm Öko-Tex 1002 – een enorme stap op weg naar een gezonder milieu in de passagiersruimte. Schone lucht in passagiersruimte Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen niet via de luchtinlaatopening in de passagiersruimte kunnen dringen. Een geavanceerd luchtreinigingssysteem, IAQS1 (Interior Air Quality System), zorgt ervoor dat de lucht die de passagiersruimte binnenkomt schoner is dan de lucht buiten in het verkeer. Het systeem bestaat uit een elektronische sensor en een koolstoffilter. De binnenkomende lucht wordt continu gecontroleerd en als het gehalte aan schadelijke gassen zoals koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de luchtinlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels. 8 Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoorbeeld de veiligheidsgordels, de vloerbekleding en de gebruikte stoffen. De leren bekledingsvarianten zijn chroomvrij gelooid met plantaardige stoffen en voldoen aan de gestelde certificeringseisen. Erkende Volvo-werkplaatsen en het milieu Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxiden, laaghangend ozon en koolwaterstoffen niet binnendringen. Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaarden scheppen voor een lange levensduur en een laag brandstofverbruik. Op die manier draagt u bij aan een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een onderdeel van ons systeem. We stellen duidelijke milieueisen aan de outillage van onze werkplaatsen om te voor- 1 Optie 2 Op www.oekotex.com vindt u meer informatie komen dat er schadelijke stoffen vrijkomen in het milieu. Het personeel in de werkplaatsen van Volvo beschikt over de kennis en het gereedschap om optimale zorg voor het milieu te kunnen garanderen. Spaar het milieu U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te beschermen door zuinig te rijden, milieuvriendelijke autoverzorgingsproducten te kopen en de auto te onderhouden of te laten onderhouden aan de hand van de aanwijzingen in het instructieboekje. Hieronder volgen enkele tips voor hoe u het milieu kunt ontzien (zie pagina 116 voor meer tips om het milieu te ontzien en zuinig te rijden): • Verlaag het brandstofverbruik door de zogeheten ECO-bandenspanning aan te houden (zie pagina 158). • Laat spullen niet onnodig in de auto liggen. Hoe groter de belading van de auto, des te hoger het brandstofverbruik. • Gebruik altijd de elektrische motorverwarming bij een koudestart, als de auto hiermee is uitgerust. Hierdoor nemen het brandstofverbruik en de uitstoot af. • Rijd rustig en vermijd krachtig remmen. Inleiding Volvo Car Corporation en het milieu • Rijd in de hoogst mogelijke versnelling. Een lager toerental zorgt voor een lager verbruik. • Rem op de motor af om vaart te minderen. • Voorkom stationair draaien. Houd u aan de plaatselijke voorschriften. Zet de motor af wanneer u langere tijd stilstaat in een file. • Hanteer afvalstoffen die schadelijk voor het milieu zijn, zoals accu’s en olie, op een milieuontlastende manier. Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats als u niet zeker weet hoe u dergelijk afval moet verwerken. • Onderhoud uw auto regelmatig. • Bij hoge snelheden neemt het verbruik aanzienlijk toe vanwege de grotere luchtweerstand. Bij een verdubbeling van de snelheid neemt de luchtweerstand met een factor vier toe. Door deze tips op te volgen kan het brandstofverbruik worden verlaagd zonder dat dit van invloed is op de reistijd of het plezier in het autorijden. U spaart uw auto, bespaart geld en gebruikt minder van de hulpbronnen op aarde. 9 Veiligheidsgordels .................................................................................... 12 Airbagsysteem ......................................................................................... 15 Airbags (SRS) ........................................................................................... 16 Airbag (SRS) activeren/ deactiveren ............................................................................................... 18 SIPS-airbags (zij-airbags) .........................................................................20 Opblaasgordijn (IC-systeem) .................................................................... 22 WHIPS ......................................................................................................23 Roll-Over Protection System (ROPS) ......................................................................................................25 Activering van de veiligheidssystemen .................................................................................26 Crash mode ..............................................................................................27 Kinderen en veiligheid ..............................................................................28 10 VEILIGHEID 01 01 Veiligheid 01 Veiligheidsgordels Draag altijd een veiligheidsgordel Gordel losmaken: – Druk op de rode knop van de sluiting en laat het oprolmechanisme de veiligheidsgordel naar binnen trekken. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt. De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan niet verder worden uitgetrokken: G020104 • wanneer u de gordel te snel uittrekt • wanneer u remt of optrekt • als de auto sterk overhelt. Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag gedragen worden. Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsgordel om hebben. Voor optimale bescherming door de veiligheidsgordel is het van belang dat de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de beste bescherming bij een normale rijhouding. De veiligheidsgordel omdoen: – Trek de veiligheidsgordel langzaam uit en maak deze vast door de borglip in de sluiting te steken. Een duidelijke “klik” geeft aan dat de veiligheidsgordel vastzit. 12 Let erop dat: • u geen klemmen of andere accessoires gebruikt waardoor u de veiligheidsgordel niet strak langs uw lichaam kunt trekken • er geen slagen in de veiligheidsgordel zitten en dat hij nergens achter blijft steken • de heupgordel laag moet zitten (niet over de buik) u de heupgordel over de heupen spant door aan de diagonale schoudergordel te trekken zoals afgebeeld. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en de airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming die de airbag bij een aanrijding biedt afnemen waardoor u als klant ernstig letsel kunt oplopen. WAARSCHUWING Elke gordel is bestemd ter bescherming van slechts een persoon. WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen aan de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. WAARSCHUWING De achterbank is bestemd voor maximaal twee personen. 01 Veiligheid Veiligheidsgordels Veiligheidsgordel en zwangerschap Gordelwaarschuwing Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat u de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier draagt. De veiligheidsgordel moet strak langs de schouder lopen, waarbij het diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over het lichaam lopen zonder onnodige speling. Controleer ook of de veiligheidsgordel nergens gedraaid zit. G018084 G020105 Naarmate de zwangerschap vordert moeten zwangere bestuurders de stoel en het stuur dusdanig verstellen dat ze de auto volledig onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te maken. 01 Er gaan waarschuwingslampjes branden en er worden geluidssignalen afgegeven wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt. Of er geluidssignalen klinken, hangt af van de snelheid. De waarschuwingslampjes zitten in de plafondconsole en op het instrumentenpaneel. Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor kinderzitjes. Achterbank De functie van de gordelwaarschuwing voor de achterbank is tweeledig: • Aangeven met een melding op het informatiedisplay welke veiligheidsgordels van de achterbank er worden gebruikt. De melding 13 01 Veiligheid Veiligheidsgordels wordt na ca. 30 seconden automatisch gewist, maar kan ook handmatig worden bevestigd door op de knop READ te drukken. • Waarschuwen dat iemand op de achterbank de veiligheidsgordel heeft losgenomen. Er wordt gewaarschuwd met een melding op het informatiedisplay in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingslampje. De waarschuwing stopt wanneer de veiligheidsgordel weer is omgedaan, maar kan ook handmatig worden bevestigd door op de knop READ te drukken. De melding op het informatiedisplay, die aangeeft welke veiligheidsgordels er gebruikt worden, is altijd beschikbaar. Druk op de knop READ om de opgeslagen meldingen te zien. Bepaalde markten Er gaan waarschuwingslampjes branden en er worden geluidssignalen afgegeven wanneer iemand de gordel niet draagt. Bij een lage snelheid vallen de geluidssignalen na 6 seconden stil. 14 Gordelspanners Gordelgeleider Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met gordelspanners. Dit is een mechanisme dat bij een voldoende krachtige aanrijding de gordel rond het lichaam spant. De gordel kan de passagier daarmee beter in de stoel gedrukt houden. G020106 01 Zowel de bestuurders- als de passagiersstoel zijn voorzien van een gordelgeleider. De gordelgeleider is een hulpmiddel dat de veiligheidsgordels beter bereikbaar maakt. Neem bij het in- en uitstappen van achterpassagiers de veiligheidsgordel uit de gordelgeleider en plaats deze achteraan op de gordelstang. Breng de veiligheidsgordel daarna weer aan in de gordelgeleider. 01 Veiligheid Airbagsysteem Waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel G020107 Behalve het brandende waarschuwingslampje verschijnt er, in die gevallen waarin dat nodig is, een melding op het informatiedisplay. Als het waarschuwingslampje niet werkt, gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en verschijnt er SRS-AIRBAG SERVICE VEREIST of SRSAIRBAG SERVICE SPOED op het informatiedisplay. Neem zo spoedig mogelijk contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Het airbagsysteem1 wordt continu gecontroleerd door de regelmodule. Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden, wanneer u de contactsleutel naar stand I, II of III draait. Het lampje dooft na ca. 6 seconden, wanneer de regelmodule heeft vastgesteld dat het airbagsysteem geen storingen1 vertoont. 1 01 WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem blijft branden of tijdens het rijden kortstondig oplicht, betekent dit dat het airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het lampje kan ook duiden op een storing in de gordelspanners, het SIPS-, het SRS- of het IC-systeem. Neem zo spoedig mogelijk contact op met een erkende Volvowerkplaats. Omvat SRS en gordelspanners, SIPS, DMIC en ROPS. 15 01 Veiligheid 01 Airbags (SRS) Airbag (SRS) aan de bestuurderszijde Airbag (SRS) aan de passagierszijde WAARSCHUWING Om de kans op letsel bij het opblazen van de airbags te beperken, moeten de passagiers zo rechtop mogelijk zitten met hun voeten op de vloer en hun rug tegen de rugleuning. De veiligheidsgordel moet goed vastzitten. Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde ook een airbag (SRSSupplemental Restraint System) in het stuurwiel. De airbag zit opgevouwen in het midden van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift SRS AIRBAG. G020109 G020108 WAARSCHUWING Zet nooit een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd.1 Laat kinderen nooit voor de passagierstoel zitten of staan. Personen die kleiner zijn dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel plaatsnemen, als de airbag (SRS) geactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind. Als aanvulling op de veiligheidsgordel van de passagiersstoel heeft uw auto ook een passagiersairbag1 die ligt opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van het opschrift SRS AIRBAG. 1 WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en de airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming die de airbag bij een aanrijding biedt afnemen waardoor u als klant ernstig letsel kunt oplopen. 16 1 Niet alle auto’s hebben een airbag (SRS) aan de passagierszijde. Dit is afhankelijk van de vraag of de airbag besteld werd tijdens het verkoopproces. Zie pagina 18 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS). 01 Veiligheid Airbags (SRS) 01 SRS-systeem, auto met het stuur links Het systeem bestaat uit airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, waarna de airbag wordt opgeblazen. Daarbij wordt de airbag warm. Om de klap op te vangen loopt de airbag leeg wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag. WAARSCHUWING Reparaties mogen alleen door een erkende Volvo-werkplaats worden uitgevoerd. Ingrepen in het airbagsysteem kunnen storingen in de werking en ernstig letsel veroorzaken. G020113 G020111 G020110 SRS-systeem SRS-systeem, auto met het stuur rechts N.B. De reactie van de sensoren hangt af van de ernst van de aanrijding en van het feit of de veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde of de passagierszijde vooraan wordt gedragen of niet. Het kan dan ook zijn dat er bij ongelukken slechts één (of geen enkele) van de airbags wordt opgeblazen. Het SRSsysteem registreert de botskracht waaraan de auto blootstaat en stemt de activering van een of meerdere airbags daarop af. De airbags werken dusdanig dat de capaciteit ervan wordt afgestemd op de botskracht waaraan de auto blootstaat. Positie van de airbag aan de passagierszijde in een auto met het stuur links of rechts WAARSCHUWING Plaats geen voorwerpen voor of boven op het dashboard in het gebied waar de passagiersairbag is aangebracht. 17 01 Veiligheid 01 Airbag (SRS) activeren/deactiveren PACOS1 (optie) passagierszijde voorin geactiveerd is (zie bovenstaande afbeelding). Zie de tekst onder het kopje Schakelaar voor activering/deactivering passagiersairbag, PACOS op de volgende pagina voor informatie over de standen van de schakelaar. Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS) aan de passagierszijde gedeactiveerd is. De passagiersairbag (SRS) voorin kan gedeactiveerd worden met een schakelaar als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). Zie pagina 19 voor informatie over het activeren/deactiveren. Berichten Een melding op de plafondconsole geeft aan dat de passagiersairbag (SRS) voorin gedeactiveerd is (zie bovenstaande afbeelding). 1 PACOS 18 (Passenger Airbag Cut Off Switch) G018344 G018346 Activeren/deactiveren Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS) aan de passagierszijde geactiveerd is. N.B. Bij het omdraaien van de transpondersleutel naar stand II of III brandt ca. 6 seconden lang het waarschuwingslampje voor de airbags op het instrumentenpaneel (zie pagina 15). Daarna gaat de indicator op de plafondconsole branden die de status van de passagiersairbag aangeeft. Zie pagina 121 voor meer informatie over de verschillende standen van het contactslot. Een waarschuwingssymbool op de plafondconsole geeft aan dat de airbag (SRS) aan de De schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag, PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch) zit aan de passagierszijde aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij door het portier aan die kant te openen (zie onder het kopje “Schakelaar voor activering/deactivering passagiersairbag, PACOS” op de volgende pagina). Controleer of de schakelaar in de gewenste stand staat. Volvo adviseert u het sleutelblad te gebruiken om de stand te wijzigen. Zie pagina 98 voor informatie over het sleutelblad. (U kunt ook andere voorwerpen gebruiken die qua vorm op een sleutel lijken.) WAARSCHUWING Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. 01 Veiligheid Airbag (SRS) activeren/deactiveren WAARSCHUWING Als de auto is uitgerust met een airbag (SRS) aan de passagierszijde maar geen PACOS heeft, is de airbag altijd geactiveerd. Schakelaar voor activering/deactivering passagiersairbag, PACOS 1 WAARSCHUWING WAARSCHUWING Laat geen passagier op de passagiersstoel plaatsnemen, als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem op het instrumentenpaneel oplicht terwijl de tekst op het plafondpaneel aangeeft dat de airbag (SRS) aan die kant gedeactiveerd is. Het duidt op een ernstige storing. Bezoek onmiddellijk een erkende Volvo-werkplaats. 2 G019800 Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen op de passagiersstoel, als het brandende symbool op de plafondconsole aangeeft dat de passagiersairbag geactiveerd is. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind. 01 WAARSCHUWING Geactiveerde airbag (passagierszijde): Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen op de passagiersstoel als de airbag geactiveerd is. Laat evenmin personen die kleiner zijn dan 1,40 m op deze stoel plaatsnemen. Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel): Laat personen die groter zijn dan 1,40 m nooit plaatsnemen op de passagiersstoel wanneer de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. Locatie van de schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag 1. De airbag is geactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen passagiers groter dan 1,40 m op de voorstoel aan de passagierszijde zitten, maar kinderen in een kinderzitje of op een kussen beslist niet. 2. De airbag is gedeactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen kinderen in een kinderzitje of op een kussen op de voorstoel aan de passagierszijde zitten, maar passagiers groter dan 1,40 m beslist niet. 19 01 Veiligheid 01 SIPS-airbags (zij-airbags) SIPS-airbags (zij-airbags) Kinderzitjes en SIPS-airbags WAARSCHUWING Reparaties mogen alleen door een erkende Volvo-werkplaats worden uitgevoerd. Ingrepen in de SIPS-airbags kunnen storingen in de werking veroorzaken en leiden tot ernstig letsel. Een SIPS-airbag heeft geen nadelige invloed op de beschermende werking van kinderzitjes of comfortkussens in de auto. Het is mogelijk een kinderzitje/comfortkussen op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de passagierszijde niet is uitgerust met een geactiveerde1 airbag. G020118 WAARSCHUWING Positie van de SIPS-airbags Een groot deel van de botskracht wordt door het SIPS-systeem (Side Impact Protection System) over balken, stijlen, vloer, dak en andere delen van de carrosserie verspreid. De SIPSairbags aan de bestuurders- en de passagierszijde beschermen de borstkas en vormen een belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem. De SIPS-airbags zijn aangebracht in de frames van de rugleuning van de voorstoelen. Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en de portierpanelen, omdat dit gebied binnen de actieradius van de SIPS-airbag ligt. WAARSCHUWING Gebruik alleen door Volvo goedgekeurde stoelhoezen. Andere stoelhoezen kunnen de SIPS-airbags in hun werking hinderen. WAARSCHUWING De SIPS-airbags vormen een aanvulling op de veiligheidsgordel. Draag altijd een veiligheidsgordel. 1 20 Zie pagina 18 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS). 01 Veiligheid SIPS-airbags (zij-airbags) 01 Bestuurdersplaats, auto met stuur links Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van de aanrijding op voor de inzittende, waarna de airbags weer leeglopen. De airbag loopt weer leeg wanneer de inzittende de airbag raakt. De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen opgeblazen aan de kant van de aanrijding. Passagiersplaats, auto met het stuur links G020343 G020121 G020120 SIPS-airbags Positie van airbagsticker in voorportieropening aan passagierszijde 21 01 Veiligheid 01 Opblaasgordijn (IC-systeem) G020971 Eigenschappen Het opblaasgordijn (DMIC, Door Mounted Inflatable Curtain) vormt een aanvulling op het SIPS-systeem. Het zit verborgen achter de binnenkant van het bestuurders- en het passagiersportier. Het systeem beschermt inzittenden voorin. Het opblaasgordijn wordt door sensoren geactiveerd, als de auto in de zij wordt aangereden of als de auto het risico loopt te kantelen. Bij activering wordt het opblaasgordijn opgeblazen. Het systeem helpt voorkomen dat de bestuurder en een eventuele voorpassagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de binnenkant van de auto slaan. Voor de activering van het opblaasgor- 22 dijn maakt het niet uit of de hardtop nu openof dichtstaat. WAARSCHUWING Schroef of bevestig geen onderdelen op de plafondbekleding, de portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun beschermende werking verliezen. Er mogen uitsluitend originele Volvo-onderdelen, bestemd voor montage op deze plaatsen, worden gebruikt. WAARSCHUWING Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt boven de denkbeeldige, horizontale lijn op 50 mm onder de bovenkant van de zijruiten. Anders is het mogelijk dat het opblaasgordijn dat schuilgaat achter de plafondbekleding geen bescherming meer biedt. WAARSCHUWING Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Draag altijd de veiligheidsgordel. 01 Veiligheid WHIPS 01 G020347 Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection System) bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig. WAARSCHUWING Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Draag altijd een veiligheidsgordel. WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of het WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Eigenschappen van de stoel Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd, klappen de rugleuningen van de voorstoelen naar achteren zodat de zithouding van de bestuurder en de passagier op de voorstoelen verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whiplash-letsel beperkt. WHIPS-systeem en kinderzitjes Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige invloed op de beschermende werking van de kinderzitjes. Juiste zithouding Voor optimale bescherming moeten de bestuurder en de voorpassagier zoveel moge- 23 01 Veiligheid 01 WHIPS lijk in het midden van de stoel plaatsnemen en de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun zo klein mogelijk houden. G020125 Zorg dat u de werking van het WHIPSsysteem niet beïnvloedt WAARSCHUWING Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen het zitgedeelte van de achterbank en de rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat u de werking van het WHIPS-systeem niet beïnvloedt. 24 WAARSCHUWING Als de stoel heeft blootgestaan aan grote krachten zoals bij een aanrijding van achteren, moet u het WHIPS-systeem laten controleren in een erkende Volvo-werkplaats. Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact is. Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats om het systeem te laten controleren, ook na een lichte aanrijding van achteren. 01 Veiligheid Roll-Over Protection System (ROPS) 01 ROPS-systeem WAARSCHUWING G020797 Verricht geen werkzaamheden aan het ROPS-systeem. Leg geen voorwerpen boven op het ROPSsysteem of achter de hoofdsteunen voor de achterpassagiers. Rolbeugels in uitgeschoven stand Het ROPS-systeem bestaat uit sensoren en stevige rolbeugels die achter de hoofdsteunen voor de achterpassagiers zitten. Wanneer de auto het risico loopt te kantelen of met voldoende kracht aan de achterkant wordt geraakt, registreren de sensoren dit, waarna de rolbeugels achter de hoofdsteunen voor de achterpassagiers omhoogkomen. Het maakt voor de activering van de rolbeugels niet uit of de hardtop geopend of gesloten is. Neem altijd contact op met een erkende Volvo-werkplaats, als het ROPS-systeem geactiveerd werd. 25 01 Veiligheid 01 Activering van de veiligheidssystemen Systeem Activering Gordelspanners voorstoelen Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij, van achteren en/of kantelen. Gordelspanners achterbank Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of kantelen. Airbags (SRS) Bij een frontale botsing.1 SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zij.1 Opblaasgordijnen (DMIC) Bij een aanrijding in de zij en/of kantelen1. WHIPS-systeem Bij aanrijdingen van achteren. Roll-Over Protection System (ROPS) Bij kantelen en/of een aanrijding van achteren. 1 Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het gewicht van het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van activering van de verschillende veiligheidssystemen op de auto. Na activering van de airbags adviseren wij u het volgende: • Sleep de auto naar een erkende Volvowerkplaats. Rijd niet in een auto met opgeblazen airbags. • Laat het vervangen van de onderdelen van de veiligheidssystemen in de auto over aan een erkende Volvo-werkplaats. • Neem altijd contact op met een arts. N.B. Het SRS-, SIPS-, DMIC- en ROPS-systeem alsmede de gordelspanners worden bij een botsing slechts eenmaal geactiveerd. 26 WAARSCHUWING De regelmodule van het airbagsysteem zit in de middenconsole. Als de middenconsole doorweekt geraakt is, moet u de accukabels loskoppelen. Probeer de auto niet te starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen worden. Sleep de auto naar een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kunnen u bij het sturen danig in de weg zitten. Ook de andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd zijn. Langdurige blootstelling aan de rook- en stofdeeltjes die vrijkomen bij het opblazen van de airbags kan oog- en huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatie met koud water. De snelheid waarmee de airbags/gordijnen worden opgeblazen kan in combinatie met de toegepaste materialen resulteren in schaaf- en brandwonden aan de huid. 01 Veiligheid Crash mode Rijden na een aanrijding Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor te starten. G020127 Haal de contactsleutel uit het contact en steek hem er opnieuw in. De elektronica van de auto probeert te resetten naar de normale stand. Probeer vervolgens de auto te starten. Als CRASH MODE nog op het display staat, mag u niet met de auto rijden en hem niet verslepen. Verborgen schade kan de auto tijdens het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt dat u nog met de auto kunt rijden. Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, kan de tekst CRASH MODE ZIE HANDLEIDING op het informatiedisplay verschijnen. Dit betekent dat de functionaliteit van de auto is verminderd. CRASH MODE is een veiligheidsfunctie die in werking treedt wanneer de aanrijding een belangrijke functie in de auto, bijvoorbeeld brandstofleidingen, sensoren voor een van de veiligheidssystemen of het remsysteem, kan hebben beschadigd. Auto proberen te starten 01 WAARSCHUWING Probeer onder geen beding de auto opnieuw te starten, als u brandstof ruikt terwijl de melding CRASH MODE wordt weergegeven. Verlaat de auto onmiddellijk. WAARSCHUWING De auto mag niet worden weggesleept zolang deze in de CRASH MODE staat. De auto moet van zijn huidige plaats worden vervoerd naar een erkende Volvowerkplaats. Auto verzetten Als de melding NORMAL MODE wordt weergegeven nadat de CRASH MODE is gereset, mag de auto voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke positie worden verreden. Verrijd de auto niet verder dan nodig. WAARSCHUWING Probeer nooit zelf de auto te repareren of de elektronische onderdelen te resetten nadat de auto in de CRASH MODE heeft gestaan. Dit kan aanleiding geven tot letsel of een slechte functie van de auto. Laat de auto altijd in een erkende Volvo-werkplaats controleren en naar de NORMAL MODE resetten nadat CRASH MODE is verschenen. Controleer eerst of er geen brandstof uit de auto is gelopen. Er mag geen brandstofgeur aanwezig zijn. 27 01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Kinderen moeten comfortabel en veilig zitten Kinderzitjes rails of balken onder de stoel. Scherpe randen kunnen de bevestigingsbanden beschadigen. Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen het dashboard steunen. Dit geldt voor auto’s zonder passagiersairbag of auto’s waarvan deze airbag gedeactiveerd is. De plaats van het kind in de auto en de vereiste uitrusting zijn afhankelijk van het gewicht en de lengte van het kind (zie pagina 30 voor meer informatie). Positie van kinderzitjes N.B. Het volgende kan worden gebruikt: Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen altijd met de gordel goed om in de auto zitten. Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zitten. De veiligheidsuitrusting voor kinderen die Volvo biedt, is afgestemd op het gebruik in uw auto. Door het gebruik van originele Volvoonderdelen bent u er zeker van dat de bevestigingspunten en bevestigingsonderdelen op de juiste wijze zijn aangebracht en sterk genoeg zijn. N.B. Bij problemen tijdens de montage van kinderveiligheidsproducten kunt u contact opnemen met de fabrikant voor nadere inlichtingen over de montage. 28 G020128 De wettelijke bepalingen voor het vervoer van kinderen in de auto verschillen van land tot land. Ga na welke regels er in uw land van kracht zijn. Kinderzitjes en airbags gaan niet samen Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig door Volvo getest is. N.B. • een kinderzitje/comfortkussen op de passagiersstoel, mits de airbag aan de passagierszijde is gedeactiveerd1. • een achterstevoren gemonteerd kinderzitje op de achterbank dat tegen de rugleuning van de voorstoel steunt. Kinderzitjes en een geactiveerde passagiersairbag gaan niet samen Plaats een kind altijd op de achterbank als de passagiersairbag geactiveerd is. Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind aan de passagierszijde ernstig letsel oplopen. Bij gebruik van andere op de markt verkrijgbare kinderveiligheidsproducten is het van belang dat u de bijgeleverde montageinstructies zorgvuldig doorleest en nauwkeurig opvolgt. Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje nooit vast aan de hendel waarmee u de voorstoel in de lengterichting verstelt of aan veren, 1 Zie pagina 18 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS). 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid WAARSCHUWING 01 Sticker airbag Gebruik geen kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de ontgrendelingsknop van de gordelsluiting kunnen aankomen. Dit om te voorkomen dat de gordels plotseling losschieten. Zorg dat het kinderzitje niet met de bovenkant tegen de voorruit aankomt. G018564 WAARSCHUWING Sticker op zijwand dashboard. G018620 Zet nooit een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd. Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel plaatsnemen als de airbag (SRS) geactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind. Sticker op zijwand dashboard (alleen Australië). 29 01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Plaats van kinderen in de auto Om andere zitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44. Gewicht (leeftijd) Voorstoel1 Achterbank Groep 0 max. 10 kg (tot 9 maanden) – Groep 0+ max. 13 kg Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinderzitje en het dashboard. Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel, steun en bevestigingsband.2 Typegoedkeuring: E5 03135 Typegoedkeuring: E5 03135 Britax Baby Safe Plus – achterstevoren gemonteerd babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem. Britax Baby Safe Plus – achterstevoren gemonteerd babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem. Typegoedkeuring: E1 03301146 Typegoedkeuring: E1 03301146 Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinderzitje en het dashboard. Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel, steun en bevestigingsband.2 Typegoedkeuring: E5 03135 Typegoedkeuring: E5 03135 Britax Freeway – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFOX-systeem en bevestigingsband. Britax Freeway – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFOX-systeem en bevestigingsband.2 Typegoedkeuring: E5 03171 Typegoedkeuring: E5 03171 Volvo comfortkussen – met of zonder rugleuning. Volvo comfortkussen – met of zonder rugleuning. Typegoedkeuring: E5 03139 Typegoedkeuring: E5 03139 Groep 1 9–18 kg (9–36 maanden) Groep 2/3 15–36 kg (3–12 jaar) 1Zie 2 pagina 18 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS). Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats om de bevestigingspunten te laten aanbrengen die nodig zijn om een achterstevoren gemonteerd kinderzitje op de achterbank te kunnen gebruiken. 30 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid WAARSCHUWING 01 ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinderzitjes (optie) Zet nooit een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd1. Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel plaatsnemen als de airbag (SRS) geactiveerd is1. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind. 1 Zie G020798 pagina 18 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS). Achter de onderkant van de ruggedeelten op de beide buitenste zitplaatsen van de achterbank gaan de bevestigingspunten voor het ISOFIX-systeem schuil. Symbolen op de bekleding van de ruggedeelten (zie bovenstaande afbeelding) geven de positie van deze bevestigingspunten aan. Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag om bij de bevestigingspunten te komen. Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/ babyzitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet. 31 Overzicht auto met stuur links .................................................................34 Overzicht auto met stuur rechts ...............................................................36 Bedieningspaneel op bestuurdersportier ...................................................................................38 Instrumentenpaneel .................................................................................39 Controle- en waarschuwingslampjes ............................................................................40 Informatiedisplay ......................................................................................44 Elektrische aansluiting ............................................................................45 Verlichtingspaneel ....................................................................................46 Linker stuurhendel ....................................................................................48 Rechter stuurhendel .................................................................................50 Cruisecontrol (optie) .................................................................................52 Toetsenset op stuurwiel (optie) .................................................................53 Stuurwielafstelling, alarmlichten ...............................................................54 Handrem ..................................................................................................55 Elektrisch bedienbare ruiten .................................................................... 56 Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels ..........................................................................................57 Persoonlijke instellingen ...........................................................................61 32 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING 02 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto met stuur links 20 02 18 22 17 21 16 10 9 8 7 6 5 11 12 13 14 15 19 8 26 8 23 24 25 8 9 7 27 28 29 4 3 2 1 3 31 30 32 34 34 G019490 33 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto met stuur links 1. Stuurwielafstelling 2. Openingshandgreep, motorkap 3. Bedieningspaneel, ruiten en buitenspiegels 4. Richtingaanwijzers, groot licht, boordcomputer 5. Verlichtingspaneel en openingsknop tankvulklep 6. Portierhandgreep en vergrendelingsknop 7. Controlelampje, vergrendeling 8. Blaasmond, dashboard 9. Blaasmond, zijruit 10. Cruisecontrol 11. Claxon en airbag 12. Instrumentenpaneel 13. Toetsenset voor infotainment 14. Ruitenwissers en -sproeiers, koplampsproeiers 15. Contactslot 16. Achteruitkijkspiegel 17. Gordelwaarschuwing en indicatie voor passagiersairbag 18. Schakelaar, interieurverlichting links 19. Schakelaar, alarmsensoren en Safelock-functie 20. Schakelaar, automatische bediening interieurverlichting 21. Schakelaar, ingebouwd accessoire 22. Schakelaar, interieurverlichting rechts 23. Display, auto-instellingen/geluidsinstallatie e.d. 24. Bediening, auto-instellingen/geluidsinstallatie e.d. 25. Klimaatregeling 26. Controlelampje, alarmlichten 27. Portierhandgreep en vergrendelingsknop 28. Dashboardkastje 29. Versnellingspook (handbak)/keuzehendel (automaat) 30. Elektrische aansluiting en aansteker 31. Schakelaar, bediening hardtop 32. Handrem 33. BLIS, Blind Spot Information System 34. Schakelaars, extra uitrusting 02 35 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto met stuur rechts 15 02 17 13 18 14 19 16 10 11 12 9 26 9 20 21 22 23 24 25 9 8 8 7 9 6 7 5 27 32 28 4 29 2 4 3 1 30 31 34 36 G019491 33 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto met stuur rechts 1. Elektrische aansluiting en aansteker 2. Schakelaar, bediening hardtop 3. Handrem 4. Bedieningspaneel, ruiten en buitenspiegels 5. Dashboardkastje 6. Portierhandgreep en vergrendelingsknop 7. Controlelampje, vergrendeling 8. Blaasmond, zijruit 9. Blaasmond, dashboard 10. Klimaatregeling 11. Bediening, auto-instellingen/geluidsinstallatie e.d. 12. Display, auto-instellingen/geluidsinstallatie e.d. 13. Schakelaar, interieurverlichting links 14. Schakelaar, alarmsensoren en Safelock-functie 15. Schakelaar, automatische bediening interieurverlichting 16. Schakelaar, ingebouwd accessoire 17. Schakelaar, interieurverlichting rechts 18. Gordelwaarschuwing en indicatie voor passagiersairbag 19. Achteruitkijkspiegel 20. Contactslot 21. Stuurhendel, links 22. Toetsenset stuurwiel, links 23. Instrumentenpaneel 24. Claxon en airbag 25. Toetsenset stuurwiel, rechts 26. Controlelampje, alarmlichten 27. Portierhandgreep en vergrendelingsknop 28. Verlichtingspaneel en openingsknop tankvulklep 29. Stuurhendel, rechts 30. Openingshandgreep, motorkap 31. Hendel, stuurwielafstelling 32. Versnellingspook (handbak)/keuzehendel (automaat) 33. BLIS, Blind Spot Information System 34. Schakelaars, extra uitrusting 02 37 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Bedieningspaneel op bestuurdersportier 02 Bedieningspaneel op bestuurdersportier 2 2 3 4 5 G018241 1 1. Elektrisch bedienbare ruiten, alle ruiten omlaag/omhoog 2. Elektrisch bedienbare ruiten 3. Buitenspiegel, linkerzijde 4. Buitenspiegels, instelling 5. Buitenspiegel, rechterzijde 38 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel 1 2 3 4 5 6 7 8 1. 2. 3. 4. Snelheidsmeter Richtingaanwijzer, links Waarschuwingslampje Informatiedisplay – Op het display verschijnen informatieve teksten en waarschuwingsmeldingen en de buitentemperatuur. Wanneer de temperatuur tussen –5 C en +2 C ligt, verschijnt er een sneeuwvlokje op het display. Het lampje wijst op het gevaar voor gladheid. Als de auto heeft stilgestaan, kan de buitentemperatuurmeter een te hoge waarde aangeven. 5. Informatielampje 6. Richtingaanwijzer, rechts 9 10 11 12 13 14 7. Toerenteller – Geeft het motortoerental aan in duizenden toeren per minuut. 8. Controle- en informatielampjes 9. Brandstofmeter 10. Knop voor de dagteller – Wordt gebruikt om korte afstanden te meten. Door kort op de knop te drukken, kunt u van dagteller T1 en T2 wisselen. Als u de knop lang indrukt (meer dan 2 seconden), gaat de geactiveerde dagteller op nul. 11. Display – Geeft de schakelstanden van de automatische versnellingsbak, regensensor, kilometerteller, dagteller en cruisecontrol aan. 12. Grootlichtindicatie G018182 02 13. Temperatuurmeter – De temperatuurmeter van het koelsysteem van de motor. Op het display verschijnt een melding, als de temperatuur abnormaal hoog is en de naald tot in het rode gebied uitslaat. Let erop dat bijvoorbeeld extra koplampen voor de luchtinlaat bij een hoge buitentemperatuur en een zware belasting van de motor het koelvermogen verminderen. 14. Controle- en waarschuwingslampjes 39 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes 02 Alle controle- en waarschuwingslampjes1 gaan branden wanneer u de contactsleutel voor het starten naar stand II draait. De werking van de lampjes wordt dan gecontroleerd. Alle lampjes moeten weer uitgaan als de motor is aangeslagen, behalve het lampje voor de handrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de handrem wordt gehaald. Als de motor niet binnen vijf seconden aanslaat, gaan alle lampjes uit, behalve het lampje voor storingen in het uitlaatgasreinigingssysteem van de auto en dat voor een lage oliedruk. Afhankelijk van de uitrusting van de auto is het mogelijk dat bepaalde lampjes geen functie hebben. 1 Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik! Er verschijnt in plaats daarvan een displaytekst (zie pagina 182). 40 Lampjes in het midden van het instrumentenpaneel 1. Stop op een veilige plek. Rijd niet verder met de auto. 2. Lees de informatie op het informatiedisplay. Voer de handeling uit die de melding op het display u voorschrijft. Wis de melding met de knop READ. Als de auto sneller rijdt dan 7 km/h, gaat het waarschuwingslampje branden. G020136 Functietest, lampjes Het rode waarschuwingslampje gaat branden, wanneer er een storing is geregistreerd die van invloed kan zijn op de veiligheid en/of de rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende melding op het informatiedisplay. Het waarschuwingslampje blijft branden totdat de storing is verholpen, maar de melding kunt u verwijderen met de knop READ (zie pagina 44). Het waarschuwingslampje kan ook gaan branden in combinatie met andere lampjes. Als er een afwijking is in één van de systemen in de auto, gaat het oranje informatielampje branden en verschijnt er tekst op het display. U verwijdert de melding met behulp van de knop READ (zie pagina 44). Dit gebeurt automatisch als u enige tijd niets doet (hoe lang hangt van de bewuste functie af). Het oranje informatielampje kan ook gaan branden in combinatie met andere lampjes. Als de auto langzamer rijdt dan 7 km/h, gaat het informatielampje branden. N.B. Wanneer de servicemelding verschijnt, kunt u het lampje doven en de melding verwijderen met de knop READ. Ook als u niets doet gebeurt dat enige tijd later automatisch. 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampjes – linkerzijde 4 – Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. – Start de motor opnieuw. – Als het lampje echter blijft branden, moet u de auto naar een erkende Volvo-werkplaats rijden om het ABS-systeem te laten controleren. 5 3. Mistachterlicht 1 2 3 7. Laag peil in brandstoftank Wanneer dit lampje gaat branden, zit er bij benzinemodellen nog ca. 8 liter en bij dieselmodellen nog ca. 7 liter brandstof in de tank. 02 Dit lampje brandt wanneer u het mistachterlicht hebt ingeschakeld. 6 G020137 7 4. Stabiliteitssysteem STC of DSTC Zie pagina 130 voor informatie over de functies en lampjes van het systeem. 1. Storing in uitlaatgasreinigingssysteem Rijd de auto naar een erkende Volvo-werkplaats om het systeem te laten controleren. 5. Geen functie 6. Voorgloeifunctie motor (diesel) Het lampje brandt als de motor wordt voorverwarmd. De voorverwarming start als de temperatuur lager wordt dan –2 C. De auto kan worden gestart als het lampje 2. Storing in ABS Als het lampje brandt, werkt het systeem niet. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABSregeling. gedoofd is. 41 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampjes, rechterzijde 5. Gordelwaarschuwing N.B. 02 1 Het lampje geeft alleen aan dát u de handrem hebt aangetrokken maar niet hoe hard! 2 3 3. Airbags – SRS 4 Als het lampje tijdens het rijden oplicht of blijft branden, is er een storing in de gordelsluiting of in het SRS-, SIPS- of IC-systeem geregistreerd. Rijd de auto zo snel mogelijk naar een erkende Volvo-werkplaats om het systeem te laten controleren. 5 6 G020138 7 4. Te lage oliedruk1 1. Controlelampje voor aanhanger Het lampje knippert, wanneer u de richtingaanwijzers op de auto en de aanhanger gebruikt. Als het lampje niet knippert, is een van de lampen op de auto of de aanhanger defect. Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Vul zo nodig olie bij. Als het lampje oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact opnemen met een erkende Volvo-werkplaats. 2. Handrem aangetrokken Het lampje brandt, wanneer de handrem is aangetrokken. Haal de handremhendel bij het aantrekken altijd volledig omhoog. 42 1 Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik! Er verschijnt in plaats daarvan een displaytekst (zie pagina 182). Het lampje brandt als de bestuurder of de voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of als iemand op de achterbank de gordel heeft losgenomen. 6. Dynamo laadt niet bij Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, is er sprake van een storing in het elektrisch systeem. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. 7. Storing in remsysteem Als het lampje oplicht, is het remvloeistofpeil mogelijk te laag. – Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en controleer het peil in het remvloeistofreservoir. Zie pagina 185. Als het peil lager is dan het MIN-streepje van het remvloeistofreservoir, kunt u beter niet verder rijden met de auto. Laat de auto naar een erkende Volvo-werkplaats slepen om het remsysteem te laten controleren. 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes Als de waarschuwingslampjes voor het remsysteem en ABS tegelijkertijd branden, kan er een storing in de remkrachtverdeling zijn opgetreden. Waarschuwing, portieren niet gesloten Als een van de portieren, de motorkap1 of het kofferdeksel niet goed afgesloten is, wordt u daarop attent gemaakt. 02 Lage snelheid – Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. – Start de motor opnieuw. – Rijd verder als beide lampjes uitgaan. – Als de lampjes echter blijven branden, moet u het peil in het remvloeistofreservoir controleren (zie pagina 185). – Als de lampjes blijven branden ondanks dat het peil van de remvloeistof in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar een erkende Volvo-werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren. – Als het peil lager is dan het MIN-streepje van het remvloeistofreservoir dient u niet verder te rijden met de auto. Laat de auto naar een erkende Volvo-werkplaats slepen om het remsysteem te laten controleren. Als de auto met een snelheid van maximaal 7 km/h rijdt, gaat het informatielampje branden en verschijnt een van de volgende meldingen op het display: BESTUURDERSPORTIER OPEN, PASSAGIERSPORTIER OPEN of MOTORKAP OPEN. Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en sluit het portier dat of de motorkap die openstaat. Hoge snelheid Als de auto sneller rijdt dan 7 km/h, gaat het lampje branden en wordt tegelijkertijd een van de meldingen uit de vorige alinea op het display weergegeven. Waarschuwing kofferdeksel Als het kofferdeksel open is, gaat het informatielampje branden en op het display verschijnt KOFFERBAKDEKSEL OPEN. WAARSCHUWING Als de waarschuwingslampjes voor het remsysteem en ABS tegelijkertijd branden, bestaat het gevaar dat de achtertrein bij krachtig remmen gaat slippen. 1 Alleen auto’s met alarm 43 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Informatiedisplay Meldingen Wanneer een waarschuwings- of controlelampje oplicht, verschijnt er tevens een aanvullende melding op het informatiedisplay. 02 – Druk op de knop READ (1). Blader met de knop READ de meldingen door. Meldingen blijven in het geheugen vastgelegd totdat u de onderliggende storing hebt laten verhelpen. G019617 1 N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt als de boordcomputer wordt gebruikt, moet u de melding lezen (druk op de knop READ) voordat u de eerdere activiteit kunt hervatten. Melding Betekenis STOP AUTO Z.S.M. ZET MOTOR UIT SERVICE SPOED ZIE HANDLEIDING SERVICE VEREIST RUIM TIJD IN V. ONDERHOUD TIJD VOOR REG. SERVICE Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Volvo-werkplaats. Lees het instructieboekje. Laat de auto zo spoedig mogelijk nakijken door een erkende Volvo-werkplaats. Het is tijd een afspraak te maken voor een servicebeurt bij een erkende Volvo-werkplaats. Het is tijd voor een servicebeurt bij een erkende Volvo-werkplaats. Het moment hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat sinds de laatste servicebeurt is verstreken, het aantal draaiuren van de motor en de oliekwaliteit. Als u de onderhoudstermijn niet respecteert, vallen beschadigde onderdelen niet langer onder de garantie. Bezoek voor het onderhoud een erkende Volvo-werkplaats. Controleer het oliepeil. De melding verschijnt om de 10.000 km (bepaalde motortypes). Zie pagina 183 voor informatie over het controleren van het oliepeil. Het roetfilter van dieselmodellen is aan regeneratie toe (zie pagina 120). Er gelden beperkingen voor het stabiliteits- en tractieregelsysteem (zie pagina 131 voor meer varianten). ONDERHOUD TE LAAT CONTROLEER OLIEPEIL ROETFILTER VOL – ZIE GEBR. HANDL. DSTC SPIN CONTROL UIT 44 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrische aansluiting 12V-aansluiting Aansteker (optie) 02 G019621 U activeert de aansteker door de knop in te drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de opening en gebruik het roodgloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken. U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals een mobiele telefoon of koelbox. U kunt maximaal 10 A via de aansluiting afnemen. De contactsleutel moet ten minste in stand I staan, anders geeft de aansluiting geen stroom. WAARSCHUWING Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als u deze niet gebruikt. 45 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichtingspaneel Koplamphoogteverstelling 1 2 4 Stand 5 3 6 G020139 02 Door de belading van de auto wordt de hoogte van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoetkomend verkeer kunt verblinden. U kunt dat voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen. Betekenis Automatisch/uitgeschakeld dimlicht. Alleen grootlichtsignalen. Stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten Automatisch dimlicht. In deze stand werken het groot licht en de grootlichtsignalen. – Draai de contactsleutel naar stand II. – Draai de verlichtingsdraaiknop (2) naar een van de eindstanden. – Draai het duimwiel (1) omhoog of omlaag om de koplampen hoger of lager af te stellen. Auto’s met Bi-Xenonkoplampen1 zijn uitgerust met automatische koplamphoogteregeling, zodat het duimwiel (1) ontbreekt. Stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten U kunt de stadslichten/parkeerlichten vóór en de achterlichten altijd inschakelen, ongeacht de stand van de contactsleutel. – Draai de verlichtingsdraaiknop (2) naar de middelste stand. Met de contactsleutel in stand II staan de stadslichten/parkeerlichten vóór, de achterlichten en de kentekenplaatverlichting altijd aan. 1 Optie 46 Koplampen Automatisch dimlicht (bepaalde landen) Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u de contactsleutel naar stand II draait, behalve wanneer de verlichtingsdraaiknop (2) in de middelste stand staat. U kunt het automatische dimlicht zo nodig in een erkende Volvowerkplaats buiten werking laten stellen. Automatisch dimlicht, groot licht – Draai de contactsleutel naar stand II. – U schakelt het dimlicht in door de verlichtingsdraaiknop (2) helemaal rechtsom te draaien. – U schakelt het groot licht in door de linker stuurhendel tot in de eindstand naar het stuur toe te halen en de hendel weer los te laten (zie pagina 48). De verlichting wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u de contactsleutel naar stand I of 0 draait. Instrumentenverlichting De instrumentenverlichting brandt, wanneer de contactsleutel in stand II staat en de verlichtingsdraaiknop (2) in een van de eindstanden. De verlichting wordt bij daglicht automatisch gedimd en valt bij donker handmatig te regelen. – Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaag voor een fellere of zwakkere verlichting. 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichtingspaneel Uitgebreide displayverlichting Om de afleesbaarheid te verhogen van de kilometerteller, dagteller, klok en buitentemperatuurmeter, springt de verlichting van deze displayfuncties korte tijd aan bij het ontgrendelen van de auto en het verwijderen van de contactsleutel. Bij het vergrendelen van de auto dooft de verlichting van de displayfuncties. Mistlichten N.B. De regels voor het gebruik van de mistlichten verschillen van land tot land. Mistlampen vóór (optie) De mistlampen vóór zijn in te schakelen in combinatie met het groot licht/dimlicht of de stadslichten/parkeerlichten vóór en de achterlichten. – Druk op de knop (4). Het lampje in de knop (4) brandt, wanneer u de mistlampen vóór hebt ingeschakeld. Het controlelampje voor het mistachterlicht op het instrumentenpaneel en het lampje in de knop (6) branden, wanneer het mistachterlicht ingeschakeld is. Remlicht Tankvulklep Noodremlichten en automatische Druk op de knop (5) om de tankvulklep te openen, wanneer de auto onvergrendeld staat (zie pagina 106). alarmlichten, EBL1 De remlichten gaan automatisch branden wanneer u remt. 02 Bij krachtig remmen of ABS-regeling worden de noodremlichten (EBL, Emergency Brake Lights) geactiveerd. Dit houdt in dat de remlichten knipperen om het achteropkomend verkeer onmiddellijk te waarschuwen. Het systeem wordt geactiveerd als het ABS meer dan 0,5 seconden achtereen actief is of bij krachtig afremmen, maar alleen bij snelheden hoger dan 50 km/h. Wanneer de snelheid van de auto tot onder de 30 km/h is gedaald, branden de remlichten weer op de normale manier en worden de alarmlichten automatisch ingeschakeld. De alarmlichten blijven knipperen totdat u weer wegrijdt, maar zijn uit te schakelen met de knop voor de alarmlichten (zie pagina 54). Mistachterlicht Het mistachterlicht is alleen in te schakelen wanneer de koplampen branden wel of niet gecombineerd met de mistlampen vóór. – Druk op de knop (6). 1 Bepaalde markten 47 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Linker stuurhendel Standen stuurhendel worden of veert automatisch terug bij het terugdraaien van het stuurwiel. 02 Korte serie knippersignalen – Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar stand (1) en laat de hendel vervolgens los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op waarna de stuurhendel terugveert naar de uitgangspositie. 2 1 3 4 G019618 1. Korte serie knippersignalen, richtingaanwijzers 2. Onafgebroken serie knippersignalen, richtingaanwijzers 3. Grootlichtsignalen 4. Wisselen tussen groot licht en dimlicht en Follow-Me-Home-verlichting Richtingaanwijzers Onafgebroken serie knippersignalen – Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eindstand (2). De hendel blijft in de eindstand staan en kan handmatig in de uitgangspositie teruggezet 48 – Neem de sleutel uit het contactslot. – Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4) naar het stuurwiel toe en laat de hendel los. – Stap uit de auto en vergrendel het portier. Wisselen tussen groot licht en dimlicht 1 2 De inschakelduur bedraagt 30 seconden,1 maar is te wijzigen in 60 of 90 seconden (zie pagina 62). De contactsleutel moet in stand II staan om het groot licht te kunnen inschakelen. – Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsom naar de eindstand (zie pagina 46). – Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4) naar het stuurwiel toe en laat de hendel los. Grootlichtsignalen – Haal de hendel lichtjes tot in stand (3) naar het stuurwiel toe. Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat u de hendel weer loslaat. Grootlichtsignalen zijn alleen mogelijk wanneer de contactsleutel in het contactslot steekt. Follow-Me-Home-verlichting Het is mogelijk om een deel van de buitenverlichting enige tijd ingeschakeld te houden en als Follow-Me-Home-verlichting dienst te laten doen na vergrendeling van de auto. 1 Fabrieksinst. 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Linker stuurhendel Boordcomputer (optie) Functies De boordcomputer toont de volgende informatie: C A • • • • • • G019619 B Bediening Om toegang te krijgen tot de informatie in de boordcomputer, moet u het duimwiel (B) in stappen omhoog- of omlaagdraaien. Wanneer u na het laatste menu nogmaals aan het wieltje draait, keert u terug naar de uitgangspositie. N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt terwijl de boordcomputer in gebruik is, moet u de melding bevestigen. Doe dat door op de knop READ (A) te drukken waarna u naar de boordcomputerfunctie terugkeert. GEM. SNELHEID HUIDIGE SNELHEID MPH HUIDIG GEMIDDELD KILOMETER TOT LEGE TANK Zie pagina 130 voor DSTC. GEM. SNELHEID Wanneer u het contact uitzet, wordt de gemiddelde snelheid vastgelegd om als uitgangswaarde te dienen bij het vervolg van de rit. U kunt de waarde met de knop RESET (C) op nul stellen. HUIDIGE SNELHEID MPH1 De actuele snelheid wordt weergegeven in mph. HUIDIG Het huidige brandstofverbruik wordt eenmaal per seconde berekend. De waarde op het display wordt om de paar seconden bijgewerkt. Wanneer de auto stilstaat, geeft het display “----” aan. Tijdens regeneratie2 van het roetfilter kan het brandstofverbruik tijdelijk stijgen (zie pagina 120). 1 Bepaalde landen 2 Geldt alleen voor dieselmodellen met roetfilter. GEMIDDELD Wanneer u het contact uitzet, wordt het gemiddelde brandstofverbruik vastgelegd. Het blijft bewaard, totdat u de functie op nul stelt. Stel de waarde op nul met de knop RESET (C). 02 N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als u een standverwarming op brandstof hebt gebruikt. KILOMETER TOT LEGE TANK Het bereik tot lege brandstoftank (d.w.z. de actieradius) wordt berekend aan de hand van het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste 30 km. Wanneer de actieradius kleiner is dan 20 km, geeft het display “----” aan. N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als u bijvoorbeeld van rijstijl bent veranderd of een standverwarming op brandstof hebt gebruikt. Op nul stellen – Selecteer GEM. SNELHEID of GEMIDDELD. – Houd de knop RESET (C) ten minste vijf seconden lang ingedrukt om de gemiddelde snelheid en het gemiddelde brandstofverbruik gelijktijdig te resetten. 49 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Rechter stuurhendel Ruitenwissers Enkele slag Beweeg de hendel omhoog om een enkele slag te maken. 02 B C D 0 U kunt de wissnelheid in de intervalstand bijstellen. Draai het duimwiel (C) omhoog voor een korter wisinterval. Draai het omlaag om het interval te verlen- A. Ruiten- en koplampsproeiers B. Regensensor, aan/uit D. Geen functie Ruitenwissers uitgeschakeld De ruitenwissers zijn uitgeschakeld als de hendel in stand 0 staat. Hogedruksproeiers koplampen (optie op bepaalde markten) gen. De hogedruksproeiers van de koplampen verbruiken een grote hoeveelheid ruitensproeiervloeistof. Om vloeistof te besparen, worden de koplampen als volgt gesproeid: Ononderbroken wissen Dimlicht ingeschakeld met de knop op het verlichtingspaneel: De wissers bewegen op normale snelheid. De wissers bewegen op hoge snelheid. C. Duimwiel BELANGRIJK Controleer alvorens de ruitenwissers tijdens de winter in te schakelen of de wisserbladen niet zijn vastgevroren en de voorruit sneeuw- en ijsvrij is. BELANGRIJK Sproei een royale hoeveelheid ruitensproeiervloeistof op de voorruit wanneer de ruitenwissers werken. De voorruit moet nat zijn bij gebruik van de ruitenwissers. 50 U activeert de sproeiers van de voorruit en de koplampen door de hendel naar het stuurwiel toe te trekken. De wissers maken nog enkele slagen nadat u de hendel hebt losgelaten. Intervalstand A G019620 0 Ruiten-/koplampsproeiers De eerste keer dat u de voorruit sproeit, worden ook de koplampen gesproeid. Vervolgens worden de koplampen iedere vijfde sproeibeurt van de voorruit gesproeid, zolang er maximaal tien minuten tussen de eerste en vijfde sproeibeurt zitten. Bij langere intervallen worden de koplampen iedere keer gesproeid. Stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten ingeschakeld met de knop op het verlichtingspaneel: • Bi-Xenonkoplampen worden slechts iedere vijfde sproeibeurt gesproeid, ongeacht de tijd die is verstreken. • Halogeenkoplampen worden niet gesproeid. 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Rechter stuurhendel Draaiknop op verlichtingspaneel in stand 0: Aan/Uit Duimwiel • Bi-Xenonkoplampen worden slechts iedere vijfde sproeibeurt gesproeid, ongeacht de tijd die is verstreken. • Halogeenkoplampen worden niet gesproeid. Om de regensensor te activeren dient het contact/de contactsleutel in stand I of II te staan en de ruitenwisserhendel in stand 0 (niet geactiveerd). Met het duimwiel kunt u de wisfrequentie instellen (als u de intervalstand hebt geselecteerd) of de gevoeligheid van de regensensor (als u de regensensor hebt geactiveerd). Regensensor (optie) Regensensor activeren: 02 Druk op de knop (B). Een displaysymbool geeft aan dat de regensensor actief is. G018188 U schakelt de regensensor op een van de volgende manieren weer uit: De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en activeert automatisch de ruitenwissers op de voorruit. De gevoeligheid van de regensensor is in te stellen met het duimwiel (C). Draai het duimwiel omhoog voor een grotere gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoeligheid. (De wissers maken een extra slag, als u het duimwiel omhoogdraait.) – druk op de knop (B) – haal de hendel omlaag naar een ander wisprogramma. Als u de hendel omhoogduwt, blijft de regensensor actief. De wissers maken een extra slag en keren terug naar de regensensorstand, wanneer u de hendel laat terugveren naar stand 0. De regensensor wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u de sleutel uit het contactslot neemt of vijf minuten nadat u de auto van het contact hebt gezet. BELANGRIJK In automatische wasstraten: Schakel de regensensor uit door op knop (B) te drukken, terwijl de contactsleutel in stand I of II staat. De ruitenwissers kunnen anders in beweging komen en daarbij beschadigd raken. 51 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Cruisecontrol (optie) Inschakelen Snelheid verhogen of verlagen Tijdelijk uitschakelen – Druk op 0 om de cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE. De eerder ingestelde snelheid blijft na een tijdelijke uitschakeling in het geheugen vastgelegd. De cruisecontrol wordt bovendien tijdelijk uitgeschakeld, als: De bedieningsorganen voor de cruisecontrol vindt u links op het stuurwiel. Gewenste snelheid instellen: – Druk op de knop CRUISE. Op het instrumentenpaneel verschijnt de tekst CRUISE. – Druk op + of – om de snelheid van de auto vast te zetten. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE-ON. De cruisecontrol kan niet worden ingeschakeld bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger dan 200 km/h. 52 G018249 G020141 02 – U kunt de snelheid verhogen of verlagen door de knop + of – in te drukken. De snelheid die de auto heeft op het moment dat u de knop loslaat, zal vervolgens worden geprogrammeerd. Een korte druk (minder dan een halve seconde) op + of – komt overeen met een snelheidswijziging van 1 mph of 1,6 km/h1. N.B. Een tijdelijke verhoging van de snelheid (korter dan een minuut) met het gaspedaal, zoals bij het inhalen, is niet van invloed op de instelling van de cruisecontrol. Als u het gaspedaal loslaat, neemt de auto automatisch de ingestelde snelheid weer aan. • u het rempedaal of koppelingspedaal bedient; • de snelheid heuvelop lager wordt dan 25-30 km/h1; • u de keuzehendel in stand N zet; • als de wielen de neiging hebben te gaan slippen of blokkeren; • een tijdelijke snelheidsverhoging langer dan een minuut heeft geduurd. Snelheid hervatten – Druk op de knop om de eerder ingestelde snelheid te hervatten. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE-ON. Uitschakelen – Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit te schakelen. CRUISE-ON verdwijnt van het instrumentenpaneel. 1 Afhankelijk van het motortype 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Toetsenset op stuurwiel (optie) knop ENTER om de telefoonfuncties met de pijltoetsen te kunnen bedienen. Toetsfuncties 02 G020142 Druk op EXIT om de instellingen van het audiosysteem te hervatten. Met de vier toetsen onder aan de toetsenset op het stuurwiel kunt u zowel het audiosysteem als de telefoon regelen. De functie van de toetsen hangt af van het systeem dat u geactiveerd hebt. Met de toetsenset op het stuur kunt u het volume regelen, een andere zender of een andere track op een cd selecteren. Houd een van de pijltoetsen ingedrukt om versneld voor- of achteruit te spoelen of een bepaalde zender te zoeken. Om instellingen voor het audiosysteem te kunnen verrichten moet de telefoon ingeschakeld zijn. De telefoon moet zijn geactiveerd met de 53 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Stuurwielafstelling, alarmlichten Stuurwielafstelling WAARSCHUWING 02 Alarmlichten G020143 G020144 Stel het stuurwiel af, voordat u gaat rijden. Doe dit nooit tijdens het rijden. Controleer voordat u wegrijdt, of het stuurwiel in de gekozen stand geblokkeerd staat. U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de lengte verstellen. – Trek de hendel naar u toe om het stuur vrij te geven. – Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand. – Duw de hendel vervolgens terug om het stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel naar terugduwen. Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwijzers knipperen), wanneer u de auto noodgedwongen tot stilstand moet brengen op een plaats waar deze gevaar of hinder voor het verkeer kan opleveren. Druk op de knop om de functie te activeren. Bij een voldoende krachtige aanrijding of een krachtige remmanoeuvre worden de alarmlichten automatisch ingeschakeld (zie pagina 47). U kunt de functie uitschakelen met een druk op de knop. N.B. De regels voor het gebruik van de alarmlichten verschillen van land tot land. 54 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Handrem Handrem (parkeerrem) – Als de auto wegrolt dient u de handremhendel strakker aan te trekken. Zet de versnellingspook/keuzehendel bij het parkeren altijd in de 1 e versnelling (handbak) of in stand P (automaat). 02 Op een helling parkeren G018260 Draai bij het parkeren op een oplopende helling de wielen van de trottoirband af, als de neus van de auto naar de top van helling wijst. Draai bij het parkeren op een aflopende helling de wielen naar de trottoirband toe, als de neus van de auto naar de voet van de helling wijst. Handrem lossen De handremhendel zit tussen de voorstoelen. N.B. Het brandende waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel geeft alleen aan dát u de handrem hebt aangetrokken maar niet hoe hard! – Trap het rempedaal stevig in. – Trek de handremhendel iets omhoog, druk de knop in, duw de handrem omlaag en laat de knop weer los. Handrem aanzetten – Trap het rempedaal stevig in. – Trek de handremhendel stevig tot in de eindstand omhoog. – Laat het rempedaal los en controleer of de auto volledig stilstaat. 55 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bedienbare ruiten Bediening 02 Met de knoppen op de portieren kunt u de ruiten elektrisch bedienen. De ruiten zijn te bedienen wanneer de contactsleutel in stand I of II staat. Ook wanneer de auto stilstaat en u de contactsleutel hebt uitgenomen, kunt u de ruiten nog steeds enige tijd openen en sluiten zolang geen van de portieren wordt geopend. Bedien de ruiten altijd onder toezicht. Zijruit openen: Bestuurdersportier 1 2 3 Alle ruiten tegelijk Met knop (1) kunt u alle ruiten tegelijk openen of sluiten. Met een korte druk op de rechterzijde van de knop worden de ruiten automatisch geopend. Met een druk op de linkerzijde worden ze gesloten. G000000 • Druk het voorste deel van de knop omlaag. Zijruit sluiten: • Trek het voorste deel van de schakelaar omhoog. Bedieningspaneel op bestuurdersportier Afstandsbediening en vergrendelingsknoppen U kunt de zijruiten op twee manieren openen en sluiten: Zie pagina 106 voor het bedienen van de elektrisch bedienbare ruiten met de vergrendelingsknoppen en de afstandsbediening. Handmatige bediening WAARSCHUWING Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor dat kinderen of andere inzittenden niet bekneld kunnen raken. Houd de zijruiten in de achterportieren goed in de gaten, wanneer u ze met de knoppen op het bestuurdersportier sluit. Vanaf de bestuurdersstoel kunt u alle zijruiten elektrisch bedienen. 56 beweging van de zijruiten afgebroken. Alleen de voorste zijruiten zijn automatisch te sluiten. De bedieningsknoppen op het passagiersportier werken op dezelfde manier als die op het bestuurdersportier. Druk een van de bedieningsknoppen (2) of (3) voorzichtig omlaag of trek er één voorzichtig omhoog. De elektrisch bedienbare zijruiten komen steeds verder omhoog of omlaag zolang u de schakelaar bedient. Automatische bediening Druk een van de bedieningsknoppen (3) omlaag of trek er een omhoog en laat deze vervolgens los. De zijruiten gaan dan automatisch open of dicht. Als de zijruiten door iets worden geblokkeerd, wordt de op- of neergaande WAARSCHUWING De beveiliging tegen overbelasting van de zijruiten werkt zowel bij automatisch sluiten als bij handmatig sluiten, maar uiteraard niet meer wanneer de beveiliging eenmaal in werking is getreden. WAARSCHUWING Als er kinderen in de auto zitten: Let er bij het verlaten van de auto op dat u de stroomtoevoer naar de elektrisch bedienbare zijruiten verbreekt door auto de contactsleutel uit te nemen. Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor dat kinderen of andere inzittenden niet bekneld kunnen raken. 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Achteruitkijkspiegel met kompas (optie op bepaalde markten) 3 Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblinden. Zet de spiegel in de dimstand, wanneer u de verlichting van het achteropkomend verkeer als hinderlijk ervaart. Dimfunctie 1. Hendeltje voor dimfunctie 2. Normale stand 3. Dimstand. Autodimfunctie (optie) Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automatisch gedimd. Het hendeltje (1) is niet aanwezig op spiegels met autodimfunctie. 02 In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst. Er worden acht verschillende richtingen met Engelse afkortingen weergegeven: N (Noord), NE (Noordoost), E (Oost), SE (Zuidoost), S (Zuid), SW (Zuidwest), W (West) en NW (Noordwest). 1 G020992 2 Kompas kalibreren G020991 1 G020988 Achteruitkijkspiegel De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld. Het kompas is afgesteld op het geografische gebied waarin de auto werd afgeleverd. Het kompas dient te worden gekalibreerd, als u met de auto meerdere magnetische zones doorkruist. – Breng de auto op een groot en open terrein tot stilstand en laat de motor stationair lopen. – Houd het knopje (1) ten minste 6 seconden lang ingedrukt, waarna het teken C verschijnt (het knopje is verzonken, zodat u bijvoorbeeld een paperclip moet gebruiken om het in te drukken). – Houd het knopje (1) ten minste 3 seconden ingedrukt. Het cijfer van de huidige magnetische zone verschijnt. 57 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels 1 12 5 7 11 10 6 7 8 9 11 12 13 14 Magnetische zones, Azië 6 9 8 5 3 2 7 6 5 8 5 4 3 2 7 1 Magnetische zones, Australië 11 12 10 89 10 9 13 14 7 13 3 G020150 8 11 12 4 G020152 14 Magnetische zones, Europa Magnetische zones, Zuid-Amerika 58 9 15 Magnetische zones, Afrika G020154 13 12 11 10 4 6 10 G020153 3 2 4 G020151 02 – Druk herhaaldelijk op het knopje (1) totdat het nummer van de gewenste magnetische zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de magnetische zones van het kompas). – Wacht totdat het teken C weer op het display verschijnt. – Houd het knopje vervolgens 9 seconden lang ingedrukt en kies L bij auto’s met het stuur links en R bij auto’s met het stuur rechts. – Rijd langzaam een rondje in de auto met een snelheid van hoogstens 10 km/h, totdat er een kompasrichting op het display verschijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afgerond is. 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Buitenspiegels Elektrisch inklapbare buitenspiegels (optie) Bij het parkeren of in nauwe straatjes kunt u de buitenspiegels inklappen. Dat is mogelijk als de contactsleutel in stand I of II staat. Spiegels inklappen – Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R. – Laat de knoppen los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt. G018254 BELANGRIJK De knoppen waarmee u de twee buitenspiegels bedient, vindt u voor op de armleuning van het bestuurdersportier. De buitenspiegels zijn te bedienen met het contact in stand I of II. – Druk op knop L voor de buitenspiegel links of op R voor de buitenspiegel rechts. Het lampje in de knop brandt. – U kunt de stand afstellen met het hendeltje in het midden. – Druk nogmaals op knop L of R. Het lampje dooft. Gebruik geen ijskrabber om de spiegels van ijs te ontdoen, omdat er daarbij krassen op het glas kunnen ontstaan en de water- en vuilafstotende laag1 beschadigd kan raken. Gebruik in plaats daarvan de elektrische verwarming om de buitenspiegels van ijs te ontdoen (zie pagina 70). 1 Optie WAARSCHUWING Beide buitenspiegels zijn groothoekig voor optimaal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn. In neutrale stand terugzetten Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloeden van buitenaf, moeten in de neutrale stand worden teruggezet zodat het elektrisch in- en uitklappen weer werkt. 02 – Klap de spiegels in met behulp van de knoppen L en R. – Klap de spiegels weer uit met behulp van de knoppen L en R. De spiegels staan vervolgens weer in de neutrale stand. Approach-verlichting en Follow-MeHome-verlichting De lampjes op de buitenspiegels (optie) gaan branden, als u de Approach-verlichting of de Follow-Me-Home-verlichting activeert. Positie buitenspiegels vastleggen De positie van de buitenspiegels wordt vastgelegd, wanneer u de auto met de afstandsbediening vergrendelt. Een volgende keer dat de auto met dezelfde afstandsbediening wordt ontgrendeld, nemen de buitenspiegels en de bestuurdersstoel de vastgelegde posities in. Spiegels uitklappen – Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R. – Laat de knoppen los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt. 59 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Water- en vuilafstotende laag (optie) 02 De voorste zijruiten en/of de buitenspiegels zijn voorzien van een speciale laag die bij hevige regenval voor een beter zicht zorgen. Zie pagina 171 voor informatie over het onderhoud. Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels In bepaalde weersomstandigheden werkt de vuilafstotende laag beter, als u de elektrische verwarming van de buitenspiegels inschakelt (zie pagina 70). Verwarm de buitenspiegels: • als er sneeuw of ijs op de spiegels zit; • bij hevige regenval of vieze wegen; • bij beslagen spiegels. BELANGRIJK Gebruik geen metalen ijskrabber om de ruiten van ijs te ontdoen. De water- en vuilafstotende laag kan beschadigd raken. Gebruik de elektrische verwarming om de buitenspiegels van ijs te ontdoen. Een ijskrabber kan krassen op het spiegelglas veroorzaken! 60 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Persoonlijke instellingen Mogelijke instellingen Instellen, klok Voor sommige functies in de auto zijn persoonlijke instellingen mogelijk. Dit geldt voor de sloten en de klimaatregelings- en audiofuncties. Zie pagina 206 voor audiofuncties. U kunt de uur- en minuutaanduiding elk apart instellen. – Gebruik de cijfers van de toetsenset of de “pijl-omhoog” of de “pijl-omlaag” van de navigatieknop (E). – Markeer het te wijzigen cijfer met de “pijlrechts” of de “pijl-links” van de navigatieknop. – Druk op ENTER om de klok te starten. A Bedieningspaneel A. Display B. MENU 02 C. EXIT E B D. ENTER D C E. Navigatie Toepassing G019551 De instellingen worden weergegeven op het display (A). Bedieningspaneel Open het menu om instellingen te verrichten: – Druk op de knop MENU (B). – Ga bijvoorbeeld naar Instellingen van de auto met behulp van de navigatieknop (E). – Druk op ENTER (D). – Selecteer een optie met behulp van de navigatieknop (E). – Activeer uw keuze met ENTER. Menu sluiten: – Houd de knop EXIT (C) ongeveer één seconde ingedrukt. N.B. Bij een klok met 12-uursaanduiding kies u na het instellen van het aantal minuten voor AM/PM met de “pijl-omhoog” of de “pijlomlaag”. Klimaatinstellingen Automatische blower afstellen Op auto’s met elektronische klimaatregeling (ECC) kunt u de ventilatorsnelheid in de stand AUTO instellen: – U kunt kiezen uit Laag, Normaal en Hoog. Timer recirculatie Wanneer de timer actief is, wordt de lucht in de auto afhankelijk van de buitentemperatuur 3 – 12 minuten lang gerecirculeerd. – Selecteer Aan/Uit als de recirculatietimer actief moet zijn of niet. 61 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Persoonlijke instellingen 02 Reset alles De fabrieksinstellingen voor de klimaatregelingsopties herstellen. Instellingen van de auto Verlichting auto is ontgrendeld Als u de auto met de afstandsbediening ontgrendelt, kunt u de richtingaanwijzers van de auto laten knipperen. De opties Aan/Uit zijn mogelijk. Alle ruiten gelijktijdig openen Voor de ontgrendelingsknop op de afstandsbediening is de volgende functie te selecteren: Verlichting auto is vergrendeld Als u de auto met de afstandsbediening vergrendelt, kunt u de richtingaanwijzers laten knipperen. De opties Aan/Uit zijn mogelijk. Op afstand openen (optie op bepaalde markten) Automatische vergrendeling – portieren Het is mogelijk de portieren en het kofferdeksel automatisch te vergrendelen bij snelheden hoger dan 7 km/h. U hebt de keuze uit de opties Aan/Uit. Door tweemaal aan de openingshandgreep te trekken kunt u de portieren van de binnenzijde ontgrendelen en openen. Portieren ontgrendelen Er bestaan twee opties voor het ontgrendelen: • Alle portieren – beide portieren en het kofferdeksel ontgrendelen met één druk op de afstandsbediening. 62 • 1st chauffeur, dan rest – het bestuurdersportier ontgrendelen met één druk op de afstandsbediening. Als u nog een keer drukt, worden alle portieren alsmede het kofferdeksel ontgrendeld. • Auto. alle venst. openen – bij lang indrukken van de ontgrendelingsknop worden alle ruiten gelijktijdig geopend. • Alle portieren – beide portieren alsmede het kofferdeksel gelijktijdig vergrendelen of ontgrendelen. • Beide voorportieren – beide voorportieren worden tegelijkertijd ontgrendeld. • Eén voorportier – voorportier of kofferdeksel (naar keuze) wordt apart ontgrendeld. Approach-verlichting U kunt de tijd aangegeven die de verlichting moet branden bij een druk op de knop voor Approach-verlichting op de afstandsbediening. U kunt de volgende opties selecteren: 30/60/90 seconden. Follow-Me-Home-verlichting U kunt de tijd aangeven dat de verlichting van de auto moet branden, als u de linker stuur- hendel naar achteren trekt na het uitnemen van de contactsleutel. U kunt de volgende opties selecteren: 30/60/90 seconden. Informatie • VIN- is het unieke identificatienummer van de auto (Vehicle Identification Number). • Aantal sleutels- geeft het aantal sleutels weer dat voor de auto geregistreerd is. 02 Instrumenten, schakelaars en bediening 02 63 Algemene informatie over de klimaatregeling .........................................................................................66 Elektronische klimaatregeling, ECC .........................................................68 Luchtverdeling ..........................................................................................71 Standverwarming op brandstof (optie) .......................................................................................................72 64 KLIMAATREGELING 03 03 Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling 03 Airconditioning Koudemiddel De auto is uitgerust met elektronische klimaatregeling (ECC, Electronic Climate Control). De klimaatregeling regelt de airconditioning (AC) en zorgt ervoor dat de lucht in het interieur wordt gekoeld, verwarmd of van vocht wordt ontdaan. De airconditioning maakt gebruik van het koudemiddel R134a. Het bevat geen chloor, waardoor het koudemiddel onschadelijk voor de ozonlaag is. Gebruik bij het bijvullen/verversen van koudemiddel alleen R134a. Laat dergelijke werkzaamheden over aan een erkende Volvo-werkplaats. N.B. U kunt de airconditioning uitschakelen. Voor optimale luchtkwaliteit in de passagiersruimte en om te voorkomen dat de ruiten beslaan, moet u de airconditioning echter altijd aan laten staan. Beslagen ruiten Maak in eerste instantie gebruik van de ontwasemingsfunctie om condens van de binnenkant van de ruiten te verwijderen. Poets de binnenzijde van de ruiten schoon om de kans te beperken dat ze beslaan. Sneeuw en ijs Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de klimaatregeling (de opening tussen de motorkap en de voorruit). Storingen opsporen en verhelpen Laat controle- en reparatiewerkzaamheden aan de klimaatregeling alleen uitvoeren door een erkende Volvo-werkplaats. 66 Interieurfilter Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd door een filter. U moet het filter regelmatig vervangen. Raadpleeg het Onderhoudsprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde gebieden is het mogelijk dat u het filter vaker moet vervangen. N.B. Er bestaan twee verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat u het juiste filter aanbrengt. Display Er zit een display boven het klimaatregelingspaneel. Hier worden de door u ingevoerde klimaatinstellingen weergegeven. Persoonlijke instellingen U kunt twee functies van het klimaatregelingssysteem naar wens instellen: • De ventilatorsnelheid in de stand AUTO (geldt alleen voor auto’s met ECC). • timergestuurde recirculatie van lucht in passagiersruimte. Zie pagina 61 voor meer informatie over het verrichten van instellingen. 03 Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling Blaasmonden in dashboard Optrekken Werkelijke temperatuur Wanneer u volgas optrekt, wordt de airconditioning tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur kan dan korte tijd iets oplopen. De ingestelde temperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte enz. betreft. A D C ECC C Positie van de sensoren D G019942 B A. Open B. Dicht C. Luchtstroom naar links of rechts D. Luchtstroom omhoog of omlaag Richt de buitenste blaasmonden op de voorste zijruiten om ze te ontwasemen. Bij koud weer: Sluit de middelste blaasmonden om de temperatuur in de auto zo comfortabel mogelijk te houden en de zijruiten optimaal te ontwasemen. Condenswater In warme weersomstandigheden kan er ter hoogte van de airconditioning een plasje water onder de auto ontstaan. Dit is volkomen normaal. 03 • De zonnesensor zit boven op het dashboard. • De interieurtemperatuursensor zit achter het bedieningspaneel van de klimaatregeling. • De buitentemperatuursensor zit op de buitenspiegel. • De vochtsensor zit in de achteruitkijkspiegel. N.B. Dek de sensoren niet met kleding of andere voorwerpen af. Zijruiten Voor een goede werking van de airconditioning moet u de hardtop en de zijruiten gesloten houden. 67 03 Klimaatregeling Elektronische klimaatregeling, ECC Bedieningspaneel 2 3 9 4 5 1 03 10 5 7 AUTO Ventilator Recirculatie/Interior Air Quality System Ontwaseming Luchtverdeling AC ON/OFF – Airconditioning Aan/Uit Elektrische stoelverwarming, links Elektrische stoelverwarming, rechts Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming 10. Temperatuurknop 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 68 8 G019518 6 Functies 1. AUTOM. Houdt automatisch de ingestelde interieurtemperatuur op peil door de verwarming, de ventilatorsnelheid, de recirculatie en de luchtverdeling af te regelen. Wanneer de hardtop geopend is, komt er meer warme of koude lucht uit de onderste blaasmonden in het interieur. Het vermogen van de klimaatregeling wordt bovendien beperkt, als het niet mogelijk is om voor compensatie te zorgen voor de temperatuursinvloeden buiten de auto. Als u een of meer handmatige functies selecteert, worden de overige functies nog steeds automatisch geregeld. Alle handmatige instellingen worden uitgeschakeld, wanneer u op de knop AUTO (1) drukt. Op het display verschijnt AUTOM. KLIMAAT. 2. Ventilator U kunt de snelheid waarmee de ventilator draait verhogen of verlagen door aan de knop te draaien. De ventilatorsnelheid wordt automatisch geregeld, als u AUTOM. selecteert. De eerder ingestelde ventilatorsnelheid wordt dan genegeerd. 03 Klimaatregeling Elektronische klimaatregeling, ECC 3. Interior Air Quality System (optie) N.B. Als u de knop zo ver linksom draait dat de ventilatorindicatie op het display uitgaat, zijn de ventilator en de airconditioning uitgeschakeld. Het display geeft het ventilatorlampje en OFF weer. 3. Recirculatie Deze functie kan worden ingeschakeld als u vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. De lucht in de passagiersruimte wordt dan gerecirculeerd. Er komt met andere woorden geen lucht van buiten de auto in, wanneer deze functie actief is. Als de lucht in de auto te lang recirculeert, kan de binnenzijde van de ruiten beslaan. Timer Met de timerfunctie beperkt u (wanneer de recirculatiefunctie geselecteerd is), de kans op ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. Zie Persoonlijke instellingen, pagina 61 voor het in- en uitschakelen van deze functie. N.B. Wanneer u de ontwaseming (4) selecteert, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. (dezelfde knop als de recirculatie) Het Interior Air Quality System bestaat uit een combifilter met een Air Quality Sensor. Het combifilter ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes en beperkt zo hinderlijke geurtjes en verontreinigingen in de passagiersruimte. Wanneer de sensor een verhoogde concentratie meet, wordt de luchtinlaat afgesloten zodat de lucht in de passagiersruimte recirculeert. Wanneer de Air Quality Sensor actief is, brandt het groene lampje (A) in de knop. Air Quality Sensor activeren: – druk op AUTO (1) om de Air Quality Sensor te activeren (normale instelling). Of: – Selecteer één van de volgende drie functies door verschillende malen op de recirculatieknop te drukken. • de Air Quality Sensor is actief – de led (A) brandt. • de recirculatie is niet actief (tenzij dit nodig is voor koeling bij warm weer) – geen van de leds brandt. • de recirculatie is actief – de led (M) brandt. Let erop dat: • U de Air Quality Sensor het beste altijd ingeschakeld kunt laten staan. • Er bij koud weer beperkingen voor de recirculatiefunctie gelden om te voorkomen dat de ruiten beslaan. • U beter de ontwaseming voor de voorruit, achterruit en zijruiten kunt inschakelen, wanneer de ruiten beslaan. 03 4. Ontwaseming Met deze knop kunt u de voorruit en de zijruiten snel ontwasemen en ontdooien. De ventilator draait dan op hoge snelheid en stuurt lucht naar de ruiten. Het lampje in de ontwasemingsknop brandt, wanneer de functie ingeschakeld is. Bij activering van de ontwasemingsfunctie vindt bovendien het volgende plaats om de lucht in het interieur zoveel mogelijk van vocht te ontdoen: • de airconditioning (AC) wordt automatisch ingeschakeld (uit te schakelen met de knop AC (5)); • de recirculatie wordt automatisch uitgeschakeld. Bij het uitschakelen van de ontwaseming hervat de klimaatregeling de voorgaande instellingen. 69 03 Klimaatregeling Elektronische klimaatregeling, ECC 5. Luchtverdeling 03 Door op de knoppen voor de luchtverdeling te drukken, kunt u de luchtstroom naar wens verdelen over de ruiten, de passagiersruimte en de vloer. Een symbool op het display boven het bedieningspaneel van de klimaatregeling en een brandend lampje in de bijbehorende knop geven aan welke functie u hebt geselecteerd. Zie de tabel op pagina 71. 6. AC, Aan/Uit (ON/OFF) ON: De airconditioning staat aan. De airconditioning wordt automatisch geregeld. De binnenkomende lucht wordt dan automatisch afgekoeld en van vocht ontdaan. OFF: De airconditioning staat uit. Bij het activeren van ontwasemingsfunctie wordt automatisch ook de airconditioning ingeschakeld (uit te schakelen met de knop AC). N.B. Het effect van de ontwasemingsfunctie van de klimaatregeling met vochtsensor neemt sterk af, wanneer u de airconditioning hebt uitgeschakeld (OFF) of handmatig een bepaalde luchtverdeling en ventilatorsnelheid hebt gekozen. 70 7 en 8. Elektrisch verwarmde voorstoelen (optie op bepaalde markten) Doe het volgende om de voorstoel te verwarmen: – Hoog verwarmingsniveau Eenmaal op de knop drukken – beide lampjes branden. – Laag verwarmingsniveau Een tweede keer op de knop drukken – één lampje brandt. – Verwarming uit Een derde keer op de knop drukken – geen van de lampjes brandt. 9. Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming Schakel de elektrische verwarming in om ijs en wasem van de achterruit en de buitenspiegels te verwijderen. Wanneer u op de schakelaar drukt, wordt de verwarming van de achterruit en de buitenspiegels geactiveerd. Het brandende lampje in de schakelaar geeft aan dat de functie actief is. Uitschakeling verloopt handmatig of automatisch. Druk voor handmatige uitschakeling op de knop. Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt de verwarming van de achterruit en de buitenspiegels na 12–20 minuten automatisch uitgeschakeld. Bij koud weer blijft de verwarming echter langer dan 20 minuten actief om te voorkomen dat de achterruit en buitenspiegels bevriezen of beslaan.1 De verwarmingsstand wordt afgestemd op de buitentemperatuur. In dat geval is uitschakelen alleen handmatig mogelijk. 10. Temperatuurknop Met deze knop kunt u de temperatuur aan de bestuurders- en passagierszijde onafhankelijk van elkaar worden instellen. Met een druk op de knop, activeert u slechts één zijde. Wanneer u de knop nogmaals indrukt, activeert u de andere zijde. Bij een derde keer indrukken zijn beide zijden weer geactiveerd. Het lampje in de knop en het display boven het klimaatregelingspaneel geven aan welke zijde actief is. Bij het starten van de motor wordt de laatst verrichte instelling hervat. N.B. Let erop dat de passagiersruimte niet sneller warm of koud wordt, wanneer u een hoger of lagere temperatuur kiest dan de gewenste. 1 Afhankelijk van de markt en/of de gekozen opties 03 Klimaatregeling Luchtverdeling Luchtverdeling Toepassing: Luchtverdeling Toepassing: Lucht naar de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. De lucht wordt niet gerecirculeerd. De airconditioning is altijd ingeschakeld. Om snel te ontdooien en te ontwasemen. Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. Om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer. Lucht naar de voorruit en de zijruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. Om wasem en ijsvorming bij koud en vochtig weer te voorkomen (niet voor lage ventilatorsnelheid). Lucht naar de vloer en uit de blaasmonden in het dashboard. Bij zonnig weer en matige buitentemperaturen. Luchtstroom naar de ruiten en uit de blaasmonden van het dashboard. Om een comfortabel klimaat te verkrijgen bij warm en droog weer. Lucht naar de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard en bij de ruiten. Om warme lucht naar de voeten te sturen. Luchtstroom op hoofd- en borsthoogte uit de blaasmonden in het dashboard. Om een efficiënte koeling te verkrijgen bij warm weer. Luchtstroom naar de ruiten, uit de blaasmonden in het dashboard en naar de vloer. Om koele lucht naar de voeten te sturen of warme lucht naar de rest van het lichaam bij koud weer of bij warm en droog weer. 03 71 03 Klimaatregeling Standverwarming op brandstof (optie) 03 U kunt de standverwarming meteen inschakelen of twee verschillende uitschakeltijden instellen met TIMER AM en TIMER PM. Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop de auto op de gewenste temperatuur is. De elektronica van de auto rekent aan de hand van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de verwarming moet worden uitgeschakeld. Bij een buitentemperatuur hoger dan 25 C wordt de verwarming niet geactiveerd. Bij temperaturen van –10 C en lager is de maximale bedrijfstijd van de standverwarming 60 minuten. Verwarming inschakelen WAARSCHUWING Schakel voor het tanken de standverwarming op brandstof uit. Gemorste brandstof kan ontvlammen. Controleer op het informatiedisplay of de verwarming uit is. Als de standverwarming werkt, verschijnt er PARK.VERW AAN op het informatiedisplay. G020799 Wanneer u de auto op een steile helling parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de standverwarming altijd voldoende brandstof. WAARSCHUWING 72 B – Geef het tijdstip aan waarop u de auto wilt gebruiken. Druk op RESET (C) om de uren en minuten in te stellen. – Houd de knop RESET (C) ingedrukt, totdat de timer is geactiveerd. Op een helling parkeren Bij gebruik van de standverwarming op benzine of dieselolie moet de auto in de buitenlucht staan. C A G019619 Algemene informatie over verwarmingen Waarschuwingssticker op tankvulklep Standverwarming meteen inschakelen – Gebruik het duimwiel (B) om naar DIRECTE START te gaan. – Druk op de knop RESET (C) om een van de opties AAN of UIT te selecteren. – Selecteer AAN. De verwarming zal 60 minuten lang blijven werken. De interieurverwarming gaat van start, zodra de koelvloeistof in de motor een temperatuur van 30 ºC heeft bereikt. 03 Klimaatregeling Standverwarming op brandstof (optie) Standverwarming meteen uitschakelen TIMER AM en PM instellen – Gebruik het duimwiel (B) om naar DIRECTE START te gaan. – Druk op de knop RESET (C) om een van de opties AAN of UIT te selecteren. – Kies voor UIT. Om veiligheidsredenen kunt u uitsluitend tijden voor het komende etmaal programmeren en dus niet voor meerdere dagen tegelijk. N.B. Het is mogelijk de motor starten en weg te rijden, terwijl de standverwarming nog aanstaat. Accu en brandstof Als de accu onvoldoende opgeladen is of als het brandstofpeil te laag is, wordt de standverwarming automatisch uitgeschakeld. Er verschijnt dan een melding op het informatiedisplay. Bevestig deze melding door op de knop READ (A) te drukken. BELANGRIJK Herhaaldelijk gebruik van de standverwarming bij korte ritten kan ertoe leiden dat de accu uitgeput raakt en startproblemen opleveren. Bij regelmatig gebruik van de standverwarming moet u even lang in de auto rijden als de verwarming aanstond. Dit om te zorgen dat de dynamo evenveel energie kan bijladen als de verwarming verbruikt. – Ga met het duimwiel naar TIMER. – Druk kort op de knop RESET zodat de uuraanduiding gaat knipperen. – Gebruik het duimwiel om het gewenste tijdstip in uren aan te geven. – Druk kort op de knop RESET, zodat de minuutaanduiding gaat knipperen. – Gebruik het duimwiel om het gewenste tijdstip in minuten aan te geven. – Druk kort op de knop RESET om de instelling te bevestigen. – Druk op de knop RESET om de timer te activeren. Wanneer u TIMER AM hebt ingesteld, kunt u een tweede uitschakeltijd programmeren onder TIMER PM door aan het duimwiel te draaien. U stelt de andere uitschakeltijd op dezelfde manier in als bij TIMER AM. wanneer u bij het verlaten van de auto de sleutel uit het contact neemt. Klok/timer Als u na het instellen van de timer(s) van de verwarming de klok van de auto bijstelt, worden alle timerinstellingen geannuleerd. 03 Hulpverwarming (diesel) (bepaalde landen) Bij koud weer kan hulpverwarming nodig zijn om de passagiersruimte voldoende te verwarmen. De hulpverwarming wordt automatisch ingeschakeld wanneer er extra warmte nodig is als de motor loopt. Deze wordt automatisch uitgeschakeld wanneer het voldoende warm is of wanneer de motor wordt uitgezet. Displaytekst Wanneer u de instellingen voor TIMER AM, TIMER PM en DIRECTE START activeert, gaat het informatielampje op het instrumentenpaneel branden. Op het informatiedisplay verschijnt bovendien een verklarende tekst. Het display geeft ook aan welke timer actief is, 73 Voorstoelen .............................................................................................. 76 Elektrisch bedienbare hardtop .................................................................79 Windscherm (optie) .................................................................................. 83 Interieurverlichting ....................................................................................84 Opbergmogelijkheden in passagiersruimte ......................................................................................86 Kofferbak ..................................................................................................90 74 INTERIEUR 04 04 Interieur Voorstoelen Zithouding 5. Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de knop draaien. 6. Bedieningspaneel voor elektrisch bedienbare stoelen (optie). Bedieningselement (2) is niet op alle stoelmodellen aanwezig. Elektrisch bedienbare stoel 4 WAARSCHUWING 1 2 3 G020197 6 De bestuurders- en passagiersstoel kunnen worden ingesteld voor een optimale zit- en rijhouding. 1. Vooruit/achteruit - de hendel omhoogtillen om de juiste afstand tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen. Controleer of de stoel na het afstellen in de nieuwe stand geblokkeerd staat. 2. Voorkant zitting hoger/lager zetten, omhoog-/omlaagpompen. 3. Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/ omlaagpompen. 4. Lendensteun wijzigen 1, aan de knop draaien. 76 ook voor elektrisch bedienbare stoelen. Stel de stand van de bestuurdersstoel in voordat u gaat rijden (zie pagina 13). Doe dit nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel in zijn stand vergrendeld staat. Achterinstap, Easy entry Stoel naar voren zetten: – Haal de handgreep (1) omhoog om de rugleuning te ontgrendelen. – Klap de rugleuning zo ver naar voren toe om dat deze wordt vergrendeld. – Druk op de knop (2) die naast de hoofdsteun zit. Houd de knop ingedrukt. Zorg dat de veiligheidsgordel uit de gordelgeleider wordt gehaald, voordat er achterpassagiers in of uit de auto stappen (zie pagina 14). Gebruik Easy entry alleen, wanneer er niemand op de te verzetten stoel zit. Handmatig bedienbare stoel Stoel naar voren zetten: – Haal de handgreep (1) omhoog om de rugleuning te ontgrendelen. – Klap de rugleuning zo ver naar voren toe om dat deze wordt vergrendeld. – Laat de handgreep los en duw de stoel naar voren. Stoel naar achteren zetten: – Duw de stoel in de oorspronkelijke stand terug. 2 1 G020198 5 04 1 Geldt – Haal de handgreep (1) omhoog om de rugleuning weer rechtop te zetten. De stoel neemt dezelfde positie in als voordat deze met de Easy entry-functie werd omgeklapt. Easy entry 04 Interieur Voorstoelen Stoel naar achteren zetten: – Druk op de knop (2) die op de hoofdsteun zit. Houd de knop ingedrukt. – Haal de handgreep (1) omhoog om de rugleuning weer rechtop te zetten. N.B. Alleen wanneer de rugleuning omgeklapt is, kan de stoel maximaal (+6 cm) naar voren worden geschoven om achterpassagiers makkelijker te laten in- en uitstappen. Als u de rugleuning weer rechtop zet terwijl de stoel zo ver mogelijk naar voren staat, schuift de stoel na enkele seconden automatisch 6 cm naar achteren. WAARSCHUWING Zorg dat de vloermat voor de bestuurdersstoel goed in de bevestigingsklemmen op de vloer vastzit om te voorkomen dat de mat kan gaan glijden en achter of onder de pedalen blijft haken. Elektrisch bedienbare voorstoel (optie) 2. Stoel vooruit/achteruit 3. Stoel omhoog/omlaag 4. Hellingshoek rugleuning Er wordt een beveiliging tegen overbelasting geactiveerd, als een van de stoelen wordt geblokkeerd. Wanneer dit het geval is, dient u het contact uit te schakelen en enige tijd te wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te verstellen. U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel tegelijk activeren. 04 Geheugenfunctie WAARSCHUWING Vloermatten (optie) Volvo biedt vloermatten die speciaal voor de auto vervaardigd zijn. 1 2 3 4 Tot enige tijd nadat u het portier met de afstandsbediening hebt ontgrendeld blijft het mogelijk de stoel te verstellen ook al steekt er geen sleutel in het contactslot. Het is altijd mogelijk de stoel te verstellen, wanneer de contactsleutel in stand I of II staat. 1. Voorkant zitting omhoog/omlaag G020200 Laat de veiligheidsgordel aan de passagierszijde tijdens het rijden op de gordelgeleider zitten, ook al zit er niemand op deze stoel. G020199 Controleer of de rugleuning goed rechtop staat door tegen de hoofdsteun te duwen en eraan te trekken. Knoppen voor geheugenfunctie Instelling vastleggen – Stel de stoel en de buitenspiegels in. – Houd knop M ingedrukt, terwijl u knop 1, 2 of 3 indrukt. 77 04 Interieur Voorstoelen Stoel in vastgelegde stand zetten Druk op een van de geheugenknoppen 1 – 3, totdat de stoel en de buitenspiegels tot stilstand komen. Bij het loslaten van de knop zal de instelling van de stoel onmiddellijk worden beëindigd. Geheugen van transpondersleutel 04 De stand van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels wordt vastgelegd, wanneer u de auto met de transpondersleutel vergrendelt. Een volgende keer dat de auto met dezelfde transpondersleutel wordt ontgrendeld, nemen de bestuurdersstoel en de buitenspiegels de in het sleutelgeheugen vastgelegde standen in. N.B. Het sleutelgeheugen werkt onafhankelijk van de geheugenfunctie van de stoel. Noodstop Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een willekeurige knop drukken om de stoel tot stilstand te brengen. 78 WAARSCHUWING Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet met de schakelaars spelen. Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter of onder de stoel liggen tijdens het verstellen. Zorg er tevens voor dat geen van de passagiers op de achterbank bekneld kan raken. 04 Interieur Elektrisch bedienbare hardtop Voorwaarden voor bediening hardtop Volvo adviseert tevens het volgende: – Vlakke ondergrond. – Uitvoering van de hardtopbediening in één vloeiende beweging. – Motor loopt stationair. WAARSCHUWING Tussen de bewegende delen van de hardtop of het kofferdeksel kunnen mensen (kinderen!) of voorwerpen bekneld raken. • Bedien de hardtop daarom onder toezicht. • Zie de sticker op de bagagewand. • Laat kinderen niet met de bedieningsknoppen spelen. • Laat de hardtop niet langer dan nodig in een tussenpositie stilstaan. A B G020800 – Geen voorwerpen op de hoedenplank. – Geen sneeuw, ijs of losse voorwerpen op de hardtop of op het kofferdeksel. – De hardtop is droog. – Er is 2,0 m aan vrije hoogte (A) boven de auto en 0,2 m van de achterbumper tot aan obstakels achter de auto (B). – Omgevingstemperatuur hoger dan –10 C. – Bagagewand dicht (zie pagina 90). – Kofferdeksel gesloten. – Stilstaande auto, rempedaal ingedrukt. Als u de aanwijzingen op de volgende pagina’s niet opvolgt, is schade aan het openings- en sluitingsmechanisme van de hardtop niet uit te sluiten. 04 WAARSCHUWING Laat een autosleutel nooit onbeheerd achter bij kinderen in de auto. BELANGRIJK Water op de hardtop kan bij het openen van de hardtop de kofferbak en het interieur inlopen. 79 04 Interieur Elektrisch bedienbare hardtop Afdekking Hardtop openen en sluiten WAARSCHUWING 1 2 Wanneer de hardtop openstaat is de ruimte tussen de hoofdsteunen van de achterbank en het kofferdeksel afgedekt met een afdekking (zie afbeelding). BELANGRIJK Gebruik de afdekking niet om lading of personen op te vervoeren, omdat de afdekking daarbij beschadigd kan raken. G018351 G020801 04 – Draai de contactsleutel naar stand II. Voorkeur gaat uit om de motor te starten! – Trap op het rempedaal. – Houd de linker knop (1) ingedrukt om de hardtop te sluiten of de rechter knop (2) om de hardtop te openen. Let tijdens het bedienen van de hardtop op eventuele meldingen op het informatiedisplay. Eventueel gesloten ruiten zakken ca. 10 centimeter omlaag. Alle ruiten komen na afloop van de hardtopbediening weer omhoog. Laat de knop los, wanneer er een signaal klinkt en de melding DAK DICHT of DAK OPEN op het informatiedisplay verschijnt. 80 Trek nooit aan de ontkoppelingskabel voor het hydraulisch systeem die onder het zitgedeelte van de achterbank zit. Alleen servicemonteurs mogen gebruik maken van de ontkoppelingsfunctie van het hydraulisch systeem. Consequenties van het gebruik: • groot gevaar voor beknelling, • ongecontroleerde beweging/opening van de elektrisch bedienbare hardtop of het kofferdeksel, • mogelijke schade aan de onderdelen van de hardtop. Zorg ervoor dat aan de voorwaarden is voldaan voordat u de hardtop bedient. Tekst op informatiedisplay Bepaalde meldingen gelden ook voor Load Assist (zie pagina 91). • DRUK OP REM VOOR DAKBEDIENING Trap eerst op het rempedaal om de hardtop te kunnen bedienen. • KOFFERBAKDEKSEL HELEMAAL OPENEN – Open het kofferdeksel geheel. • KOFFERBAK DICHT VOOR WERKING DAK – Het kofferdeksel staat niet dicht. Sluit het kofferdeksel. 04 Interieur Elektrisch bedienbare hardtop • KOFFERBAK APART DICHT VOOR DAK De bagagewand staat niet dicht. Sluit de bagagewand (zie pagina 90). • ACCUSPANN. LAAG VOOR WERKING DAK – De accuspanning is te gering. U kunt de hardtop alleen sluiten. Laad de accu op door bijvoorbeeld de motor te starten en probeer opnieuw. • DAK NIET OP SLOT – De hardtop werd niet goed geopend of gesloten. Probeer de hardtop opnieuw te openen of te sluiten. • DAK IN LASTHULP POSITIE – De hardtop werd omhooggebracht door de functie Load Assist. Breng de hardtop omlaag (zie pagina 90). • TEMP. BEPERKT WERKING DAK – Het bedieningssysteem voor de hardtop is ofwel oververhit of de buitentemperatuur is lager dan –10 C. Als de hardtop oververhit is, moet u ca. vijf minuten wachten totdat de melding is verdwenen en het daarna opnieuw proberen. Meldingen bij storingen in de hardtop Bij storingen in de hardtop kunnen er twee meldingen op het informatiedisplay verschijnen: • STORING DAK SERVICE VEREIST – Het is niet mogelijk de hardtop te bedienen. Er zijn servicewerkzaamheden door een erkende Volvo-werkplaats vereist. Desgewenst kunt u de auto afdekken zoals beschreven in de instructies. • STORING DAK ZIE HANDLEIDING – Er gelden speciale aanwijzingen voor bediening van de hardtop of Load Assist. Er zijn servicewerkzaamheden door een erkende Volvo-werkplaats vereist. Bijzondere bedieningsinstructies bij storingen in de hardtop Als de melding STORING DAK ZIE HANDLEIDING op het informatiedisplay verschijnt, valt de hardtop niet op de normale manier te bedienen. N.B. Eenmaal gesloten kunt u de hardtop niet meer openen. BELANGRIJK Om de hardtop bij een storing in de hardtopbediening te kunnen sluiten moet u nauwkeurig controleren of er is voldaan aan de voorwaarden voor bediening van de hardtop (zie pagina 79). Zelfs als er aan de voorwaarden is voldaan, bestaat er een aanzienlijk gevaar voor materiële schade. – Houd de sluitingsknop ingedrukt totdat de melding STORING DAK ZIE HANDLEIDING op het display verschijnt. Laat de knop vervolgens los. – Druk opnieuw op de sluitingsknop. Houd de knop minstens 30 seconden lang ingedrukt totdat de hardtop en het kofferdeksel zijn gesloten. Houd de knop ingedrukt totdat de hardtopbeweging volledig afgerond is, ook al wordt deze korte tijd onderbroken. Let op eventuele fouten die schade aan de auto kunnen veroorzaken. Tijdens het sluiten klinkt van begin tot einde een geluidssignaal. WAARSCHUWING 04 Trek nooit aan de ontkoppelingskabel voor het hydraulisch systeem die onder het zitgedeelte van de achterbank zit. Alleen servicemonteurs mogen gebruik maken van de ontkoppelingsfunctie van het hydraulisch systeem. Consequenties van het gebruik: • groot gevaar voor beknelling, • ongecontroleerde beweging/opening van de elektrisch bedienbare hardtop of het kofferdeksel, • mogelijke schade aan de onderdelen van de hardtop. Reparaties mogen alleen door een erkende Volvo-werkplaats worden uitgevoerd. Ingrepen in het hardtopsysteem kunnen storingen in de werking veroorzaken en leiden tot ernstig letsel. 81 04 Interieur Elektrisch bedienbare hardtop Dekplastic om auto tijdelijk af te dekken – Bevestig de haken (4) aan de achterste wielkuipen en de haken (6) onder de achterbumper. 1 6 5 4 3 2 Als het niet is mogelijk de hardtop te sluiten door bijvoorbeeld een lage accuspanning of een andere storing in het hardtopsysteem, kunt u ter bescherming een stuk dekplastic aanbrengen. Breng het plastic dusdanig aan dat de bevestigingstouwtjes aan de binnenkant zitten. Het stuk plastic ligt opgeborgen in een zak met het opschrift “Cover for temporary use”. 82 G020803 G020802 04 Dekplastic, opgeborgen in doorsteekluik – Sluit (zo mogelijk) de ruiten. – Neem het dekplastic uit het middenpaneel in het zitgedeelte van de achterbank (bij het doorsteekluik). – Haal het dekplastic uit de verpakking en vouw het uit. – Haal de buitenspiegel (3) door de opening en bevestig de haken (2) aan de voorste wielkuipen. – Klem het dekplastic tussen de wisserbladen en de voorruit vast en trek het plastic strak, zodat er bij ieder wisserblad één vouw (1) ontstaat. – Steek de antenne (5) door de opening. 04 Interieur Windscherm (optie) Windscherm – Duw de borghendels in de houders op de zijpanelen in totdat u een klikt hoort. – Klap het opstaande deel van het windscherm omhoog. U gebruikt de ritssluitingen van het windscherm om bagage op de achterbank te vervoeren of deze te verwijderen. G020804 WAARSCHUWING Windscherm Om bij het rijden met een geopende hardtop de turbulentie in het interieur te verminderen kunt u gebruik maken van het windscherm. Windscherm aanbrengen – Klap het vierdelige scherm tot op de volle breedte uit en duw de borging in. – Duw het windscherm dusdanig onder de hoofdsteunen dat het op de bovenkant van het ruggedeelte rust. Controleer of het windscherm goed vastzit. Het kan anders loskomen bij uitwijkmanoeuvres e.d. en persoonlijk letsel of materiële schade veroorzaken. 04 WAARSCHUWING Bij gebruik van het windscherm mag u geen achterpassagiers vervoeren. U bewaart het windscherm in de bijbehorende zak in de kofferbak, onder de bagagewand, dat helemaal voorin tegen het ruggedeelte aan ligt. N.B. Wees voorzichtig met de bekleding. 83 04 Interieur Interieurverlichting Verlichting voorin 1 2 De leeslampjes zijn te activeren met het contactslot in stand I of II en wanneer de motor loopt. De lampjes kunnen ook tot 30 minuten na het afzetten van de motor of na het openen of sluiten van een portier worden ingeschakeld. 3 De interieurverlichting wordt automatisch inen uitgeschakeld wanneer de knop (2) in de neutrale stand staat. De interieurverlichting wordt ingeschakeld en blijft 30 seconden lang branden, als: Verlichting achterin • u de auto vanaf de buitenzijde met de sleutel of afstandsbediening ontgrendelt; • u de motor hebt afgezet en de contactsleutel naar stand 0 hebt gedraaid; De interieurverlichting dooft, wanneer: 1. Leeslampje linksvoor, aan/uit 2. Interieurverlichting voor- en achterin 3. Leeslampje rechtsvoor, aan/uit Met de knop (2) kunt u drie verlichtingsstanden selecteren voor de interieurverlichting: • Uit (0) – rechterkant ingedrukt, automatische interieurverlichting uitgeschakeld. • Neutrale stand – interieurverlichting gaat branden bij het openen van een portier en dooft weer bij het sluiten ervan. De dimfunctie is actief. • Aan – linkerkant ingedrukt, interieurverlichting brandt. G020806 G020805 04 84 Automatische verlichting In of uit te schakelen met een druk op de knop. • u de motor start; • u de auto vanaf de buitenzijde met de sleutel of afstandsbediening vergrendelt. De interieurverlichting gaat aan en blijft 5 minuten lang branden, als een van de portieren openstaat. De interieurverlichting kan binnen 30 minuten nadat u de contactsleutel naar stand 0 hebt gedraaid in- of uitgeschakeld worden door op de knop (2) te drukken. De verlichting blijft vervolgens 5 minuten lang branden, tenzij u deze zelf eerder uitschakelt. 04 Interieur Interieurverlichting Make-upspiegel1 G020210 04 Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u het klepje optilt. 1 Optie op bepaalde markten 85 04 Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte 1 2 3 4 5 04 10 9 7 86 6 G019514 8 04 Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte WAARSCHUWING Zorg dat er geen harde, scherpe of zware voorwerpen in de weg liggen of uitsteken om te voorkomen dat ze verwondingen veroorzaken bij een krachtige remmanoeuvre. Maak grote en zware voorwerpen altijd vast met een van de veiligheidsgordels of een bagageband. Dashboardkastje 1 Kledinghaak 2 3 04 Hier kunt u het instructieboekje en kaarten opbergen. Er zijn ook houders voor munten, pennen en tankkaarten. Het dashboardkastje kan worden vergrendeld met het afneembare sleutelblad in de afstandsbediening. Zie pagina 98 voor meer informatie. G018137 1. Vak in portierpaneel met houder voor ijskrabber (optie). 2. Kledinghaak (alleen voor de lichtere kledingstukken) 3. Opbergvak aan de voorkant van de voorstoelzittingen 4. Parkeerkaarthouder 5. Dashboardkastje 6. Bekerhouder (met schuifklepje, optie op bepaalde markten) 7. Tunnelvak (bijvoorbeeld voor cd’s) 8. Bekerhouder (met schuifklepje, optie) 9. Opbergvak in zijpaneel achterin. 10. Opbergvak aan de achterkant van de voorstoelen. G020034 Opbergmogelijkheden De hoofdsteun van de passagiersstoel is voorzien van een kledinghaak. Hang alleen lichtere kledingstukken aan deze haak. Dashboardkastje vergrendelen: 1. Steek het sleutelblad in het sleutelgat. 2. Draai de sleutel een kwartslag (90 graden) rechtsom. 3. Neem de sleutel uit. Het sleutelgat staat horizontaal in de vergrendelde stand. Voer het bovenstaande in omgekeerde volgorde uit om het dashboardkastje te ontgrendelen. 87 04 Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte Opbergvak in zijpaneel achterin Opbergvak onder de armsteun voorin Bekerhouder in middenconsole U kunt het opbergvak openen en sluiten door in het midden van de bovenkant ervan lichte druk aan te brengen. Onder de armsteun zit een opbergvak. In de deelbare armsteun zit tevens een kleiner opbergvak. Druk op de kleine knop en licht de armsteun op om het ondiepe opbergvak te openen. Druk op de grote knop en licht de armsteun om het diepere opbergvak te openen. G018372 G018371 G000000 04 In het vakje onder het schuifklepje kan een dubbele bekerhouder worden aangebracht. Wanneer u de bekerhouder verwijdert, kunt u andere spullen in het vakje opbergen. Licht daarvoor de bekerhouder aan de achterkant, bij de uitsparing, op. Breng bij het aanbrengen van de bekerhouder eerst de twee stuurnokken aan in de twee uitsparingen voor in het vakje en duw daarna de achterkant van de bekerhouder omlaag. Sluit het schuifklepje door het aan de voorkant beet te pakken en naar voren toe dicht te schuiven. 88 04 Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte Opbergvak achter de handremhendel G019624 04 Wanneer de auto geen knoppen heeft voor Park Assist en BLIS (zie pagina 133 en pagina 136) is de ruimte voor de ontbrekende knoppen te benutten als opbergvak. 89 04 Interieur Kofferbak Bagagewand Load Assist De bagagewand heeft tot doel de hoeveelheid bagage in de kofferbak dusdanig te beperken dat de hardtop ongehinderd kan bewegen. Let erop dat de bagagewand goed gesloten wordt en links en rechts stevig vergrendeld wordt. BELANGRIJK Plaats geen voorwerpen boven op of naast de bagagewand wanneer deze gesloten is. Plaats de bagage niet dusdanig dat deze uitsteekt boven de gesloten bagagewand. Sticker op bagagewand N.B. Bij een te grote hoeveelheid lading in de kofferbak kan de bagagewand niet gesloten worden. In dat geval kan de hardtop evenmin worden geopend. G020848 G020847 G020845 04 Knop om de hardtop omhoog en omlaag te brengen Een geopende hardtop ligt opgevouwen in de kofferbak. Met de knop (zie afbeelding) kunt u de hardtop omhoog- en omlaagbrengen om zo gemakkelijker in en uit te laden. Bij Load Assist worden de normale hardtopbewegingen in beperkte mate uitgevoerd. De meldingen op het informatiedisplay over de bediening van de hardtop gelden daarom ook voor Load Assist (zie pagina 80). WAARSCHUWING Personen of voorwerpen die de hardtop tijdens het omhoog- of omlaagbrengen in de weg zitten lopen het risico bekneld te raken. 90 04 Interieur Kofferbak Load Assist gebruiken Met een druk op de knop kunt u het omhoog-/ omlaagbrengen van de hardtop starten of stopzetten. Als er een geluidssignaal klinkt bij het indrukken van de knop en de hardtop niet beweegt, moet u de melding op het informatiedisplay lezen. – Druk op de knop om de hardtop omhoog te brengen. – Til de bagagewand op en breng deze in de kofferbak aan. – Klap de bagagewand na het inladen weer omlaag. – Druk op de knop om de hardtop omlaag te brengen. N.B. Bij een te geringe accuspanning kunt u de hardtop alleen omlaagbrengen. Load Assist gebruiken bij storingen in de hardtop Als de melding STORING DAK ZIE HANDLEIDING op het informatiedisplay staat, kunt u de hardtop alleen omlaagbrengen. – Controleer of de melding STORING DAK ZIE HANDLEIDING op het display staat. – Houd de knop ca. 5 seconden lang ingedrukt. Houd de knop ingedrukt terwijl de hardtop omlaagkomt. Tijdens het omlaagbrengen klinkt van begin tot einde een geluidssignaal. 04 BELANGRIJK Wanneer de hardtop is uitgeklapt bij gebruik van Load Assist of als de beweging van de hardtop werd onderbroken doordat er tweemaal op de knop werd gedrukt, mag u het kofferdeksel niet sluiten. Het is namelijk mogelijk dat er schade aan en storingen in het systeem ontstaat. 91 04 Interieur Kofferbak Verankeringsogen Elektrische aansluiting in kofferbak Doorsteekluik Er zitten vier of meer verankeringsogen in de kofferbak om sjorbanden of touwen aan te bevestigen. Bijpassende sjorbanden zijn verkrijgbaar bij de erkende Volvo-werkplaats. Open het klepje om bij de elektrische aansluiting te komen. De aansluiting werkt onafhankelijk van de stand van het contactslot. Let erop dat u de elektrische aansluiting niet gebruikt met het contact uit. De accu loopt anders de kans uitgeput te raken. G021037 G020856 G020850 04 Om lange en lichte voorwerpen te kunnen vervoeren is er voorzien in een doorsteekluik. Het gaat schuil achter het middenpaneel1 in het ruggedeelte van de achterbank. Maximumlengte: 2 m en maximumgewicht: 25 kg. Het doorsteekluik is van twee kanten te openen: via het middenpaneel en via de kofferbak. 1 92 De set voor provisorische bandenreparatie, de EHBO-kit, het dekplastic en het sleepoog liggen opgeborgen in het middenpaneel van het ruggedeelte van de achterbank. Zie pagina 161 voor auto’s met een reservewiel (optie). 04 Interieur Kofferbak Middelste ruggedeelte achterbank openen – Trek aan het riempje dat aan de bovenkant van het middelste ruggedeelte zit om bij het luik te komen. Middelste ruggedeelte achterbank sluiten – Plaats het middelste ruggedeelte terug met de onderkant eerst. – Klap het middelste ruggedeelte in en duw het vast totdat u een klikgeluid hoort. Luik in kofferbak Als de auto is uitgerust met een skizak1 moet de ritssluiting van de zak vanuit de passagiersruimte worden geopend. – Haal de veiligheidsgordel een slag om de ski’s heen en steek de gesp op de gebruikelijke manier in de gordelsluiting. Als de auto is uitgerust met een skizak1 moet u de gordel door de handgreep ervan halen. WAARSCHUWING Zet de motor af en trek de handrem aan bij het in- en uitladen van lange voorwerpen. Vergeet niet dat een voorwerp met een gewicht van 20 kg tijdens een frontale botsing bij een snelheid van 50 km/h zich kan gedragen als een voorwerp met een gewicht van 1000 kg. Zorg dat u de bagage altijd goed verankert. Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk gaan schuiven en inzittenden verwonden. 04 – Duw de knoppen in de twee openingen van het luik naar elkaar toe en open het luik. Doorsteekluik vergrendelen Te vergrendelen via de afstandsbediening (zie pagina 99). Lange voorwerpen vastzetten met veiligheidsgordel Lange voorwerpen zoals ski’s moet u vastzetten met de veiligheidsgordels van de achterbank. 1 Optie 93 Afstandsbediening met sleutelblad ..........................................................96 Vergrendelingspunten ..............................................................................99 Private locking (optie) ............................................................................. 100 Keyless drive (optie) ............................................................................... 102 Batterij in afstandsbediening ................................................................. 105 Vergrendelen en ontgrendelen ............................................................... 106 Alarm (optie) ........................................................................................... 110 94 SLOTEN EN ALARM 05 05 Sloten en alarm Afstandsbediening met sleutelblad Afstandsbediening Bij de auto worden twee afstandsbedieningen geleverd. Deze doen tevens dienst als contactsleutel. De afstandsbedieningen bevatten afneembare metalen sleutelbladen voor het mechanisch vergrendelen/ontgrendelen van bestuurdersportier, kofferdeksel en dashboardkastje. De unieke code van de sleutels is bekend bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe sleutels kunnen worden besteld. 05 96 Er kunnen maximaal zes afstandsbedieningen/sleutels voor één en dezelfde auto worden geprogrammeerd en gebruikt. Knippersignalen bij vergrendelen/ ontgrendelen Wanneer u de auto ontgrendelt met het Keyless drive-systeem of een afstandsbediening, lichten de richtingaanwijzers van de auto tweemaal korte tijd op om aan te geven dat de auto op de juiste manier ontgrendeld is. Bij het vergrendelen lichten de richtingaanwijzers lang op en dit alleen als alle portieren alsmede het kofferdeksel na het sluiten correct zijn vergrendeld. Onder de persoonlijke instellingen is het mogelijk om de lichtsignalen via de richtingaanwijzers uit te schakelen. U krijgt dan niet langer een bevestiging dat de vergrendeling op de juiste manier heeft plaatsgevonden (zie pagina 62). Zoekgeraakte afstandsbediening Als een van de afstandsbedieningen zoekraakt, moet u de auto samen met de resterende afstandsbedieningen naar een erkende Volvo-werkplaats brengen. Ter voorkoming van diefstal moet de code van de zoekgeraakte afstandsbediening uit het systeem worden gewist. Elektronische startblokkering De afstandsbedieningen zijn voorzien van gecodeerde chips. De code moet overeenkomen met die van de lezer (ontvanger) in het contactslot. U kunt de auto alleen starten wanneer u een afstandsbediening met de juiste code gebruikt. 05 Sloten en alarm Afstandsbediening met sleutelblad Functies afstandsbediening 2 1 4 3 G019402 5 te schakelen. Bijvoorbeeld wanneer u naar de auto loopt en deze wil verlichten. Druk op de gele knop van de afstandsbediening om de interieurverlichting, de stadslichten/parkeerlichten vóór en de achterlichten, de kentekenplaatverlichting en de verlichting in de buitenspiegels (optie) in te schakelen. De verlichting schakelt na 30, 60 of 90 seconden automatisch uit. Zie pagina 62 voor het instellen van een passende inschakelduur. 4. Kofferdeksel — wanneer u de knop eenmaal indrukt, ontgrendelt u alleen het kofferdeksel. N.B. 1. Vergrendelen – alle portieren, het kofferdeksel, de opbergvakken in de portierpanelen (afsluitbare vakken als optie) en het doorsteekluik vergrendelen. Met de afstandsbediening valt het dashboardkastje niet te vergrendelen. 2. Ontgrendelen – de portieren, het kofferdeksel, de opbergvakken in de portierpanelen (afsluitbare vakken als optie) en het doorsteekluik vergrendelen. Met de afstandsbediening valt het dashboardkastje niet te ontgrendelen. Wanneer u de knop lang ingedrukt houdt, worden tevens de zijruiten geopend. 3. Approach-verlichting – te gebruiken om de verlichting van de auto op afstand in BELANGRIJK Het smalle gedeelte van de afstandsbediening is extra gevoelig omdat zich daar de chip bevindt. U kunt de auto niet starten, als de chip beschadigd is. 05 Bij gebruik van deze knop gaat het kofferdeksel niet open. 5. Paniekfunctie — U kunt de paniekfunctie gebruiken om in noodgevallen de aandacht van anderen te trekken. Als u de rode knop ten minste drie seconden lang indrukt of tweemaal achtereen binnen drie seconden indrukt, worden de richtingaanwijzers, de interieurverlichting en de claxon geactiveerd. U kunt deze functie met dezelfde knop weer uitschakelen, als de functie minimaal 5 seconden actief geweest is. Als u niets doet, wordt de functie na 30 seconden automatisch uitgeschakeld. 97 05 Sloten en alarm Afstandsbediening met sleutelblad Afneembaar sleutelblad Sleutelblad verwijderen Haal het sleutelblad als volgt uit de afstandsbediening: – Duw de veerbelaste pal (1) opzij, terwijl u het sleutelblad (2) recht naar achteren trekt. Sleutelblad aanbrengen G019403 1 2 Wees voorzichtig wanneer u het sleutelblad in de afstandsbediening terugplaatst. 05 U kunt het afneembare sleutelblad van de afstandsbediening gebruiken om: • het bestuurdersportier handmatig te openen, als de centrale vergrendeling niet kan worden bediend vanaf de afstandsbediening (zie de volgende kolommen en pagina 103); • het kofferdeksel handmatig te openen, als de centrale vergrendeling niet te bedienen is vanaf de afstandsbediening (zie pagina 107); • de toegang tot het dashboardkastje en de kofferbak te blokkeren (Private locking) (zie pagina 100). 98 – Houd de afstandsbediening met de puntige kant omlaag en laat het sleutelblad in de groef vallen. – Druk lichtjes op het sleutelblad om het in positie te blokkeren. U hoort daarbij een klik. Portier ontgrendelen met sleutelblad Als de centrale vergrendeling niet op de afstandsbediening reageert (omdat de batterijen bijvoorbeeld leeg zijn), kunt u het bestuurdersportier op de volgende manier ontgrendelen en openen. – Steek het sleutelblad in het sleutelgat van het bestuurdersportier. – Draai het blad 45 graden rechtsom en open het portier. N.B. Wanneer u het bestuurdersportier met het sleutelblad ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het alarm af. U schakelt het alarm uit door de afstandsbediening in het contactslot te steken (zie pagina 111). 05 Sloten en alarm Vergrendelingspunten 1 2 A A D F G F G B B D A G019415 A 05 1. Vergrendelingspunten voor transpondersleutel: 2. Vergrendelingspunten voor afstandsbediening met afsluitbare opbergvakken (optie): A. portieren B. stuurslot A. portieren F. doorsteekluik B. stuurslot G. kofferdeksel D. opbergbakken in portierpanelen F. doorsteekluik G. kofferdeksel Zie pagina 87 voor een beschrijving van de verschillende opbergmogelijkheden. 99 05 Sloten en alarm Private locking (optie) 1 2 A A D C E F B B D A G019416 A 05 1. Normale vergrendelingspunten bij centrale vergrendeling met afstandsbediening. 2. Vergrendelingspunten bij een afstandsbediening met verwijderd sleutelblad en geactiveerde Private locking. Bij Private locking1 gelden er beperkingen voor de manier waarop u de centrale vergrendeling via de afstandsbediening kunt bedienen. De afsluitbare opbergvakken in de auto worden daarbij vergrendeld en zijn niet meer via de afstandsbediening te ontgrendelen. Dit kan handig zijn als u de auto bijvoorbeeld afgeeft voor een onderhoudsbeurt of hem laat parkeren bij een hotel of iets dergelijks. Wanneer de functie Private locking actief is, kunt u met de afstandsbediening alleen het alarmsysteem activeren/deactiveren, de 1 Bepaalde 100 markten portieren (A) vergrendelen en ontgrendelen, de motor starten en in de auto (B) rijden. – Open het kofferdeksel en klap de bagagewand omhoog. De hardtop kan vervolgens niet meer worden bediend (zie pagina 90). Private locking activeren N.B. Bij het openen/sluiten van de hardtop hebt u korte tijd de mogelijk om bij de spullen in de kofferbak te komen. – Zorg dat de hardtop dichtstaat. N.B. Op het informatiedisplay zal de tekst KOFFERBAK APART DICHT VOOR DAK verschijnen. – Sluit het kofferdeksel. – Verwijder het afneembare sleutelblad uit de afstandsbediening (zie pagina 98). 05 Sloten en alarm Private locking (optie) Doe het volgende om de afsluitbare opbergvakken weer op te nemen in de automatische functies van de centrale vergrendeling: 3 G020032 2 1 – Steek het sleutelblad in het sleutelgat (C) van het dashboardkastje en draai het 180 graden rechtsom. In de ontgrendelde stand staat het sleutelgat verticaal. N.B. Plaats het sleutelblad niet in de afstandsbediening terug, maar houd het bij u en bewaar het goed. Daarna zijn het dashboardkastje alsmede de afsluitbare opbergvakken achter de portierpanelen (D), het doorsteekluik (E) en het kofferdeksel (F) niet langer te ontgrendelen via de afstandsbediening. – Steek het afneembare sleutelblad in het sleutelgat van het dashboardkastje (C) en draai het 180 graden linksom. – Plaats het sleutelblad terug in de afstandsbediening (zie pagina 98). Daarna is het dashboardkastje ontgrendeld en kunt u alle functies van de centrale vergrendeling weer vanaf de afstandsbediening regelen. Alleen dashboardkastje vergrendelen 1 2 3 G020034 Private locking deactiveren 05 U kunt het dashboardkastje alleen vergrendelen/ontgrendelen met het afneembare sleutelblad van de afstandsbediening. Zie pagina 98 voor informatie over het verwijderen van het sleutelblad. – Vergrendel het dashboardkastje door het sleutelblad een kwartslag (90 graden) rechtsom te draaien. Het sleutelgat staat horizontaal wanneer het kastje vergrendeld is. – Houd voor het ontgrendelen de omgekeerde volgorde aan. In de ontgrendelde stand staat het sleutelgat verticaal. 101 05 Sloten en alarm Keyless drive (optie) Vergrendelings- en startsysteem zonder sleutel afstandsbedieningen met Keyless-functie hanteren. melding en het geluidssignaal nadat een van de volgende handelingen is uitgevoerd: Afstandsbediening binnen een straal van 1,5 m rond de auto • een deur is geopend of gesloten • de startknop is naar stand 0 gedraaid; • de knop READ is ingedrukt. G019418 Om een portier of het kofferdeksel te kunnen openen moet de afstandsbediening zich binnen een straal van maximaal 1,5 m rond de portierhandgrepen of het kofferdeksel bevinden. 05 Dekkingsgebied van Keyless-functie. Met het Keyless drive-systeem kunt u zonder een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen, starten en vergrendelen. U hoeft de afstandsbediening alleen in een binnenzak of tas bij u te dragen. Het systeem maakt het eenvoudiger om de auto te openen wanneer u bijvoorbeeld met boodschappentassen in de ene hand en uw kind aan de andere hand staat. U hoeft dan niet langer de afstandsbediening erbij te nemen of op te zoeken. De twee afstandsbedieningen van de auto ondersteunen de Keyless-functie. U kunt er meer bijbestellen. Het systeem kan tot zes 102 Dit betekent dat u de afstandsbediening bij u moet dragen om een portier te openen. Wanneer u aan de ene kant van de auto staat, is het niet mogelijk om met de afstandsbediening een portier aan de andere kant te openen. Het grijs gearceerde gebied op de afbeelding geeft het dekkingsgebied van de systeemantennes aan. Als iemand bij het verlaten van de auto een afstandsbediening met Keyless-functie meeneemt, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het informatiedisplay en klinkt er een geluidssignaal. De waarschuwingsmelding verdwijnt, wanneer de afstandsbediening weer in de auto wordt gelegd of wanneer u de startknop naar stand 0 hebt gedraaid. De waarschuwing wordt alleen gegeven, als de startknop in stand I of II staat nadat er een portier geopend of gesloten werd. Wanneer de afstandsbediening weer in de auto is gelegd, verdwijnen de waarschuwings- Nooit een afstandsbediening in de auto achterlaten Als u een afstandsbediening met Keylessfunctie in de auto laat liggen, wordt de afstandsbediening bij het vergrendelen van de auto gepassiveerd. Onbevoegden kunnen het portier er dan niet meer mee openen. Als er echter ingebroken wordt en iemand de afstandsbediening in de auto vindt, kan deze worden geactiveerd waarna deze opnieuw te gebruiken is. Pas daarom goed op al uw afstandsbedieningen. Storingen in de functie van de afstandsbediening De Keyless-functie kan verstoord worden door elektromagnetische afschermingen en magnetische velden. Doe het volgende om dit te voorkomen: leg de afstandsbediening bijvoorbeeld niet dicht bij een mobiele telefoon, metalen voorwerpen of in een metalen attachékoffer. Als er desondanks toch storingen optreden, moet u de afstandsbediening en het sleutelblad op de gebruikelijke manier gebruiken (zie pagina 96). 05 Sloten en alarm Keyless drive (optie) Vergrendelen Portier ontgrendelen met sleutelblad N.B. Bij een auto met een automatische versnellingsbak en het Keyless drive-systeem dient de keuzehendel in stand P te worden gezet en de startknop naar stand 0 te worden gedraaid, aangezien de auto anders niet kan worden vergrendeld of op alarm kan worden gezet. Bij auto’s met Keyless drive-systeem zit er een knop op de buitenhandgreep van de portieren U kunt de portieren en het kofferdeksel als volgt vergrendelen, wanneer de afstandsbediening zich binnen het dekkingsgebied van de systeemantennes bevindt: – druk op de vergrendelingsknop op een van de portierhandgrepen. Beide portieren moeten zijn gesloten, voordat u op de vergrendelingsknop drukt. Anders vindt er geen vergrendeling plaats. Bij het vergrendelen van de auto komen de vergrendelingsknoppen aan de binnenkant van de portieren omlaag. De leds aan de binnenkant van de portieren lichten op (zie pagina 108). Wanneer de afstandsbediening zich binnen het dekkingsgebied van de systeemantennes bevindt: – Open de portieren door aan de portierhandgrepen te trekken. – Open het kofferdeksel door de openingsknop op het kofferdeksel onderhands in te drukken en het kofferdeksel op te tillen. Als de Keyless-functie van de afstandsbediening om wat voor reden dan ook niet werkt, kunt u de auto ontgrendelen met de ontgrendelingsknop op de afstandsbediening (zie pagina 97). Elektrisch bedienbare stoel (optie) – geheugenfunctie van afstandsbediening G020225 0033 Ontgrendelen Als de centrale vergrendeling niet op de afstandsbediening reageert (omdat de batterijen bijvoorbeeld leeg zijn), kunt u het bestuurdersportier op de volgende manier openen. 05 – Om bij het sleutelgat te komen: werk de kunststof afdekking van de handgreep los door het sleutelblad in de opening aan de onderkant van de afdekking te steken. – ontgrendel het portier met het sleutelblad. Als meerdere personen met elk hun eigen afstandsbediening met Keyless-functie in de auto stappen, neemt de bestuurdersstoel de stand in die de persoon die als eerste een portier opent heeft gekozen. 103 05 Sloten en alarm Keyless drive (optie) 4. Middenconsole, onder achterstuk 5. Portierhandgreep, rechts 6. Middenconsole, onder voorstuk N.B. Wanneer u het bestuurdersportier met het sleutelblad ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het alarm af. U schakelt het alarm uit door de afstandsbediening in het contactslot te steken (zie pagina 111). WAARSCHUWING Dragers van een pacemaker dienen minstens 22 cm afstand te houden tot de antennes van het Keyless drive-systeem. Dit om eventuele storingen in de pacemaker als gevolg van het Keyless drive-systeem uit te sluiten. Locatie antennes 1 2 3 4 5 6 G020077 05 Het Keyless drive-systeem werkt met een aantal antennes die op verschillende locaties ingebouwd zijn in de auto. 1. Achterbumper, aan de binnenkant in het midden 2. Kofferbak, in het midden, helemaal voorin, onder de vloer 3. Portierhandgreep, links 104 Persoonlijke instellingen U kunt de Keyless-functies naar wens afstellen (zie pagina 62). 05 Sloten en alarm Batterij in afstandsbediening Wanneer de batterij bijna leeg is zodat de afstandsbediening niet langer optimaal functioneert, begint het informatiesymbool te branden en verschijnt de melding EXTERNE ACCU LAGE SPANNING op het display. Batterij in afstandsbediening vervangen – Plaats de afdekking terug en duw deze vast. Zorg dat de oude batterij op een milieuvriendelijke wijze wordt afgevoerd. G019406 Batterij in afstandsbediening bijna leeg 05 Als de sloten herhaalde malen achtereen niet meer op de gebruikelijke afstand reageren op signalen van de afstandsbediening, moet u de batterij vervangen (type CR 2450, 3 V). – Leg de afstandsbediening met de knoppen omlaag neer en werk de afdekking met een kleine schroevendraaier los. – Verwijder de afdekking. – Let op de positie van de plus- (+) en minpool (–) (zie de afbeelding aan de onderkant van de afdekking). – Werk de batterij los en vervang deze. Kom niet met uw vingers aan de polen van de batterij of de contactvlakken. 105 05 Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Auto van de buitenzijde vergrendelen/ ontgrendelen Zie pagina 102 voor auto’s met het Keyless drive-systeem. Ontgrendelen Met de ontgrendelingsknop op de afstandsbediening kunt u de auto op twee verschillende manieren ontgrendelen (afhankelijk van de persoonlijke instellingen, zie pagina 62): 05 • bij eenmaal indrukken worden beide portieren en het kofferdeksel ontgrendeld; • bij de eerste keer indrukken wordt het bestuurdersportier ontgrendeld en bij de twee keer indrukken het passagiersportier alsmede het kofferdeksel. Vergrendelen Ook als een van de portieren of het kofferdeksel openstaat is het mogelijk de auto te vergrendelen. Wanneer u het geopende portier of het kofferdeksel vervolgens sluit bestaat het gevaar dat u zich buitensluit met de sleutels nog in de auto. (Alleen bepaalde markten). WAARSCHUWING Let erop dat inzittenden in de auto kunnen worden opgesloten, als u de auto van de buitenzijde vergrendelt. De auto is dan namelijk niet meer met een afstandsbediening in de auto te ontgrendelen. Doorluchtfunctie Met de afstandsbediening kunt u de portieren en het kofferdeksel tegelijkertijd vergrendelen. De vergrendelingsknoppen op de portieren en de portierhandgrepen aan de binnenzijde zijn dan niet meer te bedienen1. Bij lang indrukken van de ontgrendelingsknop worden alle zijruiten tegelijk korte tijd geopend. De tankvulklep is niet meer te openen, wanneer u de auto met de afstandsbediening vergrendeld hebt. Zie pagina 62 voor de verschillende persoonlijke instellingen die te verrichten zijn. 1 Geldt 106 Kofferdeksel N.B. voor bepaalde markten U kunt de functie bijvoorbeeld gebruiken om bij warm weer snel voor frisse lucht in de auto te zorgen. Ontgrendelen Alleen kofferdeksel ontgrendelen: – Druk op de knop van de afstandsbediening waarmee u het kofferdeksel ontgrendelt. Vergrendelen Als het kofferdeksel openstaat bij het vergrendelen van de portieren, blijft het kofferdeksel ook na sluiting onvergrendeld staan. Vergrendel met de afstandsbediening of van de binnenzijde om beide portieren en het kofferdeksel te vergrendelen. 05 Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Kofferdeksel mechanisch openen BELANGRIJK De hardtop moet volledig dicht- of openstaan, voordat u het kofferdeksel langs mechanische weg mag openen. G016334 Automatische hervergrendeling Als u geen van de portieren noch het kofferdeksel binnen twee minuten na ontgrendeling opent, worden alle sloten automatisch weer vergrendeld (geldt niet bij vergrendeling van de binnenzijde). Deze functie beperkt de kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. Zie pagina 111 voor auto’s met alarmsysteem. 05 Als het elektrisch systeem van de auto tijdelijk niet werkt, kunt u het kofferdeksel ook mechanisch openen met behulp van het afneembare sleutelblad van de afstandsbediening. Zie pagina 98 voor meer informatie over het verwijderen van het sleutelblad. – Klap de rugleuning van de linker voorstoel voorover om bij het sleutelgat onder bij de vloer te komen. Steek het afneembare sleutelblad erin en draai het 110 graden rechtsom. 107 05 Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Auto van de binnenzijde vergrendelen/ ontgrendelen Portieren openen Automatische vergrendeling Als de portieren van de binnenzijde vergrendeld zijn: Het is mogelijk om de portieren en het kofferdeksel automatisch te laten vergrendelen bij rijsnelheden hoger dan 7 km/h. – Trek tweemaal aan de handgreep om de portieren te ontgrendelen, waarna u ze kunt openen. Vergrendelingsindicatie • trek tweemaal aan een van de openingshandgrepen • druk op de ontgrendelingsknop bij de openingshandgreep. U kunt de functie activeren/deactiveren onder Persoonlijke instellingen (zie pagina 62). Met de vergrendelingsknop bij de portierhandgreep kunt u de portieren en het kofferdeksel tegelijkertijd vergrendelen of ontgrendelen. G020867 G020865 05 Ontgrendelen – Druk op het bovenste gedeelte van de vergrendelingsknop. U kunt de portieren niet ontgrendelen door de vergrendelingsknop omhoog te trekken. Vergrendelen – Druk op het onderste gedeelte van de vergrendelingsknop. 108 Wanneer deze functie actief is, kunt u vergrendelde portieren op een van de volgende twee manieren openen: De leds aan de binnenkant van de portieren lichten ca. vijf minuten lang op, nadat u de auto vergrendeld hebt via de afstandsbediening of met het Keyless drive-systeem terwijl de motor is afgezet (zie pagina 103). Wanneer u de auto vanaf de binnenzijde vergrendelt, lichten de leds eenmaal lang op. Bij ontgrendelen vanaf de binnenzijde lichten de leds tweemaal korte tijd op. 05 Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Safelock-functie Bij activering van de zogeheten Safelockfunctie zijn de portieren niet meer van de binnenzijde te openen, als ze eenmaal vergrendeld zijn. Tijdelijk deactiveren 1 Het lampje in de knop licht op en blijft branden, totdat u de auto met de sleutel of de afstandsbediening vergrendelt. N.B. 2 Bij auto’s met alarmsysteem: let erop dat de auto bij het vergrendelen op alarm wordt gezet. Wanneer een van de portieren van de binnenzijde wordt geopend, gaat het alarm af. Bij Safelock is de auto alleen met de afstandsbediening te ontgrendelen. De portieren zijn tevens van de buitenzijde te openen met behulp van het sleutelblad. G020950 Met de afstandsbediening activeert u de Safelock-functie die 25 seconden na vergrendeling van de portieren in werking treedt. 1. Safelock-functie en alarmsensoren deactiveren. 2. Geen functie Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk deactiveren. U doet dat als volgt: Er verschijnt een melding op het display zolang de sleutel in het contactslot steekt. De volgende keer dat u de motor start, worden de Safelock-functie en sensoren weer geactiveerd. 05 WAARSCHUWING Laat niemand in de auto achter zonder eerst de Safelock-functie te deactiveren. Zo voorkomt u dat iemand opgesloten raakt. – Steek de sleutel in het contactslot, draai deze naar stand II en vervolgens terug naar stand I of 0. – Druk op de knop (1). Als de auto uitgerust is met een alarmsysteem met bewegingsmelders en niveausensoren, worden ook deze tegelijkertijd gedeactiveerd (zie pagina 110). 109 05 Sloten en alarm Alarm (optie) Alarmsysteem Alarmlampje op dashboard Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden alle beveiligde onderdelen continu gecontroleerd. N.B. Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden. Het alarm gaat af, als: 05 N.B. Wanneer de hardtop gesloten is, werkt het alarm op dezelfde manier als wanneer de hardtop geopend is. Dit betekent dat het alarm afgaat wanneer er een beweging in de passagiersruimte wordt geregistreerd. 110 Alarmfunctie inschakelen G020227 • een portier, de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend; • het contactslot wordt omgedraaid met een verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd; • er een beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder aanwezig is); • de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto’s met een niveausensor); • de accukabel wordt ontkoppeld; • iemand de sirene probeert los te koppelen. Een lampje op het dashboard geeft de status van het alarmsysteem aan: • het lampje is uit – het alarm is uitgeschakeld. • het lampje knippert snel vanaf het moment van uitschakelen van het alarm tot aan het moment van aanzetten van het contact – het alarm is afgegaan. • Het lampje licht om de twee seconden eenmaal op nadat de richtingaanwijzers van de auto een lang lichtsignaal hebben afgegeven: het alarm is ingeschakeld. Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnt er een melding op het informatiedisplay. Neem in dat geval contact op met een erkende Volvo-werkplaats. – Druk op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening. De richtingaanwijzers van de auto geven een lang lichtsignaal af ter bevestiging dat het alarm is ingeschakeld en dat de portieren zijn vergrendeld. BELANGRIJK De richtingaanwijzers van de auto geven een lang lichtsignaal af en het lampje op het dashboard licht om de twee seconden eenmaal op ter bevestiging dat het alarm volledig is ingeschakeld. Alarmfunctie uitschakelen – Druk op de ontgrendelingsknop van de afstandsbediening. De richtingaanwijzers van de auto geven twee korte lichtsignalen af ter bevestiging dat het alarm is uitgeschakeld en dat de portieren zijn ontgrendeld. 05 Sloten en alarm Alarm (optie) Automatische inschakeling van het alarm Afstandsbediening werkt niet De functie voorkomt dat u de auto per ongeluk verlaat zonder het alarm in te schakelen. Als u geen van de portieren noch het kofferdeksel binnen twee minuten na uitschakeling van het alarm opent (en de auto werd met de afstandsbediening ontgrendeld), dan wordt het alarm automatisch weer ingeschakeld. De auto wordt tegelijkertijd vergrendeld. – Druk op de ontgrendelingsknop van de afstandsbediening of steek de sleutel in het contactslot. De richtingaanwijzers van de auto geven ter bevestiging twee korte lichtsignalen af. Alarmsignalen Bij alarm gebeurt het volgende: • Er klinkt 25 seconden lang een sirene. Deze beschikt over een eigen accu die wordt ingeschakeld, als de accu van de auto te weinig vermogen heeft of ontkoppeld is. • Alle richtingaanwijzers knipperen vijf minuten lang of totdat u het alarm uitschakelt. G019420 Geactiveerd alarm uitschakelen 05 Ook als de afstandsbediening om wat voor reden dan ook niet werkt, kunt u het alarm nog steeds uitschakelen en de motor als volgt starten: – Open het bestuurdersportier met het sleutelblad. Het alarm gaat af en de sirene klinkt. – Bij auto’s met Keyless drive moet u eerst de startknop verwijderen door de pal (1) in te duwen en de knop los te trekken (2). – Steek de afstandsbediening in het contactslot (3). Het alarm wordt uitgeschakeld. Het alarmlampje knippert snel totdat u de contactsleutel naar stand II draait. 111 05 Sloten en alarm Alarm (optie) Beperkt alarmniveau De volgende keer dat u de motor start, worden de sensoren alsmede de Safelock-functie weer geactiveerd. 2 G020950 1 Bij auto’s met Safelock-functie wordt ook deze functie gedeactiveerd (zie pagina 109). 05 1. Safelock-functie en alarmsensoren deactiveren. 2. Geen functie Om te voorkomen dat het alarm per ongeluk afgaat, bijvoorbeeld op een veerboot, kunt u de bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk uitschakelen. – Draai de contactsleutel naar stand II en vervolgens terug naar stand 0. Neem de sleutel uit. – Druk op de knop (1). Het lampje in de knop blijft branden, totdat u de auto vergrendelt. Zolang de sleutel in het contact steekt (of tot één minuut na het uitnemen van de sleutel), staat er een melding op het display. 112 05 Sloten en alarm Alarm (optie) Alarmsysteem testen Bewegingsmelder in passagiersruimte testen – Open alle ruiten. – Activeer het alarm. Het lampje knippert langzaam om aan te geven dat het alarm ingeschakeld is. – Wacht 30 seconden. – Test de bewegingsmelder in de passagiersruimte door een tas of iets dergelijks van de stoel te pakken. Er moet nu een sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle richtingaanwijzers knipperen. – Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen. Motorkapalarm testen – Ga in de auto zitten en deactiveer de bewegingsmelder. – Activeer het alarm. Blijf in de auto zitten en vergrendel de portieren met de knop op de afstandsbediening. – Wacht 30 seconden. – Ontgrendel de motorkap met de hendel onder het dashboard. Er moet nu een sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle richtingaanwijzers knipperen. – Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen. 05 Portieralarm testen – Activeer het alarm. – Wacht 30 seconden. – Ontgrendel de auto met de sleutel aan de bestuurderszijde. – Open een van de portieren. Er moet nu een sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle richtingaanwijzers knipperen. – Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen. 113 Algemene informatie ................................................................................ 116 Brandstof tanken ..................................................................................... 118 Motor starten ........................................................................................... 119 Roetfilter dieselmotor (DPF) .....................................................................120 Contact- en stuurslot ...............................................................................121 Keyless drive ............................................................................................122 Handgeschakelde versnellingsbak ........................................................................................123 Automatische versnellingsbak .................................................................125 Remsysteem ............................................................................................128 DSTC (stabiliteits- en tractieregelsysteem) ..............................................130 Park Assist (optie) ....................................................................................132 BLIS (Blind Spot Information System (optie) ..........................................................................................135 Slepen en bergen .....................................................................................138 Starten met hulpaccu ..............................................................................140 Rijden met een aanhanger .......................................................................141 Trekhaak ...................................................................................................143 Afneembare trekhaak ...............................................................................145 Lading vervoeren .....................................................................................150 Lichtbundel aanpassen ............................................................................151 114 STARTEN EN RIJDEN 06 06 Starten en rijden Algemene informatie Zuinig rijden Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op de verkeerssituatie. 06 • Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijfstemperatuur komen. • Laat de motor niet stationair lopen, maar rijd zo snel mogelijk met lichte belasting. • Een koude motor verbruikt meer brandstof dan een warme. • Vermijd krachtig remmen. • Laat zware lading niet onnodig lang in de auto liggen. • Gebruik geen winterbanden op sneeuwvrije wegen. • Verwijder de lastdrager wanneer u deze niet nodig hebt. • Rijd niet met open zijruiten. Nieuwe auto’s en gladde wegen Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om te testen hoe de nieuwe auto bij gladheid reageert. Motor en koelsysteem In bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld op steile hellingen en bij het vervoer van een zware lading, bestaat het gevaar dat de motor en het koelsysteem oververhit raken. 116 Vermijd oververhitting van het koelsysteem • Houd een lage snelheid aan, wanneer u met een aanhanger achter de auto een lange en steile helling oprijdt. • Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten lopen. • Verwijder verstralers die voor de grille zitten, als u bij extreem warm weer rijdt. Vermijd oververhitting van de motor Laat de motor geen hogere toeren maken dan 4500 omw/min (dieselmotor: 3500 omw/min), wanneer u met een aanhanger of caravan achter de auto in heuvelachtig gebied rijdt. Anders kan de olietemperatuur te hoog oplopen. Open kofferdeksel Rijd niet met een geopend kofferdeksel. Als u toch en stukje met een geopend kofferdeksel moet rijden, kunt u het volgende doen: – Doe alle ruiten dicht. – Stuur de lucht naar de voorruit en de vloer en laat de ventilator op de hoogste snelheid draaien. WAARSCHUWING Rijd niet met een geopend kofferdeksel. Er kunnen giftige gassen via de kofferbak de passagiersruimte in worden gezogen. Doorwaaddiepte U kunt met de auto door waterpartijen van maximaal 25 cm diep rijden met een maximumsnelheid van 10 km/h. Wees extra voorzichtig bij het doorwaden van stromend water. BELANGRIJK Er kan schade aan de motor ontstaan, als er water in het luchtfilter dringt. Bij diepere waterpartijen kan er water in de transmissie dringen. De smerende eigenschappen van de oliën nemen daarbij af, waardoor de genoemde systemen minder lang meegaan. Houd een lage snelheid aan tijdens het waden en breng de auto niet in het water tot stilstand. Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes op het rempedaal om te controleren of de remwerking in orde is. Bij water en vuil op de remblokken kunnen er vertragingen in de remwerking optreden. Maak de aansluitingen voor de elektrische motorverwarming en de aanhangerkoppeling schoon na ritten in water en modder. 06 Starten en rijden Algemene informatie BELANGRIJK Laat de auto niet langdurig in water staan dat tot boven de dorpelbalken komt om elektrische storingen te voorkomen. Probeer de motor na afslag in een waterpartij niet opnieuw te starten. Sleep de auto uit de waterpartij. Als de accuspanning laag is, verschijnt er een melding op het display. De energiebesparingsfunctie schakelt bepaalde onderdelen/ systemen uit of verlaagt de belasting van de accu door bijvoorbeeld de interieurventilator lager te zetten en de geluidsinstallatie uit te schakelen. U laadt de accu op door de motor te starten. Accu niet overmatig belasten De elektrische functies van de auto belasten de accu in verschillende mate. Laat de contactsleutel niet te lang achtereen in stand II staan, als u de motor hebt afgezet. Gebruik liever stand I, omdat er op die manier minder stroom wordt afgenomen. De 12V-aansluiting in de kofferbak levert ook spanning als u de contactsleutel hebt uitgenomen. Voorbeelden van onderdelen/systemen die veel stroom afnemen zijn: 06 • interieurventilator • ruitenwissers • audiosysteem (hoog volume) • stadslichten. Let er tevens op dat de verschillende accessoires het elektrisch systeem belasten. Maak daarom geen gebruik van functies die veel stroom afnemen, wanneer u de motor hebt afgezet. 117 06 Starten en rijden Brandstof tanken Tankvulklep openen – Draai de dop tot aan de aanslag voorbij de weerstand. – Trek de dop uit de vulopening. – Hang hem aan de binnenkant van de tankvulklep op. N.B. Verwijder de dekplaat waarmee het lamphuis rechts in de kofferbak is afgedekt. Trek aan het lus die aan de haak zit. Plaats de lus en de dekplaat terug, wanneer de tankvulklep geopend is. Brandstof tanken Plaats de tankdop na het tanken terug. Draai de dop zo ver dicht dat u een of meer duidelijke klikken hoort. Giet de tank niet te vol door het vulpistool na de eerste afslag uit de vulopening te halen. N.B. Openen vanuit kofferbak G020799 Een te volle tank kan bij warm weer overlopen. Gebruik geen brandstof met een slechtere kwaliteit dan aangegeven op pagina 243, omdat dit een nadelige invloed kan hebben op het motorvermogen en het brandstofverbruik. Schakel voordat u gaat tanken de standverwarming op brandstof uit. Sluiten Duw de klep dusdanig in dat u die hoort klikken. Tankdop – Draai de tankdop zo ver los dat u een merkbare weerstand voelt. 118 WAARSCHUWING G020951 06 Open de tankvulklep met de knop op het verlichtingspaneel (zie pagina 47). De klep kan niet worden geopend wanneer de motor loopt. De tankvulklep zit op het rechter achterspatbord. Wanneer de tankvulklep niet vanuit de passagiersruimte te openen is, kunt u deze ook handmatig openen. Dit gaat het eenvoudigst als de hardtop gesloten is. Gemorste brandstof kan door de hete uitlaatgassen ontvlammen. Schakel voordat u gaat tanken de standverwarming op brandstof uit. Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele telefoon uit. Het belsignaal kan aanleiding geven tot vonkvorming en daarbij de brandstofdampen ontsteken met gevaar voor brand en verwondingen. 06 Starten en rijden Motor starten Benzine BELANGRIJK Voeg nooit reinigende additieven (dopes) aan de benzine toe zonder het uitdrukkelijke advies van Volvo. Dieselolie Bij lage temperaturen (–5 C tot –40 C) kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat aanleiding kan geven tot startproblemen. Voordat de motor wordt gestart Motor starten – Trek de handrem aan. Benzine Automatische versnellingsbak – Zet de keuzehendel in stand P of N. Handgeschakelde versnellingsbak Zet de versnellingspook in de neutrale stand en houd het koppelingspedaal volledig ingedrukt. Dit is met name van belang bij strenge vorst. WAARSCHUWING BELANGRIJK Gebruik speciale winterbrandstof tijdens de wintermaanden. Neem de contactsleutel nooit tijdens het rijden uit het contactslot, ook niet als de auto gesleept wordt. U loopt anders het gevaar dat het stuurslot wordt geactiveerd, waardoor de auto onbestuurbaar wordt. Bij het slepen moet de contactsleutel in stand II staan. N.B. Tijdens de koude start is het mogelijk dat het motortoerental merkbaar hoger ligt dan normaal is voor bepaalde motortypes. Dit omdat ernaar wordt gestreefd het uitlaatgasreinigingssysteem zo snel mogelijk op bedrijfstemperatuur te brengen en tegelijkertijd de uitstoot te beperken van stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. – Draai de contactsleutel naar stand III. Als de motor niet binnen 5–10 seconden aanslaat, moet u de sleutel loslaten en een nieuwe startpoging doen. Dieselolie – Draai de contactsleutel naar stand II. Een controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden om aan te geven dat de motor wordt voorverwarmd (zie pagina 41). – Draai de sleutel naar stand III, wanneer het controlelampje uitgaat. Automatisch starten (5 cilindermotor) Met de functie automatisch starten hoeft u de contactsleutel (of de startknop op modellen met Keyless drive, zie pagina 122) niet langer in de startstand (stand III) vast te houden totdat de motor is aangeslagen. 06 Draai de contactsleutel naar de startstand en laat de sleutel weer los. De startmotor blijft vervolgens automatisch draaien totdat de motor is aangeslagen. N.B. Als u bij strenge vorst een dieselmotor start zonder de voorgloeifunctie af te wachten, is het mogelijk dat de automatische startfunctie enkele seconden uitgesteld wordt. 119 06 Starten en rijden Roetfilter dieselmotor (DPF) Roetfilter dieselmotor (DPF)1 Dieselmodellen zijn mogelijk uitgerust met een roetfilter, waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreiniging mogelijk is. Onder normale rijomstandigheden blijven de roetdeeltjes uit de uitlaatgassen in het filter achter. Om de roetdeeltjes te verbranden en het filter te legen wordt een zogeheten regeneratie gestart. Daarvoor moet de motor de normale bedrijfstemperatuur hebben. Afhankelijk van de rijomstandigheden wordt het filter om de 300–900 kilometer geregenereerd. De regeneratie duurt normaal 10 tot 20 minuten. Gedurende deze tijd kan het brandstofverbruik ietwat stijgen. 06 Om de motor tijdens de regeneratie zwaarder te belasten is het mogelijk dat de achterruitverwarming zonder verdere indicatie spontaan aanslaat. Regeneratie bij koud weer Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt, komt de motor niet voldoende op temperatuur en wordt het roetfilter niet geregenereerd en het filter niet geleegd. Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeeltjes gevuld is, gaat een oranje gevarendriehoek op het instrumentenpaneel branden en 1 Bepaalde 120 markten verschijnt de melding ROETFILTER VOL ZIE GEBR. HANDL. op het display van het instrumentenpaneel. U start de regeneratie van het filter door met de auto op een secundaire weg of op een snelweg te rijden totdat de motor voldoende op temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u nog ca. 20 minuten verder. Na afloop van de regeneratie verdwijnt de melding automatisch. BELANGRIJK Als het filter helemaal met deeltjes gevuld is, kan het onbruikbaar worden. De motor start dan moeilijk en de kans bestaat dat het filter moet worden vervangen. Gebruik bij koud weer de standverwarming (optie), zodat de motor sneller op temperatuur komt. 06 Starten en rijden Contact- en stuurslot Contactsleutels en elektronische startblokkering Laat de contactsleutel nooit samen met andere sleutels of metalen voorwerpen aan dezelfde sleutelbos hangen. Als u dat wel doet, kan de elektronische startblokkering per ongeluk worden geactiveerd. Contact- en stuurslot 0 – Blokkeerstand Het stuurslot blokkeert het stuurwiel, wanneer u de sleutel uit het contactslot neemt. I – Radiostand Sommige onderdelen van het elektrisch systeem kunnen worden ingeschakeld. Het elektrisch systeem van de motor is echter uitgeschakeld. II – Rijstand De stand waarin de contactsleutel tijdens het rijden staat. Het elektrisch systeem van de auto is ingeschakeld. III – Startstand De startmotor wordt ingeschakeld. Wanneer u nadat de motor is aangeslagen de sleutel loslaat, veert deze automatisch terug in de rijstand. Als de sleutel tussen twee standen in staat kan er een tikkend geluid te horen zijn. Draai de sleutel in dat geval eerst naar stand II en daarna terug om het geluid te laten verdwijnen. Bij een geactiveerd stuurslot Als de voorwielen dusdanig staan dat het stuurslot belast wordt, kan er een waarschuwing op het informatiedisplay verschijnen met de melding dat de motor niet kan worden gestart. – Neem in dat geval de sleutel uit en draai aan het stuurwiel, zodat het stuurslot opgeheven wordt. – Houd het stuurwiel in dezelfde stand vast terwijl u de sleutel weer in het contactslot steekt en een nieuwe startpoging doet. WAARSCHUWING Neem de contactsleutel nooit tijdens het rijden of het slepen uit het contactslot. U loopt anders het gevaar dat het stuurslot wordt geactiveerd, waardoor de auto onbestuurbaar wordt. 06 WAARSCHUWING Neem bij het verlaten van de auto altijd de contactsleutel uit het contactslot. Dit geldt in het bijzonder wanneer er kinderen in de auto achterblijven. Zorg dat het stuurslot actief is, wanneer u de auto verlaat. Zo beperkt u de kans op diefstal. 121 06 Starten en rijden Keyless drive Algemene informatie Auto starten Starten met afstandsbediening – Bedien het koppelingspedaal (auto met handbak) of het rempedaal (auto met automaat). Benzinemotor – Druk op de startknop en draai deze naar stand III. Met het Keyless drive-systeem kunt u zonder een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen, starten en vergrendelen (zie pagina 102). 06 122 De startknop van het contactslot werkt op dezelfde manier als een contactsleutel. U kunt de motor alleen starten, wanneer een van de afstandsbedieningen van de auto in de passagiersruimte of de kofferbak ligt. – Draai eerst de startknop naar stand II en wacht totdat het dieselcontrolelampje op het instrumentenpaneel (zie pagina 41) is gedoofd. – Draai de startknop vervolgens naar stand III. G019420 G019410 Dieselmotor Als de batterij in de afstandsbediening leeg is, werkt de Keyless drive-functie niet. Start de motor in dat geval door de afstandsbediening als startknop te gebruiken. 1. Duw de pal op de startknop in. 2. Trek de startknop uit het contactslot. 3. Steek de afstandsbediening in het contactslot en start op dezelfde manier als bij het gebruik van de startknop. 06 Starten en rijden Handgeschakelde versnellingsbak Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon. Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden, moet u zoveel mogelijk gebruik maken van hoge versnellingen. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat. Om de achteruitversnelling in te schakelen moet u de versnellingspook eerst in de neutrale stand N zetten. Door de blokkering van de achteruitversnelling kunt u de versnellingspook niet rechtstreeks vanuit de vijfde versnelling in de achteruitversnelling zetten. G018258 Schakelstanden, zesversnellingsbak (benzine) G018257 Blokkering achteruitversnelling, vijfversnellingsbak G018256 Schakelstanden, vijfversnellingsbak Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon. 06 Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden, moet u zoveel mogelijk gebruik maken van hoge versnellingen. Het kan problemen geven de schakelstanden voor de vijfde en zesde versnelling te vinden, wanneer de auto stilstaat. Dit omdat de blokkering van de achteruitversnelling (die dwarsslagen blokkeert) dan niet geactiveerd is. 123 06 Starten en rijden Handgeschakelde versnellingsbak Schakel de achteruitversnelling alleen in, wanneer de auto stilstaat. 06 N.B. De achteruitversnelling wordt elektronisch geblokkeerd, als de auto sneller rijdt dan 20 km/h. Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon. Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden, moet u zoveel mogelijk gebruik maken van hoge versnellingen. 1 Bepaalde 124 markten Blokkering achteruitversnelling, zesversnellingsbak (diesel) G018262 G018261 Schakelstanden, zesversnellingsbak (diesel)1 G018259 Blokkering achteruitversnelling, zesversnellingsbak (benzine) Schakel de achteruitversnelling alleen in, wanneer de auto stilstaat. Duw de versnellingspook omlaag en haal deze naar links om de achteruitversnelling in te schakelen. 06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak In stand P is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Trek bij het parkeren altijd de handrem aan. Automatisch schakelen met Geartronic R – Achteruitrijstand De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in stand R zet. G018264 N – Vrijstand In deze stand kunt u de motor starten, maar er is geen versnelling ingeschakeld. Trek de handrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N staat. P – Parkeerstand Selecteer stand P, wanneer u de motor start of de auto parkeert. BELANGRIJK De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in stand P zet. N.B. U moet het rempedaal bedienen om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen. D – Rijstand Stand D is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug, afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. Zorg dat de auto stilstaat, voordat u de keuzehendel vanuit stand R in stand D zet. Handmatig schakelen met Geartronics Met de automatische versnellingsbak Geartronic kunt u ook handmatig schakelen. Bij het loslaten van het gaspedaal wordt de auto op de motor afgeremd. Handmatig schakelen is te activeren door de hendel vanuit stand D helemaal naar rechts in stand M te zetten. Op het informatiedisplay verandert het teken D in een van de cijfers 1–6 afhankelijk van de ingeschakelde versnelling (zie pagina 39). Duw de hendel naar voren naar de + (plus) om een hogere versnelling in te schakelen en laat de hendel weer los. De hendel veert terug naar de neutrale stand M. Trek de hendel naar achteren naar de – (min) om een lagere versnelling in te schakelen en laat de hendel weer los. Handmatig schakelen M kan op elk moment tijdens het rijden geactiveerd worden. 06 Om de automatische rijstand te hervatten dient u de hendel helemaal naar links in stand D te zetten. Om schokken en afslaan van de motor te voorkomen, schakelt Geartronic automatisch terug als de bestuurder langzamer gaat rijden dan wat voor de gekozen versnelling gepast is. 125 06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Kickdown1 06 Automatische schakelblokkering Auto’s met een automatische versnellingsbak zijn uitgerust met een aantal speciale beveiligingssystemen: Beveiligingsfunctie Stilstaande auto met draaiende motor: tijdens handmatig schakelen bij dieselmodellen. Sleutelblokkering, Keylock De keuzehendel moet in stand P staan om de contactsleutel te kunnen uitnemen. In alle andere standen is de sleutel geblokkeerd. Parkeerstand (stand P) G020237 Om overtoeren van de motor te voorkomen, is het stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien van een terugschakelblokkering waardoor de zogeheten kickdown niet mogelijk is. Geartronic staat geen terugschakeling/kickdown toe die tot een dusdanig hoog toerental leidt dat de motor kan worden beschadigd. Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert een dergelijke kickdown uit te voeren, gebeurt er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnelling rijden. Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het motortoerental één of meer versnellingen terugschakelen. Om schade aan de motor te voorkomen schakelt de auto op wanneer de motor het maximumtoerental heeft bereikt. 1 Niet 126 Mechanische keuzehendelblokkering Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogeheten kickdown. Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch op. Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen. U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en weer halen tussen de standen N en D. Om de hendel in een van de overige standen te zetten, moet u een blokkering opheffen door op de blokkeerknop op de keuzehendel te drukken. Wanneer u de blokkeerknop indrukt, kunt u de hendel vooruit- of achteruitbewegen tussen de standen P, R, N en D. – Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de keuzehendel verzet. Elektrische schakelblokkering – Shiftlock Parkeerstand (stand P) Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen, moet de contactsleutel in stand II staan en moet het rempedaal worden bediend. Schakelblokkering, vrijstand (stand N) Als de keuzehendel in stand N staat en de auto heeft minstens drie seconden stilgestaan (of de motor nu loopt of niet), is de keuzehendel geblokkeerd in stand N. Om de keuzehendel uit stand N te halen, moet het rempedaal worden bediend en moet de contactsleutel in stand II staan. 06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Automatische schakelblokkering deactiveren Koude start Als u bij koud weer wegrijdt, is het mogelijk dat het schakelen ietwat stug gaat. Dit komt omdat de versnellingsbakolie bij lagere temperaturen stroperiger wordt. Om de uitstoot van uitlaatgassen te beperken schakelt de versnellingsbak later op dan normaal, wanneer u bij lage temperaturen wegrijdt. G018263 N.B. In bepaalde gevallen moet u de auto kunnen verzetten, wanneer er niet in gereden kan worden zoals bij een lege accu. Doe het volgende om de auto in dat geval te verzetten: Afhankelijk van de motortemperatuur tijdens de start is het mogelijk dat het motortoerental van bepaalde motortypen na een koude start iets hoger is dan normaal. 06 1. Er zit een dekplaatje onder het paneel met P-R-N-D op de keuzehendel. Open het aan de achterzijde. 2. Steek het sleutelblad van de afstandsbediening zo ver mogelijk in de opening omlaag. 3. Houd het sleutelblad ingedrukt, terwijl u de keuzehendel uit stand P haalt. 127 06 Starten en rijden Remsysteem Rembekrachtiging Als de auto rolt of wordt gesleept met een uitgeschakelde motor, moet u ongeveer vijfmaal zoveel druk uitoefenen op het rempedaal als wanneer de motor loopt. Als u bij het starten van de motor op het rempedaal trapt, kan het rempedaal iets omlaagkomen. Dit is volkomen normaal omdat de rembekrachtiging geactiveerd wordt. Bij een auto met EBA (Emergency Brake Assistance) kan dit nog duidelijker te merken zijn. WAARSCHUWING De rembekrachtiging werkt alleen, als de motor loopt. N.B. 06 Als geremd moet worden met een uitgeschakelde motor, trap dan eenmaal hard en resoluut op het rempedaal – dus niet pompen. Remkringen Het nevenstaande lampje licht op, wanneer er een remkring defect is. Als er een storing in een van de remkringen optreedt, is remmen nog steeds mogelijk. U moet het rempedaal echter verder 128 intrappen en het pedaal kan minder stug aanvoelen. U moet harder op het pedaal trappen om de normale remkracht te verkrijgen. Vocht kan de remeigenschappen beïnvloeden Door opspattend water (bij hevige regenval, in waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden de onderdelen van het remsysteem nat. Daardoor kunnen de wrijvingseigenschappen van de remblokken gewijzigd worden, zodat u een bepaalde verlenging van de aanspreekduur van de remmen kunt merken. Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als u lange afstanden in de regen of sneeuwmodder aflegt. Doe dit ook bij zeer vochtig of koud weer. Op die manier verwarmt u de remblokken waardoor het vocht verdampt. Deze procedure is ook aan te raden voordat u de auto voor langere tijd in dergelijke weersomstandigheden parkeert. Als de remmen zwaar belast worden De remmen van de auto worden zwaar belast, wanneer u in de bergen of op wegen met vergelijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u niet bijzonder hard op het rempedaal trapt. Omdat de snelheid in dergelijke omstandigheden vaak laag is, worden de remmen niet even goed gekoeld als bij snelle ritten op vlakke wegen. Om de remmen niet overmatig te belasten, kunt u tijdens het afdalen beter terugschakelen dan het rempedaal gebruiken. Gebruik dezelfde versnelling die u zou gebruiken wanneer u een helling oprijdt. Op die manier kunt u beter op de motor afremmen en hoeft u de rem slechts korte tijd te gebruiken. Let erop dat u de remmen nog meer belast, wanneer u met een aanhanger rijdt. Antiblokkeerremsysteem (ABS) Het ABS (Anti-lock Braking System) voorkomt dat de wielen tijdens het remmen geblokkeerd raken. Zo blijft de auto bestuurbaar, waardoor het bijvoorbeeld makkelijker is om obstakels te ontwijken. Wanneer u na het starten van de motor wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h hebt bereikt, gaat er een korte zelftest van het ABS van start. Dit kunt u zowel horen als voelen aan de pulsaties in het rempedaal. Om het ABS maximaal te benutten: • Trap zo hard mogelijk op het rempedaal (er zijn pulsaties voelbaar). • Stuur de auto in de rijrichting en blijf druk op het rempedaal uitoefenen. 06 Starten en rijden Remsysteem Aarzel niet om op een terrein zonder verkeer te testen hoe het ABS in verschillende weersomstandigheden reageert. Het waarschuwingslampje voor ABS licht twee seconden op, als er de vorige keer dat de motor liep een storing in het ABS is opgetreden. Remkrachtverhoging – EBA (Emergency Brake Assistance) Het EBA is dusdanig geconstrueerd dat u, wanneer u krachtig moet remmen, altijd meteen het maximale remvermogen kunt afnemen. Het systeem registreert het moment waarop u krachtig wilt afremmen door de snelheid te meten waarmee u op het rempedaal trapt. Blijf remmen zonder het rempedaal los te laten. Het systeem wordt uitgeschakeld, wanneer u het rempedaal loslaat. Het systeem is altijd actief. U kunt het dan ook niet uitschakelen. WAARSCHUWING Als de waarschuwingslampjes voor het remsysteem en het ABS tegelijkertijd oplichten, kan er een storing zijn opgetreden in het remsysteem. Als het remvloeistofpeil in dat geval in orde is, moet u de auto voorzichtig naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren. Als de remvloeistof lager staat dan het MINstreepje van het remvloeistofreservoir, dient u niet verder te rijden met de auto voordat er remvloeistof is bijgevuld. Controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. N.B. Wanneer het EBA geactiveerd wordt, zakt het rempedaal iets verder omlaag dan normaal. Bedien het rempedaal (houd het ingedrukt) zolang dat nodig is. Zodra u het rempedaal loslaat, worden de remmen volledig gelost. 06 129 06 Starten en rijden DSTC (stabiliteits- en tractieregelsysteem) Algemene informatie Beperkte functie Het stabiliteits- en tractieregelsysteem DSTC (Dynamic Stability and Traction Control) helpt de bestuurder voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Bij een ingreep van het systeem kunnen er merkbare pulsaties optreden in het rem- of gaspedaal. Bij het geven van gas kan de auto bovendien langzamer dan verwacht optrekken. Bediening – Draai aan het duimwiel (A) totdat het DSTCmenu verschijnt. DSTC AAN betekent dat de werking van het systeem ongewijzigd is. B DSTC SPIN CONTROL UIT betekent dat er beperkingen gelden voor de werking van het systeem. A – Houd RESET (B) ingedrukt totdat het menu DSTC wordt gewijzigd. Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om de auto op die manier te stabiliseren. Antispinregeling Deze regeling voorkomt dat de aangedreven wielen tijdens het optrekken doorslippen. 06 Tractieregeling Deze regeling is actief op lage snelheden en brengt de aandrijfkracht van een slippend aandrijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt. G020349 Antislipregeling Iedere keer dat u de auto start, wordt het stabiliteitssysteem automatisch geactiveerd. Het is mogelijk de werking van het systeem te beperken, wanneer de wielen doorslippen en u gas geeft. Het systeem grijpt bij doorslippende wielen dan later in, zodat er een hogere mate van doorslippen mogelijk is. Dit levert een grotere bedieningsvrijheid op bij dynamisch rijden. De aandrijving in diepe lagen sneeuw of zand wordt verbeterd, omdat er dan geen beperkingen meer gelden voor de te geven hoeveelheid gas. 130 Het lampje brandt tegelijkertijd om u eraan te herinneren dat er beperkingen voor het systeem gelden. De beperkingen voor de werking van het systeem blijven van kracht totdat u de motor een volgende keer opnieuw start. WAARSCHUWING Er kunnen wijzigingen optreden in de rijeigenschappen van de auto, als de werking van het systeem wordt beperkt. N.B. DSTC AAN verschijnt enkele seconden op het display en het lampje brandt iedere keer dat u de motor start. 06 Starten en rijden DSTC (stabiliteits- en tractieregelsysteem) Meldingen op informatiedisplay Lampjes op instrumentenpaneel TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT betekent dat de functie van de regeling tijdelijk beperkt is wegens een te hoge remtemperatuur. DSTC-systeem De regeling wordt automatisch opnieuw ingeschakeld, wanneer de remmen weer zijn afgekoeld. ANTI-SKID SERVICE VEREIST betekent dat de regeling door een storing werd uitgeschakeld. – Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. Als de melding een volgende keer dat u motor start opnieuw verschijnt, moet u de auto naar een erkende Volvo-werkplaats rijden. Informatie Lees de melding op het informatiedisplay, als de lampjes en Als alleen het lampje het volgende: gelijktijdig oplichten. oplicht, betekent dat • een knipperend lampje geeft aan dat het DSTC-systeem op dat moment ingrijpt; • een lampje dat twee seconden brandt geeft aan dat de systeemtest bij het starten van de motor loopt; • een lampje dat na het starten van de motor of tijdens het rijden oplicht duidt op een storing in het DSTC-systeem. • een lampje dat na uitschakeling continu blijft branden herinnert u eraan dat er beperkingen gelden voor het DSTC. 06 131 06 Starten en rijden Park Assist (optie) Algemene informatie over Park Assist1 WAARSCHUWING Hoewel Park Assist handig is bij het parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig bij eventuele fouten. Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de sensoren zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. Houd kinderen en dieren in de buurt van de auto in de gaten. Varianten Park Assist is verkrijgbaar in twee varianten: G020294 • Park Assist aan de achterzijde • Park Assist aan de voor- en achterzijde Park Assist voor- en achterzijde 06 Park Assist (parkeerhulp) is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen geven de afstand tot een waargenomen obstakel aan. 1 Afhankelijk van de markt is Park Assist een standaardfunctie, optie of accessoire. 132 Functie Hoe dichter u het obstakel achter of voor de auto nadert, des te sneller volgen de geluidssignalen elkaar op. Wanneer u ondertussen naar het audiosysteem luistert, wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd. Bij een afstand van ca. 30 cm bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken toon. Als er zowel voor als achter de auto obstakels binnen deze afstand liggen, komen de geluidssignalen beurtelings uit de luidsprekers aan linker- en rechterzijde. Park Assist aan de achterzijde Het systeem wordt bij het starten van de motor automatisch ingeschakeld. Park Assist aan de achterzijde wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling waarna de melding Park Assist actief Exit is deactiveren op het audiodisplay verschijnt. Als het systeem uitgeschakeld is, verschijnt op het display de melding Park Assist inactief Enter is activeren zodra u de achteruitversnelling inschakelt. Zie pagina 62 voor het wijzigen van de instelling. Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter de auto. De geluidssignalen komen uit de luidsprekers achterin. Beperkingen Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de trekhaak moet u het systeem uitschakelen. Als u dat niet doet, reageren de sensoren op de aanhanger of fietsdrager. N.B. De Park Assist aan de achterzijde wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u een aanhanger achter de auto hebt hangen die met een originele aanhangerkabel van Volvo aangesloten is. 06 Starten en rijden Park Assist (optie) Park Assist aan voor- en achterzijde Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor de auto. De geluidssignalen bij obstakels vóór de auto komen uit de luidsprekers voorin. Beperkingen Het is niet mogelijk de Park Assist te combineren met verstralers, omdat de sensoren op de verstralers reageren. Park Assist aan de achterzijde G018389 Park Assist aan de achterzijde wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Aan/Uit-knop (rechter knop op afbeelding) Bij het starten van de motor wordt het systeem automatisch geactiveerd wat wordt aangegeven door het brandende lampje in de Aan/Uit-knop. Wanneer u de Park Assist met deze knop uitschakelt, dooft het lampje. Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter de auto. De geluidssignalen bij obstakels achter de auto komen uit de luidsprekers achterin. Beperkingen Zie het voorgaande gedeelte Park Assist aan de achterzijde. Aanduiding voor systeemstoringen Als het informatiesymbool continu brandt en op het display de melding PARKEERHULP SERVICE VEREIST verschijnt, dan is Park Assist defect. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats om het systeem te laten repareren. BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan Park Assist ten onrechte waarschuwingssignalen afgeven. Dit komt door externe geluidsbronnen met ultrasone geluidssignalen van dezelfde frequentie als de sensoren van het systeem. Voorbeelden van dergelijke geluidsbronnen zijn onder meer claxons, natte banden op asfaltwegen, luchtdrukremmen en uitlaten van motorfietsen e.d. 06 Park Assist aan de voorzijde Park Assist aan de voorzijde is actief bij snelheden tot 15 km/h. Bij hogere snelheden wordt het systeem gedeactiveerd. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd bij snelheden lager dan 10 km/h. 133 06 Starten en rijden Park Assist (optie) G020952 Sensoren schoonmaken Sensoren voor Park Assist 06 De sensoren werken alleen naar behoren, wanneer u ze regelmatig schoonmaakt met water en autoshampoo. N.B. Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen ten onrechte aanleiding geven tot waarschuwingssignalen. 134 06 Starten en rijden BLIS (Blind Spot Information System) (optie) Algemene informatie BLIS is een informatiesysteem dat de bestuurder in bepaalde omstandigheden waarschuwt, wanneer er zich een voertuig in de zogeheten dode hoek bevindt en in dezelfde richting rijdt. Dode hoeken B Het systeem werkt het best in druk verkeer op meerbaanswegen. 2 A BLIS is gebaseerd op digitale cameratechniek. De camera’s (1) zitten onder de buitenspiegels. Buitenspiegel met BLIS-systeem 1. BLIS-camera 2. Controlelampje 3. BLIS-symbool WAARSCHUWING Het systeem vormt een aanvulling op – geen vervanging voor – een veilige rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels. De bestuurder moet altijd oplettend en verantwoord blijven rijden. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat er op een veilige manier van rijstrook wordt gewisseld. Wanneer een camera een voertuig heeft waargenomen in de dode hoek, licht een controlelampje (2) op dat continu blijft branden. G020296 1 G020295 3 N.B. Het lampje gaat branden aan die kant van de auto waar het voertuig is waargenomen. Als de auto aan weerszijden wordt ingehaald, gaan dan ook beide lampjes branden. BLIS informeert de bestuurder bij een fout in het systeem. Als de camera’s van het systeem bijvoorbeeld zijn afgedekt, knippert het controlelampje voor BLIS en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel. Controleer de cameralenzen in dat geval en maak ze zo nodig schoon. U kunt het systeem zo nodig tijdelijk uitschakelen met een druk op de knop BLIS (zie pagina 136). A = ca. 3,0 m, B = ca. 9,5 m Wanneer BLIS werkt Het systeem is alleen actief bij snelheden hoger dan 10 km/h. 06 Inhalen Het systeem reageert als het snelheidsverschil tussen u en het ingehaalde voertuig kleiner is dan 10 km/h. 135 06 Starten en rijden BLIS (Blind Spot Information System) (optie) Het systeem reageert als het snelheidsverschil tussen u en het inhalende voertuig kleiner is dan 70 km/h. achter een auto of vrachtwagen, omdat daar geen brandende koplampen op zitten. Activeren/deactiveren BLIS werkt niet in scherpe bochten. BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt. Een brede aanhanger achter de auto kan het zicht ontnemen op andere voertuigen op aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe leiden dat BLIS geen voertuigen in dit afgeschermde gebied kan waarnemen. Daglicht en donker 06 Bij daglicht reageert het systeem op de contouren van omringende voertuigen. Het systeem is geconstrueerd om motorvoertuigen zoals auto’s, vrachtwagens, bussen en motorfietsen waar te nemen. Bij donker reageert het systeem op de koplampen van omringende voertuigen. Als een voertuig de koplampen niet heeft ontstoken, zal het systeem dit voertuig dan ook niet kunnen waarnemen. Dit houdt in dat het systeem bijvoorbeeld niet reageert op een aanhanger 136 Het systeem reageert niet op fietsers en bromfietsers. De BLIS-camera’s kunnen hinder ondervinden van de aanwezigheid van felle lichtbronnen of juist de afwezigheid van lichtbronnen (wegenverlichting of voertuigverlichting) bij ritten in het donker. Het systeem kan uit de afwezigheid van licht ten onrechte opmaken dat de camera’s zijn afgedekt. In beide gevallen verschijnt er een melding op het informatiepaneel. Bij ritten in dergelijke omstandigheden is het mogelijk dat het systeem tijdelijk minder goed kan presteren (zie pagina 137), waarbij een displaymelding verschijnt. Wanneer de displaymelding spontaan verdwijnt, werkt het BLIS weer naar behoren. De BLIS-camera’s kennen ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog. Dit houdt in dat ze bijvoorbeeld minder goed “zien” bij hevige sneeuwval en dichte mist. G018389 WAARSCHUWING WAARSCHUWING Knop voor activering/deactivering BLIS wordt bij het starten van de motor automatisch geactiveerd. De controlelampjes op de portierpanelen lichten driemaal op bij het activeren van BLIS. U kunt het systeem deactiveren/heractiveren door op BLIS te drukken. Het lampje in de knop dooft, wanneer het systeem gedeactiveerd wordt. Er verschijnt bovendien een displaymelding op het instrumentenpaneel. Bij het heractiveren van BLIS brandt het lampje in de knop, verschijnt er een nieuwe displaymelding en lichten de controlelampjes op de portierpanelen driemaal op. Druk op de knop READ om de displaymelding te laten 06 Starten en rijden BLIS (Blind Spot Information System) (optie) Systeemmeldingen BLIS Displaymelding Betekenis BLIS AAN BLIS-systeem is ingeschakeld BLIS WERKING GEREDUCEERD De BLIS-camera wordt gehinderd door bijvoorbeeld mist of fel zonlicht recht in de camera. De camera herstelt zichzelf zodra de omstandigheden weer normaal zijn. BELANGRIJK Laat reparaties van de onderdelen van het BLIS-systeem over aan een erkende Volvowerkplaats. Hier volgen enkele afbeeldingen van situaties waarin het controlelampje voor BLIS kan gaan branden, hoewel er zich geen voertuigen in de dode hoek bevinden. Schoonmaken BLIS werkt alleen optimaal, als de lenzen van de BLIS-camera’s schoon zijn. U kunt de lenzen schoonmaken met een zachte doek of een vochtige spons. Maak de lenzen voorzichtig schoon om krassen te voorkomen. G018176 verdwijnen. Zie pagina 44 voor meer informatie over de meldingsfuncties. Reflecties op een glad en nat wegdek BELANGRIJK De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg zo nodig sneeuw van de lenzen af. BLIS SERVICE VEREIST BLIS werkt niet. Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats. BLIS UIT BLIS-systeem is uitgeschakeld Soms kan het controlelampje voor BLIS oplichten zonder dat u voertuigen in de dode hoeken kunt waarnemen. N.B. 06 Eigen schaduwen op grote, lichtgekleurde en gladde oppervlakken zoals geluidsschermen of betonnen wegen Als het controlelampje voor BLIS soms oplicht zonder dat u andere voertuigen in de dode hoeken kunt waarnemen, betekent dit niet dat het systeem een storing vertoont. Bij een storing in het BLIS-systeem verschijnt op het display de melding BLIS SERVICE VEREIST. G018178 Een of meer camera’s zijn afgedekt. Maak de lenzen schoon. G018177 Beperkingen BLIS CAMERA GEBLOKKEERD Laag staande zon in de camera 137 06 Starten en rijden Slepen en bergen Probeer de motor nooit aan te slepen Gebruik een hulpaccu als de accu leeg is en de motor niet wil starten. Probeer de auto niet te starten door hem te slepen. De snelheidslimiet voor het wegslepen van een auto met automatische versnellingsbak is 80 km/h. U mag de auto over een afstand van maximaal 80 km verslepen. Sleep de auto altijd met de voorkant van de auto in de rijrichting. BELANGRIJK De katalysator kan beschadigd raken als u de auto probeert aan te slepen. Controleer voordat u de auto gaat slepen wat de toegestane maximumsnelheid is voor slepen. – Draai de sleutel in het contactslot naar stand II en hef het stuurslot op, zodat de auto bestuurbaar is (zie pagina 121). – Laat de sleutel tijdens het slepen in stand II staan. Als de accu van de auto uitgeput is, moet u voordat u de auto kunt wegslepen het stuurslot opheffen. Slepen 06 Automatische versnellingsbak – Zet de keuzehendel in stand N. Handgeschakelde versnellingsbak – Zet de versnellingspook in de neutrale stand. – Zorg dat de sleepkabel altijd strak staat om schokken te voorkomen. Houd uw voet op het rempedaal. 138 WAARSCHUWING Het stuurslot blijft in de stand staan die het had toen de spanning werd verbroken. Het stuurslot moet worden opgeheven, voordat u de auto sleept. De contactsleutel moet in stand II staan. Neem de contactsleutel nooit tijdens het rijden of slepen uit het contactslot. N.B. WAARSCHUWING De rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging werken niet wanneer de motor uitgeschakeld is. U moet ongeveer vijfmaal zo hard op het rempedaal trappen en de auto stuurt aanzienlijk zwaarder dan normaal. Bergen De toelaatbare maximumsnelheid voor het bergen van modellen met een automatische versnellingsbak is 80 km/h (met geheven vooras). De maximaal toelaatbare afstand bedraagt 80 km. Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. 06 Starten en rijden Slepen en bergen Sleepoog 1 2 Gebruik het sleepoog als de auto over de weg moet worden versleept. U bevestigt het sleepoog in de opening aan de rechterzijde van de voor- of achterbumper. Sleepoog monteren – Neem het sleepoog erbij dat in de zak in het doorsteekluik of bij het reservewiel ligt. – Haal het afdekking (1) in de bumper los door op het merkje onder aan de afdekking te drukken. – Schroef het sleepoog (3) stevig vast, tot aan de flens. Gebruik de wielsleutel om het sleepoog vast te draaien. G020953 3 – Draai het sleepoog na gebruik los en plaats het terug in de kofferbak. Plaats de afdekking weer terug op de bumper. BELANGRIJK Het sleepoog is alleen bedoeld voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is gereden. Roep professionele hulp in voor berging. N.B. Bij sommige auto’s met een afneembare trekhaak kunt u het sleepoog niet in de achterste bevestiging aanbrengen, wanneer het kogelsegment gemonteerd is. Bevestig de sleepkabel in dat geval aan de trekhaak. Om die reden wordt geadviseerd het kogelsegment van de afneembare trekhaak in de auto te bewaren, wanneer u de trekhaak niet nodig hebt (zie pagina 148). 06 139 06 Starten en rijden Starten met hulpaccu Starten met een hulpaccu – – – G020298 – 06 Als de accu leeg is, kunt u de stroom van een losse accu of van de accu in een andere auto gebruiken. Controleer altijd of de klemmen van de startkabels goed vastzitten en of er geen vonken kunnen ontstaan tijdens de startpoging. Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt geadviseerd de volgende stappen aan te houden om explosiegevaar te voorkomen: – Draai de contactsleutel naar stand 0. – Zorg dat de hulpaccu een spanning van 12 volt levert. – Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, moet u de motor van die auto 140 – – afzetten. Zorg ervoor dat de auto’s elkaar niet raken. Sluit de rode startkabel aan tussen de pluspool (1+) van de hulpaccu en de pluspool (2+) van de lege accu. Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan op de minpool (3–) van de hulpaccu. Sluit de andere klem van de zwarte kabel aan op het massapunt (4–) dat op bij de linker veerpoot zit. Start de motor van de “hulpauto”. Laat de motor enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, 1500 omw/min. Start de motor van de auto met de lege accu. Verwijder de startkabels. Verwijder eerst de zwarte kabel en daarna de rode. Zorg dat geen van de klemmen aan de zwarte startkabel contact kan maken met de pluspool van de accu of met de klem die op de rode startkabel is aangesloten. BELANGRIJK Raak de aansluitingen niet aan tijdens de startpoging. Er bestaat namelijk gevaar voor vonkvorming. WAARSCHUWING Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van de startkabels, is voldoende om de accu tot ontploffing te brengen. Accu’s bevatten tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u ze onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. 06 Starten en rijden Rijden met een aanhanger Algemene informatie Het laadvermogen is afhankelijk van de extra accessoires die op de auto gemonteerd zijn, zoals een trekhaak, lastdragers, skibox e.d. alsmede van het totaalgewicht van de inzittenden en kogeldruk. Het laadvermogen van de auto moet tevens worden verminderd met het gewicht van het aantal inzittenden. Als de trekhaak in een erkende Volvo-werkplaats wordt gemonteerd, is de auto bij aanlevering voorzien van de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhanger. • De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. • Bij montage achteraf moet u contact opnemen met uw erkende Volvo-werkplaats om te controleren of uw auto van de nodige uitrusting is voorzien om met een aanhanger te kunnen rijden. • Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig dat de druk op de trekhaak de maximale kogeldruk niet overschrijdt. • Verhoog de bandenspanning tot de aanbevolen druk voor maximale belading. Zie pagina 159 voor de positie van de bandenspanningstabel. • Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet de1 kogel regelmatig in. 1 • Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht hiermee totdat de auto ten minste 1000 kilometer heeft gereden. • Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere versnelling en pas uw snelheid aan. • Bij het gebruik van een aanhanger wordt de motor zwaarder belast dan normaal. • Wanneer de auto bij warm weer zwaar belast wordt, kunnen de motor en de versnellingsbak oververhit raken. Als de temperatuurmeter voor de koelvloeistof op het instrumentenpaneel tot in het rode gebied uitslaat, moet u de auto stoppen en de motor enkele minuten stationair laten draaien. De automatische versnellingsbak reageert met een ingebouwde beveiligingsfunctie. Zie de melding op het informatiedisplay. Bij oververhitting kan de airconditioning zichzelf tijdelijk uitschakelen. • Rijd om veiligheidsredenen niet sneller dan 80 km/h, ook al staat de wetgeving in bepaalde landen een hogere snelheid toe. • Zet de keuzehendel in de parkeerstand P, wanneer u een automaat met aanhanger parkeert. Gebruik altijd de handrem. Gebruik wielblokken, als u een auto met aanhanger op een steile helling parkeert. Aanhangergewichten Zie pagina 234 voor informatie over de toelaatbare aanhangergewichten. WAARSCHUWING Houd u aan de opgegeven aanbevelingen voor het aanhangergewicht. De aanhanger en de auto kunnen anders moeilijk bestuurbaar worden tijdens uitwijk- en remmanoeuvres. N.B. De aangegeven maximaal toelaatbare aanhangergewichten zijn door Volvo bepaald. Let erop dat er op grond van de wetgeving voor motorvoertuigen in uw land verdere beperkingen van het aanhangergewicht en de snelheid kunnen gelden. Het is bovendien mogelijk dat de trekhaak gespecificeerd is voor hogere gewichten dan het maximaal toelaatbare aanhangergewicht van de auto. 06 Geldt niet voor de trekhaak bij gebruik van een kogelsegment met trillingsdemper. 141 06 Starten en rijden Rijden met een aanhanger Automatische versnellingsbak, rijden met een aanhanger Op een helling parkeren – Trek de handrem (parkeerrem) aan. – Zet de keuzehendel in de parkeerstand P. Op een helling wegrijden – Zet de keuzehendel in de rijstand D. – Haal de auto van de handrem (parkeerrem). Steile hellingen 06 142 • Kies bij het omhoog rijden op steile hellingen of in langzaam rijdend verkeer de juiste handmatige versnellingsstand. Zo voorkomt u dat de versnellingsbak opschakelt en houdt u de versnellingsbakolie koel. • Schakel geen hogere, handmatige versnelling in dan de motor “aankan”. Rijden in hoge versnellingen is niet altijd zuinig. • Vermijd hellingen met een percentage van meer dan 15 % bij het gebruik van een aanhanger. Dieselmotor met handbak, rijden met een aanhanger Wanneer de auto bij warm weer zwaar belast wordt, kunt u de koelventilator van de motor laten vervangen door een exemplaar met een grotere capaciteit. Informeer bij de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats naar de mogelijkheden voor uw auto. 06 Starten en rijden Trekhaak Trekhaken Aanhangerkabel U moet de kogel regelmatig schoonmaken en met vet insmeren. Wanneer u een trekhaak met trillingsdemper gebruikt, hoeft de kogel niet te worden ingevet. WAARSCHUWING Let erop dat u de veiligheidskabel van de aanhanger aan de daarvoor bestemde bevestiging vastmaakt. WAARSCHUWING Let op het volgende als uw auto is uitgerust met de afneembare trekhaak van Volvo: Volg de montagevoorschriften voor het kogelsegment nauwkeurig op. Zorg dat het kogelsegment met de sleutel vergrendeld is voordat u begint te rijden. Controleer of het controlevenster groen van kleur is. G020350 Als de auto is uitgerust met een afneembare trekhaak, moeten de montagevoorschriften voor het monteren van het kogelsegment zorgvuldig worden opgevolgd (zie pagina 145). Als de trekhaak van de auto een 13-polig elektrisch contact heeft en de aanhanger een 7-polig contact, hebt u een adapter nodig. Gebruik een door Volvo goedgekeurde adapterkabel. Zorg dat de kabel niet over de grond sleept. 06 N.B. Neem na gebruik altijd het kogelsegment los. Bewaar het in de kofferbak. 143 06 Starten en rijden Trekhaak Specificaties C E F B D G 1 H H 2 K J G010393 J G010392 G010391 I A 2 1 Afmetingen voor bevestigingspunten (mm) 06 144 A B C D E F G H I J K Vaste of afneembare trekhaak 1147 68 964 482 40 141 538 150 113 100 140 1 Langsligger 2 Middelpunt kogel 06 Starten en rijden Afneembare trekhaak Kogelsegment monteren 2 2 1 – Verwijder de afdekking. – Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel rechtsom te draaien. 3 G020302 G020301 G017317 1 – Controleer of het controlevenster (3) rood van kleur is. Als het venster niet rood van kleur is, moet u (1) indrukken en de borgknop linksom (2) draaien totdat u een klik hoort. 06 145 06 Starten en rijden – Breng het kogelsegment aan en duw het naar binnen totdat u een klik hoort. 06 146 – Controleer of het controlevenster groen van kleur is. G020307 G020306 G020304 Afneembare trekhaak – Draai de sleutel linksom in de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot. 06 Starten en rijden G020309 G020310 Afneembare trekhaak N.B. Controleer of het kogelsegment vastzit door het omhoog, omlaag en naar achteren te trekken. Als het kogelsegment niet goed zit, moet u het verwijderen en het opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven. N.B. De veiligheidskabel van de aanhanger moet worden vastgemaakt aan het bevestigingsoog van de trekhaak. 06 BELANGRIJK Vet alleen de kogel in waarop de aanhangerkoppeling wordt geplaatst. Houd de rest van het kogelsegment vetvrij en droog. 147 06 Starten en rijden Afneembare trekhaak Kogelsegment verwijderen 2 – Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom in de ontgrendelde stand. 06 G020314 G020312 G020301 1 – Druk de vergrendelingsknop (1) in en draai deze linksom (2) totdat u een klik hoort. – Draai de vergrendelingsknop volledig omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de knop in deze stand vast terwijl u het kogelsegment schuin naar achteren toe omhoogtrekt. WAARSCHUWING Zet het losse kogelsegment goed vast, wanneer u het in de kofferbak van de auto bewaart. 148 06 Starten en rijden G017318 Afneembare trekhaak – Duw de afdekking erop. 06 149 06 Starten en rijden Lading vervoeren Algemene informatie Het laadvermogen is afhankelijk van de extra accessoires die op de auto gemonteerd zijn, zoals een trekhaak, het totaalgewicht van de inzittenden en de kogeldruk. Het laadvermogen van de auto moet tevens worden verminderd met het gewicht van het aantal inzittenden. Zie pagina 234 voor informatie over de toelaatbare gewichten. WAARSCHUWING Afhankelijk van de belading van de auto en het zwaartepunt van de lading treden er wijzigingen in de rijeigenschappen op. Lading vervoeren in kofferbak 06 Zet de motor af en trek de handrem aan bij het in- en uitladen van lange voorwerpen. Wanneer u met de lange bagage tegen de versnellingspook/keuzehendel aankomt, kan de auto in beweging komen. Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning van de stoel ervoor. • Breng brede voorwerpen in het midden aan. • Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk aan. • Dek scherpe randen met iets zachts af om de bekleding te beschermen. 150 • Zet alle bagage met riemen of bevestigingsbanden aan de verankeringsogen vast. WAARSCHUWING Vergeet niet dat een voorwerp met een gewicht van 20 kg tijdens een frontale botsing bij een snelheid van 50 km/h zich kan gedragen als een voorwerp met een gewicht van 1000 kg. WAARSCHUWING Zorg dat de lading nooit boven de ruggedeelten uitsteekt. Anders biedt het opblaasgordijn dat schuilgaat achter de plafondbekleding mogelijk geen bescherming meer. Zorg dat u de bagage altijd goed verankert. Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk gaan schuiven en inzittenden verwonden. Lastdragers gebruiken Om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden wordt u geadviseerd de lastdragers te gebruiken die door Volvo voor uw auto ontwikkeld zijn. Volg de montagevoorschriften die bij de lastdragers worden geleverd nauwkeurig op. • Controleer regelmatig of de lastdragers en de lading goed vastzitten. Zet de lading stevig vast met sjorbanden. • Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig over de lastdragers. Leg de zwaarste voorwerpen onderop. • Naarmate u meer lading op het dak vervoert, vangt de auto meer wind en neemt het brandstofverbruik toe. • Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op, rem niet te hard en maak niet te scherpe bochten. WAARSCHUWING Bij het vervoer van lading op het dak verschuift het zwaartepunt en treden er wijzigingen op in de rijeigenschappen van de auto. 06 Starten en rijden Lichtbundel aanpassen Juiste lichtbundel voor rechts- of linksrijdend verkeer A Koplampen met halogeenlampen Koplampen met Bi-Xenonlampen B A. Lichtbundel voor linksrijdend verkeer B. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer U kunt de lichtbundel van de koplampen aanpassen om te voorkomen dat u tegenliggers verblindt. Bij de juiste lichtbundel wordt ook de berm beter verlicht. B De hendel van de koplamp moet in stand (A) staan bij linksrijdend verkeer en in stand (B) bij rechtsrijdend verkeer. A G020320 A G020319 G020317 B De hendel van de koplamp moet in stand (A) staan bij linksrijdend verkeer en in stand (B) bij rechtsrijdend verkeer. WAARSCHUWING 06 Als de auto is voorzien van Bi-Xenonkoplampen, moet u de lamp door een erkende Volvo-werkplaats laten vervangen. Omdat de Bi-Xenonkoplampen voorzien zijn van een ontstekingsgedeelte dat een hoge spanning opwekt, dient u er voorzichtig mee om te gaan. 151 Algemene informatie .............................................................................. 154 Bandenspanning .................................................................................... 158 Gevarendriehoek en reservewiel ............................................................ 160 Wielen verwisselen ................................................................................. 162 Provisorische bandenreparatie .............................................................. 164 152 WIELEN EN BANDEN 07 07 Wielen en banden Algemene informatie Rijeigenschappen en banden Snelheidsaanduidingen Nieuwe banden De banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsaanduiding zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. Uw auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd. Dat betekent dat u niet mag afwijken van de afmetingen en snelheidsaanduidingen die staan aangegeven op de typegoedkeuring van de auto. De enige uitzondering daarop vormt het gebruik van winterbanden (zowel banden met “spikes” als banden zonder “spikes”). Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan de maximumsnelheid die voor het gebruikte bandentype geldt (voor aanduiding Q geldt bijvoorbeeld een maximumsnelheid van 160 km/h). Banden hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Na enkele jaren worden de banden hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af. Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De week en het jaar van productie worden aangeduid met de DOT-code (Department of Transportation) bestaande uit vier cijfers, bijvoorbeeld 1502. De band op de afbeelding is in de 15e week van het jaar 2002 geproduceerd. Let er bij het verwisselen van banden op dat de nieuwe banden op alle vier de wielen van hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting hebben en van hetzelfde merk zijn. Houd de aanbevolen bandenspanning aan die op de bandenspanningsticker staat (zie pagina 158 voor de plaatsing). Maataanduiding Op alle autobanden staat een bepaalde maataanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke aanduiding is 205/55R16 91 W. 07 205 Breedte van de band (mm) 55 Verhouding tussen de hoogte en breedte van de band (%) R Aanduiding voor radiaalbanden 16 Velgdiameter van de band (") 91 Aanduiding van het draagvermogen van de band (in dit geval 615 kg) W 154 Aanduiding van de snelheidslimiet van de band (in dit geval 270 km/h) Let erop dat de gesteldheid van het wegdek bepalend is voor uw maximumsnelheid en niet de snelheidsaanduiding van de banden. Let erop dat de aangegeven snelheid de maximumsnelheid is. Q 160 km/h (alleen voor winterbanden) T 190 km/h H 210 km/h V 240 km/h W 270 km/h Y 300 km/h Leeftijd van de banden Alle banden die ouder zijn dan zes jaar moet u door een vakman laten controleren, ook al zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken wordt, als banden zelden of nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking van de band worden aangetast, in welk geval u de band niet meer dient te gebruiken. Dit geldt ook voor reservebanden, winterbanden en banden die u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare kenmerken van een band die ongeschikt is voor gebruik. De leeftijd van een band valt af te lezen uit de DOT-code (zie bovenstaande afbeelding). 07 Wielen en banden Algemene informatie Gelijkmatige slijtage en onderhoud Banden met slijtage-indicatoren G020323 Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen die dwars op het profiel van de band staan. De letters TWI (Tread Wear Indicator) op de zijkant van de band geven aan dat een band is uitgerust met slijtage-indicatoren. De indicatoren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van het profiel over is. Vervang de banden dan zo spoedig mogelijk. Let erop dat een band met een gering profiel zeer weinig grip op het wegdek heeft bij regen of sneeuw. De juiste bandenspanning levert gelijkmatige slijtage op (zie pagina 159). Voor optimale rijeigenschappen en een gelijkmatige bandenslijtage wordt geadviseerd de banden van tijd tot tijd van voor naar achter of omgekeerd te verwisselen (nooit van links naar rechts of omgekeerd). Verwissel de banden de eerste keer van voor naar achter (of omgekeerd) na 5000 km en daarna om de 10.000 km. Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras om het gevaar voor slippen te verminderen. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats als u niet zeker bent van de profieldiepte. Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze nooit rechtop staan. Winterbanden Volvo adviseert winterbanden met bepaalde afmetingen. Deze staan in een bandenspanningstabel (zie pagina 158 voor de positie). De bandenmaat is afhankelijk van de motorvariant. Gebruik winterbanden altijd op alle vier de wielen. N.B. Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats voor advies over de beste soort velgen en banden. Banden met “spikes” Winterbanden met “spikes” moeten de eerste 500–1000 km rustig worden ingereden, zodat de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo gaan de banden en vooral de “spikes” langer mee. N.B. De wettelijke bepalingen voor het gebruik van banden met “spikes” verschillen van land tot land. Profieldiepte Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperaturen vergen meer van de banden dan zomerse ritten. Daarom wordt er een minimale profieldiepte van vier mm voor winterbanden geadviseerd. Sneeuwkettingen Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen. Dit geldt ook voor modellen met voorwielaandrijving. Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwkettingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de sneeuwkettingen als de banden daardoor overmatig slijten. Maak nooit gebruik van sneeuwkettingen met zogeheten snelsluitingen, omdat de ruimte tussen de schijfremmen en de wielen te gering is. 07 BELANGRIJK Gebruik originele sneeuwkettingen van Volvo of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afgestemd op het model en de band- en velgafmetingen. Vraag een erkende Volvowerkplaats om advies. 155 07 Wielen en banden Algemene informatie Velgen en wielmoeren Stalen velgen, korte wielmoer (1) Stalen velgen worden normaal gesproken vastgezet met het korte type wielmoer, hoewel voor stalen velgen ook het lange type gebruikt mag worden. 2 1 WAARSCHUWING Gebruik nooit het korte type moer voor aluminium velgen. Het wiel kan losraken. G020324 Aluminium velgen, lange wielmoer (2) Korte (1) en lange (2) wielmoer 07 Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele accessoires van Volvo. Er bestaan verschillende soorten wielmoeren voor stalen en aluminium velgen. Haal de wielmoeren aan met 130 Nm. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. BELANGRIJK U moet de wielmoeren aanhalen met 130 Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd raken. Gebruik alleen het lange type wielmoer voor aluminium velgen. Het lange type is duidelijk te herkennen aan de draaiende, conische drukring. Compact reservewiel (Temporary spare) U mag het compacte reservewiel1 alleen gebruiken gedurende de korte tijd die nodig is om het normale wiel te repareren of te vervangen. Gebruik zo spoedig mogelijk weer een normaal wiel. Het rijgedrag van de auto kan zich wijzigen bij het gebruik van een compact reservewiel. Rijd nooit sneller dan 80 km/h bij gebruik van een compact reservewiel. BELANGRIJK Rijd nooit met meer dan één compact reservewiel (Temporary spare) tegelijk. N.B. Dit type mag ook voor stalen velgen worden gebruikt. Afsluitbare wielmoeren Afsluitbare wielmoeren zijn te gebruiken op zowel aluminium als stalen velgen. Als u stalen velgen met afsluitbare wielmoeren combineert met wieldoppen, moet u de afsluitbare wielmoeren op het tapeind bevestigen dat het dichtst bij het ventiel zit. U kunt de wieldop anders niet op het wiel aanbrengen. 1 Bepaalde 156 varianten en markten 07 Wielen en banden Algemene informatie Zomer- en winterbanden schappen van de auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en drab minder goed afvoeren. Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras (om het gevaar voor slippen te verminderen). Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze nooit rechtop staan. G020325 Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats als u niet zeker bent van de profieldiepte. De pijl geeft de draairichting van de band aan Wanneer u de zomerbanden vervangt door winterbanden of andersom, moet u op de banden noteren waar ze zaten: bijvoorbeeld L voor links, R voor rechts. Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. 07 Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben. Banden mogen alleen van voor naar achter verwisseld worden, nooit van links naar rechts of omgekeerd. Als u de banden verkeerd aanbrengt, nemen de remeigen- 157 07 Wielen en banden Bandenspanning Aanbevolen bandenspanning • Bandenspanning compact reservewiel (Temporary spare) Bandenspanning controleren Controleer regelmatig de bandenspanning. N.B. G020955 Het is een natuurlijk gegeven dat de bandenspanning na verloop van tijd afneemt. De bandenspanning varieert ook naargelang van de omgevingstemperatuur. In de bandenspanningstabel voor op de portierstijl aan de bestuurderszijde staat de juiste bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en snelheid. N.B. 07 Tel voor het maximale aantal inzittenden het aantal zitplaatsen met een veiligheidsgordel. Op de sticker staan: • Bandenspanning bij gebruik van de aanbevolen bandenmaat • ECO-bandenspanning 158 Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. Laat daarom geen lucht uit de banden ontsnappen als u de spanning controleert bij warme banden. Als de spanning bij warme banden echter te laag is, moet u de band harder oppompen. Onvoldoende opgepompte banden hebben een negatieve inwerking op het brandstofverbruik, de levensduur van de banden en de rijeigenschappen van de auto. Wanneer u met een te lage bandenspanning rijdt, kunnen de banden oververhit raken en kapotgaan. Zie de bandenspanningstabel op pagina 159 voor meer informatie over de juiste bandenspanning. De aangegeven bandenspanning geldt bij koude banden (kan verschillen naargelang van de buitentemperatuur). Brandstofbesparing, ECO-bandenspanning Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden wordt geadviseerd de aangegeven bandenspanning bij maximale belading aan te houden bij snelheden tot 160 km/h. De bandenspanning is van invloed op het rijcomfort, de stuureigenschappen en de geproduceerde weggeluiden. 07 Wielen en banden Bandenspanning Bandenspanningstabel Type Bandenmaat Snelheid (km/h) Belading (1–3 inzittenden) Max. belading Voorin (kPa) 1 Achterin (kPa) Voorin (kPa) Achterin (kPa) 2.4 2.4i 215/55 R16 91W 0–160 210 210 250 250 160+ 250 210 280 260 215/50 R17 91W 235/45 R17 94W 235/40 R18 91Y 0–160 220 220 250 250 160 + 260 220 280 260 215/55 R16 91W 0–160 210 210 250 250 160+ 260 210 280 260 215/50 R17 91W 235/45 R17 94W 235/40 R18 91 Y 0–160 220 220 250 250 160+ 270 220 290 270 215/55 R16 91W 0–160 230 210 250 250 160+ 260 210 280 260 0–160 240 220 250 250 160+ 270 220 290 270 2502 2502 2502 420 420 420 T5 D5 215/50 R17 91W 235/45 R17 94W 235/40 R18 91 Y Alle Alle 0–160 2502 Reservewiel3 T125/85R16 99M 0 – 80 420 1In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa). 2 ECO-bandenspanning pagina 158 3 Compact reservewiel 07 159 07 Wielen en banden Gevarendriehoek en reservewiel Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek1. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen. 07 – Haal de houder met de gevarendriehoek los die met klittenband vastzit. Neem de gevarendriehoek uit de houder. – Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit. Zorg dat u de houder met de gevarendriehoek na gebruik in de reservewielbak terugplaatst. 1 Bepaalde 160 markten G020959 Reservewiel en krik G020956 Gevarendriehoek Positie, gereedschap voor provisorische bandenreparatie Originele krik Gebruik de originele krik alleen voor het verwisselen van banden. Houd de schroef van de krik altijd goed ingevet. De krik en de slinger zitten in het schuimrubber blok in de kofferbak. Provisorische bandenreparatieset Zie pagina 164 voor de positie en het gebruik ervan. 07 Wielen en banden Gevarendriehoek en reservewiel G020960 Reservewiel en gereedschap Reservewiel en gereedschap Het reservewiel1 ligt in een opbergzak in de reservewielruimte in de kofferbak. In het midden van de wiel zit een zwart schuimrubber blok dat een krik en de sleutel voor de wielbouten bevat. Zet de bevestigingsbanden van de opbergzak aan de vloer vast. – Maak de twee bevestigingsbanden los waarmee de opbergzak met het reservewiel aan de vloer vastzit. – Open de ritssluiting in de opbergzak en neem de stukken gereedschap eruit. – Til het reservewiel uit de opbergzak. 1 Optie Stop de lekke band in de opbergzak en zet deze vast met de bevestigingsband. Let erop dat u bij het terugplaatsen de aanwijzingen op de opbergzak opvolgt. 07 op bepaalde markten 161 07 Wielen en banden Wielen verwisselen Zet een gevarendriehoek op, als u langs een drukke weg een wiel moet vervangen. Zorg ervoor dat de auto en de krik op een stevige en horizontale ondergrond staan. 07 162 – Neem het reservewiel, de krik en de wielmoersleutel erbij die onder de mat in de kofferbak liggen. – Haal de handrem aan en schakel de eerste versnelling in of zet de keuzehendel in stand P, als de auto een automatische versnellingsbak heeft. – Plaats wielblokken voor en achter de wielen die op de grond blijven staan. Gebruik grote houten blokken of grote stenen. – Auto’s met stalen velgen hebben afneembare wieldoppen. Wrik de wieldop los met het uiteinde van een wielmoersleutel of trek hem met de hand los. – Draai de wielmoeren ½–1 slag linksom los met de wielmoersleutel. G007497 G020332 G020331 Wielen demonteren – Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszijden van de auto. Draai de voet van de krik met de slinger zo ver omlaag dat de voet plat tegen de grond aankomt. Controleer of de krik goed aan het kriksteunpunt bevestigd is (zie afbeelding) en zorg dat de voet recht onder het krikpunt zit. – Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel van de grond komt. Verwijder de wielmoeren en til het wiel eraf. 07 Wielen en banden Wielen verwisselen Wielen monteren – Reinig de contactvlakken op het wiel en de naaf. – Breng het wiel aan. Draai de wielmoeren vast. – Breng de auto zo ver omlaag dat de wielen niet meer ongehinderd kunnen draaien. – Draai de wielmoeren kruiselings vast. Het is belangrijk dat u de wielmoeren stevig aanhaalt. Haal ze aan met 130 Nm. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. – Breng de wieldop (stalen velgen) aan. WAARSCHUWING Kruip nooit onder de auto als deze op de krik staat. Laat eventuele passagiers uit de auto stappen, voordat u de auto opkrikt. Geef eventuele passagiers te kennen dat ze dusdanig moeten gaan staan dat de auto of liever nog een vangrail tussen hen en het verkeer op de weg staat. 07 163 07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Algemene informatie De bandenreparatieset wordt gebruikt om een lek te dichten alsook om de bandenspanning te controleren en zo nodig tijdelijk te corrigeren. De set bestaat uit een compressor en een bus met afdichtmiddel. De set dient om noodreparaties uit te voeren. De bus met het afdichtmiddel moet worden vervangen voordat de houdbaarheidsdatum is verstreken en tevens na het gebruik. Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in het loopvlak effectief af. N.B. De bandenreparatieset is uitsluitend bedoeld voor het afdichten van banden met een lek in het loopvlak. 07 De bandenreparatieset leent zich minder goed voor banden met een gat in het zijvlak. Probeer geen banden met de provisorische bandenreparatie set te repareren die grote groeven, scheuren en dergelijke vertonen. Een 12V-aansluiting voor de compressor zit voorin bij de middenconsole, achterin bij de achterbank en in de kofferbak. Gebruik de elektrische aansluiting die het dichtst bij de lekke band zit. 164 WAARSCHUWING Rijd nooit sneller dan 80 km/h wanneer u de bandenreparatieset voor een noodreparatie hebt gebruikt. Bezoek een erkende Volvo-werkplaats om de afgedichte band te laten controleren (maximale rijafstand 200 km). Het personeel bepaalt of de band kan worden gerepareerd of moet worden vervangen. Positie De bandenreparatieset met compressor en gereedschap zit bij de opening voor het doorsteekluik (zie pagina 92). 07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Overzicht 5 6 3 7 2 4 8 – De compressor moet uitstaan. Zorg dat de knop in stand 0 staat en neem de kabel en de luchtslang erbij. – Draai het ventieldopje van het wiel los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de band. – Sluit de kabel aan op een van de 12Vaansluitingen in de auto en start de motor. WAARSCHUWING 9 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. G020400 1 Sticker, toegestane maximumsnelheid Knop Kabel Bushouder (oranje dop) Beschermdop Drukreduceerventiel Luchtslang Bus met afdichtmiddel Manometer Band oppompen De compressor is berekend op het oppompen van de originele banden die op de auto zitten. Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die zijn afgesloten of onvoldoende geventileerd zijn. – Start de compressor door de knop in stand I te zetten. – Pomp de band op tot de druk die in de bandenspanningstabel staat aangegeven. (Laat eventueel lucht ontsnappen met het drukreduceerventiel, als de bandenspanning te hoog is.) BELANGRIJK 07 Er bestaat gevaar voor oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten achtereen werken. – Schakel de compressor uit. Koppel de luchtslang en de kabel los. – Plaats het ventieldopje terug. 165 07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Lekke band repareren – Draai de oranje beschermdop los evenals de dop op de bus met afdichtmiddel. N.B. 80 50 Verbreek de verzegeling van de bus niet handmatig. Bij het indraaien van de bus wordt de verzegeling automatisch verbroken. N.B. Bij het inschakelen van de compressor kan de spanning aanvankelijk oplopen tot 6 bar, maar zal na ca. 30 seconden weer dalen. – Vul de band 7 minuten lang met afdichtmiddel. BELANGRIJK – Draai de bus in de bushouder vast. G019723 WAARSCHUWING Zie de afbeelding op pagina 165 voor informatie over de werking van de onderdelen 07 – Open het deksel van de bandenreparatieset. – Haal de sticker met de toegestane maximumsnelheid uit de set en bevestig de sticker op het stuurwiel. – Controleer of de knop in stand 0 staat en neem de kabel en de luchtslang erbij. WAARSCHUWING Het afdichtmiddel kan aanleiding geven tot huidirritatie. Was bij huidcontact het getroffen gebied onmiddellijk schoon met water en zeep. 166 Draai de bus niet los. De bus is voorzien van een pakking die lekkage tegengaat. – Draai het ventieldopje van het wiel los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de band. – Sluit de kabel op een 12V-aansluiting aan en start de motor. – Zet de knop in stand I. WAARSCHUWING Ga nooit naast de band staan terwijl de compressor aan het pompen is. Bij barsten, oneffenheden en dergelijke dient u de compressor onmiddellijk uit te schakelen. Beëindig in dat geval de rit. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Er bestaat gevaar voor oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten achtereen werken. – Schakel de compressor uit om de bandenspanning van de manometer af te lezen. De bandenspanning dient minimaal 1,8 bar en maximaal 3,5 bar te bedragen. WAARSCHUWING Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar, is het gat in de band te groot. Beëindig in dat geval de rit. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. – Schakel de compressor uit en trek de kabel los uit de 12V-aansluiting. – Koppel de slang los van het ventiel en plaats het ventieldopje terug. – Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie ca. 3 km af bij een snelheid van maximaal 80 km/h, zodat het afdichtmiddel de band kan afdichten. 07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Reparatieresultaat en bandenspanning controleren – Sluit de uitrusting opnieuw aan. – Lees de bandenspanning van de manometer af. – Als de spanning lager is dan 1,3 bar, werd de band onvoldoende afgedicht. Beëindig in dat geval de rit. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. – Als de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar, moet u de band oppompen tot de spanning die staat aangegeven in de bandenspanningstabel. Laat lucht uit de band ontsnappen, als de bandenspanning te hoog is. – Schakel de compressor uit. Koppel de luchtslang en de kabel los. Plaats het ventieldopje terug. WAARSCHUWING Controleer de bandenspanning regelmatig. – Rijd naar de dichtstbijzijnde erkende Volvowerkplaats om de beschadigde band te laten vervangen/repareren. Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er afdichtmiddel in de band zit. Bus met afdichtmiddel vervangen Vervang de bus voordat de houdbaarheidsdatum verstreken is. Behandel de vervangen bus als klein chemisch afval (KCA). BELANGRIJK Lees de veiligheidsvoorschriften aan de onderkant van de bus. WAARSCHUWING Rijd nooit sneller dan 80 km/h wanneer u de bandenreparatieset voor een noodreparatie hebt gebruikt. Bezoek een erkende Volvo-werkplaats om de afgedichte band te laten controleren (maximale rijafstand 200 km). Het personeel bepaalt of de band kan worden gerepareerd of moet worden vervangen. WAARSCHUWING Draai de bus niet los. De bus is voorzien van een pakking die lekkage tegengaat. – Leg de bandenreparatieset in de kofferbak terug. 07 N.B. Vervang de fles met afdichtmiddel en de slang na gebruik. Laat het vervangen over aan een erkende Volvo-werkplaats. 167 Schoonmaken ........................................................................................ 170 Lakschade herstellen ............................................................................. 173 Roestwering ........................................................................................... 174 168 VERZORGING 08 08 Verzorging Schoonmaken Auto wassen Was de auto zodra deze vuil geworden is. Gebruik hiervoor autoshampoo. Vuil en strooizout kunnen aanleiding geven tot corrosie. • Droog de auto af met een schoon en zacht stuk zeemleer of een trekker. • Reinig de wisserbladen met een lauwe zeepoplossing of autoshampoo. Vogelpoep verwijderen BELANGRIJK Spoel de auto niet schoon met de hardtop geopend om water in de passagiersruimte te voorkomen. • Was de auto niet in direct zonlicht, omdat de lak daarbij blijvende schade kan oplopen. Zorg dat de auto op een spoelvloer met afvoerscheiding staat. • Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel van de auto. Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de lak aantasten en deze zeer snel doen verkleuren. Een dergelijke verkleuring is alleen te herstellen door de vakman. WAARSCHUWING Laat het schoonmaken van de motor altijd over aan een werkplaats. Als de motor heet is, bestaat er gevaar voor brand. wasstraat nooit een alternatief vormt voor een gedegen wasbeurt met de hand, omdat de borstels van de wasstraat niet overal even goed bij kunnen. WAARSCHUWING Test na het wassen van de auto altijd de remmen (en dus ook de handrem) om te voorkomen dat vocht en corrosie de remblokken aantasten, waardoor de remwerking afneemt. BELANGRIJK In een automatische wasstraat dient de hardtop dicht te staan. Schroef de antenne bij het kofferdeksel los voordat u de wasstraat inrijdt. N.B. BELANGRIJK Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil los te weken. Let op het volgende bij gebruik van een hogedrukreiniger: houd bij het wassen de spuitkop van de hogedrukreiniger ten minste 30 cm van de carrosserie af. Spuit niet direct in de richting van de portiersloten, zijruiten en ruitafdichtingen. 08 170 • Was de auto met een spons, autoshampoo en een ruime hoeveelheid lauw water. • Als het vuil hardnekkig is, kunt u de auto met een koud ontvettingsmiddel wassen. Bij de externe verlichting zoals de koplampen, mistlampen en achterlichten kan tijdelijk condens optreden aan de binnenkant van het lampglas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en alle externe verlichting is erop gebouwd om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp enige tijd brandt. Automatische wasstraten In een automatische wasstraat kunt u de auto snel en eenvoudig schoonmaken. Let er echter op dat een wasbeurt in een automatische BELANGRIJK Voor de lak is het beter om de auto met de hand te wassen dan in een automatische wasstraat. Een nieuwe laklaag is bovendien kwetsbaarder dan een oude laag. U wordt daarom geadviseerd de eerste maanden na aankoop van een nieuwe auto deze alleen met de hand te wassen. Bedien zo nu en dan voorzichtig het rempedaal, wanneer u lange periodes door regen of sneeuwmodder rijdt. Zo verwarmt en droogt u 08 Verzorging Schoonmaken de remblokken. Doe dit ook bij het wegrijden onder zeer vochtige of koude weersomstandigheden. Kunststof en rubber exterieuronderdelen en sieronderdelen Voor het schoonmaken van gekleurde kunststof onderdelen, rubber onderdelen en sieronderdelen (zoals glimmende strips), wordt geadviseerd het speciale reinigingsmiddel te gebruiken dat bij de erkende Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Volg bij het gebruik van dit reinigingsmiddel de gebruiksvoorschriften nauwkeurig op. BELANGRIJK Onderdelen van kunststof en rubber niet in de was zetten of oppoetsen. Bij het poetsen van glimmende strips kunt u de glimmende laag beschadigen of verwijderen. Gebruik geen schurende poetsmiddelen. Elektrisch bedienbare hardtop Als u de hardtop nat opent, zal er water in de passagiersruimte lopen. Wacht daarom totdat al het water van de hardtop is gelopen, voordat u de hardtop opent. Afdekking De afdekking (zie pagina 80) is gevoelig voor water en daarom moet u een natte afdekking met een doek afdrogen. Maak voor het schoonmaken gebruik van een licht bevochtigde doek. Poetsen en in de was zetten Poets de auto en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet of als u deze extra bescherming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen. Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was zetten niet in direct zonlicht staat. Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen of de was aanbrengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met terpentine. U kunt hardnekkige vlekken met een speciaal voor autolak bestemde, fijne schuurpasta (“rubbing compound”) verwijderen. Poets de lak eerst op en behandel deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten zowel poetsmiddel als was. BELANGRIJK Lakbehandelingen zoals lakconservering, verzegeling, bescherming, glansverzegeling e.d. kunnen lakschade veroorzaken. Lakschade als gevolg van het gebruik van dergelijke behandelingen valt niet onder de Volvo-garantie. Voorste zijruiten en buitenspiegels met water- en vuilafstotende laag (optie) schoonmaken Gebruik nooit producten zoals autowas, ontvetters e.d. op de spiegels of de ruiten, omdat de water- en vuilafstotende laag daardoor beschadigd kan raken. Wees voorzichtig tijdens het schoonmaken om te voorkomen dat er krassen in het glasoppervlak ontstaan. Om schade aan het glas te voorkomen dient u voor het verwijderen van ijs alleen een krabber van kunststof te gebruiken. De waterafstotende laag staat bloot aan natuurlijke slijtage. Om de waterafstotende eigenschappen te behouden, wordt geadviseerd de behandeling te vernieuwen met een nabehandelingsmiddel dat verkrijgbaar is bij de erkende Volvo-werkplaats. Gebruik het middel de eerste keer na drie jaar en daarna ieder jaar. 08 171 08 Verzorging Schoonmaken Interieur reinigen Behandeling van vlekken op stoffen bekleding De erkende Volvo-werkplaats heeft een speciaal reinigingsmiddel voor stoffen bekleding. Andere reinigingsmiddelen kunnen de brandvertragende eigenschappen van de bekleding aantasten. BELANGRIJK Scherpe voorwerpen en klittenband kunnen de stoffen bekleding beschadigen. Behandeling van vlekken op leren bekleding De leren bekleding van Volvo is chroomvrij en voldoet aan de norm Öko-Tex 100. 08 172 Het leer wordt veredeld en bewerkt zodat het zijn natuurlijke eigenschappen houdt. Het leer is voorzien van een beschermende toplaag, maar om de goede eigenschappen en het fraaie uiterlijk te behouden is regelmatige verzorging van het leer vereist. Volvo biedt een universeel leerverzorgingsproduct waarmee u leren bekleding kunt schoonmaken en de beschermende laag kunt herstellen mits u het volgens de instructies opvolgt. Na enig tijd in gebruikt te zijn geweest krijgt het leer zijn natuurlijke patina, afhankelijk van de oppervlaktestructuur. Een dergelijk patina maakt deel van het natuurlijke verouderingsproces van het leer en geeft aan dat het om een natuurproduct gaat. Voor de beste resultaten adviseert Volvo de beschermende crème één- à viermaal per jaar (zo nodig vaker) op te brengen. Vraag bij de erkende Volvo-werkplaats naar het speciale leerverzorgingsproduct van Volvo. BELANGRIJK Gebruik nooit sterke oplosmiddelen. Dergelijke middelen kunnen bekleding van textiel, vinyl en leer beschadigen. BELANGRIJK Let erop dat de stoffen bekleding kan verkleuren bij gebruik van materialen die afgeven (nieuwe spijkerbroek, gekleurde suède kleding e.d.). Reinigingsvoorschriften voor leren bekleding – Breng wat van het leerreinigingsproduct op een vochtige spons aan en knijp erin om een dikke laag schuim te krijgen. – Behandel de vlek voorzichtig met cirkelende bewegingen. – Dep de vlek zorgvuldig met de spons. Laat de vlek in de spons trekken. Wrijf niet! – Veeg het behandelde gebied met een stuk zacht papier of een doek af en laat het leer volledig drogen. Beschermende laag aanbrengen op leren bekleding – Breng wat van de beschermende crème op de vilten doek aan en wrijf de crème in cirkelende bewegingen voorzichtig in het leer. – Laat het leer 20 minuten drogen alvorens erop plaats te nemen. Daarmee is het leer beter beschermd tegen vlekken en uv-straling. Behandeling van vlekken op interieuronderdelen van kunststof, metaal en hout Voor het schoonmaken van interieuronderdelen en -panelen van kunststof wordt een speciaal reinigingsmiddel geadviseerd, dat verkrijgbaar is bij de erkende Volvo-werkplaats. Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen. Veiligheidsgordel schoonmaken Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en dan met name het textielreinigingsmiddel dat bij de erkende Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Zorg dat de gordel droog is, voordat deze weer wordt opgerold. 08 Verzorging Lakschade herstellen Lak Steenslagplekken en krassen wijdering van het vuil de ontbrekende lak aan te brengen. De lak vormt een belangrijk onderdeel van de roestwering van de auto en moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. Om roestvorming te voorkomen moet u lakschade meteen herstellen. De meest voorkomende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en plekjes op de spatbordranden en portieren. Als de steenslagplek wel tot op het blanke plaatwerk is doorgedrongen 1 G020346 G020345 Kleurcode Typeplaatje Het is belangrijk dat u de juiste lakkleur gebruikt. De code voor de autolak (1) staat op het typeplaatje (zie pagina 232). Vóór het herstel van lakschade moet u de auto schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er bovendien voor dat de auto warmer is dan 15 C. – Plak een stuk afplaktape over het beschadigde gebied heen. Trek de tape weer van de lak af om zoveel mogelijk lakresten te verwijderen. – Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om en breng deze met een fijn kwastje of een lucifer aan. Breng de lak met een kwastje aan, wanneer de primer droog is. – Krassen kunt u op dezelfde manier herstellen, maar dek ter bescherming de onbeschadigde lak rond de kras af. – Poets na enkele dagen de herstelde lak op. Gebruik daarvoor een zachte doek met een geringe hoeveelheid schuurpasta. Benodigdheden • • • • Grondlak (primer) in een bus Lak in een bus of een lakstift Kwastje Afplaktape Steenslagplekken en krassen Als de steenslagplek niet tot op het blanke plaatwerk is doorgedrongen en er nog een intacte laklaag over is, volstaat het om na ver- 08 173 08 Verzorging Roestwering Controleren en onderhouden Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondige en complete roestwerende behandeling ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien van een slijtvaste bodembescherming. In de balken, holten en gesloten profielen werd een dunne, doordringende roestwerende vloeistof gespoten. U kunt de roestwering van de auto als volgt onderhouden: • Houd de auto schoon. Spoel het onderstel af. Houd bij gebruik van een hogedrukreiniger de spuitkop ten minste 30 cm van gelakte onderdelen af. • Controleer de roestwering regelmatig en werk deze zo nodig bij. De roestwering van de auto hoeft normaal gesproken pas na ca. 12 jaar te worden nabehandeld. Laat de auto daarna om de drie jaar een nabehandeling ondergaan. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats, als de auto een nabehandeling nodig heeft. 08 174 08 Verzorging 08 175 Volvo Service .......................................................................................... 178 Onderhoud ............................................................................................. 179 Motorkap en motorruimte ...................................................................... 180 Dieselolie ................................................................................................ 181 Oliën en vloeistoffen ............................................................................... 182 Wisserbladen ......................................................................................... 187 Accu ....................................................................................................... 188 Gloeilampen vervangen .......................................................................... 190 Zekeringen ............................................................................................. 196 176 ONDERHOUD EN SERVICE 09 09 Onderhoud en service 09 Volvo Service Serviceprogramma van Volvo Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze uitvoerig getest. De auto werd nogmaals gecontroleerd naar de normen van Volvo Car Corporation, net voordat de auto aan u werd geleverd. Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van uw Volvo op een hoog peil te houden, moet u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo opvolgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Laat service- en reparatiewerkzaamheden door een erkende Volvo-werkplaats uitvoeren. Volvowerkplaatsen beschikken over het personeel, het speciale gereedschap en de servicehandboeken waardoor zij u een zo hoog mogelijke servicekwaliteit kunnen garanderen. BELANGRIJK Voor de geldigheid van de garantie is het van belang dat u het Service- en garantieboekje van Volvo controleert en de aanwijzingen opvolgt. Speciale servicewerkzaamheden Bepaalde servicewerkzaamheden aan het elektrisch systeem van de auto kunnen alleen worden uitgevoerd met speciaal ontwikkelde 178 elektronische apparatuur. Neem daarom altijd contact op met een erkende Volvo-werkplaats, voordat u servicewerkzaamheden aan het elektrische systeem laat uitvoeren. Installatie van accessoires Een verkeerde aansluiting en montage van accessoires kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de bijbehorende software in de elektronische systemen van de auto wordt geladen. Neem daarom altijd contact op met een erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoires monteert die in verbinding staan met of van invloed zijn op het elektrisch systeem. Vastlegging van voertuiggegevens Er kunnen één of meer computers in uw Volvo zitten die gedetailleerde informatie kunnen opslaan. Deze informatie is bestemd voor onderzoek ter verbetering van de veiligheid en voor het opsporen van storingen in de autosystemen. De informatie kan gegevens bevatten over zaken als het gebruik van de veiligheidsgordel door de bestuurder en de passagier(s), gegevens over de werking van verschillende autosystemen en -modules en informatie over de status van de motor, gasklep, besturing, remmen en andere systemen. De informatie kan tevens gegevens bevatten over de rijstijl van de bestuurder. Dergelijke informatie kan gegevens bevatten (maar niet uitsluitend) als de rijsnelheid, het gebruik van het rem- of gaspedaal en de stuuruitslag. De laatstgenoemde informatie kan voor een begrensde tijd tijdens het rijden, tijdens een aanrijding of bij een bijna-ongeluk worden vastgelegd. Volvo Car Corporation zal de opgeslagen informatie niet zonder uw toestemming vrijgeven. Volvo Car Corporation kan echter op last van de nationale wetgeving gedwongen worden om bepaalde informatie te verstrekken. Voor de rest geldt dat alleen Volvo Car Corporation de informatie kan uitlezen en gebruiken. Ongunstige rijomstandigheden Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten: • met een caravan of aanhanger achter de auto • in bergachtig gebied • op hoge snelheden • in temperaturen lager dan –30 C of hoger dan +40 C. Controleer het oliepeil eveneens vaker bij korte ritten (over afstanden kleiner dan 10 km) bij lage temperaturen (onder +5 C). In dergelijke omstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. 09 Onderhoud en service Onderhoud Alvorens met de werkzaamheden te beginnen Regelmatig controleren Accu • Koelvloeistof – De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. • Motorolie – De olie moet tussen het MINen MAX-streepje staan. • Stuurbekrachtigingsvloeistof – De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. • Ruitensproeiervloeistof – Het reservoir moet goed gevuld zijn. Vul bij met antivries bij temperaturen rond het vriespunt. • Rem- en koppelingsvloeistof – De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. Controleer of de accukabels op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. Ontkoppel de accu nooit terwijl de motor loopt (bij het vervangen van de accu bijvoorbeeld). Gebruik nooit een snellader voor het opladen van de accu. Zorg dat de accukabels zijn ontkoppeld tijdens het opladen. De accu bevat een zuur dat zowel giftig als corrosief is. Het is daarom van belang dat u de accu op een milieuvriendelijke manier verwerkt. Neem hiervoor contact op met de erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Het ontstekingssysteem wekt zeer hoge spanningen op. De spanning van het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Zet daarom altijd de auto van het contact bij werkzaamheden in de motorruimte. Raak bougies of bobine niet aan, wanneer het contact is aangezet of als de motor warm is. 09 Controleer regelmatig het volgende, bijvoorbeeld bij het tanken: WAARSCHUWING Let erop dat de koelventilator tot enige tijd na het afzetten van de motor nog automatisch kan aanslaan. Laat het schoonmaken van de motor altijd over aan een werkplaats. Als de motor heet is, bestaat er gevaar voor brand. 179 09 Onderhoud en service 09 Motorkap en motorruimte Motorkap openen 1 8 2 9 3 10 4 11 5 12 6 13 – Trek aan de ontgrendelingshandgreep helemaal links onder het dashboard (of helemaal rechts bij een auto met het stuur rechts). U hoort dat de slotpal losschiet. – Steek uw hand midden onder de voorkant van de motorkap en duw de slotpal naar rechts. – Open de motorkap. WAARSCHUWING Controleer bij het sluiten of de motorkap goed in het slot valt. Motorruimte 1. Reservoir voor ruitensproeiervloeistof (4-cil.) 2. Expansiereservoir voor koelsysteem 3. Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof (verborgen achter de koplamp) 4. Peilstok voor motorolie1 5. Radiateur 6. Koelventilator 7. Reservoir voor ruitensproeiervloeistof (5-cil.) 1 Afhankelijk 180 G010599 7 van het motortype. 8. Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (auto met stuur rechts) 9. Vulopening voor motorolie1 10. Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (auto met stuur links) 11. Accu 12. Relais- en zekeringenkastje, motorruimte 13. Luchtfilter1 09 Onderhoud en service Dieselolie Brandstofsysteem De dieselolie moet voldoen aan de norm NEN-EN 590 of JIS K2204. Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreinigingen zoals een te hoog gehalte aan zwaveldeeltjes. Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van dubieuze kwaliteit in de tank. Bij lage temperaturen (–40 C tot –6 C) kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat aanleiding kan geven tot startproblemen. De grote oliemaatschappijen produceren speciale dieselolie bestemd voor gebruik bij buitentemperaturen rond het vriespunt. Dergelijke dieselolie is dunner bij lage temperaturen en beperkt de kans op vlokvorming. Het risico van condens in de brandstoftank neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt. Houd tijdens het tanken het gebied rond de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst hebt het gebied met water en zeep schoon. BELANGRIJK Het is alleen toegestaan brandstof te gebruiken die voldoet aan de Europese norm voor dieselolie (zie pagina 243). 09 Condenswater uit brandstoffilter aftappen BELANGRIJK Maak geen gebruik van de volgende dieselolieachtige brandstoffen: speciale toevoegingen (dopes), scheepsolie, stookolie, RME1 (biodiesel) of plantaardige olie. Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aanleiding tot verhoogde vormen van slijtage en motorschade die niet worden gedekt door de garanties van Volvo. 1Dieselolie kan een bepaalde hoeveelheid RME bevatten. Het is niet toegestaan meer toe te voegen. Om motorstoringen tegen te gaan, ontdoet het brandstoffilter de brandstof van condenswater. Houd u voor het aftappen van het condenswater aan de specificaties die in uw Service- en garantieboekje staan aangegeven. Ook wanneer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is gebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen. BELANGRIJK Sommige speciale toevoegingen verwijderen het verzamelde vocht uit het brandstoffilter. BELANGRIJK Bij modeljaar 2006 en hoger mag het zwavelgehalte maximaal 50 ppm zijn. Wanneer u de tank leegrijdt U hoeft geen speciale maatregelen te nemen, wanneer u de brandstoftank hebt leeggereden. Het brandstofsysteem wordt automatisch ontlucht, als u de contactsleutel ca. 60 seconden lang in stand II laat staan voordat u een nieuwe startpoging doet. 181 09 Onderhoud en service 09 Oliën en vloeistoffen Engine oil quality: XXX Viscosity: XXX Olie verversen en oliefilter vervangen xxxxxxxx Sticker voor oliekwaliteit in motorruimte Volvo adviseert olieproducten van Castrol. Houd voor het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter de intervallen aan die staan aangegeven in het Service- en garantieboekje. G020338 G020341 BELANGRIJK Peilstok, benzinemotoren BELANGRIJK Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken met een hogere kwaliteit dan aangegeven. Voor ritten onder ongunstige omstandigheden adviseert Volvo u een oliesoort te gebruiken met een hogere kwaliteit dan de sticker in de motorruimte vermeldt (zie pagina 237). 182 G020340 Gebruik altijd olie van de aanbevolen kwaliteit (zie sticker in motorruime). Controleer het oliepeil vaak en ververs de olie regelmatig. De motor raakt beschadigd, wanneer u olie gebruikt van minder goede kwaliteit dan wordt voorgeschreven of wanneer u met een te laag oliepeil rondrijdt. Peilstok, dieselmotoren Om aan vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit (zie sticker in motorruimte) en dat zowel bij het bijvullen als bij het verversen van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieuimpact is anders niet uitgesloten. Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motorolie die niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen. Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te waarschuwen voor een laag oliepeil of een lage oliedruk. Bij de modellen die zijn voorzien 09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen van een oliedruksensor wordt gebruik gemaakt van een waarschuwingslampje voor de oliedruk. Bij modellen met een olieniveausensor wordt gewaarschuwd met een waarschuwingslampje midden op het instrumentenpaneel en met displayteksten. Op bepaalde modellen zijn beide systemen aanwezig. Neem voor meer informatie contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Peil controleren Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te controleren. De beste meting wordt verkregen bij een koude motor vóór de start. Meteen na het afzetten van de motor krijgt u een verkeerd resultaat. De peilstok geeft dan een te laag peil aan, omdat de olie geen tijd heeft gehad om terug te lopen naar het oliecarter. Oliepeil controleren bij een warme motor: G020336 Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het oliepeil te controleren, voordat de olie voor de eerste keer volgens schema moet worden ververst. Het Service- en garantieboekje geeft aan bij welke kilometerstand u de olie moet verversen. 09 De olie moet binnen het gemarkeerde gebied op de peilstok staan Oliepeil controleren bij een koude motor: – Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat meten. – Controleer het oliepeil met de peilstok. De olie moet tussen het MIN- en MAXstreepje staan. – Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij totdat de olie dichter bij het MAX-streepje dan bij het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie pagina 237–238 voor de aan te houden hoeveelheid. – Parkeer de auto op een vlakke ondergrond, zet de motor af en wacht ten minste 10-15 minuten zodat de olie naar het carter terug kan lopen. – Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat meten. – Controleer het oliepeil met de peilstok. De olie moet tussen het MIN- en MAXstreepje staan. Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij totdat de olie dichter bij het MAX-streepje dan bij het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie pagina 237–238 voor de aan te houden hoeveelheid. WAARSCHUWING Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk, omdat er gevaar voor brand bestaat. BELANGRIJK Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAXstreepje. Het olieverbruik kan toenemen, als u te veel olie in de motor giet. 183 09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen 09 Ruitensproeiervloeistof bijvullen Gebruik tijdens de wintermaanden ruitensproeier-antivries in het reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in de pomp, het reservoir en de slangen bevriest. Zie pagina 241 voor de hoeveelheden. 1 Koelvloeistof controleren en bijvullen N.B. Meng het antivries met water, voordat u koelvloeistof bijvult. 2 Positie van reservoir voor ruitensproeiervloeistof1. De sproeiers van de voorruit en de koplampen staan in verbinding met hetzelfde vloeistofreservoir. 1. Vulopening op viercilinder- en dieselmodellen 2. Vulopening op vijfcilindermodellen G020334 G020335 TIP! Maak bij het bijvullen van ruitensproeiervloeistof ook meteen de wisserbladen schoon. Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Het is belangrijk dat u verhouding tussen koelvloeistof en water afstemt op de heersende weersomstandigheden. Vul het reservoir nooit alleen met schoon water. Het gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer het percentage koelvloeistof te laag is als wanneer het te hoog is. BELANGRIJK Het is uitermate belangrijk dat u een koelvloeistof met roestwerende eigenschappen gebruikt volgens de aanbevelingen van Volvo. Een nieuwe auto is voorzien van koelvloeistof die bestand is tegen temperaturen tot ca. –35 C. 1 184 Afhankelijk van het motortype. Zie pagina 241 voor de hoeveelheden. 09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen Controleer de koelvloeistof regelmatig! De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. Rem- en koppelingsvloeistof controleren en bijvullen 09 relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, dient u de remvloeistof ieder jaar te verversen. WAARSCHUWING Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan de temperatuur in het systeem plaatselijk dusdanig hoog oplopen dat er gevaar voor schade (scheurvorming) in de cilinderkop ontstaat. Vul koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onder het MIN-streepje is gezakt. Als de remvloeistof onder het MIN-streepje van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld. Controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. WAARSCHUWING N.B. De motor mag alleen draaien met een goed gevuld koelsysteem. De temperaturen kunnen plaatselijk hoog oplopen, wat schade (scheurvorming) aan de cilinderkop kan veroorzaken. G020333 De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als u moet bijvullen terwijl de motor op bedrijfstemperatuur is, moet u langzaam de dop van het expansiereservoir losdraaien om de overdruk te laten ontsnappen. De rem- en koppelingsvloeistof zitten in hetzelfde reservoir1. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. Controleer het peil regelmatig. Ververs de remvloeistof om de twee jaar of iedere tweede geplande servicebeurt. Zie pagina 241 voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen kwaliteit van de remvloeistof. Wanneer u vaak met uw auto in de bergen of in landen met een tropisch klimaat en een hoge 1 Positie verschilt op auto’s met het stuur links en rechts 185 09 Onderhoud en service 09 Oliën en vloeistoffen Stuurbekrachtigingsvloeistof controleren en bijvullen N.B. Controleer tijdens iedere servicebeurt ook het vloeistofpeil. U hoeft de vloeistof niet te verversen. Zie pagina 241 voor de hoeveelheden en de aanbevolen vloeistofkwaliteit. Ook als er een storing optreedt in de stuurbekrachtiging of als de stroom wegvalt en u de auto moet laten wegslepen, blijft de auto bestuurbaar. De auto zal echter veel zwaarder sturen dan normaal en er is meer kracht nodig om het stuurwiel te verdraaien. 186 09 Onderhoud en service Wisserbladen 09 Wisserbladen voorruit vervangen 1 G020330 2 N.B. De wisserbladen zijn niet allebei even lang. Het blad aan de bestuurderszijde is langer dan dat aan de passagierszijde. G020329 3 – Klap de wisserarm omhoog. – Druk op de knop die op de wisserbladbevestiging zit en trek het blad, evenwijdig aan de wisserarm, recht naar buiten (1). – Schuif het nieuwe wisserblad naar binnen (2) totdat het vastklikt. – Controleer (3) of het blad goed vastzit. – Klap de wisserarm omlaag. 187 09 Onderhoud en service 09 Accu Onderhoud van de accu De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn van invloed op de levensduur en de werking van de accu. N.B. Zamel oude accu’s op een milieuvriendelijke manier in, omdat ze lood bevatten. Symbolen op de accu Draag een veiligheidsbril. Zie voor meer informatie het instructieboekje dat bij de auto hoort. WAARSCHUWING Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van de startkabels, is voldoende om de accu tot ontploffing te brengen, en zo schade aan de auto en letsel te veroorzaken. De accu bevat ook zwavelzuur, wat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in de ogen krijgt, of op uw huid of uw kleren morst, moet u meteen met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in de ogen krijgt. N.B. Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te minder lang gaat de accu mee. 188 Bewaar accu’s buiten het bereik van kinderen. De accu bevat een bijtend zuur. Vermijd vonken en open vuur. Explosiegevaar. 09 Onderhoud en service Accu 09 Accu vervangen Accu verwijderen – Zet het contact uit en neem de sleutel uit. – Wacht ten minste 5 minuten, voordat u een van de elektrische aansluitingen aanraakt (zo kan de informatie in het elektrisch systeem van de auto worden opgeslagen in de verschillende regelmodules). – Verwijder de afdekking. – Koppel de minkabel los. – Koppel de pluskabel los. – Haal met een schroevendraaier het voorpaneel van de accubak los. – Haal de klem los waarmee de accu vastzit. – Til de accu uit de auto. Accu aanbrengen – Til de accu op zijn plaats. – Breng de klem aan waarmee de accu vastzit. – Plaats het voorpaneel van de accubak terug. – Sluit de pluskabel aan. – Sluit de minkabel aan. – Breng de afdekking op de accu aan. 189 09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen Algemene informatie Op pagina 246 staan alle gloeilampen van de auto vermeld. Gloeilampen in koplamphuis vervangen 3 1 WAARSCHUWING Als de auto is voorzien van Bi-Xenonkoplampen, moet u de xenonlamp door een erkende Volvo-werkplaats laten vervangen. Omdat de Bi-Xenonkoplampen voorzien zijn van een ontstekingsgedeelte dat een hoge spanning opwekt, dient u er voorzichtig mee om te gaan. BELANGRIJK Raak het glas van gloeilampen nooit met blote vingers aan. De vetten en oliën op uw vingers kunnen door de hitte verdampen. Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waardoor deze al snel kapotgaan. 190 2 G007334 • Interieurverlichting aan het plafond • Leeslampjes en verlichting dashboardkastje • Richtingaanwijzers, buitenspiegelverlichting en Approach-verlichting • Derde remlicht • Bi-Xenonkoplampen 4 4 Gloeilampen en puntverlichting van een bijzonder type of lampen die alleen in een werkplaats te vervangen zijn: G007612 09 Alle gloeilampen in de koplamphuizen (behalve die voor het dimlicht) zijn te vervangen door het lamphuis via de motorruimte los te maken en het in zijn geheel te verwijderen. Lamphuis losmaken: – Neem de contactsleutel uit en draai de verlichtingsdraaiknop naar stand 0. – Trek de borgpen (1) van het lamphuis omhoog. – Trek het lamphuis opzij en vervolgens naar voren (2). BELANGRIJK Trek alleen aan de connector en niet aan de kabel. – Koppel de connector los door de clip met uw duim (3) in te drukken en tegelijkertijd met uw andere hand de connector (4) los te halen. – Til het lamphuis naar buiten en leg het op een zachte ondergrond om krassen op de lens te voorkomen. Lamphuis aanbrengen: – Sluit de connector aan en plaats het lamphuis alsmede de borgpen terug. Controleer of u de borgpen op de juiste manier hebt ingebracht. – Controleer de verlichting. Het lamphuis moet zijn aangesloten en in positie vastzitten, voordat u de verlichting inschakelt of de contactsleutel in het contactslot steekt. 09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen G007339 G007338 Groot licht G020255 Dimlicht 09 Afdekking en gloeilamp vervangen Nieuwe gloeilamp aanbrengen – Haal het lamphuis in zijn geheel los. – Haal de borgklemmen opzij en verwijder afdekking. – Koppel de connector van de gloeilamp los. – Maak de veerklem los waarmee de gloeilamp vastzit. Duw de klem eerst naar links zodat hij loskomt en haal de klem vervolgens schuin naar buiten toe omlaag. – Trek de gloeilamp eruit. – Plaats het lamphuis terug. – Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp kan slechts op één manier worden aangebracht. – Duw de veerklem omhoog en iets naar rechts, zodat deze in positie vastklikt. – Duw de connector in positie terug. – Plaats de kunststof afdekking terug. – Plaats het lamphuis terug. – Haal het lamphuis in zijn geheel los. – Linker koplamp: Draai de lamphouder linksom. Rechter koplamp: Draai de lamphouder rechtsom. – Trek de lamphouder naar buiten toe en vervang de gloeilamp. – Plaats de lamphouder terug. De lamphouder kan slechts op één manier worden teruggeplaatst. – Plaats het lamphuis terug. 191 09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen – Trek de lamphouder met een tang naar buiten. Trek de lamphouder niet aan de kabel naar buiten. – Vervang de gloeilamp. – Duw de lamphouder terug. De lamphouder kan slechts op één manier worden teruggeplaatst. 192 Sidemarker – Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. – Verwijder de gloeilamp uit de lamphouder door de lamp in te drukken en tegelijkertijd linksom te draaien. – Breng een nieuwe gloeilamp in de lamphouder aan en plaats de lamphouder in het lamphuis terug. G007394 Richtingaanwijzers G007392 Stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten G007393 09 – Draai de gloeilamp linksom, trek hem naar buiten en vervang de gloeilamp. – Plaats de lamphouder terug. De lamphouder kan slechts op één manier worden aangebracht. 09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen Lamphouder achterlamphuis verwijderen Positie van gloeilampen in achterlamphuis – Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel naar stand 0. – Verwijder het paneel dat om het lamphuis zit. – Draai beide torx-boutjes uit het lamphuis los en neem het lamphuis eruit. – Koppel de connector van de gloeilamp los. – Draai de gloeilamp linksom en trek hem naar buiten. – Breng de nieuwe gloeilamp aan en draai deze rechtsom vast. – Sluit de connector op de gloeilamp aan. – Zet het lamphuis met de boutjes vast en duw het paneel terug. G020963 G021046 1 Alle gloeilampen in het achterlamphuis zijn via de kofferbak te vervangen. Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel naar stand 0. N.B. Als de foutmelding STORING LAMPJE/ CONTROLEER REMLICHT niet verdwijnt nadat de kapotte gloeilamp is vervangen, dient u een erkende Volvo-werkplaats te bezoeken. 5 2 3 4 G020964 Mistlampen 09 Lamphouder 1. Remlicht 2. Achterlicht/parkeerlicht 3. Mistachterlicht (een zijde) N.B. De gloeilamp voor het mistachterlicht is slechts in een van de achterlamphuizen aanwezig. Dit is het linker achterlamphuis bij auto’s met het stuur links en het rechter achterlamphuis bij auto’s met het stuur rechts. 4. Richtingaanwijzer 5. Achteruitrijlicht 193 09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen – Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel naar stand 0. – Draai de boutjes los met een schroevendraaier. – Haal het glas voorzichtig los. – Vervang de gloeilamp. – Plaats het glas terug en schroef het vast. 194 Kofferbak – De instapverlichting vindt u onder het dashboard aan de bestuurders- en passagierszijde. – Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat de lens loskomt. – Verwijder de kapotte gloeilamp. – Breng een nieuwe gloeilamp aan. – Plaats de lens terug. G020968 Instapverlichting G020965 Kentekenplaatverlichting G020254 09 – Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat het lamphuis loskomt. – Verwijder de kapotte gloeilamp en breng een nieuwe aan. 09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen Verlichting make-upspiegel Spiegelglas aanbrengen: 09 Interieurverlichting achterin Spiegelglas verwijderen: – Steek in het midden aan de onderkant een schroevendraaier achter het glas. Wrik het borgnokje op de rand voorzichtig los. – Steek de schroevendraaier aan zowel de linker- als rechterzijde achter het glas (bij de zwarte rubberdelen). Wrik voorzichtig, zodat de onderkant van het glas loskomt. – Maak het spiegelglas voorzichtig los en verwijder het compleet met afdekklep. – Verwijder de kapotte gloeilamp en vervang deze. G020969 G020253 – Duw eerst de drie borgnokjes aan de bovenkant van het spiegelglas weer terug. – Duw vervolgens de onderste drie vast. – Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat het lamphuis loskomt. – Verwijder de kapotte gloeilamp en breng een nieuwe aan. 195 09 Onderhoud en service 09 Zekeringen Algemene informatie Vervangen Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, zijn alle verschillende elektrische functies en onderdelen door een aantal zekeringen beschermd. Als een van de elektrische onderdelen of functies niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor gesmolten is. De zekeringen zitten op twee verschillende plaatsen in de auto: • Relais- en zekeringenkastje in de motorruimte. • Relais- en zekeringenkastje in de passagiersruimte. 196 – Zoek in de zekeringentabel op waar de zekering zit. – Trek de zekering naar buiten en bekijk deze van opzij om te kijken of het gebogen draadje soms doorgebrand is. – Breng in dat geval een nieuwe zekering aan met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. In de zekeringenkastjes is plaats voor een aantal reservezekeringen. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt, betekent dit dat het bijbehorende onderdeel een storing vertoont. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor het uitvoeren van een controle. 09 Onderhoud en service Zekeringen 09 G007446 Relais- en zekeringenkastje in motorruimte Het zekeringenkastje biedt plaats aan 36 zekeringen. Let erop dat u een doorgebrande zekering altijd vervangt door een nieuwe zekering met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. • 19—36 zijn van type “MiniFuse”. • 7—18 zijn van het type “JCASE” en moeten worden vervangen door een erkende Volvo-werkplaats. • 1—6 zijn van het type “Midi Fuse” en moeten worden vervangen door een erkende Volvo-werkplaats. Aan de binnenkant van het deksel zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. 197 09 Onderhoud en service Zekeringen G020250 09 1. Koelventilator .............................................................................. 50 A 2. Stuurbekrachtiging............................................................... 80 A 3. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte ...................................................................60 A 4. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte ...................................................................60 A 5. Element klimaatregeling, extra verwarming PTC (optie) ........ 80 A 6. Gloeibougies (diesel) ............................................................ 70 A 7. ABS-pomp ........................................................................... 30 A 8. ABS-ventielen ...................................................................... 20 A 9. Motorfuncties....................................................................... 30 A 10. Ventilator klimaatregeling ..................................................... 40 A 11. Koplampsproeiers, elektrisch bedienbare hardtop, afsluitbaar opbergvak en doorsteekluik ................................ 20 A 198 12. Voeding voor elektrische achterruitverwarming .................... 30 A 13. Relais startmotor ................................................................. 30 A 14. Bedrading aanhanger........................................................... 40 A 15. Elektrisch bedienbare hardtop ............................................. 30 A 16. Voeding voor infotainment ................................................... 30 A 17. Ruitenwissers ...................................................................... 30 A 18. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte ................................................................... 40 A 19. Reservepositie ........................................................................... 20. Claxon ................................................................................. 15 A 21. Standverwarming op brandstof, interieurverwarming ........... 20 A 22. Subwoofer ........................................................................... 25 A 23. Regelmodule motor ECM (5-cil. benzine)/ regelmodule voor transmissie (TCM) .................................... 10 A 09 Onderhoud en service Zekeringen 09 24. Elektrisch verwarmd brandstoffilter, PTC-element olievanger (diesel) ........................................... 20 A 25. Reservepositie .......................................................................... 26. Contactslot .......................................................................... 15 A 27. Compressor voor airconditioning ......................................... 10 A 28. Reservepositie .......................................................................... 29. Mistlampen vóór, ................................................................. 15 A 30. Regelmodule motor ECM (4-cil. diesel) ...................................3 A 31. Reservepositie .......................................................................... 32. Injectoren (benzine), luchtmassameter en turboregeling (diesel)........................................................................................ 10 A 33. Lambdasonde, vacuümpomp (benzine), regelmodule motor (diesel) ................................................... 20 A 34. Drukschakelaar klimaatregeling, bobines (benzine), gloeibougies en uitlaatgasreiniging EGR (diesel) .................. 10 A 35. Motorsensor voor kleppen, relaisspoel airconditioning, PTC-element olievanger (benzine), regelmodule motor ECM (diesel), koolstoffilter (benzine), MAF luchtmassameter (benzine)........................................... 15 A 36. Regelmodule motor ECM (niet diesel), gaspedaalsensor lambdasonde (diesel) ................................ 10 A 199 09 Onderhoud en service 09 Zekeringen Relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte 1 2 G020601 3 Er is plaats voor 50 zekeringen. De zekeringen zitten onder het dashboardkastje. Er is tevens plaats voor een aantal reservezekeringen. In het relais- en zekeringenkastje in de motorruimte vindt u een speciale trekker waarmee u de zekeringen kunt vervangen (zie pagina 197). Zekering vervangen – Verwijder de interieurbekleding die het zekeringenkastje afdekt door eerst de middelste pen in de bevestigingsclips (1) ca. één cm in te duwen en deze vervolgens naar buiten te trekken. – Draai beide vleugelbouten (terwijl u het zekeringenkastje vasthoudt) (2) linksom totdat ze los zijn. 200 – Klap het zekeringenkastje (3) tot halverwege omlaag. Trek het zo ver in de richting van de stoel dat het niet verder kan. Klap het vervolgens volledig omlaag. Het zekeringenkastje kan in zijn geheel losgehaakt worden. – Sluit het zekeringenkastje in omgekeerde volgorde. – Trek de middelste pen volledig uit de bevestigingsclips, zet de bekleding met de bevestigingsclips vast en duw de losse pen weer in de bevestigingsclips. De bevestigingsclips zetten dan uit, waardoor de bekleding vast komt te zitten. 09 Onderhoud en service 09 G020246 Zekeringen 37. Reservepositie .......................................................................... 38. Reservepositie .......................................................................... 39. Reservepositie .......................................................................... 40. Reservepositie .......................................................................... 41. Reservepositie .......................................................................... 42. Reservepositie .......................................................................... 43. Telefoon, audio, RTI (optie) .................................................. 15 A 44. SRS-systeem, motorregelmodule ECM (5-cil.) ...................... 10 A 45. Elektrische aansluiting interieur ............................................ 15 A 46. Verlichting passagiersruimte, verlichting dashboardkastje en instapverlichting.....................................................................5 A 47. Interieurverlichting .................................................................5 A 48. Sproeiers ............................................................................. 15 A 49. SRS-systeem ....................................................................... 10 A 50. Reservepositie ........................................................................... 51. Extra verwarming voor passagiersruimte, brandstoffilterrelais elektrische verwarming ......................... 10 A 52. Regelmodule transmissie (TCM), ABS-systeem ...................... 5 A 53. Stuurbekrachtiging .............................................................. 10 A 54. Park Assist, Bi-Xenon (optie) ................................................ 10 A 55. Regelmodule Keyless drive ................................................. 20 A 56. Regelmodule afstandsbediening, regelmodule sirene ........... 10 A 57. Diagnose-aansluiting, remlichtschakelaar ............................ 15 A 58. Groot licht rechts, relaisspoel verstralers ............................ 7,5 A 201 09 Onderhoud en service 09 Zekeringen 59. Groot licht links ................................................................... 7,5 A 60. Stoelverwarming bestuurderszijde ....................................... 15 A 61. Stoelverwarming passagierszijde ......................................... 15 A 62. Reservepositie .......................................................................... 63. Voeding elektrisch bedienbare ruit, rechtsachter .................. 20 A 64. Lampje voor portiersloten, RTI ...............................................5 A 65. Infotainment ...........................................................................5 A 66. Regelmodule voor Infotainment (ICM), klimaatregeling ......... 10 A 67. Reservepositie .......................................................................... 68. Cruisecontrol .........................................................................5 A 69. Klimaatregeling, regensensor, BLIS-knop...............................5 A 70. Reservepositie .......................................................................... 71. Reservepositie .......................................................................... 72. Reservepositie .......................................................................... 73. Console voor interieurverlichting (OHC), gordelwaarschuwing achterin.................................................5 A 74. Brandstofpomprelais ............................................................ 15 A 75. Reservepositie .......................................................................... 76. Reservepositie .......................................................................... 77. Elektrische aansluiting kofferbak, regelmodule accessoires (AEM) ........................................... 15 A 78. Reservepositie .......................................................................... 79. Achteruitrijlicht .......................................................................5 A 80. Reservepositie .......................................................................... 81. Voeding elektrisch bedienbare ruit, linksachter..................... 20 A 82. Voeding elektrisch bedienbare ruit en portier, rechtsvoor ..... 25 A 83. Voeding elektrisch bedienbare ruit en portier, linksvoor ........ 25 A 202 84. Elektrisch bedienbare passagiersstoel ................................. 25 A 85. Elektrisch bedienbare bestuurdersstoel ............................... 25 A 86. Interieurverlichting, kofferbakverlichting, elektrisch bedienbare stoelen ................................................ 5 A 09 Onderhoud en service 09 203 Algemene informatie .............................................................................. 206 Audiofuncties ......................................................................................... 207 Radiofuncties ......................................................................................... 211 Cd-functies ............................................................................................ 215 Menusysteem – audiosysteem ............................................................... 217 Telefoonfuncties (optie) .......................................................................... 218 Menusysteem – telefoon ........................................................................ 225 204 INFOTAINMENT 10 10 Infotainment Algemene informatie Infotainment 3 2 10 audiosysteem ingeschakeld totdat u de sleutel uit het contactslot neemt. De volgende keer dat u de sleutel naar stand I draait, zal het audiosysteem automatisch worden ingeschakeld. Menufuncties 1 4 5 7 G020245 6 Het Infotainmentsysteem heeft geïntegreerde audio-1 en telefoonfuncties. Het Infotainmentsysteem is eenvoudig te bedienen vanaf het bedieningspaneel en de toetsenset1 op het stuurwiel (zie pagina 53). Op het display (2) verschijnen meldingen en informatie over de actieve functie. Audiosysteem Aan/uit Met POWER (1) schakelt u het audiosysteem in of uit. Als het audiosysteem actief is terwijl u de contactsleutel naar stand 0 draait, blijft het 1 Optie 206 Sommige Infotainmentfuncties zijn toegankelijk via een menusysteem. Het actuele menuniveau staat rechts bovenaan op het display. De menu-opties staan in het midden van het display. • Met MENU (4) opent u het menusysteem. • Met de pijl-omhoog/pijl-omlaag van de navigatieknop (5) loopt u de menu-opties door. • Met ENTER (7) kiest u of activeert/deactiveert u een menu-optie. • Met EXIT (6) gaat u een stap terug binnen het menusysteem. Bij lang indrukken van EXIT verlaat u het menusysteem. mance, High Performance en Premium Sound. Alle uitvoeringen zijn echter uitgerust met AM/FM-radio met RDS en een cd-speler. Dolby Surround Pro Logic II Dolby Surround Pro Logic II2 verdeelt de twee kanalen van het stereogeluid over de luidsprekers links, midden, rechts en achterin. Dit levert een realistischer geluidsweergave op dan bij normale tweekanaals stereo. Dolby Surround Pro Logic II en het Dolby-logo zijn handelsmerken van Dolby Laboratories Licensing Corporation. Dolby Surround Pro Logic II System is vervaardigd onder licentie van Dolby Laboratories Licensing Corporation. Sneltoetsen De menu-opties zijn genummerd en kunnen rechtstreeks worden gekozen via de toetsenset (3). Uitrusting Het audiosysteem is te verkrijgen met verschillende opties en in verschillende uitvoeringen. De verkrijgbare uitvoeringen zijn: Perfor- 2 Premium Sound 10 Infotainment Audiofuncties Bediening audiofuncties 1 2 3 Geluidsbron kiezen 4 5 Bij herhaalde malen indrukken van AM/FM loopt u de standen FM1, FM2 en AM door. Bij herhaalde malen indrukken van MODE loopt u de standen CD en AUX door. AUX Het is mogelijk een mp3-speler op de AUXingang aan te sluiten. G019805 6 VOLUME – Draaiknop AM/FM – Geluidsbron kiezen MODE – Geluidsbron kiezen, CD/AUX TUNING – Draaiknop SOUND – Toets Volume Gebruik VOLUME (1) of de toetsenset op het stuurwiel om het volume te regelen (zie pagina 53). Het geluidsvolume wordt automatisch afgestemd op de snelheid van de auto (zie. pagina 209). 10 – Zet het audiosysteem in de stand AUX met de knop MODE. – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar AUX volume en druk op ENTER. – Draai aan TUNING of druk op pijl-rechts/ pijl-links van de navigatieknop. G021296 1. 2. 3. 4. 5. Soms wijkt het volume waarop de externe geluidsbron (AUX) wordt weergegeven af van dat van de interne geluidsbronnen. Als de geluidssterkte van de externe geluidsbron te hoog is, kan de geluidskwaliteit verslechteren. U kunt dat tegengaan door het ingangsvolume van de externe geluidsbron (AUX) aan te passen: Ingang voor externe geluidsbron (AUX) 3,5 mm N.B. De geluidskwaliteit kan verslechteren, als de speler wordt opgeladen terwijl het audiosysteem in stand AUX staat. Laad de speler in dat geval niet op tijdens het beluisteren. 207 10 Infotainment Audiofuncties USB/iPod-aansluiting1 10 Via de aansluiting in de middenconsole kunt u een iPod en/of USB-geheugen aansluiten op het Infotainmentsysteem van de auto. Na het indexeren verschijnen de trackgegevens op het display, waarna u een bepaalde track kunt selecteren. U kunt op een van de volgende twee manieren een track selecteren: • draai de knop TUNING (4) links- of rechtsom • of maak gebruik van de pijl-links of pijlrechts van de navigatieknoppen (6) om naar de track van uw keuze te springen. Als de auto is uitgerust met een toetsenset op het stuurwiel, kunt u ook via de toetsenset van track veranderen. G019823 N.B. Kies afhankelijk van het aangesloten type opslagmedium als volgt de geluidsbron: – Kies iPod of USB met MODE. De melding Apparaat aansl. verschijnt op het display. – Sluit het opslagmedium van uw keuze aan via de aansluiting in het opbergvak van de middenconsole (zie bovenstaande afbeelding). De tekst Laden verschijnt op het display, wanneer het systeem bezig is met het indexeren van de bestanden op het opslagmedium. Dit duurt enige tijd. 1 208 Optie Het systeem biedt ondersteuning van muziekbestanden in de meest voorkomende formaten zoals mp3, wma en wav. Er zijn met andere woorden muziekformaten die niet door het systeem worden ondersteund. USB-geheugen Om het gebruik van een USB-geheugen te vereenvoudigen is het beter alleen muziekbestanden in het geheugen op te slaan. Het indexeren duurt aanzienlijk langer, wanneer er behalve compatibele muziekbestanden nog andere bestanden op het opslagmedium staan. Mp3-speler Veel mp3-spelers werken met hun eigen bestandssysteem die niet ondersteund worden door het Infotainmentsysteem. Om een dergelijke mp3-speler te kunnen aansluiten op het systeem, dient de speler in de stand USB Removable device/Mass Storage Device staan. iPod-speler De iPod wordt bijgeladen en gevoed door het systeem middels de aansluitkabel. Als de batterij in de iPod echter helemaal uitgeput is, dient u deze eerst op te laden alvorens de iPod aan te sluiten. N.B. Wanneer u muziek op een aangesloten iPod beluistert, hanteert het Infotainmentsysteem een menustructuur vergelijkbaar met die van de iPod. Zie de gebruiksaanwijzing bij de iPod voor gedetailleerde informatie. Zie het instructieboekje bij het accessoire USB-/iPod-interface voor meer informatie. Audio-instellingen Audio-instellingen bijregelen Door te drukken op de knop SOUND kunt u de onderstaande opties doorlopen. U stelt de opties in door aan de TUNING te draaien. • BAS – Niveau van de lage tonen. • TREBLE – Niveau van de hoge tonen. 10 Infotainment Audiofuncties • FADER – Balans tussen de luidsprekers voor- en achterin. • BALANS – Balans tussen de luidsprekers links en rechts. • SUBWOOFER 1 – Niveau voor lagetonenluidspreker. De subwoofer moet ingeschakeld zijn om het niveau bij te kunnen regelen (zie pagina 209). • MIDDEN 2 – Niveau voor de middenluidspreker. Driekanaals stereoweergave of Pro Logic II moet zijn ingeschakeld om het niveau bij te kunnen regelen (zie pagina 209). • SURROUND 2 – Niveau voor de zogeheten Ambient Surround Sound. Driekanaals stereoweergave of Pro Logic II moet zijn ingeschakeld om het niveau bij te kunnen regelen (zie pagina 209). Subwoofer activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Audio-instellingen en druk op ENTER. – Ga naar Subwoofer en druk op ENTER. Surround De Surround-instellingen2 zijn bepalend voor het ruimtelijke effect van de geluidsweergave. De instellingen 1 Het Dolby-symbool op het display geeft aan dat Dolby Pro Logic II actief is. De Surroundfunctie kent drie verschillende standen: • Pro Logic II • 3-kanaals • Uit – 2-kanaals Surround-functie activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Audio-instellingen en druk op ENTER. – Ga naar Surround FM/AM/CD/AUX en druk op ENTER. – Ga naar Pro Logic II 3, 3-kanaals of Uit en druk op ENTER. Equalizer vóór/achter Met de equalizer4 kunt u de geluidsweergave vóór en achter apart bijregelen. Equalizer bijregelen – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Audio-instellingen en druk op ENTER. 3 Optie 2 Premium voor de verschillende geluidsbronnen worden elk apart vastgelegd. Sound – Ga naar Equalizer voor of Equalizer achter en druk op ENTER. – De balken op het display geven het geluidsniveau van de verschillende frequenties aan. – Stel het niveau bij met TUNING (4) of met de pijl-omlaag/pijl-omhoog van de navigatieknop. Met de pijl-links/pijl-rechts van de navigatieknop kunt u andere frequenties kiezen. – Leg de instelling vast met ENTER of annuleer uw keuze met EXIT. 10 Automatische volumeregeling Automatische volumeregeling houdt in dat het volume van de beluisterde geluidsbron wordt afgestemd op de snelheid van de auto. U hebt de keuze uit drie standen 5: Laag, Medium en Hoog. Automatische volumeregeling instellen – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Audio-instellingen en druk op ENTER. – Ga naar Automatische volumeregeling en druk op ENTER. – Ga naar Laag, Medium of Hoog en druk op ENTER. Niet beschikbaar in de standen AM en FM 4 Bepaalde systeemuitvoeringen 5 Niet bij Performance Sound 209 10 Infotainment Audiofuncties Automatische geluidsregeling 10 De akoestische eigenschappen van het interieur veranderen bij een toename van de rijsnelheid of bij het openen van de hardtop. Voor optimale geluidsweergave wordt de geluidsregeling daarom automatisch afgestemd op de situatie. Bij een geopende hardtop vindt de geluidsregeling volledig automatisch plaats. Optimale geluidsweergave Het audiosysteem is gekalibreerd voor optimale geluidsweergave met behulp van digitale signaalverwerking. Voor ieder automodel wordt het audiosysteem tijdens de kalibratie perfect afgestemd op de luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de auto, de positie van de luisteraar e.d. Er is tevens een dynamische kalibratie waarbij rekening wordt gehouden met de stand van de volumeknop, de radio-ontvangst en de rijsnelheid. De regelfuncties die in dit instructieboekje nader verklaard worden (zoals Bas, Treble en Equalizer) zijn uitsluitend bedoeld om u de mogelijkheid te bieden de geluidsweergave naar wens af te stellen. 210 10 Infotainment Radiofuncties Bediening radiofuncties 1 7 Handmatig zenders zoeken – Kies de frequentieband met AM/FM (1). 2 3 – Stel de frequentie bij door aan de knop TUNING (3) te draaien. Het is ook mogelijk een zender op te slaan door lang op de pijl-links of pijl-rechts van de navigatieknop te drukken of via de toetsenset op het stuurwiel: 4 6 G019806 5 1. FM/AM – Frequentieband kiezen 2. Voorkeurtoetsen 3. TUNING – Draaiknop voor het zoeken van zenders 4. SCAN – Scannen 5. Navigatieknop – Zenders zoeken en menusysteem gebruiken 6. EXIT – Actieve functie beëindigen 7. AUTO – Automatisch voorkeurzenders vastleggen Zenders zoeken Automatisch zenders zoeken – Kies de frequentieband met AM/FM (1). – Druk kort op de pijl-links of pijl-rechts van de navigatieknop (5). – Houd de pijl-links of pijl-rechts van de navigatieknop ingedrukt totdat de gewenste frequentie op het display verschijnt. Wanneer de frequentiebalk nog op het display staat kunt u verder zoeken door de pijl-links of pijl-rechts van de navigatieknop (5) kort in te drukken. Voorkeurzenders vastleggen U kunt per frequentieband tien voorkeurzenders vastleggen. De FM-band heeft twee geheugenbanken met voorkeurzenders: FM1 en FM2. U kiest een voorkeurzender met de voorkeurtoetsen (2) of met de toetsenset op het stuurwiel. Handmatig voorkeurzenders vastleggen – Stem af op een zender. – Houd een van de voorkeurtoetsen ingedrukt, totdat de melding Zender opgeslagen op het display verschijnt. Automatisch voorkeurzenders vastleggen Met AUTO (7) kunt u tot tien goed te ontvan- 10 gen radiozenders opzoeken en ze automatisch vastleggen in een aparte geheugenbank. Deze functie is met name handig in gebieden waar u de radiozenders en hun frequenties niet kent. Automatische vastlegfunctie starten – Kies de frequentieband met AM/FM (1). – Houd AUTO (7) ingedrukt, totdat Autom. opslaan op het display verschijnt. Wanneer Autom. opslaan van het display verdwijnt, zijn de zenders vastgelegd. De radio gaat over op de automatische stand en de tekst Auto verschijnt op het display. De automatisch vastgelegde voorkeurzenders zijn vervolgens rechtstreeks te kiezen met de voorkeurtoetsen (2). Automatische vastlegfunctie beëindigen – Druk op EXIT (6). Automatisch vastgelegde voorkeurzenders kiezen Wanneer u de radio in de stand Auto zet, kunt u gebruik maken van de automatisch vastgelegde voorkeurzenders. – Druk kort op AUTO (7). De tekst Auto verschijnt op het display. – Druk op een voorkeurtoets (2). De radio blijft in de automatische stand staan, totdat u de toetsen AUTO (7), EXIT (6) of AM/ FM (1) korte tijd indrukt. 211 10 Infotainment Radiofuncties 10 Automatisch vastgelegde voorkeurzenders in andere geheugenbank opslaan Het is mogelijk een automatisch vastgelegde voorkeurzender over te brengen naar de geheugenbanken voor FM of AM. – Druk kort op de toets AUTO (7). De tekst Auto verschijnt op het display. – Druk op een voorkeurtoets. – Druk op de voorkeurtoets waaraan u de voorkeurzender wilt koppelen en houd de toets ingedrukt, totdat de melding Zender opgeslagen op het display verschijnt. De radio verlaat de automatische stand waarna u de vastgelegde voorkeurzender kunt gebruiken. Scannen Met SCAN (4) wordt een frequentieband automatisch doorzocht op goed te ontvangen zenders. Wanneer er een zender is gevonden, wordt deze ca. acht seconden lang weergegeven voordat de zoekfunctie wordt voortgezet. Scan-functie activeren/deactiveren – Kies de frequentieband met AM/FM. – Druk op SCAN om de functie te activeren. De tekst SCAN verschijnt op het display. Beëindig de functie met een druk op SCAN of EXIT. Gevonden zender als voorkeurzender vastleggen Terwijl de functie Scan actief is, kunt u een gevonden zender als voorkeurzender vastleggen. 212 – Druk op een voorkeurtoets en houd deze ingedrukt, totdat de melding Zender opgeslagen op het display verschijnt. De Scan-functie wordt beëindigd waarna u de vastgelegde zender als voorkeurzender kunt gebruiken. RDS-functies RDS (Radio Data System) verbindt FMzenders in een netwerk met elkaar. Een FMzender in een dergelijk netwerk verstuurt bepaalde informatie, zodat een RDS-radio onder meer de volgende mogelijkheden biedt: • Automatisch overschakelen op een beter doorkomende zender als de ontvangst in een bepaald gebied slecht is. • Zoeken op programmatype zoals zenders die verkeersinformatie of nieuws doorgeven. • Weergeven van informatieve tekst over het beluisterde radioprogramma. Sommige radiozenders maken geen gebruik van RDS of alleen in beperkte mate. Programmafuncties Met de radio in de stand FM kunt u radiozenders met een bepaald programmatype zoeken. Als er een zender met het gewenste programmatype is aangetroffen, kan de radio vervolgens op deze zender overschakelen en de weergave van de actieve geluidsbron onderbreken. Als de cd-speler bijvoorbeeld actief is, wordt de weergave daarvan tijdelijk onderbroken. De uitzending met het gekozen programmatype wordt weergegeven op een vooraf bepaald volume (zie pagina 214). Na afloop van de uitzending van het gekozen program- matype geeft de radio de voorgaande geluidsbron opnieuw weer op het volume dat u daarvoor had ingesteld. De programmafuncties alarm (ALARM), verkeersinformatie (TP), nieuws (NEWS) en programmatypes (PTY) worden in volgorde van belangrijkheid weergegeven, waarbij geldt dat alarm de hoogste prioriteit geniet en de programmatypes de laagste. Zie EON en REG op pagina 214 voor meer informatie over het onderbreken van uitzendingen. U kunt van programmafunctie veranderen via het menusysteem (zie pagina 206). Weergave van onderbroken geluidsbron hervatten Druk op EXIT om de weergave van de onderbroken geluidsbron te hervatten. Alarm De functie wordt gebruikt om de bevolking attent te maken op ernstige ongelukken of calamiteiten. U kunt de functie alarm niet tijdelijk onderbreken of deactiveren. De melding ALARM! verschijnt op het display, wanneer er een alarmmelding wordt verzonden. Verkeersinformatie, TP Bij activering van deze functie wordt de weergave van de actieve geluidsbron onderbroken voor een uitzending met verkeersinformatie via het RDS-netwerk van de zender waarop is afgestemd. De tekst TP geeft aan dat de functie actief is. Als de zender waarop u hebt afgestemd verkeersinformatie kan doorgeven, staat er op het display. 10 Infotainment Radiofuncties TP activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar TP en druk op ENTER. TP via beluisterde zender/alle zenders De radio kan de weergave van de actieve geluidsbron onderbreken voor verkeersinformatie via de (actuele) zender die u beluistert of via alle zenders. – Kies een FM-zender. – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Ga naar TP en druk op ENTER. – Ga naar TP-zender en druk op ENTER. Een van de meldingen TP van deze zender of TP van alle zenders verschijnt op het display. – Druk op ENTER. TP zoeken activeren/deactiveren De functie TP zoeken is handig wanneer u tijdens lange ritten een andere geluidsbron dan de radio beluistert. De functie speurt dan automatisch verschillende RDS-netwerken af op zoek naar verkeersinformatie. – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Ga naar TP en druk op ENTER. – Ga naar TP zoeken en druk op ENTER. Nieuws Bij activering van deze functie wordt de weergave van de actieve geluidsbron onderbroken voor een uitzending met nieuws via het RDS-netwerk van de zender waarop is afgestemd. De tekst NEWS geeft aan dat de functie actief is. Nieuws activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Nieuws en druk op ENTER. Nieuws via beluisterde zender/alle zenders De radio kan de weergave van de actieve geluidsbron onderbreken voor een nieuwsuitzending via de (actuele) zender die u beluistert of via alle zenders. – Kies een FM-zender. – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Ga naar Nieuwszender en druk op ENTER. Een van de meldingen Nieuws van deze zender of Nieuws van alle zenders verschijnt op het display. – Druk op ENTER. Programmatype, PTY Met de functie PTY is het mogelijk verschillende programmatypes te kiezen zoals Popmuziek en Klassieke muziek. Het symbool PTY geeft aan dat de functie actief is. Bij activering van de functie wordt de weergave van de actieve geluidsbron onderbroken voor een uitzending van het gekozen programmatype via het RDS-netwerk van de zender waarop is afgestemd. 10 PTY activeren/deactiveren Kies FM1 of FM2 met de toets FM/AM. Druk op MENU en daarna op ENTER. Ga naar PTY en druk op ENTER. Ga naar PTY selecteren en druk op ENTER. Er verschijnt een lijst met programmatypes: Actualiteiten, Informatie enz. U activeert de functie PTY door een programmatype te kiezen en deactiveert de functie door alle PTY’s te wissen. – – – – – U kunt de gewenste programmatypes kiezen of Alle PTY’s wissen. PTY zoeken Bij activering van deze functie wordt de gehele frequentieband doorzocht op uitzendingen van het gekozen programmatype. – Activeer de functie PTY. – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar PTY en druk op ENTER. – Ga naar PTY zoeken en druk op ENTER. Als de radio een uitzending van een van de gekozen programmatypes vindt, verschijnt >| Om te zoeken op het display. Met een druk 213 10 Infotainment Radiofuncties 10 op de pijl-rechts van de navigatieknop wordt verder gezocht naar een andere uitzending van een van de gekozen programmatypes. sterk zendersignaal te vinden. In dat geval valt de radio stil en verschijnt de tekst PI zoeken Exit is annuleren op het display. Programmatype weergeven AF activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. Het is mogelijk het programmatype van de zender die u op dat moment beluistert op het display weer te geven. N.B. Niet alle radiozenders ondersteunen deze functie. Weergave activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar PTY en druk op ENTER. – Ga naar PTY weergeven en druk op ENTER. Radiotekst Sommige RDS-zenders geven informatie door over de inhoud van de uitzendingen, uitvoerende artiesten e.d. Deze informatie kan op het display worden weergegeven. Radiotekst activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Radiotekst en druk op ENTER. Automatische afstemfunctie, AF Bij activering van de afstemfunctie AF wordt er automatisch afgestemd op het sterkste signaal voor een bepaalde radiozender. Soms moet de radio de gehele FM-band doorzoeken om een 214 – Ga naar Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Ga naar AF en druk op ENTER. Regionale radioprogramma’s, REG • Plaatselijk – Alleen onderbreking wanneer de zendmast van de radiozender dichtbij is. • Afstand 1 – Ook onderbreking als de zendmast van de zender ver weg staat en zijn signaal storingen vertoont. • Uit – Geen onderbreking voor een uitzending van een bepaald programmatype via andere zenders. EON activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. De functie REG maakt het mogelijk om op een bepaalde zender afgestemd te blijven ondanks dat het signaal zwak is. De tekst REG op het display geeft aan dat de functie actief is. De functie REG is normaal gesproken uitgeschakeld. – Ga naar Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Ga naar EON en druk op ENTER. – Ga naar Plaatselijk, Afstand of Uit en druk op ENTER. REG activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. Met de functie Reset alles kunt u alle fabriekinstellingen voor RDS herstellen. – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Ga naar Reset alles en druk op ENTER. – Ga naar Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Ga naar Regionaal en druk op ENTER. EON (Enhanced Other Networks) De functie EON is met name handig in stedelijke gebieden met een groot aantal regionale radiozenders. Bij activering van de functie is de afstand tot de zendmast van een radiozender bepalend voor de vraag of de weergave van de actieve geluidsbron kan worden onderbroken voor uitzendingen van een bepaald programmatype. RDS-functies resetten Volumeregeling programmatypes De onderbrekende uitzendingen van het gekozen programmatype worden weergegeven op het volume dat voor het programmatype is gekozen. Als u het volume tijdens de onderbreking bijregelt, wordt het nieuwe volume vastgelegd voor de volgende onderbreking. 1 Default/Fabrieksinstelling 10 Infotainment Cd-functies Bediening cd-functies 4 3 5 2 G019807 6 1 1. Navigatieknop – Vooruit-/achteruitspoelen, track selecteren en navigeren in menusysteem 2. Positie in cd-wisselaar kiezen 1 3. Cd aanbrengen en uitwerpen 4. Opening voor het invoeren en uitwerpen van cd’s 5. MODE – Geluidsbron selecteren (CD of AUX) 6. TUNING – Draaiknop voor het kiezen van een track Weergave starten (cd-speler) Een eventuele muziek-cd in de speler wordt automatisch afgespeeld, wanneer u het audiosysteem in de stand CD zet. Steek anders een cd in de invoeropening en schakel over op de stand CD door op MODE te drukken. 1 High Performance en Premium Sound Weergave starten (cd-wisselaar) Muziekbestanden1 Als er een cd-sleuf met een muziek-cd is gekozen, gaat de weergave automatisch van start wanneer u het audiosysteem inschakelt. Schakel als dat niet het geval is over op de cd-wisselaarstand met MODE en selecteer een cd met de cijfertoetsen 1–6 of gebruik de pijlomhoog/pijl-omlaag van de navigatieknop. De cd-speler ondersteunt ook muziekbestanden in mp3- en wma-formaat. Cd aanbrengen (cd-wisselaar) Wanneer u een cd met muziekbestanden in de speler aanbrengt, wordt een eventuele mapstructuur op de cd automatisch geladen. Afhankelijk van de kwaliteit van de cd kan het enige tijd duren voordat de weergave van start gaat. – Kies een lege sleuf met de cijfertoetsen 1–6 of met de pijl-omlaag/pijl-omhoog van de navigatieknop. Op het display staat aangegeven welke sleuf leeg is. De tekst Disc plaatsen geeft aan dat u een volgende cd kunt aanbrengen. De cd-wisselaar biedt plaats aan zes cd’s. – Steek een cd in de invoeropening van de cd-wisselaar. Cd uitwerpen U hebt 12 seconden de tijd om een uitgeworpen cd uit te nemen. Als de cd na afloop van deze periode nog in de cd-speler zit, wordt de cd weer ingenomen en verder afgespeeld. Met een korte druk op de uitwerpknop (3) kunt u één enkele cd uitwerpen. Met een lange druk op de uitwerptoets kunt u alle cd’s uitwerpen. Alle cd’s in het magazijn worden dan één voor één uitgeworpen. Op het display verschijnt de tekst Werp uit alles. Pauzeren Wanneer u het volume helemaal omlaagdraait, wordt de weergave van de cd-speler gepauzeerd. Bij het verhogen van het volume wordt er verder gespeeld. 10 N.B. Sommige muziekbestanden met kopieerbeveiliging kan de speler niet lezen. Navigeren en afspelen Als er een disc met muziekbestanden in de cdspeler zit, kunt u met ENTER de mapstructuur openen. U navigeert op dezelfde manier in de mapstructuur als in de menustructuur van het audiosysteem. Muziekbestanden worden aangeduid met het symbool en mappen met . Met een druk op ENTER gaat het afspelen van de muziekbestanden van start. Wanneer een bepaald muziekbestand helemaal afgespeeld is, worden de overige bestanden in dezelfde map weergegeven. Nadat alle bestanden in een bepaalde map zijn afgespeeld, wordt er automatisch van map gewisseld. Druk op de pijl-links/pijl-rechts van de navigatieknop, als het display niet breed genoeg is om de naam van het muziekbestand in zijn geheel weer te geven. 215 10 Infotainment Cd-functies 10 Versneld vooruit-/achteruitspoelen/Van track en muziekbestand wisselen Door kort op de pijl-rechts/pijl-links van de navigatieknop te drukken kunt u de tracks/ muziekbestanden op een cd doornemen. Door lang op dezelfde toetsen te drukken kunt u tracks/muziekbestanden op een cd versneld vooruit-/achteruitspoelen. U kunt daarvoor ook gebruik maken van TUNING (of van de toetsenset op het stuurwiel). Cd doorzoeken Bij activering van deze functie worden van ieder(e) track/muziekbestand op een cd de eerste tien seconden weergegeven. Druk op SCAN om de functie te activeren. Beëindig de functie met EXIT of SCAN om de weergave van de actuele track/het actuele muziekbestand voort te zetten. Willekeurige afspeelvolgorde Bij activering van deze functie speelt de speler de tracks/muziekbestanden in willekeurige volgorde af. U kunt de willekeurig gekozen tracks/muziekbestanden op de cd op de gebruikelijke manier doorbladeren. N.B. Bij gebruik van de pijl-links of pijl-rechts wordt alleen een nieuwe willekeurige track op de afgespeelde cd geselecteerd. Op het display verschijnt een bepaalde melding afhankelijk van het type willekeurige afspeelvolgorde dat geselecteerd is: • RANDOM houdt in dat de tracks/muziekbestanden op slechts één van de muziekcd’s worden afgespeeld. • RND ALL houdt in dat alle tracks/muziekbestanden op alle muziek-cd’s in de cdspeler worden afgespeeld. • RANDOM MAP houdt in dat de muziekbestanden in een willekeurige map op de gekozen cd worden afgespeeld. Activeren/deactiveren (cd-speler) – Tijdens het afspelen van een normale muziek-cd: – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Random en druk op ENTER. Tijdens het afspelen van een cd met muziekbestanden: – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Random en druk op ENTER. – Ga naar Map of Disc en druk op ENTER. Het alternatief Alle discs geldt alleen voor de muziek-cd’s die in de cd-wisselaar zitten. Tijdens het afspelen van een cd met muziekbestanden: – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Random en druk op ENTER. – Ga naar Enkele disc of Map en druk op ENTER. Wanneer u een andere cd kiest, wordt de functie gedeactiveerd. Cd-tekst Eventuele titelgegevens op de cd kunnen via het display worden weergegeven1. Activeren/deactiveren – Start de weergave van een cd. – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Tekst disc en druk op ENTER. Cd’s Bij gebruik van cd’s met een slechte kwaliteit is het mogelijk dat het geluid te wensen overlaat of zelfs helemaal uitblijft. Activeren/deactiveren (cd-wisselaar) Tijdens het afspelen van een normale muziekcd: – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Random en druk op ENTER. – Ga naar Enkele disc of Alle discs en druk op ENTER. BELANGRIJK Speel uitsluitend standaard-cd’s met een diameter van 12 cm af. Gebruik geen cd’s met een opgeplakt etiket. Door warmteontwikkeling in de cd-speler kan het etiket losraken en schade aan de cd-speler veroorzaken. 1 Geldt 216 alleen voor de cd-wisselaar 10 Infotainment Menusysteem – audiosysteem Menu FM Menu AUX 1. 2. 3. 4. 5. 6. 1. 2. 3. 4. Nieuws TP PTY Radiotekst Geavanc. radio-instellingen Audio-instellingen1 AUX-volume Nieuws TP Audio-instellingen1 10 Menu AM 1. Audio-instellingen1 Menu CD 1. 2. 3. 4. 5. Willekeurige afspeelvolgorde Nieuws TP Cd-tekst Audio-instellingen1 Menu cd-wisselaar 1. 2. 3. 4. 5. Willekeurige afspeelvolgorde Nieuws TP Cd-tekst Audio-instellingen1 1 Bepaalde systeemuitvoeringen 217 10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) 2 10 3 4 1 5 G019841 6 Onderdelen van het telefoonsysteem 218 10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) 1. Antenne 2. Toetsenset op stuurwiel (optie) Met de toetsenset kunt u de meeste functies van het telefoonsysteem regelen (zie pagina 220). 3. Microfoon De microfoon voor handsfree bellen is in de plafondconsole bij de achteruitkijkspiegel geïntegreerd. 4. Bedieningspaneel op middenconsole Via het bedieningspaneel kunt u alle functies van het telefoonsysteem (behalve het gespreksvolume) regelen. 5. Handset (optie) 6. Simkaartlezer Algemene informatie • De verkeersveiligheid staat altijd voorop. • Als u als bestuurder gebruik wilt maken van de handset, moet u de auto eerst op een veilige plaats parkeren. • Schakel het telefoonsysteem uit tijdens het tanken. • Schakel het systeem uit in gebieden waar met explosieven wordt gewerkt. • Laat reparatiewerkzaamheden aan het telefoonsysteem over aan een erkende Volvowerkplaats. Simkaart 10 Noodoproepen Ook zonder een simkaart is het mogelijk het alarmnummer te bellen. Uw auto moet zich echter wel binnen het dekkingsgebied van een gsm-provider bevinden. Noodoproep doen – Activeer het telefoonsysteem. – Kies het alarmnummer van het land waarin u zich bevindt (112 binnen de EU). – Druk op ENTER. IDIS (Intelligent Driver Information System) Met het IDIS-systeem kunt u een vertraging inbouwen voor telefoongesprekken en sms-berichten, zodat u zich op het rijden kunt concentreren. Inkomende gesprekken en sms-berichten kunnen vijf seconden worden vertraagd, voordat er verbinding tot stand wordt gebracht. De gemiste gesprekken verschijnen op het display. IDIS kan worden uitgeschakeld met menufunctie 5.6.2 (zie pagina 226). G020244 Onderdelen van het telefoonsysteem Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in combinatie met een geldige simkaart (Subscriber Identity Module). De kaart is verkrijgbaar bij verschillende providers. Neem bij problemen met de simkaart contact op met de netwerkprovider. N.B. De geïntegreerde telefoon kan geen simkaart van het type 3G lezen. Een gecombineerde simkaart voor 3G én gsm werkt echter wel. Neem contact op met uw netwerkprovider om na te gaan of u van simkaart moet veranderen. 219 10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) Twee simkaarten1 10 Veel netwerkproviders bieden een extra simkaart voor hetzelfde telefoonnummer aan. De extra simkaart kunt u in de auto gebruiken. Bediening telefoon 1 Toetsenset op stuurwiel 1 2 2 Simkaart aanbrengen Menufuncties Op pagina 206 vindt u een beschrijving van de wijze waarop u de telefoonfuncties via het menusysteem kunt sturen. Verkeersveiligheid Om veiligheidsredenen zijn bepaalde delen van het menusysteem voor de telefoon niet toegankelijk bij snelheden hoger dan 8 km/h. U kunt een begonnen activiteit in het menusysteem echter nog wel beëindigen. Deze snelheidsbegrenzing kan worden opgeheven met de menufunctie 5.6.1 Menuvergrend. (zie pagina 225). 1 220 Bepaalde markten 7 3 6 4 5 Bedieningspaneel in middenconsole 1. VOLUME – Het achtergrondvolume van de radio e.d. regelen tijdens een gesprek 2. Cijfer- en lettertoetsen 3. MENU – Hoofdmenu openen 4. EXIT – Gesprekken beëindigen/weigeren, ingevoerde tekens wissen 5. Navigatieknop – Navigeren in menu’s en tekenregels 6. ENTER – Gesprekken aannemen, telefoon activeren die stand-by staat 7. PHONE – Aan/uit en stand-by 4 G020243 3 G019809 – Schakel het telefoonsysteem uit en open het dashboardkastje. – Trek de simkaarthouder (1) uit de simkaartlezer. – Plaats de simkaart dusdanig in de houder dat de kant met het metaal zichtbaar is. Zorg dat de afgeschuinde hoek van de simkaart overeenkomt met die van de simkaarthouder. – Duw de simkaarthouder voorzichtig weer naar binnen. Wanneer de telefoon in de actieve stand staat, kunt u met de toetsenset op het stuurwiel alleen de telefoonfuncties regelen. Als u de toetsen wilt gebruiken om instellingen in het audiosysteem te verrichten, moet u eerst de telefoon stand-by zetten. 1. ENTER – Dezelfde functie als de overeenkomstige toets op het bedieningspaneel 2. EXIT – Dezelfde functie als de overeenkomstige toets op het bedieningspaneel 3. Gespreksvolume – Verhogen/verlagen 4. Navigatietoetsen – Menu’s doornemen 10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) Aan/uit – Druk op PHONE of op EXIT. Wanneer het telefoonsysteem actief is of stand-by staat, staat er een hoorn op het display. Als u de contactsleutel naar stand 0 draait terwijl het telefoonsysteem actief is of stand-by staat, zal het telefoonsysteem eveneens actief zijn of stand-by staan wanneer u de contactsleutel opnieuw naar stand I of II draait. Activeren vanuit stand-by – Druk op PHONE. Telefoonsysteem activeren Bellen U kunt alleen gebruik maken van de functies van het telefoonsysteem, wanneer de telefoon in de actieve stand staat. Gespreksfuncties Als de handset is opgenomen bij het begin van een telefoongesprek, zal het geluid via de handsfree worden weergegeven. Zie pagina 224 voor het wisselen tussen handset en handsfree. – Druk op PHONE. – Voer (zo nodig) de pincode in en druk op ENTER. – Activeer (zo nodig) het telefoonsysteem. – Voer het gewenste nummer in of gebruik het telefoonboek (zie pagina 223). – Druk op ENTER of neem de handset op. U moet de handset omlaagduwen om deze te kunnen opnemen. Telefoonsysteem deactiveren Gesprekken aannemen Wanneer het telefoonsysteem gedeactiveerd is kunt u geen gesprekken beantwoorden. Zie menu-optie 4.3 op pagina 225 voor het automatisch aannemen. – Houd de toets PHONE ingedrukt totdat de telefoon geactiveerd is. – Druk op ENTER of neem de handset op. U moet de handset omlaagduwen om deze te kunnen opnemen. Stand-by In stand-by is het mogelijk het audiosysteem te beluisteren in afwachting van een inkomend gesprek. In stand-by is het echter niet mogelijk zelf te bellen. Gesprekken beëindigen – Druk op EXIT of leg de handset op. Telefoon stand-by zetten Wisselgesprek U kunt de telefoon alleen vanuit de actieve stand stand-by zetten. Als er tijdens een lopend telefoongesprek een nieuwe oproep inkomt, hoort u twee signalen. Gesprekken weigeren – Druk op EXIT. Op het display verschijnt de tekst Antwoorden? U kunt het tweede gesprek weigeren of aannemen op de gebruikelijke manier. Als u het tweede gesprek aanneemt, wordt het eerste gesprek in de wacht gezet. 10 Gesprekken in de wacht zetten/ hervatten – Druk op MENU. – Ga naar Wacht of Wacht uit en druk op ENTER. Ruggespraak tijdens lopende gesprekken – Zet het eerste gesprek in de wacht. – Voer het telefoonnummer van de derde partij in. Wisselen tussen gesprekspartners – Druk op MENU. – Ga naar Swap en druk op ENTER. Conferentiegesprek starten Bij een conferentiegesprek kunnen minstens drie gesprekspartners met elkaar praten. Wanneer een conferentiegesprek eenmaal gestart is, kunnen er geen nieuwe gesprekspartners worden aangesloten. Alle lopende gesprekken worden beëindigd bij het afsluiten van een conferentiegesprek. – Begin twee telefoongesprekken. – Druk op MENU. – Ga naar Koppelen en druk op ENTER. 221 10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) 10 Volume Tekst invoeren Nummerfuncties Het telefoonsysteem maakt gebruik van de luidspreker in het bestuurdersportier of van de middenluidspreker1. U kunt tekst invoeren met de toetsenset op de telefoon. Laatst gekozen nummers Gespreksvolume U regelt het gespreksvolume met de toetsenset op het stuurwiel. Bij gebruik van de handset kunt u het gespreksvolume regelen met een draaiknop op de zijkant van de handset. Volume audiosysteem Tijdens een telefoongesprek wordt het volume van het audiosysteem tijdelijk verlaagd. Na afloop van het gesprek speelt het audiosysteem op het oude volume verder. Als u het volume van het audiosysteem bijregelt tijdens het gesprek, speelt het audiosysteem na afloop van het gesprek op het nieuwe volume verder. Het is ook mogelijk om het geluid van het audiosysteem bij telefoongesprekken automatisch uit te zetten (zie menu 5.5.3 op pagina 226). Deze mogelijkheid geldt alleen voor het geïntegreerde telefoonsysteem van Volvo. 1 222 Premium Sound – Druk op de toets met het teken van uw keuze: druk eenmaal om het eerste teken op de toets in te voeren, tweemaal om het tweede teken in te voeren enz. (zie tabel). – Druk op de 1 om een spatie in te voegen. Om tweemaal achtereen hetzelfde teken op de toets in te voeren moet u * drukken of enige seconden wachten. Bij kort indrukken van EXIT wist u het laatst ingevoerde teken. Bij lang indrukken van EXIT wist u alle ingevoerde tekens. 1 spatie 1- ? ! , . : " ' ( ) 2 abc2äåàæç 3 def3èé 4 ghi4ì 5 jkl5 6 mno6ñöòØ 7 pqrs7ß 8 tuv8üù 9 wxyz9 * om tweemaal achtereen hetzelfde teken op de toets in te voeren. 0 +0@*#&$£/% # wisselen tussen hoofdletters en kleine letters. Het telefoonsysteem slaat automatisch de laatst gekozen telefoonnummers op. – Druk op ENTER. – Ga naar een van de opgeslagen nummers en druk op ENTER. Telefoonboek Als het telefoonboek contactgegevens bevat over het nummer waar een inkomend gesprek vandaan komt, verschijnen deze gegevens op het display. De contactgegevens kunnen op de simkaart en in het telefoongeheugen worden vastgelegd. Contactgegevens vastleggen in telefoonboek – Druk op MENU. – Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER. – Ga naar Nieuwe invoer en druk op ENTER. – Voer een naam in en druk op ENTER. – Voer een nummer in en druk op ENTER. – Ga naar SIM-kaart of Telefoon en druk op ENTER. 10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) Contactgegevens zoeken in telefoonboek Wanneer u op de pijl-omlaag van de navigatieknop drukt in plaats van op de toets MENU, gaat u rechtstreeks naar het menu Zoeken naar. Druk op MENU. Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER. Ga naar Zoeken en druk op ENTER. Voer de eerste letter in van de post die u zoekt en druk vervolgens op ENTER of druk meteen op ENTER. – Ga naar de post die u zoekt en druk op ENTER. – – – – Kopiëren tussen simkaart en telefoonboek – Druk op MENU. – Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER. – Ga naar Alles kopie en druk op ENTER. – Ga naar SIM naar tel of Tel naar SIM en druk op ENTER. Contactgegevens verwijderen uit telefoonboek – Druk op MENU. – Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER. – Ga naar Zoeken en druk op ENTER. – Voer de eerste letter in van de post die u zoekt en druk vervolgens op ENTER of druk meteen op ENTER. – Ga naar de post die u wilt verwijderen en druk op ENTER. – Ga naar Verwijderen en druk op ENTER. Alle posten verwijderen – Druk op MENU. – Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER. – Ga naar SIM wissen of Wis telefoon en druk op ENTER. Toets zo nodig de telefooncode in. De fabriekscode is 1234. Verkort kiezen Aan de cijfertoetsen van de toetsenset (1– 9) kunt u een telefoonnummer koppelen van een van de contactgegevens in het telefoonboek. Druk op MENU. Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER. Ga naar One-key bell. en druk op ENTER. Ga naar Nummer kiezen en druk op ENTER. – Ga naar het cijfer van de toets waaraan u het telefoonnummer wilt koppelen en druk op ENTER. – Voer de eerste letter in van de post die u zoekt en druk vervolgens op ENTER of druk meteen op ENTER. – Ga naar de post die u zoekt en druk op ENTER. – – – – – Houd EXIT ingedrukt om het menusysteem te verlaten. Verkort kiezen 10 – Houd de gewenste toets van de toetsenset ca. twee seconden lang ingedrukt of druk kort op de toets gevolgd door ENTER. N.B. Na inschakeling van de telefoon duurt het enkele seconden, voordat u gebruik kunt maken van de functie verkort kiezen. Om verkort te kunnen kiezen moet de optie One-key bell. in het menu Telefoonboek (zie pagina 227) geactiveerd zijn. Bellen via telefoonboek – Druk op MENU. – Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER. Alle posten in het telefoonboek worden weergegeven. U kunt het aantal weergegeven posten verkleinen door een deel van de naam van de post in te voeren die u zoekt. – Ga naar een post en druk op ENTER. N.B. Druk op ENTER om te bellen. 223 10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) Functies tijdens lopende gesprekken 10 Tijdens een lopend gesprek staan u meerdere functies ter beschikking. Sommige functies zijn alleen te activeren als een gesprek in de wacht staat. Druk op MENU om het gespreksmenu te openen en ga naar een van de volgende opties: • Mute/Mute uit – Ruggespraakstand • Wacht/Wacht uit – Lopend gesprek in de wacht zetten of hervatten • Handsfree/Handset – Handsfree of handset gebruiken • Telefoonboek – Telefoonboek weergeven • Koppelen – Conferentiegesprek voeren (mogelijk bij aansluiting van minimaal drie partijen) • Swap – Wisselen tussen twee gesprekken (mogelijk bij aansluiting van maximaal drie partijen) Sms (Short Message Service) Sms lezen – Druk op MENU. – Ga naar Berichten en druk op ENTER. – Ga naar Lezen en druk op ENTER. – Ga naar het bericht van uw keuze en druk op ENTER. 224 De inhoud van het bericht verschijnt op het display. U krijgt andere opties te zien wanneer u ENTER indrukt. Houd EXIT ingedrukt om het menusysteem te verlaten. Schrijven en verzenden – Druk op MENU. – – – – – Ga naar Berichten en druk op ENTER. Ga naar Opstellen en druk op ENTER. Schrijf de tekst en druk op ENTER. Ga naar Menu en druk op ENTER. Voer een telefoonnummer in en druk op ENTER. IMEI-nummer Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEInummer van de telefoon aan uw netwerkprovider doorgeven. Dit nummer is een serienummer bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon geprogrammeerd is. Toets *#06# op uw telefoon in om het nummer op het display te zien. Noteer het nummer en bewaar het op een veilige plaats. Specificaties Vermogen 2W Simkaart Klein Geheugenposities 2551 Sms (Short Message Service) Ja Data/Fax Nee Dualband (900/1800 MHz) Ja 1 Het aantal geheugenposities op de simkaart verschilt per abonnement. 10 Infotainment Menusysteem – telefoon Overzicht 1. Logboek 1.1. Gemist 1.2. Ontvangen 1.3. Gebeld 1.4. Wis bellijst 1.4.1. Allemaal 1.4.2. Gemist 1.4.3. Ontvangen 1.4.4. Gebeld 1.5. Belduur 1.5.1. Laatste gespr. 1.5.2. Gespreksteller 1.5.3. Totale tijd 1.5.4. Reset timers 2. Berichten 2.1. Lezen 2.2. Opstellen 2.3. Bericht inst. 2.3.1. SMSC nummer 2.3.2. Geldigh.duur 2.3.3. Soort bericht 3. Telefoonboek 3.1. Nieuwe invoer 3.2. Zoeken 3.3. Alles kopie 3.3.1. SIM naar tel 3.3.2. Tel naar SIM 3.4. One-key bell. 3.4.1. Actief 3.4.2. Nummer kiezen 3.5. SIM wissen 3.6. Wis telefoon 3.7. Geheugengebr. 4. Belopties 4.1. Nummer verz. 4.2. Oproep wacht 4.3. Autom. antw. 4.4. Autom. herh. 4.5. Doorschakel. 4.5.1. Allemaal 4.5.2. Indien bezet 4.5.3. Niet beantw. 4.5.4. Onbereikbaar 4.5.5. Faxoproepen 4.5.6. Data-gesprek 4.5.7. Alles annul. 5. Instellingen 5.1. Netwerk 5.1.1. Automatisch 5.1.2. Handm. kiezen 5.2. Taal 5.2.1. English UK 5.2.2. English US 5.2.3. Español 5.2.4. Français CAN 5.2.5. Français FR 5.2.6. Italiano 5.2.7. Nederlands 5.2.8. Português BR 5.2.9. Português P 5.2.10. Suomi 5.2.11. Svenska 5.2.12. Dansk 5.2.13. Deutsch 5.3. SIM beveil. 5.3.1. Aan 5.3.2. Uit 5.3.3. Automatisch 5.4. Code bewerk. 5.4.1. Pincode 5.4.2. Telefooncode 5.5. Geluiden 5.5.1. Belvolume 5.5.2. Belsignaal 10 225 10 Infotainment Menusysteem – telefoon 10 5.5.3. Radio mute 5.5.4. Berichttoon 5.6. Rijd veilig 5.6.1. Menuvergrend. 5.6.2. IDIS 5.7. Fabrieksinst. Beschrijving van menu-opties 1. Logboek 1.1. Gemist Lijst met gemiste oproepen. U kunt de bijbehorende nummers bellen, wissen of in het telefoonboek vastleggen. 1.2. Ontvangen Lijst met beantwoorde gesprekken. U kunt de bijbehorende nummers bellen, wissen of in het telefoonboek vastleggen. 1.3. Gebeld Lijst met eerder gebelde nummers. U kunt de bijbehorende nummers bellen, wissen of in het telefoonboek opslaan. 1.4. Wis bellijst De lijsten wissen in de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3 zoals hieronder beschreven. 1.4.1. Alle 1.4.2. Gemist 1.4.3. Ontvangen 1.4.4. Gebeld 1.5. Belduur De duur van alle gesprekken of van het laatste gesprek. Om de gespreksteller te resetten hebt u de telefooncode nodig (zie menu 5.4). 1.5.1. 1.5.2. 226 Laatste gespr. Gespreksteller 1.5.3. 1.5.4. Totale tijd Reset timers 2. Berichten 2.1. Lezen Ontvangen sms-berichten. U kunt de gelezen berichten (of delen ervan) wissen, doorsturen, wijzigen of vastleggen. 2.2. Opstellen Met de toetsenset een bericht invoeren. U kunt het bericht vervolgens vastleggen of versturen. 2.3. Bericht inst. Het nummer (SMSC-nummer) van de mailbox aangeven, waarnaar u uw berichten wilt doorschakelen. Neem contact op met uw netwerkprovider voor informatie over de instellingen en het SMSC-nummer. U hoeft de instellingen normaal gesproken niet te wijzigen. 2.3.1. 2.3.2. 2.3.3. SMSC nummer Geldigh.duur Soort bericht 3. Telefoonboek 3.1. Nieuwe invoer Namen en telefoonnummers vastleggen in het telefoonboek (zie pagina 222). 10 Infotainment Menusysteem – telefoon 3.2. Zoeken Namen in het telefoonboek zoeken. 3.3. Alles kopie Telefoonnummers en namen op de simkaart kopiëren naar het geheugen van de telefoon. 3.3.1. Van het geheugen op de simkaart naar dat van de telefoon 3.3.2. Van het geheugen van de telefoon naar dat op de simkaart 3.4. One-key bell. Nummers die zijn vastgelegd in het telefoonboek koppelen aan een sneltoets voor verkort kiezen. 3.5. SIM wissen Het geheugen op de simkaart geheel wissen. 3.6. Wis telefoon Het complete geheugen van de telefoon wissen. 3.7. Geheugengebr. Bekijken hoe veel geheugenposities er in beslag genomen worden in het geheugen van de simkaart en in dat van de telefoon. In de tabel staat aangegeven hoe veel van de beschikbare posities er in gebruik zijn (bijvoorbeeld 100 (250)). 4. Belopties 4.1. Nummer verz. 4.5.6. 4.5.7. Aangeven of uw eigen telefoonnummer wel of niet op het display van de gebelde persoon moet verschijnen. Neem contact op met de netwerkprovider voor een permanent geheim nummer. 5. Instellingen 5.1. Netwerk 4.2. Oproep wacht Aangeven of u wel of geen signaal wilt ontvangen, wanneer er tijdens een lopend gesprek een tweede gesprek wacht. 4.3. Autom. antw. Inkomende gesprekken automatisch beantwoorden. 4.4. Autom. herh. Een eerder gekozen nummer bellen. 4.5. Doorschakel. Aangeven welke soorten gesprekken er moeten worden doorgeschakeld naar het gespecificeerde telefoonnummer en wanneer. 4.5.1. 4.5.2. 4.5.3. 4.5.4. 4.5.5. Alle gespr. (de instelling geldt alleen tijdens het lopende gesprek) Indien bezet Niet beantw. Onbereikbaar Faxoproepen Data-gesprek Alles annul. 10 Aangeven of u automatisch of handmatig netwerken wilt selecteren. De geselecteerde provider verschijnt tijdens het inschakelen van het telefoonsysteem op het display. 5.1.1. Automatisch 5.1.2. Handm. kiezen 5.2. Taal De taal van het telefoonsysteem aangeven. 5.2.1. 5.2.2. 5.2.3. 5.2.4. 5.2.5. 5.2.6. 5.2.7. 5.2.8. 5.2.9. 5.2.10. 5.2.11. 5.2.12. 5.2.13. English UK English US Español Français CAN Français FR Italiano Nederlands Português BR Português P Suomi Svenska Dansk Deutsch 227 10 Infotainment Menusysteem – telefoon 5.3. SIM beveil. 10 Aangeven of de invoer van de pincode actief of inactief moet zijn of automatisch moet verlopen. 5.3.1. Aan 5.3.2. Uit 5.3.3. Automatisch 5.4. Code bewerk. De pincode of telefooncode wijzigen. Noteer de codes en bewaar ze op een veilige plek. 5.4.1. 5.4.2. Pincode Telefooncode. De fabrieksinstelling voor de telefooncode is 1234 geldt zolang u de code niet hebt gewijzigd. U hebt de telefooncode nodig om de gespreksteller te resetten. 5.5. Geluiden 5.5.1. Belvolume. Het volume van het belsignaal regelen. 5.5.2. Belsignaal. Uit zeven verschillende belsignalen kiezen. 5.5.3. Radio mute: On/off 5.5.4. Berichttoon 5.6. Verkeersveiligheid 5.6.1. Menuvergrend. Bij het opheffen van de menuvergrendeling hebt 228 u tijdens het rijden toegang tot alle delen van het menusysteem. 5.6.2. IDIS. Als u de functie IDIS uitschakelt, worden inkomende gesprekken ongeacht de rijsituatie zonder vertraging doorgegeven. 5.7. Fabrieksinst. De fabriekinstellingen van het systeem herstellen. 10 Infotainment 10 229 Typeaanduidingen .................................................................................. 232 Maten en gewichten ............................................................................... 233 Motorspecificaties .................................................................................. 235 Motorolie ................................................................................................ 237 Vloeistoffen en smeermiddelen .............................................................. 241 Brandstof ............................................................................................... 242 Katalysator ............................................................................................. 244 Elektrisch systeem ................................................................................. 245 Typegoedkeuring .................................................................................... 247 230 SPECIFICATIES 11 11 Specificaties Typeaanduidingen Wanneer u contact opneemt met uw erkende Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de typeaanduiding, het chassisnummer en het motornummer bij de hand te hebben. 1 11 2 1. Typeaanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor lak en bekleding en typegoedkeuringsnummer. 2. Sticker voor standverwarming 3. Typeaanduiding van de motor, onderdeel- en serienummer 4. Sticker voor motorolie 5. Typeaanduiding en serienummer van de versnellingsbak: (a) handgeschakelde versnellingsbak HFGDOIHV HFGJJFFO I BFDRYOIHV Gfdr_urtvb Seyj_tu Fkfu Ohtk_jdtr Mgdh_ ytegf Seyj_tu Fkfu Ehdfjljl_ncy 3 B5254S 1234567 Engine oil quality: XXX Viscosity: XXX xxxxxxxx 4 (b) automatische versnellingsbak 5 P 1208632 M56L AISIN AW CO MADE IN JAPAN LTD 6. VIN (type- en modeljaaraanduiding alsmede chassisnummer) De typegoedkeuring van de auto bevat meer informatie over de auto. 6 55-50 SERIAL NO 3,77 A 232 YV1LS5502N2000327 B G010728 T 100001 11 Specificaties Maten en gewichten Maten C 11 E2 F E1 G H I D G017402 A B Positie op afbeelding Maten A Wielbasis 2640 B Lengte 4582 C Laadlengte 850 D Kofferdeksel, geopend ca. 200 E1 Hoogte 1400 E2 Hoogte ca. 2000 F Spoorbreedte vooras 1550 G Spoorbreedte achteras 1560 H Breedte 1836 I Breedte incl. buitenspiegels 2025 mm 233 11 Specificaties Maten en gewichten Gewichten Geremde aanhanger 1 2 3 4 5 WAARSCHUWING Afhankelijk van de belading van de auto en het zwaartepunt van de lading treden er wijzigingen in de rijeigenschappen op. 234 Max. aanhangergewicht (kg) Max. kogeldruk (kg) 1500 75 Ongeremde aanhanger G016008 11 Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/ vloeistoffen e.d. inbegrepen. Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires zoals een trekhaak (en de kogeldruk daarvan bij gebruik van een aanhanger (zie tabel)), lastdragers, skibox e.d. zijn van invloed op de laadcapaciteit en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht. Toelaatbare belasting (zonder bestuurder) = totaalgewicht – rijklaar gewicht. Zie pagina 232 voor de positie van de sticker. 1. Max. totaalgewicht 2. Max. treingewicht (auto + aanhanger) 3. Max. voorasdruk 4. Max. achterasdruk 5. Uitrustingsniveau Max. belasting: zie typegoedkeuring. Max. aanhangergewicht (kg) Max. kogeldruk (kg) 700 50 11 Specificaties Motorspecificaties 2.4 2.4i T5 Motoraanduiding B5244S5 B5244S4 B5254T7 Vermogen (kW bij omw/min) 103/5000 125/6000 169/5000 (pk bij omw/min) 140/5000 170/6000 230/5000 Motorkoppel (Nm bij omw/min) 220/4000 230/4400 320/1500–5000 Aantal cilinders 5 5 5 Cilinderboring (mm) 83 83 83 Slaglengte (mm) 90,0 90,0 93,2 Cilinderinhoud (liter) 2,44 2,44 2,52 Compressieverhouding 10,3:1 10,3:1 9,0:1 11 Type-aanduiding, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor (zie pagina 232). 235 11 Specificaties Motorspecificaties 2.0D 11 D5 D4204T D5244T9 Vermogen (kW bij omw/min) 100/4000 120/5500 136/4000 (pk bij omw/min) 136/4000 163/5500 185/4000 Motorkoppel (Nm bij omw/min) 320/2000 340/1750–2750 350/222-2700 Aantal cilinders 4 5 5 Cilinderboring (mm) 85 81 81 Slaglengte (mm) 88,0 93,2 93,2 Cilinderinhoud (liter) 2,00 2,40 2,40 Compressieverhouding 18,5:1 17,0:1 17,0:1 1België Type-aanduiding, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor (zie pagina 232). 236 2.4D Motoraanduiding 1 D5244T8 11 Specificaties Motorolie Ongunstige rijomstandigheden • met een caravan of aanhanger achter de auto • in bergachtig gebied • op hoge snelheden • in temperaturen lager dan –30 C of hoger dan +40 C In dergelijke omstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. Controleer het oliepeil eveneens vaker bij korte ritten (over afstanden kleiner dan 10 km) bij lage temperaturen (onder +5 C). Kies een volsynthetische motorolie bij ongunstige rijomstandigheden. Ze bieden de motor extra bescherming. Volvo adviseert olieproducten van Castrol. Viscositeitsdiagram BELANGRIJK Om aan vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit (zie sticker in motorruimte) en dat zowel bij het bijvullen als bij het verversen van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieuimpact is anders niet uitgesloten. Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motorolie die niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen. 11 G020236 Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten: 237 11 Specificaties Motorolie Oliesticker 11 Motortype 2.4 B5244S52 2.4i B5244S4 2 T5 B5254T72 1Inclusief 2 238 Oliekwaliteit: ACEA A3/B3/B4 Viscositeit: SAE 0W-30 G020235 Engine oil quality: ACEA A3/B3/B4 Viscosity: SAE 0W-30 xxxxxxxx Wanneer de nevenstaande oliesticker in de motorruimte zit (zie pagina 232 voor de positie), geldt het volgende: Bij ritten onder ongunstige omstandigheden ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken. Bij te vullen hoeveelheid tussen MIN–MAX (liter) Hoeveelheid1 (liter) 1,3 5,8 hoeveelheid in filter. Geldt niet voor Europa. Zie pagina 240 voor Europa. 11 Specificaties Motorolie Oliesticker Motortype D5 D5244T8 2.4D D5244T9 2.0D D4204T 1 Oliekwaliteit: WSS-M2C913-B Viscositeit: SAE 5W–30 G020234 Engine oil quality: WSS-M2C913-B Viscosity: SAE 5W-30 xxxxxxxx Wanneer de nevenstaande oliesticker in de motorruimte zit (zie pagina 232 voor de positie), geldt het volgende: Bij ritten onder ongunstige omstandigheden ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken. Bij te vullen hoeveelheid tussen MIN–MAX (liter) Hoeveelheid1 (liter) 1,5 6,0 2,0 5,5 11 Inclusief hoeveelheid in filter. 239 11 Specificaties Motorolie Oliesticker 11 Motortype 240 2.4 B5244S5 2.4i B5244S4 T5 B5254T7 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 Viscositeit: SAE 0W-30 G020233 Engine oil quality: ACEA A5/B5 Viscosity: SAE 0W-30 xxxxxxxx Wanneer de nevenstaande oliesticker in de motorruimte zit (zie pagina 232 voor de positie), geldt het volgende: Bij te vullen hoeveelheid tussen MIN–MAX (liter) Hoeveelheid1 (liter) 1,3 5,52 1 Inclusief hoeveelheid in filter. 2 Geldt alleen voor Europa. Zie pagina 238 voor de overige markten. 11 Specificaties Vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistof Systeem Hoeveelheid (liter) Aanbevolen kwaliteit Versnellingsbakolie 2.4 Handgeschakelde vijfversnellingsbak 2,1 Versnellingsbakolie: MTF 97309-10 2.4i Handgeschakelde vijfversnellingsbak 2,1 T5 Handgeschakelde zesversnellingsbak 2,0 T5 Automatische versnellingsbak 7,75 Versnellingsbakolie: JWS 3309 2.0D Handgeschakelde zesversnellingsbak 1,7 Versnellingsbakolie: WSD-M2C200-C D5 automatische versnellingsbak 7,75 Versnellingsbakolie: JWS 3309 5-cil., handgeschakelde versnellingsbak 9,5 5-cil. automatische versnellingsbak 10,0 4-cil. diesel (2.0D) 9,5 Koelvloeistof met corrosiewerende dope aangelengd met water (zie verpakking). Thermostaat opent bij 90 ºC. Koelvloeistof 11 180–200 gram Compressorolie PAG 500–600 gram Koudemiddel R134a (HFC134a) Remvloeistof 0,6 DOT 4+ Stuurbekrachtiging 1,0–1,2 Stuurbekrachtigingsvloeistof: WSS M2C204-A of een soortgelijk product met dezelfde specificaties 6,5 Bij vorst wordt u geadviseerd een door Volvo aanbevolen ruitensproeiervloeistof aangelengd met water te gebruiken. Airconditioning1 Ruitensproeiervloeistof 5-cil. benzine/5-cil. diesel Brandstof Zie pagina 242 1 Het gewicht hangt af van het motortype. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor de juiste gegevens. 241 11 Specificaties Brandstof Verbruik, uitstoot en tankinhoud Versnellingsbak Verbruik liter/100 km Uitstoot van kooldioxide (CO2) in g/km Tankinhoud liter Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 8,9 212 62 Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) 9,6 229 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 9,0 215 Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) 9,6 229 Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 9,1 217 Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) 9,8 234 D5244T8 Automatische versnellingsbak (AW55-51) 7,3 193 2.4D D5244T9 Automatische versnellingsbak (AW55-51) 7,3 193 2.0D D4204T (EURO3) Handgeschakelde zesversnellingsbak (MMT6) 6,1 161 6,1 161 Motor 11 2.4 2.4i T5 B5244S5 B5244S4 B5254T7 (EURO4) 242 60 52 11 Specificaties Brandstof Brandstofverbruik en uitstoot van kooldioxide De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op een gestandaardiseerde rijcyclus conform EU-richtlijn 80/1268 combinatierit. Het gebruik van extra accessoires kan de verbruikscijfers beïnvloeden, omdat de accessoires het gewicht van de auto verhogen. Ook de rijstijl en andere niet-technische factoren kunnen van invloed zijn op het brandstofverbruik. Bij gebruik van brandstof met een octaangetal van 91 (RON), neemt het brandstofverbruik toe terwijl het motorvermogen lager wordt. N.B. Bij extreme weersomstandigheden, gebruik van een aanhanger of ritten op grote hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van de auto te wensen overlaten. Benzine Dieselolie De meeste motoren lopen op benzine met een octaangetal van 91, 95 en 98 (RON). De dieselolie moet voldoen aan de norm NEN-EN 590 of JIS K2204. Het brandstofsysteem van een dieselmotor is gevoelig voor verontreinigingen (zie pagina 181). • 91 (RON) mag u niet gebruiken voor 4 cilindermotoren en slechts bij hoge uitzondering in de overige motortypes. • 95 (RON) is te gebruiken in de normale rijomstandigheden. • 98 (RON) wordt geadviseerd voor maximale prestaties tegen een minimaal brandstofverbruik. Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 ºC wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit om optimale prestaties en een zo laag mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen. 11 Benzine – norm NEN-EN 228. BELANGRIJK Tank alleen loodvrije benzine om schade aan te katalysator te voorkomen. Giet nooit alcohol bij de benzine, omdat het brandstofsysteem daardoor schade kan oplopen en de Volvo-garantie vervalt. 243 11 Specificaties Katalysator 11 244 Algemene informatie LambdasondeTM (zuurstofsensor) De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen te reinigen. De katalysator is dicht bij de motor in het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op temperatuur te komen. De katalysator bestaat uit een monoliet (keramiek of metaal) met kanalen. De wanden van de kanalen zijn bekleed met platina/rodium/palladium. Deze edelmetalen hebben een katalytische werking, d.w.z. ze versnellen een chemische reactie zonder dat ze daar zelf actief aan deelnemen. De lambdasonde maakt deel uit van het regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te beperken en de energie-inhoud van de brandstof beter te benutten. Een zuurstofsensor registreert het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen die de motor verlaten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse wordt doorgegeven aan het elektronische systeem dat continu de injectoren afregelt. Het lucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt, wordt continu bijgesteld. De regeling schept de ideale omstandigheden voor een effectieve verbranding van de schadelijke stoffen (koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden) in de driewegkatalysator. 11 Specificaties Elektrisch systeem Algemene informatie 12V-systeem met wisselstroomdynamo en spanningsregelaar. Enkelpolig systeem waarbij het chassis en het motorblok als geleiders worden gebruikt. Spanning 12 V 12 V 12 V Koudestartcapaciteit (SAE) 590 A 600 A1 700 A2 Reservecapaciteit (RC) 100 min. 120 min. 135 min. Capaciteit (Ah) 60 70 80 1Auto 11 met een audiosysteem in de uitvoering High Performance 2 Auto met een dieselmotor, Keyless drive, audiosysteem in de uitvoering Premium Sound, standverwarming op brandstof of RTI. Let er bij het vervangen van de accu op, dat de nieuwe accu dezelfde koudestartcapaciteit en reservecapaciteit als de originele accu heeft (zie sticker op de accu). 245 11 Specificaties Elektrisch systeem Gloeilampen 11 246 Verlichting Vermogen W Soort Dimlicht 55 H7 Groot licht 55 HB3 Remlichten, achteruitrijlichten, mistachterlicht 21 P21W Richtingaanwijzers, achter/voor 21 PY21W Achterlichten/parkeerlichten, sidemarkers, achter 4 P21/4W Instapverlichting, kofferbakverlichting, kentekenplaatverlichting 5 C5W Make-upspiegel 1,2 Buislampje Stadslichten/parkeerlichten vóór, sidemarkers vóór 5 W5W Mistlampen 55 H11 Verlichting dashboardkastje 3 Buislampje 11 Specificaties Typegoedkeuring Afstandsbedieningssysteem 1Hierbij verklaart Delphi dat het gebruikte afstandsbedieningssysteem in overeenstemming is met de essentiële eigenschappen en overige relevante bepalingen zoals beschreven in de EU-richtlijn 1999/5/EG. Land A, B, CY, CZ, D, DK, E, EST, F, FIN, GB, GR, H, I, IRL, L, LT, LV, M, NL, P, PL, S, SK, SLO 1 2 N.B. Dit afstandsbedieningssysteem is in overeenstemming met hoofdstuk 15 van de FCC Rules. Aan de werking ervan worden de volgende twee voorwaarden gesteld: 11 1. Het systeem mag geen schadelijke storingen veroorzaken. IS, LI, N, CH 2. Het systeem is bestand tegen storingen, met inbegrip van storingen die een negatieve inwerking hebben op het systeem. HR ROK USA-FCC ID: KR55WK48952, KR55WK48964 Delphi 15-07-2003, Duitsland R-LPD1-03-0151 BR 2 Belangrijk! Ongeoorloofde wijzigingen in het systeem kunnen ertoe leiden dat het afstandsbedieningsysteem niet meer werkt. Siemens VDO 5WK48891 Uit gedocumenteerde tests blijkt dat het systeem voldoet aan de eigenschapseisen die FCC stelt voor gebruik in een personenauto. RC ETC093LPD0155 247 Alfabetisch register A Aanhanger aanhangergewicht ................................234 kabel ....................................................143 rijden met een aanhanger ....................141 Aanrijding aanrijdingssensoren ...............................22 Crash mode ...........................................27 IC-systeem .............................................22 opblaasgordijn .......................................22 Aansteker voorin .....................................................45 ABS ...........................................................128 storing in ABS ........................................41 AC elektronische klimaatregeling ................70 Accu onderhoud ............................................188 overbelasting ........................................117 starten met een hulpaccu ....................140 symbolen op de accu ..........................188 vervangen ............................................189 Achteruitkijkspiegel .....................................57 kompas ..................................................57 AF – automatische afstemfunctie .............214 Afdekking ....................................................80 Afstandsbediening ......................................96 batterij vervangen ................................105 functies ..................................................97 Keyless drive ........................................102 248 Afstandsbedieningssysteem, typegoedkeuring ....................................... 247 Afstemfunctie, automatisch ...................... 214 Airbag bestuurders- en passagierszijde ........... 16 deactiveren ............................................ 19 Airconditioning ........................................... 66 ECC ....................................................... 68 Alarm alarmlampje ......................................... 110 alarmsignalen ...................................... 111 alarmsysteem testen ........................... 113 algemene informatie ............................ 110 automatische inschakeling van het alarm .................................................... 111 geactiveerd alarm uitschakelen ........... 111 inschakelen ......................................... 110 uitschakelen ........................................ 110 Alarm, radiofuncties ................................. 212 Alarmlichten ................................................ 54 Antislipregeling ......................................... 130 Antispinregeling ........................................ 130 Approach-verlichting actieve verlichting .................................. 59 instellen ................................................. 62 Audio toetsenset op stuurwiel ......................... 53 Audio, zie ook Geluidssysteem ................ 207 AUTO klimaatinstelling ..................................... 68 voorkeurzenders vastleggen ............... 211 Auto wassen ............................................. 170 Autobekleding ........................................... 172 Autodimfunctie ............................................ 57 Auto-instellingen ......................................... 62 Automatisch starten .................................. 119 Automatische hervergrendeling ................ 107 Automatische vergrendeling ..................... 108 Automatische versnellingsbak .................. 127 aanhanger .................................... 141, 142 beveiligingssystemen .......................... 126 slepen en bergen ................................. 138 Automatische volumeregeling .................. 209 Automatische wasstraat ........................... 170 AUTO-stand klimaatregeling ....................... 68 B Bagagewand ............................................... 90 Banden algemene informatie ............................ 154 draairichting ......................................... 157 ECO-bandenspanning ......................... 159 maataanduiding ................................... 154 rijeigenschappen ................................. 154 slijtage-indicatoren .............................. 155 snelheidsaanduidingen ........................ 154 spanning .............................................. 158 winterbanden ....................................... 155 zomer- en winterbanden ...................... 157 Batterij batterij van afstandsbediening vervangen ............................................ 105 Alfabetisch register Bedienen, hardtop ......................................79 Bedieningspaneel op bestuurdersportier ....38 bediening ...............................................56 “Belangrijk!”-teksten .....................................6 Bellen ........................................................221 Benzinekwaliteit ........................................243 Bergen .......................................................138 Beslagen ruiten ontwasemen .....................................66, 69 timerfunctie, ECC ...................................69 Blaasmonden ..............................................67 BLIS-systeem (Blind Spot Information System) .....................................................135 Blokkering achteruitversnelling vijfversnellingsbak ................................123 zesversnellingsbak (benzine) ...............124 Boordcomputer ...........................................49 Botsing, zie Aanrijding ................................22 Brandstof brandstofbesparing ..............................158 brandstoffilter .......................................181 brandstofsysteem ................................181 brandstofverbruik, aanduiding ...............49 niveaulampje ..........................................41 standverwarming ...................................73 tanken ..................................................118 verbruik ............................................7, 242 Brandstofmeter ...........................................39 Buitenspiegel, positiegeheugen ..................59 Buitenspiegels .............................................59 elektrisch inklapbare ..............................59 Buitentemperatuurmeter ............................ 39 C Cd’s opbergvak ............................................. 87 Cd-functies ............................................... 215 Cd-tekst .................................................... 216 Condenswater .......................................... 181 Contactsleutel .......................................... 121 Controles vloeistoffen en oliën ..................... 179, 182 Cruisecontrol .............................................. 52 D Dagteller ..................................................... 39 Dashboardkastje ........................................ 87 vergrendelen ........................................ 101 Diesel ........................................................ 181 voorgloeifunctie ..................................... 41 Dieselfilter ................................................. 181 Dimlicht ................................................. 46, 48 Display meldingen ........................................ 43, 44 Displayverlichting ....................................... 47 Dolby Surround Pro Logic II ............. 206, 209 Doorluchtfunctie ....................................... 106 Doorsteekluik .............................................. 92 Doorwaaddiepte ....................................... 116 DSTC, zie ook Stabiliteitssysteem ........... 130 deactiveren/activeren .......................... 130 lampje .................................................... 41 E Easy entry ................................................... 76 ECC ............................................................. 66 ECC, elektronische klimaatregeling ............ 67 ECO-bandenspanning brandstofbesparing ............................. 158 tabel ..................................................... 159 EHBO .......................................................... 87 Elektrisch bedienbare ruiten ....................... 56 Elektrisch bedienbare stoel ........................ 77 Elektrische aansluiting kofferbak ................................................ 92 middenconsole ...................................... 45 Elektrische verwarming voorstoelen ............................................ 70 Elektronische startblokkering ..................... 96 EON – Enhanced Other Networks ............ 214 Equalizer ................................................... 209 F Follow-Me-Home-verlichting ................ 48, 59 instellen .................................................. 62 G Gelijkzetten, klok ......................................... 61 Geluidssterkte audiosysteem ...................................... 207 automatische volumeregeling .............. 209 mediaspeler ......................................... 207 programmatypes ................................. 214 249 Alfabetisch register Geluidssysteem audio-instellingen .................................207 geluidsbron ..........................................207 Gemiddeld brandstofverbruik .....................49 Gesprek in de wacht zetten ......................221 Gesprekken functies tijdens lopende gesprekken ...224 gespreksfuncties ..................................221 volume handset ....................................222 Gesprekken weigeren ...............................221 Gevarendriehoek .......................................160 Gloeilampen specificaties .........................................246 vervangen ............................................190 Gordelwaarschuwing ..................................13 Groot licht ...................................................48 aan/uit ....................................................46 wisselen groot licht en dimlicht ..............48 H Handgeschakelde versnellingsbak ...........123 Handrem ...............................................42, 55 Hardtop openen ..........................................80 Hardtop sluiten ............................................80 Hardtop, bedienen ......................................79 Hulpverwarming ..........................................73 I IDIS ...........................................................219 IMEI-nummer ............................................224 In de was zetten ........................................171 250 Informatiedisplay ........................................ 43 Infotainment menufuncties ....................................... 206 Inkomende gesprekken ............................ 221 Instellen, klok .............................................. 61 Instellingen, zie Persoonlijke instellingen ... 61 Instrumentenoverzicht auto met het stuur links ................. 34, 218 auto met het stuur rechts ...................... 36 Instrumentenpaneel .................................... 39 Instrumentenverlichting ........................ 46, 47 Interieurfilter ................................................ 66 Interieurverlichting ...................................... 84 Interior Air Quality System, ECC ................ 69 Intervalstand ............................................... 50 ISOFIX bevestigingssysteem ............................. 31 K Katalysator ............................................... 244 bergen ................................................. 138 Keyless drive ............................................ 102 auto starten ......................................... 122 Kickdown automatische versnellingsbak ............. 126 Kinderen kinderzitjes en airbags ........................... 28 kinderzitjes en SIPS-airbags ................. 20 positie in de auto, tabel ......................... 30 veiligheidsuitrusting ............................... 28 Kledinghaak ................................................ 87 Kleurcode, lak ........................................... 173 Klimaatinstelling AUTO ..................................................... 68 Klimaatregeling ........................................... 66 persoonlijke instellingen ........................ 61 Knalgas ..................................................... 140 Koelsysteem ............................................. 116 Koelvloeistof, controleren en bijvullen ...... 184 Kofferbak elektrische aansluiting ........................... 92 lading vervoeren .................................. 150 verankeringsogen .................................. 92 Kofferdeksel rijden met een geopend deksel ........... 116 vergrendelen/ontgrendelen ............ 97, 106 Kompas ....................................................... 57 kalibreren ............................................... 57 Koplampen aan/uit .................................................... 46 koplampsproeiers .................................. 50 Koppelingsvloeistof, controleren en bijvullen ..................................................... 185 Koude start automatische versnellingsbak ............. 127 Koudemiddel ............................................... 66 Krik ............................................................ 160 Kruissnelheidsregeling ................................ 52 L Lading vervoeren algemene informatie ............................ 150 Alfabetisch register kofferbak ................................................92 laadvermogen ......................................150 Lading vervoeren, foutmeldingen ...............81 Lagetonenluidspreker ...............................209 Lak kleurcode .............................................173 lakschade en schade herstellen ...........173 Lambdasonde ...........................................244 Lamphouder kentekenplaatverlichting ......................194 positie van gloeilampen .......................193 verwijderen ...........................................193 Lampjes .....................................................131 controlelampjes ......................................41 waarschuwingslampjes ..........................40 Lange lading ................................................92 Leren bekleding, reinigingsvoorschriften ..172 Lichtbundel ...............................................151 Lichte kledingstukken ophangen ................87 Load Assist .................................................90 Luchtverdeling ............................................71 ECC ........................................................70 Menufuncties audiosysteem ...................................... 206 Menusysteem mediaspeler ......................................... 217 telefoon, menu-opties ......................... 226 Milieubeleid .................................................. 7 Mistlichten aan/uit ................................................... 47 Motor ........................................................ 180 Motor starten ............................................ 119 Keyless drive ....................................... 122 Motorkap .................................................. 180 Motorolie .................................................. 182 filter ...................................................... 182 hoeveelheden ...................... 238, 239, 240 oliedruk .................................................. 42 oliekwaliteit .......................................... 237 rijden onder ongunstige rijomstandigheden ............................... 237 verversen ............................................. 182 Motorruimte .............................................. 180 Motorspecificaties .................................... 235 M N Maataanduiding ........................................154 Maten ........................................................233 Mechanisch openen, kofferdeksel ............107 Meldingen op informatiedisplay ..................43 Mensysteem telefoon, overzicht ................................225 “N.B.”-teksten .............................................. 6 NEWS ....................................................... 213 Nieuwsuitzending ..................................... 213 Noodoproepen ......................................... 219 O Olie, zie ook Motorolie oliedruk .................................................. 42 Onderhoud eigen onderhoud .................................. 179 roestwering .......................................... 174 Onderhoudsprogramma ........................... 178 Ontgrendelen kofferdeksel ......................................... 106 van de binnenzijde ............................... 108 van de buitenzijde ................................ 106 zonder sleutel ...................................... 106 Ontgrendeling instellingen ............................................. 62 Op afstand openen, portieren ..................... 62 Opbergmogelijkheden in passagiersruimte 86 Opbergvak achterste zijpanel ................................... 87 cd’s ........................................................ 87 Opbergvakken ............................................ 86 P PACOS ........................................................ 18 Panelen, verlichting ..................................... 84 Park Assist ................................................ 132 sensor voor Park Assist ....................... 134 Parkeerkaarthouder .................................... 87 Parkeerlichten ............................................. 46 Parkeerrem ................................................. 55 251 Alfabetisch register Persoonlijke instellingen ..............................61 Approach-verlichting ..............................62 automatische blower afstellen ...............61 automatische vergrendeling ...................62 Follow-Me-Home-verlichting .................62 op afstand openen .................................62 portieren ontgrendelen ...........................62 timer recirculatie ....................................61 verlichting auto is ontgrendeld ...............62 verlichting auto is vergrendeld ...............62 PI zoeken ..................................................214 Poetsen .....................................................171 Portieren op afstand openen ......................62 Private locking ...........................................100 Programmafuncties ...................................212 PTY – Programmatype ..............................213 R Radio radio-instellingen ..................................211 radiozenders ........................................211 Radiotekst .................................................214 RDS-functies .............................................212 resetten ................................................214 Recirculatie ECC ........................................................69 REG – Regionale radioprogramma’s ........214 Regensensor ...............................................51 Reinigen bekleding .............................................172 252 Relais- en zekeringenkastje in motorruimte ..................................... 197 in passagiersruimte ............................. 200 Remlichten .................................................. 47 Remmen handrem ................................................ 55 noodremlichten, EBL ............................. 47 remlichten .............................................. 47 Remsysteem ..................................... 128, 185 Remvloeistof, controleren en bijvullen ..... 185 Reservewiel .............................................. 160 Temporary spare ................................. 156 Richtingaanwijzers ...................................... 48 Rijden gladde wegen ...................................... 116 in waterpartijen .................................... 116 koelsysteem ........................................ 116 met een aanhanger ............................. 141 met een geopend kofferdeksel ............ 116 ongunstige rijomstandigheden ............ 178 zuinig ................................................... 116 Rijden tijdens de winter ............................ 120 Rijklaar gewicht ........................................ 234 Roestwering ............................................. 174 Roetfilter ............................................. 44, 120 ROETFILTER VOL .................................... 120 Rugleuning voorstoel, omklappen ............................ 77 Ruitensproeiervloeistof bijvullen ............... 184 Ruitenwissers regensensor ........................................... 51 Ruitenwissers en -sproeiers ....................... 50 S Safelock-functie ........................................ 109 alarmsensoren tijdelijk deactiveren ..... 112 tijdelijk deactiveren .............................. 109 SCAN cd- en muziekbestanden ..................... 216 radiozenders ........................................ 212 Schoon aan binnen- en buitenkant ............... 8 Schoonmaken automatische wasstraat ....................... 170 veiligheidsgordels ................................ 172 wassen, auto ........................................ 170 Simkaart .................................................... 219 SIPS-airbags ............................................... 20 Skiluik .......................................................... 92 Sleepoog ................................................... 139 Slepen ....................................................... 138 Sleutel ......................................................... 97 afstandsbediening ................................. 96 sleutelloos vergrendelingsen startsysteem ................................... 102 Sleutelblad vergrendelingspunten ............................ 99 Smeermiddelen, hoeveelheden ................ 241 Sms lezen .................................................... 224 schrijven ............................................... 224 Snelheidsaanduidingen, banden .............. 154 Snelheidsmeter ........................................... 39 Alfabetisch register Sneltoetsen ...............................................223 Spiegel achteruitkijk- ..........................................57 Spiegels buiten- ....................................................59 Spin Control ..............................................130 Sproeiers voorruit en koplampen ...........................50 SRS-systeem algemene informatie ..............................17 schakelaar ..............................................19 Stabiliteitssysteem ....................................130 indicatie ..................................................41 Stadslichten vóór ........................................46 Stand-by, telefoon ....................................221 Standverwarming accu en brandstof ..................................73 algemeen ...............................................72 op een helling parkeren .........................72 tijd instellen ............................................73 Startblokkering ....................................96, 121 Starthulp ....................................................140 STC ...........................................................130 Steenslagplekken en krassen ...................173 Stoel elektrisch bedienbaar .............................77 handmatig verstellen ..............................76 rugleuning voorstoel omklappen ...........77 Stuurbekrachtigingsvloeistof, controleren en bijvullen .............................186 Stuurslot ....................................................121 Stuurwiel cruisecontrol .......................................... 52 stuurwielverstelling ................................ 54 toetsenset ............................................ 220 toetsenset linkerzijde ............................. 52 toetsenset rechterzijde .......................... 53 Subwoofer ................................................ 209 Surround ........................................... 206, 209 T Tanken bijvullen ............................................... 118 tankvulklep .......................................... 118 Tankinhoud ............................................... 242 Telefoon .................................................... 220 aan/uit ................................................. 221 bellen via telefoonboek ....................... 223 stand-by .............................................. 221 tekstinvoer ........................................... 222 toetsenset op stuurwiel ......................... 53 Telefoonboek nummerfuncties ................................... 222 Telefoonsysteem ...................................... 218 Temperatuur interieur, elektronische klimaatregeling . 70 werkelijke temperatuur .......................... 67 Timer ECC ....................................................... 69 Toerenteller ................................................. 39 Toetsenset op stuurwiel telefoon/audio ....................................... 53 Totaalgewicht ........................................... 234 TP – verkeersinformatie ............................ 212 Tractieregeling .......................................... 130 Traction Control ........................................ 130 Trekhaak algemene informatie ............................ 143 demonteren ......................................... 148 monteren .............................................. 145 specificaties ......................................... 144 Trekinrichting, zie Trekhaak ...................... 143 Typeaanduidingen .................................... 232 Typegoedkeuring, afstandsbedieningssysteem ..................... 247 U Uitlaatgasreiniging ........................................ 7 foutmelding ............................................ 41 Uitstoot ..................................................... 242 kooldioxide .......................................... 243 V Veiligheid ..................................................... 12 veiligheidssystemen, tabel ..................... 26 Veiligheidsgordel ......................................... 12 achterbank ............................................. 13 zwangerschap ....................................... 13 Ventilatie ..................................................... 67 Ventilator ECC ....................................................... 68 Vergrendelen ............................................. 106 ontgrendelen ........................................ 106 253 Alfabetisch register van de binnenzijde ...............................108 van de buitenzijde ................................106 Verkeersinformatie ....................................212 Verlichting ...................................................84 achterin ..................................................84 automatische verlichting, dimlicht .........46 automatische verlichting, interieur .........84 dimlicht ..................................................46 displayverlichting ...................................47 exterieur .................................................46 Follow-Me-Home-verlichting ...........48, 59 gloeilampen vervangen, algemene informatie ............................190 gloeilampen, specificaties ....................246 groot licht/dimlicht .................................48 grootlichtsignalen ...................................48 instrumentenverlichting ..........................47 koplamphoogteverstelling ......................46 mistachterlicht ........................................47 mistlichten ..............................................47 stads-/parkeerlichten vóór en achterlichten ..........................................46 verlichtingspaneel ..................................46 Verlichting, gloeilampen vervangen achterlicht ............................................193 dimlicht ................................................191 groot licht .............................................191 instapverlichting ...................................194 knipperlichten ......................................192 kofferbak ..............................................194 make-upspiegel ...................................195 254 mistlampen .......................................... 193 parkeerlichten ...................................... 192 positie van gloeilampen in lamphouder ......................................... 193 richtingaanwijzers ................................ 192 sidemarker ........................................... 192 stadslichten vóór ................................. 192 voorzijde .............................................. 190 Versneld kiezen ........................................ 223 Versneld vooruit-/achteruitspoelen .......... 216 Versnellingsbak automatisch ......................................... 127 handgeschakeld .................................. 123 Vervangen wisserbladen ....................................... 187 Verzorging, leren bekleding ...................... 172 Vlekken ..................................................... 172 Vloeistoffen en oliën controles ...................................... 179, 182 Vloeistoffen, hoeveelheden ...................... 241 Vloermatten ................................................ 77 Voertuiggegevens ..................................... 178 Volume telefoon/mediaspeler ........................... 222 Volume, zie ook Geluidssterkte ................ 207 Voorkeurzenders vastleggen, handmatig en automatisch ....................... 211 Voorstoelen Easy entry .............................................. 76 omklappen ............................................. 76 zithouding .............................................. 76 W Waarschuwingslampje stabiliteits- en tractieregelsysteem ...... 130 Waarschuwingslampje, airbagsysteem ...... 15 Waarschuwingsteksten ................................. 6 Wassen, auto ............................................ 170 Whiplash-letsel WHIPS ............................... 23 WHIPS ........................................................ 23 kinderzitje/comfortkussen ..................... 23 Wielen demonteren ......................................... 162 monteren .............................................. 163 velgen .................................................. 156 Willekeurige afspeelvolgorde, cd- en muziekbestanden .......................... 216 Windscherm ................................................ 83 Winterbanden ........................................... 155 Wisselgesprek ........................................... 221 Z Zekeringen algemene informatie ............................ 196 relais- en zekeringenkastje in motorruimte ......................................... 197 relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte ................................. 200 vervangen ............................................ 196 Zekeringentabel zekeringen in interieur .......................... 201 zekeringen in motorruimte ................... 198 Alfabetisch register Zenders zoeken ........................................211 Zij-airbags ...................................................20 Zuinig rijden ..............................................116 Zwangere vrouwen veiligheid ................................................13 255 Volvo Car Corporation TP 9202 (Dutch), AT 0720, Printed in Sweden, Göteborg 2007, Copyright © 2000-2007 Volvo Car Corporation
advertisement
Related manuals
advertisement