VEILIGHEID. CITROEN DS 3

Add to My manuals
458 Pages

advertisement

VEILIGHEID. CITROEN DS 3 | Manualzz

Veiligheid

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten

F Links: duw de hendel helemaal omlaag, tot voorbij de weerstand.

F Rechts: duw de hendel helemaal omhoog, tot voorbij de weerstand.

Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.

F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.

De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

Drie keer knipperen

F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.

Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten

Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld.

Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit.

F U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.

Claxon Noodoproep of

Pechhulp

Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar.

F Druk op een van de spaken van het stuurwiel.

Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep verzenden naar de hulpdiensten of de speciale helpdesk (deze dienst wordt uitgevoerd door de

Assistance-helpdesk van CITROËN).

Raadpleeg de rubriek "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

145

Veiligheid

Bandenspanningscontrolesysteem

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.

Het systeem bewaakt de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden.

Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset .

Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.

Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid van de bestuurder niet door het systeem kan worden vervangen.

Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om elke maand de bandenspanning te controleren (ook die van het reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit gaat maken.

Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het weggedrag en de remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit).

Het rijden met een te lage bandenspanning veroorzaakt bovendien een hoger brandstofverbruik.

De voor uw auto voorgeschreven bandenspanning vindt u op de sticker met de bandenspanningen.

Zie de rubriek "Identificatie".

De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).

Onder andere omstandigheden

(bij warme banden) moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met

0,3 bar worden verhoogd.

147

Veiligheid

Waarschuwing te lage bandenspanning

U krijgt deze waarschuwing als dit lampje blijft branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.

F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige plaats.

F Controleer als u een compressor in de auto hebt (bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset) de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld. Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.

of

F Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel

(volgens uitvoering).

Resetten

Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten.

Er is een sticker op de linker middenstijl aangebracht om u hierop attent te maken.

Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien. Een visuele controle is dus niet voldoende.

De waarschuwing blijft actief tot het systeem is gereset.

Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de voorschriften op de sticker met de bandenspanningen is.

Het bandenspanningscontrolesysteem geeft geen meldingen als de bandenspanning bij het resetten onjuist is.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Het resetten van het systeem moet gebeuren bij afgezet contact en stilstaande auto via het configuratiemenu van de auto.

Monochroom display A

F Druk op de toets MENU om het algemene menu te openen.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

Config. auto te selecteren en bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

" Reset bandensp " te selecteren en bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

Er verschijnt een melding ter bevestging van het verzoek.

F Bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

Monochroom display C

F Druk op de toets MENU om het algemene menu te openen.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu " Persoonlijke instellingen - configuratie " te selecteren en bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu " Configuratie auto instellen " te selecteren en bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

" Bandenspanning " en vervolgens het menu " Resetten " te selecteren en bevestig uw keuzes door op de toets OK te drukken.

Het resetten wordt bevestigd door een melding.

149

Veiligheid

Touchscreen

F Druk op de toets MENU .

F Selecteer het menu " Rijden "

F Selecteer op de secundaire pagina

" Initialisatie bandensp.controle

".

Het resetverzoek wordt bevestigd door een melding.

F Selecteer " ja " of " Nee ", en bevestig uw keuze.

Het resetten wordt bevestigd door een melding.

Storing

De nieuw opgeslagen waarden van de bandenspanning worden door het systeem beschouwd als referentiewaarden.

Het bandenspanningscontrolesysteem werkt alleen betrouwbaar als bij het resetten van het systeem de vier banden de correcte spanning hebben.

Sneeuwkettingen

Het systeem hoeft niet gereset te worden na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen.

Als het waarschuwingslampje te lage bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje

Service, wijst dit op een storing in het systeem.

In dat geval werkt de bandenspanningscontrole mogelijk niet goed.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Controleer na werkzaamheden aan het systeem altijd de spanning van de vier banden en reset het systeem vervolgens.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Hulpsystemen bij het remmen

Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen:

- het antiblokkeersysteem (ABS),

- de elektronische remdrukregelaar (EBD),

- Brake Assist System (BAS).

Antiblokkeersysteem

(ABS) en elektronische remdrukregelaar

Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.

Inschakelen

Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren.

Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit is de normale werking.

Storing

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met de controlelampjes STOP en ABS , een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Stop op een veilige plaats.

Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.

Raadpleeg in beide gevallen het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Zorg er bij vervanging van de wielen

(banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.

Brake Assist System (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Inschakelen

Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde.

Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het pedaal niet los.

151

Veiligheid

Stabiliteitscontrolesystemen

Antislipregeling (ASR) en dynamische stabiliteitscontrole (ESP)

De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel.

De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.

Inschakelen

De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.

De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.

In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Uitschakelen

Als het onder bijzonder zware omstandigheden

(diepe sneeuw, modder, ...) niet lukt om weg te rijden, kan het nuttig zijn de systemen uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.

F Druk op deze knop die zich links onder het stuurwiel bevindt.

Als het controlelampje van de knop brandt, zijn de systemen uitgeschakeld.

Opnieuw inschakelen:

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h, behalve bij uitvoeringen met een 1,6 liter benzinemotor

(THP 155, THP 150, THP 160) en de RACING.

F Druk nogmaals op deze knop om de systemen handmatig weer in te schakelen.

Storing

Als dit lampje op het instrumentenpaneel en het controlelampje van de knop gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding, duidt dit op een storing in deze systemen.

Laat de systemen controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De systemen ESP en ASR zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden.

De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of tot te hard rijden.

De goede werking van de systemen wordt verzekerd door het naleven van de voorschriften van de constructeur ten aanzien van:

- de wielen (banden en velgen),

- de onderdelen van het remsysteem,

- de elektronische componenten,

- procedures voor montage en werkzaamheden.

Laat de systemen na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

153

Veiligheid

Active City Brake

Active City Brake is een rijhulpfunctie die beoogt een frontale aanrijding te voorkomen of de snelheid van een frontale aanrijding te verminderen wanneer de bestuurder niet of onvoldoende ingrijpt (onvoldoende intrappen van het rempedaal).

Werkingsprincipe

Dit systeem is ontwikkeld om de veiligheid te verbeteren.

De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden en de afstand tot en de snelheid van andere weggebruikers blijven inschatten.

Active City Brake is slechts een hulpsysteem; de bestuurder moet altijd attent blijven.

Bekijk de lasersensor nooit met een optisch instrument (vergrootglas, microscoop enz.) op een afstand van minder dan 10 cm: kans op oogletsel.

Dit systeem detecteert met een lasersensor boven aan de voorruit voertuigen die in dezelfde richting rijden of die vóór de auto stilstaan.

Indien noodzakelijk remt de auto automatisch af om een aanrijding met de voorligger te voorkomen.

Dit automatische noodremsysteem remt later af dan de bestuurder normaal gesproken zou doen. Het systeem grijpt dus alleen in als de kans op een aanrijding groot is.

Voorwaarden voor activering

Active City Brake werkt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

● het contact is aangezet,

● de auto rijdt vooruit,

● de snelheid ligt tussen ongeveer 5 en

30 km/h,

● de remhulpsystemen (ABS, EBD, BAS) zijn niet defect,

● de stabiliteitscontrolesystemen (ASR, ESP) zijn niet uitgeschakeld of defect,

● de auto maakt geen scherpe bocht,

● het systeem is de laatste 10 seconden niet in werking getreden.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Werking

Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of de voorligger te snel nadert, remt het systeem automatisch om een aanrijding te voorkomen.

U wordt dan door de weergave van een melding gewaarschuwd.

De remlichten van uw auto gaan branden om andere weggebruikers te waarschuwen.

De aanrijding kan automatisch worden voorkomen als het snelheidsverschil tussen uw auto en de voorligger niet groter is dan 15 km/h.

Is het verschil groter, dan probeert het systeem een aanrijding te voorkomen of de kracht van de botsing te beperken door de auto af te remmen.

Het automatische noodremsysteem kan de auto volledig tot stilstand brengen als dit nodig is.

In dat geval blijven de remmen enige tijd

(ongeveer 1,5 seconde) geactiveerd terwijl de auto stilstaat. De bestuurder kan in die tijd de controle over de auto overnemen en het rempedaal intrappen.

Het ingrijpen van het systeem kan ook tot gevolg hebben dat de motor afslaat, behalve als de bestuurder tijdens het automatische remmen snel genoeg het koppelingspedaal intrapt.

Tijdens het automatische remmen kan de bestuurder zelf, door het rempedaal stevig in te trappen, altijd proberen harder te remmen dan het noodremsysteem.

Uitschakelen

Het systeem kan worden uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. Dit menu kan bij aangezet contact worden geopend.

De status van het systeem wordt bij het afzetten van het contact opgeslagen.

Als het systeem is uitgeschakeld, wordt elke keer dat de auto wordt gebruikt, een melding weergegeven om aan te geven dat het systeem is uitgeschakeld.

Na een aanrijding wordt het systeem automatisch uitgeschakeld; het werkt dan niet meer.

Ga naar het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem weer gebruiksklaar te laten maken.

155

Veiligheid

Met het monochrome display C Met het touchscreen

F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu te openen.

F Selecteer " Personalisatie-Configuratie ".

F Selecteer " Parameters auto bepalen ".

F Selecteer " Rijhulpsysteem ".

F Selecteer " Automatisch noodremsysteem: OFF " of " Automatisch noodremsysteem: ON ".

F Druk op de toetsen " 7 " of " 8 " om het vakje aan of uit te vinken en zo het systeem in of uit te schakelen.

F Druk op de toetsen " 5 " of " 6 ", vervolgens op de toets OK om het vakje "OK" te selecteren en bevestig of druk op de toets Terug om de handeling af te breken.

F Druk op de toets " MENU ".

F Selecteer het menu " Rijden ".

F Selecteer op de secundaire pagina

" Configuratie auto ".

F Selecteer het tabblad " Rijhulpsysteem ".

F Vink het vakje " Automatische noodremassistentie " aan of uit om het systeem in of uit te schakelen.

F Bevestig uw keuze.

Grenzen van het systeem

Het systeem detecteert slechts stilstaande voertuigen of voertuigen die in dezelfde richting rijden.

Het detecteert geen kleine voertuigen

(fietsen, motorfietsen), voetgangers of dieren en ook geen stilstaande voorwerpen die niet reflecteren.

Het systeem treedt niet in werking of wordt uitgeschakeld als de bestuurder:

- het gaspedaal diep intrapt

- of een ruk aan het stuur geeft

(uitwijkmanoeuvre).

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Onder zeer slechte weersomstandigheden (zware regenval, sneeuw, mist, hagel enz.) neemt de remweg toe waardoor het systeem minder efficiënt een aanrijding kan voorkomen.

De bestuurder moet dus altijd bijzonder oplettend blijven.

Storingen

Storing van de sensor

De werking van de lasersensor kan worden gehinderd door vuil op de voorruit of door het beslaan van de voorruit. In dat geval wordt een melding weergegeven om u te waarschuwen.

Schakel de voorruitontwaseming in en reinig de voorruit ter hoogte van de sensor regelmatig.

Storing van het systeem

Bij een storing van het systeem wordt u door een geluidssignaal en de weergave van de melding " Storing automatisch noodremsysteem " gewaarschuwd.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Plak of bevestig geen voorwerpen op de voorruit vóór de sensor.

Laat nooit sneeuw op de motorkap liggen, voorwerpen boven de motorkap uitkomen of voorwerpen op het dak naar voren uitsteken: ze zouden in het gezichtsveld van de sensor kunnen komen en de detectie van voertuigen kunnen hinderen.

Als de voorruit ter hoogte van de sensor beschadigd is, schakel het systeem dan uit en neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de voorruit te laten vervangen.

Verwijder de sensor niet, stel de sensor niet af en test de sensor niet.

Werkzaamheden aan de sensor mogen alleen door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Bij het trekken van een aanhanger of als uw auto wordt gesleept, moet het systeem worden uitgeschakeld.

157

Veiligheid

Veiligheidsgordels

Veiligheidsgordels vóór

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.

Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.

Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.

De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet.

De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.

Omdoen

F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Losmaken

F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt

Als het contact wordt aangezet, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt.

Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het waarschuwingslampje gedurende

2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het waarschuwingslampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheidsgordels achter

De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.

Omdoen

F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Losmaken

F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

F

Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.

159

Veiligheid

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.

Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.

Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.

De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.

Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.

De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.

De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.

De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:

- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,

- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.

Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen.

Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.

Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

Voorschriften voor kinderen

Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.

De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.

Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Raadpleeg voor meer informatie de rubriek

"Kinderzitjes".

Bij aanrijdingen

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden.

Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Airbags

De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers

(behalve bij de middelste passagier achter).

De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld:

- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten,

- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking.

De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen.

De airbags werken alleen als het contact aan is.

De airbags werken slechts eenmaal.

Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.

Registratiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór.

B.

Impactzone opzij.

Het activeren van (een van) de airbags gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn.

De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

Airbags vóór

De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.

De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.

Activering

Bij een zware frontale aanrijding binnen

(een gedeelte van) de impactzone vóór, waarbij de krachten horizontaal in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde op de auto inwerken, gaan de airbags af. Als de airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld, gaat deze niet af.

De airbag vóór wordt opgeblazen tussen het dashboard en het bovenlichaam van de inzittende voorin, om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

161

Veiligheid

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.

Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Storing

Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Uitschakelen

Alleen de airbag vóór aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld:

F zet het contact af , steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde,

F draai deze in de stand "OFF" ,

F verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.

Dit controlelampje brandt op het instrumentenpaneel, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.

Opnieuw inschakelen

Als u het met de rug in de rijrichting geplaatste kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

163

Veiligheid

Zijairbags

De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.

De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.

Activering

De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto.

De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.

Detectiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór.

B.

Impactzone opzij.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Windowairbags

De windowairbags dragen bij aan de bescherming van de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen.

De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.

Activering

De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij B , waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.

De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.

Storing

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd.

Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.

165

Veiligheid

Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:

Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten.

Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden.

Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.

Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Airbags vóór

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.

Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.

Zijairbags

Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CITROËN-netwerk.

Raadpleeg de rubriek "Accessoires".

Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

Window-airbags

Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel.

Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement

Table of contents