advertisement
▼
Scroll to page 2
of 392
VOLVO XC60 INSTRUCTIEBOEKJE Web Edition BESTE VOLVO-BEZITTER, DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO! Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen. Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onderhoudsinformatie in dit instructieboekje. Inhoud 00 01 02 4 00 Inleiding 01 Veiligheid Belangrijke informatie................................. 8 Volvo en het milieu.................................... 13 Veiligheidsgordels .................................... Airbags...................................................... Airbag activeren/deactiveren*................... SIPS-airbags (zij-airbags) ........................ Opblaasgordijnen (IC-systeem) ............... WHIPS ...................................................... Roll-Over Protection System (ROPS)........ Activering van de veiligheidssystemen .... Safety mode.............................................. Kinderen en veiligheid............................... * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 02 Sloten en alarm 18 21 24 26 28 29 31 32 33 34 Transpondersleutel/sleutelblad................. Batterij vervangen transpondersleutel/ PCC*......................................................... Keyless drive*............................................ Vergrendelen/ontgrendelen...................... Kinderslot.................................................. Alarm*....................................................... 48 54 56 59 64 65 Inhoud 03 04 05 03 Bestuurdersmilieu 04 Comfort en rijplezier Instrumenten, schakelaars en bediening. . 70 Sleutelstanden.......................................... 79 Stoelen en achterbank.............................. 81 Stuurwiel................................................... 86 Verlichting................................................. 87 Wissers en -sproeiers............................... 97 Ruiten en spiegels................................... 100 Kompas*................................................. 105 Elektrisch bedienbaar panoramadak* .... 107 Alcoguard*.............................................. 110 Motor starten.......................................... 114 Motor starten, hulpaccu.......................... 116 Versnellingsbakken................................. 117 Vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Drive)*...................................................... 123 Bedrijfsrem.............................................. 124 Afdalingsregeling, HDC (Hill Descent Control).......................................................... 126 Parkeerrem.............................................. 128 Menu- en meldingsfuncties.................... Menugroep MY CAR.............................. Klimaatregeling....................................... Motor- en interieurverwarming op brandstof*......................................................... Extra verwarming*................................... Boordcomputer....................................... Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC....................................................... Rijeigenschappen aanpassen................. Cruisecontrol*......................................... Adaptieve cruisecontrol*......................... Afstandscontrole*.................................... City Safety™........................................... Collision Warning and Pedestrian Detection with Auto Brake*.............................. Driver Alert System – DAC*..................... Driver Alert System – (LDW)*.................. Park Assist*............................................. Park Assist-camera*............................... BLIS* – Blind Spot Information System. . Interieurcomfort...................................... HomeLink *............................................ 131 05 Infotainment 136 139 145 155 159 160 162 164 165 167 177 180 Algemene informatie over infotainment. . Beknopte bedieningsinstructies............. Algemene infotainmentfuncties.............. Radio....................................................... Mediaspeler............................................ Externe geluidsbron via AUX/USB*ingang..................................................... 216 218 223 226 234 239 Media Bluetooth* ................................. 242 TV - instelling*......................................... 245 Afstandsbediening* ................................ 249 Bluetooth-handsfree*............................ 251 Spraakherkenning* mobiele telefoon...... 260 Menufuncties infotainment..................... 264 185 192 195 198 201 205 209 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 5 Inhoud 06 07 08 06 Tijdens het rijden Rijadviezen.............................................. Tanken.................................................... Brandstof................................................ Lading vervoeren.................................... Bagageruimte.......................................... Rijden met een aanhanger...................... Slepen en bergen.................................... 6 07 Wielen en banden 270 273 274 278 281 284 291 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Algemene informatie .............................. Wielen verwisselen ................................. Bandenspanning .................................... Gevarendriehoek en EHBO-set*............. Provisorische bandenreparatie (TMK)* . . 08 Onderhoud en service 296 301 304 305 306 Motorruimte............................................ Gloeilampen............................................ Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof. Accu........................................................ Zekeringen.............................................. Verzorging............................................... 312 319 325 327 330 339 Inhoud 09 10 09 Specificaties Type-aanduidingen................................. Maten en gewichten................................ Motorspecificaties................................... Motorolie................................................. Vloeistoffen en smeermiddelen............... Brandstof................................................ Wielen en banden, maten en spanning .. Elektrisch systeem.................................. Typegoedkeuring.................................... Displaysymbolen..................................... 10 Alfabetisch register 348 350 354 355 357 359 362 363 364 376 Alfabetisch register................................. 380 7 Inleiding Belangrijke informatie Instructieboekje lezen Inleiding Een goede manier om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto is om het instructieboekje te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt u tips hoe u het beste in verschillende situaties met de auto kunt omgaan en leert u hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in het boekje. De specificaties, constructiegegevens en afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet bindend. We behouden ons het recht voor om zonder voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen. © Volvo Car Corporation Optie Alle soorten opties staan aangegeven met een sterretje* in het instructieboekje. Als aanvulling op de standaarduitrusting worden in dit instructieboekje ook de opties (van fabriekswege gemonteerde uitrusting) en bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrusting) beschreven. De uitrusting die in het instructieboek wordt beschreven is niet op alle auto’s aanwezig – welke uitrusting aanwezig is hangt af van de 8 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. verschillende behoeften op de diverse markten en de landelijke en/of regionale wet- en regelgeving. naar verwijst. Als de voetnoot naar tekst in een tabel verwijst, worden letters gebruikt in plaats van cijfers. Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of opties/accessoires contact op met een Volvodealer. Displaymeldingen Speciale teksten WAARSCHUWING Teksten met het kopje WAARSCHUWING geven aan dat er gevaar voor letsel bestaat. BELANGRIJK Teksten met het kopje BELANGRIJK geven aan dat er gevaar voor materiële schade bestaat. N.B. Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en adviezen die het gebruik van bepaalde mogelijkheden en functies vergemakkelijken. Voetnoot In het instructieboekje komt informatie voor in de vorm van een voetnoot onder aan de pagina. Deze informatie vormt een aanvulling op de tekst waar het nummer van de voetnoot In de auto zijn displays aanwezig waarop meldingen kunnen worden weergegeven. Deze displaymeldingen worden in het instructieboekje in iets groter formaat en in het grijs weergegeven. Voorbeelden daarvan vindt u in de menuteksten en displaymeldingen van het informatiedisplay (bijvoorbeeld Audioinstellingen). Stickers Er zitten verschillende soorten stickers in de auto om belangrijke informatie op een simpele en duidelijke manier over te dragen. De stickers in de auto zijn van de onderstaande aflopende waarschuwings-/informatiegraad. Inleiding Belangrijke informatie G031590 Zwarte ISO-symbolen in een oranje waarschuwingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop. Informatie Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeelding in een zwart of blauw waarschuwings- en tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in materiële schade. G031593 Gevaar voor materiële schade G031592 Gevaar voor lichamelijk letsel Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. N.B. Het is mogelijk dat de stickers die in de instructieboek staan geen exacte kopieën zijn van de stickers die in de auto zitten. Ze dienen alleen om aan te geven hoe de stickers er bij benadering uitzien en waar ze ongeveer zitten. De informatie die voor uw auto geldt staat op de desbetreffende stickers in/op uw auto. 9 Inleiding Belangrijke informatie Procedurelijsten Opsommingslijsten Accessoires en extra uitrusting Procedures met handelingen die in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd, staan genummerd in het instructieboekje. Bij opsommingen in het instructieboekje wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst. Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen van de instructie op dezelfde manier genummerd als de bijbehorende afbeeldingen. • Koelvloeistof • Motorolie Als voor de instructies bij een reeks afbeeldingen de onderlinge volgorde niet relevant is, worden de instructies voorafgegaan door letters. een hoofdstuk wordt voortgezet op de volgende pagina. Een verkeerde aansluiting en montage van accessoires kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de bijbehorende software in de computersystemen van de auto wordt geladen. Volvo adviseert u daarom altijd contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoires monteert die in verbinding staan met of van invloed zijn op het elektrische systeem. Vastlegging van gegevens Lasersensor De rij- en veiligheidssystemen van de auto maken gebruik van computers die de functie van de auto controleren en onderling gegevens uitwisselen. Een of meer van deze computers leggen bij een aanrijding of bijna-aanrijding mogelijk informatie vast over de systemen die ze bij normale ritten bewaken. De vastgelegde informatie wordt mogelijk gebruikt door: Deze auto is voorzien van een sensor die laserstraling uitzendt. Het is daarom essentieel dat u de aangegeven instructies opvolgt bij het hanteren van de lasersensor. Er komen genummerde en ongenummerde pijlen voor. Ze worden gebruikt om een bepaalde beweging weer te geven. Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen op de standaardmanier genummerd met normale cijfers. Positielijsten Op overzichtsfiguren die de positie van onderdelen aangeven worden rode cirkels met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cijfer wordt gehanteerd in de positielijst bij de afbeelding, met een beschrijving van de weergegeven objecten. 10 Bijvoorbeeld: Zie ommezijde `` Dit symbool staat rechts onderaan wanneer • • • • Volvo Car Corporation Service- of reparatiewerkplaatsen Politie en andere instanties Derden die wettige aanspraken maken op kennisname van de informatie of iemand die door de autobezitter gevolmachtigd is tot kennisname van de informatie. De volgende twee stickers met Engelse tekst zitten op de lasersensormodule: Inleiding Belangrijke informatie Maximale pulsenergie WAARSCHUWING 2,64 μJ Maximaal gem. vermogen 45 mW Als u de instructies in dit boekje niet opvolgt, is het gevaar voor oogletsel groot! Pulsduur 33 ns • Divergentie (horizontaal × verticaal) 28° × 12° Kijk nooit van een afstand van 100 mm of minder in de lasersensor (waaruit uiteenlopende, onzichtbare laserstralen komen) met vergrotende optiek zoals een vergrootglas, microscoop, objectief of soortgelijke optische instrumenten. • Laat het testen, repareren, demonteren, afstellen en/of vervangen van de lasersensor of delen ervan over aan een erkende werkplaats, bij voorkeur aan een erkende Volvo-werkplaats. • Stel de lasersensor niet bij en voer geen onderhoud uit dat niet uitdrukkelijk in dit boekje staat aangegeven om blootstelling aan schadelijke straling tegen te gaan. • De reparateur dient de speciaal opgestelde werkplaatsinformatie voor de lasersensor te volgen. • Demonteer de lasersensor niet (en verwijder de lenzen evenmin). Een gedemonteerde lasersensor is een laserproduct klasse 3B volgens de IEC-norm 60825-1. Een laserproduct klasse 3B is niet veilig voor de ogen en houdt dan ook een gevaar voor oogletsel in. Op de bovenste sticker in de afbeelding staat de classificatie van het laserlicht: • Laserstraling - Niet rechtstreeks in de straal kijken met optische instrumenten Klasse 1M laserproduct. Op de onderste sticker staan de fysische eigenschappen van het laserlicht: • IEC 60825-1:1993 + A2:2001. Voldoet aan de normen van de FDA (Amerikaanse keuringsdienst van waren) betreffende de uitvoering van laserproducten met uitzondering van de afwijkingen conform “Laser Notice No. 50”, d.d. 26 juli 2001. Stralingsgegevens voor lasersensor De fysische gegevens staan nader omschreven in de volgende tabel. 11 Inleiding Belangrijke informatie • Koppel de connector van de lasersensor los voordat u deze van de voorruit demonteert. • Zorg dat de lasersensor op de voorruit gemonteerd is alvorens de connector aan te sluiten. • De lasersensor zendt laserlicht uit wanneer de transpondersleutel in stand II staat, ook al is de motor afgezet (zie pagina 79 voor de sleutelstanden). Voor meer informatie over de lasersensor, zie pagina 180. Informatie op internet Op www.volvocars.com vindt u meer informatie over uw auto. 12 Inleiding Volvo en het milieu G000000 Milieubeleid van Volvo Car Corporation Zorg voor het milieu is een van de kernwaarden van Volvo Car Corporation die van invloed zijn op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze zorg voor het milieu delen. Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieueisen en is bovendien geproduceerd in een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met hulpbronnen omgaat. Volvo Car Corporation is gecertificeerd volgens de milieunorm ISO 14001 voor alle fabrieken en de meeste andere eenheden. We eisen bovendien van onze samenwerkingspartners dat ze systematisch aan milieuzorg doen. Brandstofverbruik De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofverbruik levert over het algemeen een geringere uitstoot van het broeikasgas kooldioxide op. U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen aan een verlaging van het brandstofverbruik. Lees voor meer informatie de tekst onder het kopje Spaar het milieu. Efficiënte uitlaatgasreiniging Uw Volvo is gebouwd volgens het concept “Schoon aan binnen- en buitenkant” – een concept dat een schone passagiersruimte combineert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies ver onder de geldende normen. Schone lucht in passagiersruimte Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen niet via de luchtinlaatopening in de passagiersruimte kunnen dringen. Een geavanceerd luchtreinigingssysteem, IAQS* (Interior Air Quality System), zorgt ervoor dat de lucht die de passagiersruimte binnenkomt schoner is dan de lucht buiten in het verkeer. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 13 Inleiding Volvo en het milieu Het systeem bestaat uit een elektronische sensor en een koolstoffilter. De binnenkomende lucht wordt continu gecontroleerd en als het gehalte aan bepaalde schadelijke gassen zoals koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de luchtinlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels. Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxiden, laaghangend ozon en koolwaterstoffen niet binnendringen. Textielnorm Het interieur van een Volvo werd dusdanig vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel is – ook voor mensen met contactallergieën of astma. Er is extra veel aandacht besteed aan de selectie van milieuvriendelijke materialen. Ze voldoen dan ook aan de eisen van de norm Öko-Tex 1001 – een enorme stap op weg naar een gezonder milieu in de passagiersruimte. Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoorbeeld de veiligheidsgordels, de vloerbekleding en de gebruikte stoffen. De leren bekledingsvarianten zijn chroomvrij gelooid en voldoen aan de gestelde certificeringseisen. 1 14 Meer informatie staat op www.oekotex.com * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Erkende Volvo-werkplaatsen en het milieu Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaarden scheppen voor een lange levensduur en een laag brandstofverbruik. Op die manier draagt u bij aan een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een onderdeel van ons systeem. Volvo stelt duidelijke milieu-eisen aan de outillage van onze werkplaatsen om te voorkomen dat er schadelijke stoffen vrijkomen in het milieu. Het personeel in de werkplaatsen van Volvo beschikt over de kennis en het gereedschap om optimale zorg voor het milieu te kunnen garanderen. Spaar het milieu U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te beschermen – hier volgen enkele tips: • Voorkom stationair draaien – zet de motor af wanneer u langere tijd stilstaat. Houdt u zich aan de plaatselijke voorschriften. • Rijd economisch – rijd anticiperend. • Voer service en onderhoud uit volgens de aanwijzingen in het instructieboekje – houd de geadviseerde intervallen in het Serviceen garantieboekje aan. • Gebruik vóór een koude start altijd de motorverwarming*, als de auto hiermee is uitgerust – dit verbetert de startgewilligheid, beperkt de slijtage bij koud weer en zorgt ervoor dat de motor sneller op bedrijfstemperatuur komt, waardoor het brandstofverbruik en de uitstoot afnemen. • Bij hoge snelheden neemt het verbruik aanzienlijk toe vanwege de grotere luchtweerstand – bij een verdubbeling van de snelheid neemt de luchtweerstand met een factor vier toe. • Hanteer afvalstoffen die schadelijk voor het milieu zijn, zoals accu’s en olie, op een milieuvriendelijke manier. Neem contact op met een werkplaats bij twijfel over de juiste manier van verwerken van dergelijk afval – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Wanneer u deze tips opvolgt, kunt u geld besparen, zuiniger omspringen met de hulpbronnen op aarde en uw auto langer doen meegaan. Zie pagina 270 en 360 voor meer informatie en meer tips. Recycling Milieumatig verantwoorde recycling van de auto vormt een belangrijk aspect van de milieuzorg van Volvo. De auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste eigenaar van de auto Inleiding Volvo en het milieu wordt daarom verzocht contact op te nemen met een dealer voor de locatie van een gecertificeerd/erkend recyclingsbedrijf. Milieu-aspecten van het instructieboekje Het FSC-symbool geeft aan dat de papiervezels waarvan deze publicatie gemaakt is afkomstig zijn uit FSC-gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen. 15 Veiligheidsgordels .................................................................................. Airbags.................................................................................................... Airbag activeren/deactiveren*................................................................. SIPS-airbags (zij-airbags) ....................................................................... Opblaasgordijnen (IC-systeem) ............................................................. WHIPS .................................................................................................... Roll-Over Protection System (ROPS)...................................................... Activering van de veiligheidssystemen .................................................. Safety mode............................................................................................ Kinderen en veiligheid............................................................................. 16 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 18 21 24 26 28 29 31 32 33 34 VEILIGHEID 01 Veiligheid Veiligheidsgordels 01 Algemene informatie Op de achterbank passen de borglippen van de veiligheidsgordel alleen in de bijbehorende sluitingen1. Veiligheidsgordel losmaken Druk op de rode knop van de gordelsluiting en laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen trekken. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt. De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan niet verder worden uitgetrokken: Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsgordel omhebben. Voor optimale bescherming van de veiligheidsgordel is het van belang dat de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de beste bescherming bij een normale rijhouding. Veiligheidsgordel omdoen Trek de gordel langzaam uit en maak deze vast door de borglip in de gordelsluiting te steken. Een duidelijke “klik” geeft aan dat de gordel vastzit. 1 18 Bepaalde markten. • wanneer u de gordel te snel uittrekt • wanneer u remt of optrekt • als de auto sterk overhelt. Let erop dat: • u geen klemmen of andere accessoires gebruikt waardoor u de veiligheidsgordel niet strak langs uw lichaam kunt trekken • er geen slagen in de veiligheidsgordel zitten en dat hij nergens achter blijft steken • de heupgordel laag moet zitten (niet over de buik) • u de heupgordel over de heupen spant door de diagonale schoudergordel in de richting van de schouder omhoog te trekken. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en de airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming die de airbag bij een aanrijding biedt afnemen waardoor u als klant ernstig letsel kunt oplopen. WAARSCHUWING Elke veiligheidsgordel is bestemd ter bescherming van slechts één persoon. 01 Veiligheid Veiligheidsgordels Veiligheidsgordel en zwangerschap onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te maken. Breng nooit zelf wijzigingen aan de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. Gordelwaarschuwing G020998 Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat u de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier draagt. De veiligheidsgordel moet strak langs de schouder lopen, waarbij het diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over het lichaam lopen zonder onnodige speling. Controleer ook of de veiligheidsgordel nergens gedraaid zit. G017726 WAARSCHUWING 01 Er gaan waarschuwingslampjes branden en er worden geluidssignalen afgegeven wanneer iemand de gordel niet draagt. Of er geluidssignalen klinken, hangt af van de snelheid. De waarschuwingslampjes zitten in de plafondconsole en op het instrumentenpaneel. Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor kinderzitjes. Naarmate de zwangerschap vordert moeten zwangere bestuurders de stoel en het stuur dusdanig verstellen dat ze de auto volledig `` 19 01 Veiligheid 01 Veiligheidsgordels Achterbank Bepaalde markten De functie van de gordelwaarschuwing voor de achterbank is tweeledig: Er gaat een waarschuwingslampje branden en er worden geluidssignalen afgegeven wanneer de bestuurder en een eventuele voorpassagier de gordel niet dragen. Op lage snelheden klinkt de eerste 6 seconden lang een geluidssignaal. • Aangeven welke veiligheidsgordels van de achterbank er worden gebruikt. Bij gebruik van de veiligheidsgordels of het openen van een van de achterportieren verschijnt er een melding op het informatiedisplay. De melding verdwijnt automatisch na ca. 30 seconden rijden, maar kan ook handmatig worden verwijderd door op de knop READ op de richtingaanwijzerhendel te drukken. • Waarschuwen dat iemand op de achterbank de veiligheidsgordel heeft losgenomen. Er wordt gewaarschuwd met een melding op het informatiedisplay in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingslampje. De waarschuwing stopt wanneer de gordel weer is omgedaan, maar kan ook handmatig worden bevestigd door op de knop READ te drukken. De melding op het informatiedisplay, die aangeeft welke veiligheidsgordels er gebruikt worden, is altijd beschikbaar. Druk op de knop READ om de opgeslagen meldingen te zien. 20 Gordelspanners Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met gordelspanners. Dit is een mechanisme dat bij een voldoende krachtige aanrijding de veiligheidsgordel rond het lichaam spant. De veiligheidsgordel kan de passagier daarmee beter in de stoel gedrukt houden. WAARSCHUWING De gesp van de veiligheidsgordel aan passagierszijde nooit aanbrengen in de gordelsluiting aan bestuurderszijde. De gesp van de veiligheidsgordel altijd aanbrengen in de gordelsluiting aan de juiste zijde. De veiligheidsgordels nooit beschadigen en geen vreemde voorwerpen aanbrengen in de gordelsluiting. De veiligheidsgordels en de gordelsluiting werken anders mogelijk niet naar behoren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar voor ernstige verwondingen. 01 Veiligheid Airbags Het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel gaat branden, wanneer u de transpondersleutel in sleutelstand II of III zet. Het symbool dooft na ca. 6 seconden, wanneer de regelmodule heeft vastgesteld dat het airbagsysteem geen storingen vertoont. WAARSCHUWING Airbagsysteem Behalve het brandende waarschuwingssymbool verschijnt er, in die gevallen waarin dat nodig is, een melding op het informatiedisplay. Als het waarschuwingssymbool niet werkt, gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en verschijnt er SRS airbag Service vereist of SRS airbag Service spoed op het display. Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. G018665 Als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem blijft branden of tijdens het rijden korte tijd oplicht, betekent dit dat het airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het symbool kan ook duiden op een storing in de gordelspanners, het SIPS- en het IC-systeem of op een andere storing in het systeem. Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Airbagsysteem, auto met stuur links. G018666 Waarschuwingssymbool op instrumentenpaneel 01 Airbagsysteem, auto met stuur rechts. Het SRS-systeem bestaat uit airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, waarna één of meer air`` 21 01 Veiligheid 01 Airbags bags worden opgeblazen. Daarbij worden de airbags warm. Om de klap op te vangen loopt de airbag leeg wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag. WAARSCHUWING Volvo adviseert u voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Verkeerde ingrepen in het airbagsysteem kunnen aanleiding geven tot storingen in de werking met mogelijk ernstig lichamelijk letsel tot gevolg. N.B. De reactie van de sensoren hangt af van de ernst van de aanrijding en van het feit of de veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde of de passagierszijde vooraan wordt gedragen of niet. Het is dan ook mogelijk dat er bij ongelukken slechts één (of geen enkele) van de airbags wordt opgeblazen. Het airbagsysteem registreert de botskracht waaraan de auto blootstaat en stemt de activering van een of meerdere airbags daarop af. Ook de capaciteit van de airbags wordt afgestemd op de botskracht waaraan de auto blootstaat. Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur rechts. Airbag aan de bestuurderszijde Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde ook een airbag in het stuurwiel. Deze zit opgevouwen in het midden van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift AIRBAG. WAARSCHUWING Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur links. 22 De veiligheidsgordel en de airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming die de airbag bij een aanrijding biedt afnemen waardoor u als klant ernstig letsel kunt oplopen. 01 Veiligheid Airbags Airbag aan de passagierszijde Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel aan de passagierszijde ook een airbag in het stuurwiel. Deze zit opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van het opschrift AIRBAG. WAARSCHUWING Om de kans op letsel bij het opblazen van de airbags te beperken, moeten de passagiers zo rechtop mogelijk zitten met hun voeten op de vloer en hun rug tegen de rugleuning. De veiligheidsgordel moet goed vastzitten. 01 WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen voorin, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. Laat nooit iemand voor de passagierstoel zitten of staan. Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de airbag geactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. WAARSCHUWING Plaats geen voorwerpen voor of boven op het dashboard in het gebied waar de passagiersairbag is aangebracht. 23 01 Veiligheid Airbag activeren/deactiveren* PACOS deactiveren met sleutel* Algemene informatie De passagiersairbag (SRS) voorin kan gedeactiveerd worden met een schakelaar als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). Zie de tekst onder het kopje Activeren/deactiveren voor informatie over activering/deactivering. Schakelaar voor deactivering met sleutel De schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag, PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch) zit aan de passagierszijde aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij door het portier aan die kant te openen (zie onder het navolgende kopje “Activering/deactivering”). Controleer of de schakelaar in de gewenste stand staat. Volvo adviseert u het sleutelblad van de transpondersleutel te gebruiken om de stand te wijzigen. Voor informatie over het sleutelblad, zie pagina 52. WAARSCHUWING Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor de inzittenden. 24 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. WAARSCHUWING Activeren/deactiveren Als de auto is uitgerust met een airbag aan de passagierszijde maar geen PACOSschakelaar (Passenger Airbag Cut Off Switch) heeft, is de airbag altijd geactiveerd. WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen op de passagiersstoel, als het brandende symbool op de plafondconsole aangeeft dat de passagiersairbag geactiveerd is. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind. WAARSCHUWING Laat geen passagier op de passagiersstoel plaatsnemen, als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem op het instrumentenpaneel oplicht terwijl de melding op het plafondpaneel (zie pagina 25) aangeeft dat de airbag (SRS) aan die kant gedeactiveerd is. Dit duidt op een ernstige storing. Bezoek zo spoedig mogelijk een werkplaats. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. G032072 01 Locatie van de schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag. De airbag is geactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen passagiers groter dan 1,40 m aan de passagierszijde op de voorstoel zitten, maar kinderen in een kinderzitje of op een kussen beslist niet. De airbag is gedeactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen kinderen in een kinderzitje of op een kussen aan de passagierszijde op de voorstoel zitten, maar passagiers groter dan 1,40 m beslist niet. 01 Veiligheid Airbag activeren/deactiveren* WAARSCHUWING Geactiveerde airbag (passagiersstoel): Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen op de passagiersstoel als de airbag geactiveerd is. Laat evenmin personen die kleiner zijn dan 1,40 m op deze stoel plaatsnemen. Een tekstmelding en een brandend symbool op het plafondpaneel op de plafondconsole geven aan dat de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is (zie voorgaande afbeelding). N.B. Bij het omdraaien van de transpondersleutel naar sleutelstand II of III brandt ca. 6 seconden lang het waarschuwingssymbool voor de airbags op het instrumentenpaneel (zie pagina 21). Daarna gaat de indicator op de plafondconsole branden die de status van de passagiersairbag aangeeft. Voor meer informatie over de verschillende sleutelstanden van de transpondersleutel, zie pagina 79. Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel): Personen groter dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel plaatsnemen, als de airbag gedeactiveerd is. G017800 Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. 01 Berichten Hiermee wordt aangegeven dat de airbag aan de passagierszijde geactiveerd is. Een waarschuwingssymbool op de plafondpaneel op de plafondconsole geeft aan of de passagiersairbag voorin geactiveerd is (zie voorgaande afbeelding). 2 G017724 2 Hiermee wordt aangegeven dat de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 25 01 Veiligheid SIPS-airbags (zij-airbags) WAARSCHUWING Volvo adviseert u reparatiewerk over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. Verkeerde ingrepen in het SIPSairbagsysteem kunnen aanleiding geven tot storingen in de werking met mogelijk ernstig lichamelijk letsel tot gevolg. • Plaats geen voorwerpen tussen de stoelen en de portierpanelen, omdat dit gebied binnen de actieradius van de SIPS-airbag ligt. • Volvo adviseert u alleen stoelhoezen te gebruiken die door Volvo zijn goedgekeurd. Andere stoelhoezen kunnen de SIPS-airbags in hun werking hinderen. • De SIPS-airbag vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Draag altijd een veiligheidsgordel. G032949 • Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel van de botskracht door het SIPS-systeem (Side Impact Protection System) over balken, stijlen, vloer, dak en andere delen van de carrosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan de bestuurders- en de passagierszijde beschermen de borstkas en de heupen en vormen een belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem. Het SIPS-systeem bestaat uit twee hoofdonderdelen: de SIPS-airbags en de sensoren. De SIPS-airbags zijn aangebracht in de rugleuningframes van de voorstoelen. 1 26 Positie G024377 SIPS-airbag Bestuurdersplaats, auto met stuur links. Kinderzitjes en SIPS-airbags De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende werking van kinderzitje en/of comfortkussen niet negatief. Het is mogelijk een kinderzitje/comfortkussen op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de passagierszijde niet is uitgerust met een geactiveerde1 airbag. Voor informatie over het activeren/deactiveren van de airbag, zie pagina 24. G024378 01 Passagiersplaats, auto met stuur links. Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrij- 01 Veiligheid SIPS-airbags (zij-airbags) 01 ding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van de aanrijding op voor de inzittende, waarna de airbags weer leeglopen. De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen opgeblazen aan de kant van de aanrijding. 27 01 Veiligheid 01 Opblaasgordijnen (IC-systeem) Eigenschappen WAARSCHUWING Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan de plafondhandgrepen. De haak is alleen bedoeld voor niet al te zware kledingstukken (en niet voor harde voorwerpen zoals paraplu’s). Schroef of bevestig geen onderdelen op de plafondbekleding, portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun beschermende werking verliezen. Volvo adviseert u uitsluitend originele Volvoonderdelen, bestemd voor montage op deze plaatsen, te gebruiken. De opblaasgordijnen van het IC-systeem (Inflatable Curtain) maken deel uit van het SIPSsysteem en de airbags. Ze zitten verborgen achter de plafondbekleding langs beide zijden van de auto en beschermen inzittenden op de buitenste zitplaatsen van de auto. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de opblaasgordijnen activeren. Het systeem helpt voorkomen dat de bestuurder en eventuele passagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de binnenkant van de auto slaan. WAARSCHUWING Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt boven de denkbeeldige, horizontale lijn op 50 mm onder de bovenkant van de portierruiten. Anders is het mogelijk dat het opblaasgordijn dat schuilgaat achter de plafondbekleding geen bescherming meer biedt. WAARSCHUWING Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Draag altijd de veiligheidsgordel. 28 01 Veiligheid WHIPS Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection System) bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig. WAARSCHUWING Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling op de veiligheidsgordels. Draag altijd de veiligheidsgordel. 01 WHIPS-systeem en kinderzitjes Het WHIPS-systeem beïnvloedt de beschermende werking van kinderzitje en/of comfortkussen niet negatief. Juiste zithouding Voor optimale bescherming moeten de bestuurder en de voorpassagier zoveel mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen en de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun zo klein mogelijk houden. Zorg dat u de werking van het WHIPSsysteem niet nadelig beïnvloedt Eigenschappen van de stoel Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd, klappen de rugleuningen van de voorstoelen naar achteren zodat de zithouding van de bestuurder en de passagier op de voorstoelen verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whiplash-letsel beperkt. WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of het WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Plaats geen voorwerpen op de vloer achter de bestuurders- of passagiersstoel die het WHIPSsysteem kunnen hinderen. `` 29 01 Veiligheid 01 WHIPS WAARSCHUWING Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen het zitgedeelte van de achterbank en de rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat u de werking van het WHIPS-systeem niet beïnvloedt. WAARSCHUWING Als de stoel heeft blootgestaan aan grote krachten zoals bij een aanrijding van achteren, moet u het WHIPS-systeem laten controleren. Volvo adviseert u het te laten controleren door een erkende Volvo-werkplaats. Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact is. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats voor een controle van het systeem, ook na een lichte aanrijding van achteren. Plaats geen voorwerpen op de achterbank die het WHIPS-systeem kunnen hinderen. WAARSCHUWING Als u een van de ruggedeelten van de achterbank hebt omgeklapt, moet u de voorstoel aan dezelfde kant naar voren schuiven zodat de rugleuning van de stoel niet tegen het omgeklapte ruggedeelte van de achterbank aankomt. 30 01 Veiligheid Roll-Over Protection System (ROPS) 01 Functie Het Roll-Over Protection System (ROPS) van Volvo is ontwikkeld om het gevaar te beperken dat de auto over de kop slaat en maximale bescherming te bieden als een ongeluk onvermijdelijk blijkt. Het systeem bestaat uit een stabilisatiesysteem, het Roll Stability Control (RSC) dat het gevaar beperkt dat de auto kantelt en over de kop slaat wanneer u bijvoorbeeld krachtig afremt of in de slip raakt. Het RSC-systeem maakt gebruik van een gyrosensor die wijzigingen in de helling overdwars registreert. Aan de hand van deze informatie wordt vervolgens berekend hoe groot de kans is dat de auto over de kop slaat. Als het gevaar reëel is, treedt het DSTC-systeem in werking. Het motortoerental wordt daarbij verlaagd en één of meer van de wielen worden afgeremd, totdat de auto zijn stabiliteit hervonden heeft. Zie pagina 162 voor meer informatie over het DSTC-systeem. WAARSCHUWING Onder normale omstandigheden zorgt het RSC-systeem voor een betere wegligging. Dit mag echter voor u geen reden zijn om sneller te gaan rijden. Neem altijd de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen bij het rijden. 31 01 Veiligheid Activering van de veiligheidssystemen 01 Activering van de veiligheidssystemen Systeem Activering Gordelspanners voorstoelen Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij, van achteren en/of kantelen Gordelspanners achterbank A Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of kantelen Airbags (SRS) Bij een frontale botsing.A SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zij Opblaasgordijnen (IC) Bij een aanrijding in de zij en/of kantelen WHIPS-systeem Bij aanrijdingen van achteren Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het gewicht van het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van activering van de verschillende veiligheidssystemen in de auto. Wanneer de airbags werden opgeblazen, adviseert Volvo u het volgende: 32 • Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u hem te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen airbags. • Volvo adviseert u het vervangen van de onderdelen van de veiligheidssystemen in de auto over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. • Neem altijd contact op met een arts. N.B. De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de gordelspanners worden bij een botsing slechts eenmaal geactiveerd. WAARSCHUWING De regelmodule van het airbagsysteem zit in de middenconsole. Als de middenconsole doorweekt geraakt is, moet u de accukabels loskoppelen. Probeer de auto niet te starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen worden. Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u hem te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kunnen u bij het sturen danig in de weg zitten. Ook de andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd zijn. Langdurige blootstelling aan de rook- en stofdeeltjes die vrijkomen bij het opblazen van de airbags kan oog- en huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatie met koud water. De snelheid waarmee de airbags/gordijnen worden opgeblazen kan in combinatie met de toegepaste materialen resulteren in schaaf- en brandwonden aan de huid. 01 Veiligheid Safety mode Rijden na een aanrijding Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor te starten. Neem de transpondersleutel uit en open het bestuurdersportier. Als er vervolgens een melding verschijnt dat het contact ingeschakeld is, dient u op de startknop te drukken. Sluit het portier vervolgens en plaats de transpondersleutel terug. De elektronica van de auto probeert nu te resetten naar de normale stand. Probeer vervolgens de auto te starten. Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, kan de melding Safety mode Zie instructieb. op het informatiedisplay verschijnen. Dit betekent dat de functionaliteit van de auto is verminderd. Safety mode is een veiligheidsfunctie die in werking treedt wanneer de aanrijding een belangrijke onderdeel van de auto zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor een van de veiligheidssystemen of het remsysteem, kan hebben beschadigd. Auto proberen te starten Als de melding Safety mode Zie instructieb. nog steeds op het display staat, mag u niet met de auto rijden en hem evenmin verslepen. Verborgen schade kan de auto tijdens het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt dat u nog met de auto kunt rijden. Auto verzetten Als de melding Normal mode wordt weergegeven nadat de Safety mode Zie instructieb. is gereset, mag u de auto voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke positie verrijden. Verrijd de auto niet verder dan nodig. 01 WAARSCHUWING Probeer nooit zelf de auto te repareren of de elektronische onderdelen te resetten nadat de auto in de Safety mode heeft gestaan. Dit kan aanleiding geven tot letsel of een slechte functie van de auto. Volvo adviseert u de auto altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren en naar Normal Mode te laten resetten nadat de melding Safety mode Zie instructieb. is verschenen. WAARSCHUWING Probeer onder geen beding de auto opnieuw te starten, als u brandstof ruikt terwijl de melding Safety mode wordt weergegeven. Verlaat de auto onmiddellijk. WAARSCHUWING De auto mag niet worden weggesleept zolang deze in de Safety mode staat. De auto moet worden weggesleept. Volvo adviseert u hem te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. Controleer eerst of er geen brandstof uit de auto is gelopen. Er mag evenmin een brandstofgeur waarneembaar zijn. 33 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen zitten Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te vervoeren in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3– 4 jaar) en daarna tot een leeftijd van 10 jaar op/ in een comfortkussen of een kinderzitje dat in de rijrichting geplaatst is. De plaats van het kind in de auto en de vereiste uitrusting zijn afhankelijk van het gewicht en de lengte van het kind (voor meer informatie, zie pagina 36). optimale voorwaarden voor een veilig vervoer van uw kind(eren), u weet bovendien zeker dat de producten passen en eenvoudig in het gebruik zijn. N.B. Neem voor duidelijker instructies voor de bevestiging van kinderveiligheidsproducten contact op met de producent. Kinderzitjes N.B. Positie van kinderzitjes Het volgende kan worden gebruikt: • een kinderzitje/comfortkussen op de pas- 34 G020739 Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen altijd met de gordel goed om in de auto zitten. Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zitten. 1 Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje nooit vast aan de hendel waarmee u de voorstoel in de lengterichting verstelt of aan veren, rails of balken onder de stoel. Door scherpe randen kunnen de bevestigingsbanden beschadigd raken. Raadpleeg voor de juiste montage de montage-instructies bij het kinderzitje. De wettelijke bepalingen voor het vervoer van kinderen in de auto verschillen van land tot land. Ga na welke regels er in uw land van kracht zijn. Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten (kinderzitjes, comfortkussen en bevestigingsmaterialen) die speciaal voor uw auto zijn ontwikkeld. Wanneer u voor kinderveiligheidsproducten van Volvo kiest schept u niet alleen N.B. Bij gebruik van op de markt verkrijgbare kinderveiligheidsproducten is het van belang dat u de bijgeleverde montage-instructies zorgvuldig doorleest en nauwkeurig opvolgt. Kinderzitjes en airbags gaan niet samen. Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag, zie pagina 24. sagiersstoel, zolang de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd1 is. • en of meer kinderzitjes/comfortkussen op de achterbank. Plaats kinderzitjes/comfortkussens altijd op de achterbank als de airbag aan de passagierszijde geactiveerd is. Als de airbag wordt opge- 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid blazen, kan een kind op de passagiersstoel ernstig letsel oplopen. WAARSCHUWING Zet nooit een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd. Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de airbag (SRS) geactiveerd is. WAARSCHUWING 01 Sticker airbag Gebruik geen kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de ontgrendelingsknop van de gordelsluiting kunnen aankomen. Dit om te voorkomen dat de gordels plotseling losschieten. Zorg dat het kinderzitje niet met de bovenkant tegen de voorruit aankomt. Sticker aan passagierszijde, op de korte kant van het dashboard, zie afbeelding op pagina 24. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. `` 35 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 Aanbevolen kinderzitjes2 Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Groep 0 Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem. Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem. Groep 0+ Typegoedkeuring E5 04301146. Typegoedkeuring: E5 03301146. max. 13 kg Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Typegoedkeuring: E1 04301146. Typegoedkeuring: E1 03301146. Typegoedkeuring: E1 03301146. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje (Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinderzitje en het dashboard. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje (Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje (Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 03135. Typegoedkeuring: E5 03135. Kinderzitjes met universele goedkeuring. Kinderzitjes met universele goedkeuring. max. 10 kg Middelste zitplaats achterbank Typegoedkeuring: E5 03135. Kinderzitjes met universele goedkeuring. 2 36 Om andere veiligheidszitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44. 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Groep 1 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 04192. Typegoedkeuring: E5 04192. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje (Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinderzitje en het dashboard. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje (Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje (Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 03135. Typegoedkeuring: E5 03135. 9–18 kg 01 Middelste zitplaats achterbank Typegoedkeuring: E5 03135. Britax Fixway – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem en bevestigingsband. Britax Fixway – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 03171. Typegoedkeuring: E5 03171. Kinderzitjes met universele goedkeuring. Kinderzitjes met universele goedkeuring. Kinderzitjes met universele goedkeuring. `` 37 01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank Groep 2 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband Typegoedkeuring: E5 04192. Typegoedkeuring: E5 04192. Typegoedkeuring: E5 04192. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – in rijrichting gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – in rijrichting gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Typegoedkeuring: E5 04191. Typegoedkeuring: E5 04191. 15–25 kg 38 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank Groep 2/3 Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Typegoedkeuring: E1 04301169. Typegoedkeuring: E1 04301169. Typegoedkeuring: E1 04301169. Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest). Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest). Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest). Typegoedkeuring: E5 03139. Typegoedkeuring: E5 03139. Typegoedkeuring: E5 03139. 15–36 kg 01 Geïntegreerd kinderzitje (Integrated Booster Cushion) – verkrijgbaar als fabrieksoptie. Typegoedkeuring: E5 03168. `` 39 01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Geïntegreerde kinderzitjes met twee standen* De geïntegreerde kinderzitjes zijn speciaal ontworpen om kinderen optimale bescherming te bieden. In combinatie met de aanwezige veiligheidsgordels zijn de kinderzitjes goedgekeurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot 36 kg en een lengte van minimaal 95 cm. Kinderzitje met twee standen uitklappen Stand 1 Zorg alvorens weg te rijden dat: • het geïntegreerde kinderzitje met twee standen correct ingesteld (zie onderstaande tabel) en vergrendeld is • de veiligheidsgordel goed strak langs het lichaam van het kind loopt en nergens slap hangt of verdraaid is Goede positie: de gordel loopt midden over de schouder. • de veiligheidsgordel niet tegen de nek van het kind aankomt of onder de schouder langs loopt (zie voorgaande afbeeldingen) • de heupgordel laag over het bekken loopt, zodat deze maximale bescherming biedt. Gewicht Verkeerde positie: de hoofdsteun moet even hoog afgesteld zijn als het hoofd en de gordel mag niet onder de schouder door lopen. 40 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Stand 1 Stand 2 22–36 kg 15–25 kg Trek de handgreep naar voren en omhoog om het kinderzitje vrij te geven. 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Duw het kinderzitje naar achteren om het te vergrendelen. Stand 2 Til het kinderzitje aan de voorkant op en duw het achteruit tegen het ruggedeelte aan om het te vergrendelen. 01 pen in het zitgedeelte. Het is echter niet mogelijk het kinderzitje vanuit de bovenste stand in de onderste stand te zetten. WAARSCHUWING Werk vanuit de onderste stand. Druk op de knop. Volvo adviseert u reparatie- en vervangingswerk over te laten aan een erkende Volvowerkplaats. Verricht geen wijzigingen in of aanpassingen aan het geïntegreerde kinderzitje. Als een geïntegreerd kinderzitje aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u het geïntegreerde kinderzitje in zijn geheel vervangen. Ook als het geïntegreerde kinderzitje er intact uitziet, kunnen er toch beschermende eigenschappen verloren zijn gegaan. Het geïntegreerde kinderzitje moet ook worden vervangen als het erg versleten is. Trek de handgreep naar voren om het zitje vrij te geven. N.B. Het is niet mogelijk het kinderzitje vanuit stand 2 in stand 1 te zetten. U moet het zitje dan eerst volledig neerklappen in het zitgedeelte. Zie de tekst onder het kopje Kinderzitje met twee standen neerklappen. Kinderzitje met twee standen neerklappen Het kinderzitje is zowel vanuit de bovenste als vanuit de onderste stand volledig neer te klap- `` 41 01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Duw het zitje met uw hand omlaag om het zitje te vergrendelen. WAARSCHUWING Als u de gebruiksinstructies voor het kinderzitje met twee standen niet opvolgt, is het bij een aanrijding niet uitgesloten dat het kind ernstig letsel oploopt. BELANGRIJK Kinderslot achterportieren De bedieningsknoppen voor de ruiten in de achterportieren en de openingshandgrepen op de achterportieren zijn te blokkeren, zodat de achterportieren en de zijruiten niet meer van de binnenzijde kunnen worden geopend. Voor meer informatie, zie pagina 64. ISOFIX-bevestigingssysteem voor veiligheidszitjes Controleer voordat u het kinderzitje weer neerklapt of er geen losse voorwerpen (zoals stukken speelgoed) in het gebied onder het zitje liggen. N.B. Het ISOFIX-bevestigingssysteem is als accessoire verkrijgbaar voor de passagiersstoel. Houdt u zich altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/ babyzitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet. Afmetingscategorieën Veiligheidszitjes kunnen net als auto’s verschillende afmetingen hebben. Kinderzitjes passen daardoor niet op alle zitplaatsen van de verschillende modellen. N.B. Bij het omklappen van het ruggedeelte van de achterbank dient u eerst het kinderzitje neer te klappen. Voor kinderzitjes met een ISOFIX-bevestigingssysteem zijn er daarom afmetingscategorieën om gebruikers te helpen bij het kiezen van het juiste kinderzitje (zie volgende tabel). Achter de onderkant van de ruggedeelten op de beide buitenste zitplaatsen van de achterbank gaan de bevestigingspunten voor het ISOFIX-systeem schuil. Symbolen op de bekleding van de ruggedeelten (zie voorgaande afbeelding) geven de positie van deze bevestigingspunten aan. 42 Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag om bij de bevestigingspunten te komen. 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid AfmeBeschrijving tingscategorie N.B. AfmeBeschrijving tingscategorie A Normale grootte, in rijrichting gemonteerd kinderzitje E Achterstevoren gemonteerd babyzitje B Beperkte grootte (optie 1), in rijrichting gemonteerd kinderzitje F Overdwars gemonteerd babyzitje, links B1 Beperkte grootte (optie 2), in rijrichting gemonteerd kinderzitje C Normale grootte, achterstevoren gemonteerd kinderzitje D Beperkte grootte, achterstevoren gemonteerd kinderzitje G 01 Als een ISOFIX-kinderzitje geen afmetingscategorie heeft, dient uw model op de lijst met auto’s te staan waarvoor het kinderzitje zich leent. N.B. Volvo adviseert u contact op te nemen met een Volvo-werkplaats over de ISOFIX-kinderzitjes die Volvo aanbeveelt. Overdwars gemonteerd babyzitje, rechts WAARSCHUWING Plaats een kind nooit op de passagiersstoel voorin, als de auto is uitgerust met een geactiveerde airbag aan die kant. Verschillende soorten ISOFIX-veiligheidszitjes Type kinderzitje Babyzitje, overdwars Gewicht max. 10 kg Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank F – – G – – `` 43 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 Type kinderzitje A 44 Gewicht Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank Babyzitje, achterstevoren max. 10 kg E OK OK Babyzitje, achterstevoren max. 13 kg E OK OK D OK OK C OK OK D OK OK C OK OK B OKA OKA B1 OKA OKA A OKA OKA Veiligheidszitje, achterstevoren 9–18 kg Kinderzitje, in rijrichting 9–18 kg Volvo adviseert een achterstevoren gemonteerd veiligheidszitje voor deze categorie. 01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes 01 N.B. Bij auto’s met hoofdsteunen op de beide buitenste zitplaatsen van de achterbank gaat het monteren van dergelijke veiligheidszitjes makkelijker, als u deze hoofdsteunen omklapt. N.B. Bij een bagageruimte die met een bagagerolhoes kan worden afgedekt, dient de rolhoes te worden verwijderd voordat er een kinderzitje aan de bevestigingspunten kan worden vastgezet. De auto is uitgerust met bovenste bevestigingspunten voor bepaalde kinderzitjes die in de rijrichting worden gemonteerd. Deze bevestigingspunten zitten achter op het zitgedeelte van de achterbank. Zie de aanwijzingen van de fabrikant van het kinderzitje voor gedetailleerde informatie over de manier waarop u het zitje aan de bovenste bevestigingspunten vastzet. De bovenste bevestigingspunten zijn voornamelijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje aan te bevestigen. Volvo adviseert u kleine kinderen zo lang mogelijk in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje te blijven vervoeren. De bevestigingsband van het kinderzitje altijd door de opening in de ene poot van de hoofdsteun halen, alvorens de band aan het bevestigingspunt vast te zetten. WAARSCHUWING 45 Transpondersleutel/sleutelblad............................................................... Batterij vervangen transpondersleutel/PCC*.......................................... Keyless drive*.......................................................................................... Vergrendelen/ontgrendelen.................................................................... Kinderslot................................................................................................ Alarm*...................................................................................................... 46 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 48 54 56 59 64 65 SLOTEN EN ALARM 02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad Algemene informatie 02 Bij de auto worden 2 transpondersleutels of PCC’s (Personal Car Communicator geleverd. U gebruikt ze om de auto te starten en deze te vergrendelen en ontgrendelen. U kunt extra transpondersleutels bestellen. Er zijn maximaal 6 transpondersleutels voor één en dezelfde auto te programmeren en te gebruiken. PCC’s kennen meer functies dan een transpondersleutel in standaarduitvoering. De rest van dit hoofdstuk gaat over functies die voorkomen op zowel de PCC als op de transpondersleutel. WAARSCHUWING Als er kinderen in de auto zitten: Let er bij het verlaten van de auto op dat u de stroomtoevoer naar de elektrisch bedienbare zijruiten en het schuifdak verbreekt door de transpondersleutel uit te nemen. Zoekgeraakte transpondersleutel tels mee naar de werkplaats. Ter voorkoming van diefstal moet de code van de zoekgeraakte transpondersleutel uit het systeem worden gewist. Hoeveel sleutels er voor de auto geprogrammeerd zijn kunt u controleren in het menusysteem My Car onder Informatie Aantal sleutels . Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. Sleutelgeheugen1, buitenspiegels en bestuurdersstoel De instellingen worden automatisch gekoppeld aan de transpondersleutel die op dat moment in gebruik is, zie pagina 82 en 102. De functie is te activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Instellingen van de auto Autosleutelgeheugen. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. Voor auto’s met Keyless drive-systeem, zie pagina 56. Bij verlies van een transpondersleutel kunt u een nieuwe bestellen bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Neem de resterende transpondersleu1 48 Alleen in combinatie met elektrisch bedienbare bestuurdersstoel en elektrisch inklapbare buitenspiegels. Knippersignalen bij vergrendelen/ ontgrendelen Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt met een transpondersleutel, lichten de richtingaanwijzers een bepaald aantal malen op om aan te geven dat de auto op de juiste manier vergrendeld/ontgrendeld is. • Vergrendelen - lichten eenmaal op. • Ontgrendelen - lichten tweemaal op. Bij het vergrendelen gebeurt dit alleen als alle portieren na het sluiten correct zijn vergrendeld. Functie kiezen In het menusysteem van de auto zijn verschillende opties in te stellen voor bevestiging bij vergrendeling/ontgrendeling middels lichtsignalen, zie pagina 139. Ga in het menusysteem MY CAR naar Instellingen Instellingen van de auto Lichtinstellingen en markeer Lichtsignaal vergrendeling en/of Lichtsignaal ontgrendeling. Elektronische startblokkering Elke transpondersleutel heeft zijn eigen, unieke code. U kunt alleen in de auto rijden, wanneer u een transpondersleutel met de juiste code gebruikt. 02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad De onderstaande foutmeldingen op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel houden verband met de elektronische startblokkering: Melding Betekenis Melding Betekenis Sleutelfout Opnieuw insteken Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten – Sleutel uitnemen, opnieuw aanbrengen en een nieuwe startpoging doen. Startblokkering Start opnieuw Autosleutel niet gevonden Storing tijdens het uitlezen van de PCC tijdens het starten – Nieuwe startpoging doen. Storing in het startblokkeringssysteem tijdens het starten. Het wordt geadviseerd contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats, als de storing aanhoudt. (Geldt alleen voor Keyless drive met PCC.) 02 Voor het starten van de auto, zie pagina 114. Als de storing aanhoudt: Transpondersleutel in het contactsleutel duwen en een nieuwe startpoging doen. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 49 02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad Functies Bij lang indrukken (ten minste 4 seconden) worden alle zijruiten tegelijkertijd geopend. 02 Transpondersleutel. G021079 G021078 De gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren is dusdanig te wijzigen dat bij eenmaal indrukken van de knop eerst het bestuurdersportier ontgrendeld wordt en bij de tweede maal indrukken – één en ander binnen 10 seconden – de resterende portieren te ontgrendelen. PCC*, Personal Car Communicator. Informatie Vergrendelen Functietoetsen Ontgrendelen “Approach”-verlichting Achterklep Paniekfunctie Vergrendelen – Vergrendelt de portieren en de achterklep en activeert het alarm. Bij lang indrukken (ten minste 2 seconden) worden alle zijruiten en het schuifdak* tegelijkertijd gesloten. WAARSCHUWING Controleer of niemand met de handen bekneld raakt wanneer u het schuifdak en de zijruiten vanaf de transpondersleutel sluit. Ontgrendelen – Ontgrendelt de portieren en de achterklep en deactiveert het alarm. 50 De functie is te wijzigingen in het menusysteem van MY CAR onder Instellingen Instellingen van de auto Vergrendelingsinstellingen voor portieren Ontgrendelen met de beide opties Alle portieren en 1st chauffeur, dan rest. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. Duur naderingslicht – Bestemd om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. Voor meer informatie, zie pagina 92. Achterklep – Ontgrendelt alleen de achterklep en deactiveert de alarmfunctie voor de achterklep. Bij auto’s met elektrische achterklepbediening* wordt de klep geopend bij lang indrukken. Voor meer informatie, zie pagina 61. Paniekfunctie – bestemd om in noodgevallen de aandacht van anderen te trekken. 02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad Als u de toets ten minste 3 seconden lang ingedrukt houdt of tweemaal achtereen binnen 3 seconden indrukt, worden de richtingaanwijzers, de interieurverlichting en de claxon geactiveerd. Specifieke functies, PCC* N.B. Als bij herhaaldelijk gebruik van de informatietoets – op verschillende tijdstippen en verschillende plaatsen – blijkt dat geen van de controlelampjes gaat branden (en dat evenmin na 7 seconden alsook nadat de controlelampjes op de PCC om de beurt oplichtten), dient u contact op te nemen met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. G021080 U kunt deze functie met dezelfde toets weer uitschakelen, als de functie minimaal 5 seconden actief geweest is. Als u niets doet, wordt de functie na 2 minuten en 45 seconden automatisch uitgeschakeld. Bereik transpondersleutel De functies van de transpondersleutel zijn tot op ca. 20 m afstand van de auto te gebruiken. Er kunnen storingen optreden in de functies van de transpondersleutel door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de auto te vergrendelen/ontgrendelen met het sleutelblad, zie pagina 52. De controlelampjes verstrekken informatie zoals aangegeven op de volgende afbeelding: PCC*, Personal Car Communicator. Informatietoets Als de auto niet reageert bij bediening van een toets – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. N.B. 02 Controlelampjes Na een druk op de informatietoets kunt u bepaalde informatie over de auto uitlezen aan de hand van de controlelampjes. Gebruik van de informatietoets Druk op de informatietoets . > Ca. 7 seconden lang lichten de controlelampjes op de PCC om de beurt op. Dit geeft aan dat informatie over de auto wordt uitgelezen. Als u gedurende dit tijdsbestek op een van de andere toetsen drukt, wordt de uitlezing beëindigd. Continu groen licht: de auto is vergrendeld. Continu oranje licht: de auto is ontgrendeld. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 51 02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad 02 De beide rode controlelampjes lichten beurtelings rood op: het alarm is minder dan 5 minuten geleden afgegaan. Bereik PCC Het bereik van de PCC voor vergrendeling, ontgrendeling en bediening van de achterklep is ca. 20 m rond de auto, voor de overige functies geldt een maximumbereik van ca. 100 m. Als de auto niet reageert bij bediening van een toets – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. N.B. Er kunnen storingen optreden in de functie van de informatietoets door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Buiten bereik PCC Als de PCC op dermate grote afstand van de auto is dat er geen informatie over de auto kan worden uitgelezen, wordt de laatst bekende status van de auto weergegeven zonder dat de lampjes op de PCC om de beurt oplichten. Als er meerdere PCC’s voor de auto in gebruik zijn, geeft uitsluitend de PCC waarmee de auto 52 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. de laatste keer vergrendeld/ontgrendeld werd de juiste status aan. bedienen is vanaf de transpondersleutel, zie pagina 57. • het mechanische kinderslot op de achterN.B. Als binnen het bereik van de PCC geen van de controlelampjes brandt bij het indrukken van de informatietoets, vertoont de communicatie tussen de PCC en de auto mogelijk storingen onder invloed van radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. portieren te activeren/deactiveren, zie pagina 64. • de toegang tot het dashboardkastje te blokkeren. • de airbag voor de voorpassagier (PACOS)* te activeren/deactiveren, zie pagina 24. Sleutelblad verwijderen Afneembaar sleutelblad De transpondersleutel bevat een afneembaar metalen sleutelblad waarmee u enkele functies kunt activeren en bepaalde handelingen kunt uitvoeren. De unieke code van de sleutelbladen is bekend bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld. G021082 Continu rood licht: het alarm is afgegaan na vergrendeling van de auto. Functies sleutelblad U kunt het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel gebruiken om: • het bestuurdersportier handmatig te openen, als de centrale vergrendeling niet te Haal de veerbelaste pal opzij. Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar achteren. 02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad Sleutelblad aanbrengen Plaats het sleutelblad voorzichtig terug in de transpondersleutel. 02 1. Houd de transpondersleutel met de gleuf omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf zakken. 2. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad goed vastzit. Portier ontgrendelen met sleutelblad Als de centrale vergrendeling niet op de transpondersleutel reageert (omdat de batterijen bijvoorbeeld leeg zijn), kunt u het bestuurdersportier op de volgende manier ontgrendelen en openen: 1. Ontgrendel het bestuurdersportier met het sleutelblad in de slotcilinder van de portierhandgreep. N.B. Wanneer u het portier met het sleutelblad ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat het alarm af. 2. Schakel het alarm uit door de transpondersleutel in het contactslot te steken. Voor auto’s met Keyless drive-systeem, zie pagina 57. 53 02 Sloten en alarm Batterij vervangen transpondersleutel/PCC* Accu vervangen 02 Batterij vervangen Let erop hoe de batterij(en) aan de binnenzijde van de afdekking vastzit(ten). Let daarop op de pluszijde + en de minzijde –. Vervang de batterijen, als: • het informatiesymbool oplicht en Vervang batterij autosleutel op het display staat Transpondersleutel (1 batterij) en/of 1. Werk de batterij voorzichtig los. • de sloten herhaalde malen achtereen niet reageren op het signaal van een transpondersleutel die zich binnen een straal van 20 m rond de auto bevindt. 2. Plaats een nieuwe met de pluszijde (+) omlaag. Openen Haal de veerbelaste pal opzij. Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar achteren. Steek een kruiskopschroevendraaier met een dikte van 3 mm in de opening achter de veerbelaste pal en werk de transpondersleutel voorzichtig open. N.B. Houd de transpondersleutel met de toetsen omhoog om te voorkomen dat de batterijen bij het openen van de afdekking op de grond vallen. BELANGRIJK Kom niet met uw vingers aan de polen van de batterijen of de contactvlakken, omdat ze daardoor slechter kunnen presteren. 54 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. PCC* (2 batterijen) 1. Werk de batterijen voorzichtig los. 2. Plaats eerst een nieuwe met de pluszijde (+) omhoog. 3. Leg het witte plasticvel op de geplaatste nieuwe batterij en breng daarna nog een nieuwe batterij aan met de pluszijde (+) omlaag. Batterijtype Gebruik batterijen met het opschrift CR2430, 3 V (twee per transpondersleutel en twee per PCC). In elkaar zetten 1. Druk de afdekking weer op de transpondersleutel vast. 2. Houd de transpondersleutel met de gleuf omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf zakken. 02 Sloten en alarm Batterij vervangen transpondersleutel/PCC* 3. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad goed vastzit. 02 BELANGRIJK Zorg dat de oude batterij(en) wordt/worden afgevoerd op een milieuontlastende manier. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 55 02 Sloten en alarm Keyless drive* 02 Vergrendelings- en startsysteem zonder sleutel (alleen PCC1) Algemene informatie maximaal 1,5 m rond de portierhandgrepen of de achterklep bevinden. Dit betekent dat u de PCC bij u moet dragen om een portier te vergrendelen of ontgrendelen. Wanneer u aan de ene kant van de auto staat, is het niet mogelijk om met de PCC een portier aan de andere kant te vergrendelen of ontgrendelen. De rode cirkels op de nevenstaande afbeelding geven het dekkingsgebied van de systeemantennes aan. Met de Keyless drive-functie van de PCC kunt u zonder een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen, starten en vergrendelen. U hoeft de PCC alleen bij u te dragen. Het systeem maakt het eenvoudiger om de auto te openen wanneer u bijvoorbeeld uw handen vol hebt. Beide PCC’s van de auto ondersteunen de Keyless drive-functie. U kunt meer PCC’s bijbestellen, zie pagina 48. Bereik PCC Om een portier of de achterklep te kunnen openen moet de PCC zich binnen een straal van 1 56 Personal Car Communicator, zie pagina 51. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Als alle PCC’s uit de auto worden genomen terwijl de motor loopt, sleutelstand II actief is (zie pagina 79) of alle portieren worden gesloten, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het informatiedisplay en klinkt er een geluidssignaal. Wanneer een van de PCC’s weer in de auto is gelegd, verdwijnen de waarschuwingsmelding en het geluidssignaal nadat: • er is een portier geopend of gesloten • de transpondersleutel is in het contactslot gestoken • de knop READ is ingedrukt. Veilig gebruik van uw PCC Als u een PCC met Keyless drive-functie in de auto laat liggen, wordt de PCC bij het vergrendelen van de auto tijdelijk gedeactiveerd. Onbevoegden kunnen de portieren er dan niet meer mee openen. Als er echter ingebroken wordt en iemand de PCC in de auto vindt, wordt de PCC weer geactiveerd. Pas daarom goed op al uw PCC’s. BELANGRIJK Laat een PCC nooit onbeheerd in de auto liggen. Storingen in de functie van een PCC De Keyless drive-functie kan verstoord worden door elektromagnetische velden en afschermingen. Leg de PCC daarom niet dicht bij een mobiele telefoon of metalen voorwerpen. Als er desondanks toch storingen optreden, moet u de PCC en het sleutelblad als transpondersleutel gebruiken, zie pagina 50. 02 Sloten en alarm Keyless drive* Vergrendelen Ontgrendelen Er wordt ontgrendeld wanneer iemand een portierhandgreep beetpakt of op het met rubber beklede drukplaatje van de achterklep drukt – open het portier of de achterklep op de normale manier. Ontgrendelen met sleutelblad > De kunststof afdekking komt automatisch los, wanneer u het blad recht omhoog de opening induwt. 02 2. Steek het sleutelblad in de slotcilinder en ontgrendel het portier. 3. Plaats de kunststof afdekking na ontgrendeling terug. N.B. Wanneer u het bestuurdersportier met het sleutelblad ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het alarm af. Het wordt uitgeschakeld door de PCC in het contactslot te steken, zie pagina 66. Bij auto’s met Keyless drive-systeem zit er een knop op de buitenhandgreep van de portieren. Vergrendel de portieren en de achterklep door op de vergrendelingsknop op een van de portierhandgrepen aan de buitenkant te drukken. Alle portieren inclusief de achterklep moeten zijn gesloten, voordat u de auto kunt vergrendelen – de auto wordt anders niet vergrendeld. N.B. Bij een auto met een automatische versnellingsbak dient de keuzehendel in stand P te worden gezet, aangezien de auto anders niet vergrendeld of op alarm gezet kan worden. 2 Sleutelgeheugen2, bestuurdersstoel en buitenspiegels Geheugenfunctie van PCC Om bij de slotcilinder te komen dient de kunststof afdekking van de portierhandgreep te worden verwijderd: 1. Duw het sleutelblad ca. 1 cm recht omhoog in de opening aan de onderkant van de portierhandgreep/afdekking – niet wrikken. Als meerdere personen met elke hun eigen PCC met Keyless drive-functie naar de auto lopen, nemen de bestuurdersstoel en de buitenspiegels de stand in die ligt opgeslagen in de PCC van degene die het bestuurdersportier opent. Wanneer het bestuurdersportier bijvoorbeeld werd geopend door persoon A met PCC A, Alleen in combinatie met elektrisch bedienbare bestuurdersstoel en elektrisch inklapbare buitenspiegels. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 57 02 Sloten en alarm Keyless drive* maar persoon B met PCC B zal gaan rijden, zijn de instellingen als volgt te wijzigen: 02 Locatie antennes WAARSCHUWING Dragers van een pacemaker dienen minstens 22 cm afstand te houden tot de antennes van het Keyless drive-systeem. Dit om eventuele storingen in de pacemaker als gevolg van het Keyless drive-systeem uit te sluiten. • Staand naast het bestuurdersportier of zittend achter het stuur drukt persoon B op de ontgrendelingstoets van zijn PCC, zie pagina 50. • Kies een van de drie mogelijk positiegeheugens voor de stoel met de stoelknoppen 1–3, zie pagina 82. • Zet de stoel en de spiegels handmatig in G021179 de juiste stand (zie pagina 82 en 102). Vergrendelingsinstellingen De Keyless drive-functie is aan te passen door in het menusysteem aan te geven welke portieren er ontgrendeld moeten worden; dit onder Instellingen van de auto Instellingen vergrendelen Op afstand openen. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. Het Keyless drive-systeem werkt met een aantal antennes die op verschillende locaties ingebouwd zijn in de auto: Achterklep, bij de wissermotor Portierhandgreep, linksachter Plafond, in het midden, boven de achterbank Bagageruimte, in het midden, helemaal voorin, onder de vloer Portierhandgreep, rechtsachter Middenconsole, onder achterstuk Middenconsole, onder voorstuk. 58 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen Van de buitenzijde Met de transpondersleutel kunt u alle portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendelen/ontgrendelen. Het is mogelijk een andere ontgrendelingsvolgorde te kiezen, zie Ontgrendelen met transpondersleutel 50. Van de binnenzijde Centrale vergrendeling Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen 2 minuten na ontgrendeling van de buitenzijde met de transpondersleutel opent, worden alle sloten automatisch weer vergrendeld. Deze functie beperkt de kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. (Voor auto’s met alarmsysteem, zie pagina 65.) 02 Vergrendelen • Druk nadat u de voorportieren hebt gesloten op de knop voor de centrale vergrendeling . Bij lang indrukken (ten minste 2 seconden) worden alle zijruiten en het schuifdak* tegelijkertijd gesloten. WAARSCHUWING Automatische hervergrendeling • Trek eenmaal aan de openingshandgreep en laat deze vervolgens los – het portier is ontgrendeld. Wanneer u nogmaals aan de handgreep trekt wordt het portier geopend. Als u niet met de transpondersleutel kunt vergrendelen/ontgrendelen is de batterij mogelijk leeg – vergrendel/ontgrendel het bestuurdersportier dan met het afneembare sleutelblad, zie pagina 52. Let erop dat inzittenden in de auto kunnen worden opgesloten, als u die van de buitenzijde vergrendelt. Bij lang indrukken (ten minste 4 seconden) worden alle zijruiten* tegelijkertijd geopend. Centrale vergrendeling. Met de knop voor de centrale vergrendeling op de voorportieren kunt u alle portieren en de achterklep tegelijkertijd vergrendelen of ontgrendelen. Alle portieren zijn ook afzonderlijk te vergrendelen met hun vergrendelingsknop – het portier moet uiteraard dichtstaan. Doorluchtfunctie Ontgrendelen Bij lang indrukken van de knop voor centrale vergrendeling (ten minste 4 seconden) worden alle zijruiten tegelijkertijd geopend – om bijv. bij warm weer snel voor frisse lucht in de auto te zorgen. Een portier kan op twee manieren van de binnenkant worden ontgrendeld: Automatische vergrendeling • Bij het indrukken van de knop voor centrale Bij het wegrijden worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld. • Druk de rechterkant van de knop in om te vergrendelen en de linkerkant om te ontgrendelen. vergrendeling . U kunt de functie activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 59 02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen 02 Auto-instellingen Slotinstellingen Automatische vergrendeling. (Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139.) Dashboardkastje Neem het sleutelblad uit. • Houd voor het ontgrendelen de omgekeerde volgorde aan. Achterklep Handmatig openen BELANGRIJK • De achterklep is met heel weinig kracht te ontgrendelen – druk slechts lichtjes op het met rubber beklede plaatje. • Breng geen druk aan op het met rubber beklede plaatje bij het openen van de achterklep – maar til de handgreep op. Bij te veel druk kan de elektrische schakelaar in het met rubber beklede plaatje beschadigd raken. Ontgrendelen met transpondersleutel Het dashboardkastje valt alleen te vergrendelen/ontgrendelen met het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel. (Voor informatie over het sleutelblad, zie pagina 52). Dashboardkastje vergrendelen: Duw het sleutelblad in de slotcilinder van het dashboardkastje. Draai het sleutelblad 90 graden rechtsom. Het sleutelgat staat horizontaal wanneer het kastje vergrendeld is. 60 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Met rubber bekleed plaatje met elektrische schakelaar. De achterklep wordt dichtgehouden door een elektrisch gestuurde vergrendeling. Om te openen: 1. Druk lichtjes op het met rubber beklede drukplaatje onder de buitenhandgreep – de pal wordt vrijgegeven. 2. Til de buitenste handgreep helemaal omhoog om de klep te openen. Met de toets op de transpondersleutel is het mogelijk om de alarmfunctie voor de achterklep te deactiveren* zodat u de achterklep apart kunt ontgrendelen. 02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen Om de achterklep te ontgrendelen: De portieren blijven vergrendeld en beveiligd. • De achterklep wordt weliswaar ontgrendeld maar blijft dichtstaan – druk lichtjes tegen op het met rubber bekleding drukplaatje onder de buitenhandgreep en open de klep. Als de klep niet binnen 2 minuten na ontgrendeling wordt geopend, wordt de klep weer vergrendeld en het alarm opnieuw geactiveerd. Van de binnenzijde ontgrendelen BELANGRIJK Druk op de knop (1) op het verlichtingspaneel. > De klep wordt ontgrendeld en kan binnen 2 minuten worden geopend (als de auto vanaf de binnenzijde vergrendeld werd). Vergrendelen met transpondersleutel Druk op de toets voor vergrendeling op de , zie pagina 50. transpondersleutel > Bij auto’s met alarm* gaat de alarmindicatie op het dashboard knipperen om aan te geven dat het alarm geactiveerd is. Elektrische achterklepbediening* Let op de dakhoogte bij het gebruik van de elektrische achterklepbediening. 02 Verplaats/verrijd de auto niet met de achterklep geopend – doet u dat wel, blijft de automatische achterklepbediening gedeactiveerd. U kunt de deactivering als volgt opheffen: • • Sluit de achterklep handmatig. • Herstart de motor. Neem de transpondersleutel ca. 10 minuten uit het contactslot. N.B. • Om oververhitting tegen te gaan wordt het systeem bij continu gebruik gedurende 60 seconden automatisch uitgeschakeld. Ca. 10 minuten later is het opnieuw klaar voor gebruik. • Als de startaccu ontladen of losgekoppeld is geweest, moet de achterklep eenmaal handmatig worden geopend en gesloten om het systeem te resetten. Sneeuw en wind G031965 Bij auto’s met alarm* dooft de alarmindicatie op het dashboard om aan te geven dat niet alle onderdelen van de auto beveiligd zijn. De niveausensoren en bewegingsmelders alsmede de sensoren in de opening van de achterklep worden buiten werking gesteld. Als de achterklep tijdens het openen omlaagkomt door bijvoorbeeld een dikke laag sneeuw of harde wind, dan wordt de achterklep automatisch gesloten. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 61 02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen Beveiliging tegen overbelasting 02 Als de achterklep tijdens het openen/sluiten in zekere mate wordt gehinderd door een obstakel treedt de beveiliging tegen overbelasting in werking. • Gebeurt dit tijdens het openen dan wordt de elektrische achterklepbediening uitgeschakeld en de achterklep vrijgegeven. • Gebeurt dit tijdens het sluiten dan gaat de achterklep weer helemaal open. WAARSCHUWING Let op het gevaar voor beknelling tijdens het openen/sluiten. Controleer alvorens de achterklep te openen/sluiten of er niemand in de buurt van de achterklep staat, omdat ernstig beknellingsletsel anders niet uitgesloten kan worden. Bedien de achterklep altijd onder toezicht. Achterklep openen De achterklep is op drie manieren te openen, waarvan twee met behulp van deze knop: • Knop op verlichtingspaneel lang indrukken – houd de knop ingedrukt totdat de achterklep wordt geopend. • Knop op transpondersleutel lang indrukken – houd de knop ingedrukt totdat de achterklep wordt geopend. 62 Alleen in combinatie met een alarmsysteem. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Het systeem wordt gedeactiveerd, als de openings-/sluitingsprocedure zoals hiervoor beschreven, wordt onderbroken. • U kunt de achterklep vervolgens handmatig openen/sluiten. • Druk lichtjes op het met rubber beklede drukplaatje onder de buitenhandgreep. Achterklep sluiten De achterklep is te sluiten met deze knop op de achterklep of handmatig. • Druk op de knop – de klep wordt automatisch gesloten. Openings-/sluitfunctie achterklep onderbreken Dit kan op vier manieren, waarvan drie met behulp van deze knop: • • • • Druk op de knop op het verlichtingspaneel Druk op de knop op de transpondersleutel Druk op de knop op de achterklep Druk op het met rubber beklede drukplatje onder de buitenhandgreep. De beweging van de achterklep wordt op dezelfde manier onderbroken als bij activering van de beveiliging tegen overbelasting (zie “Beveiliging tegen overbelasting” elders in dit hoofdstuk). 1 Achterklep handmatig bedienen Safelock-functie*1 Bij activering van de Safelock-functie worden alle vergrendelingsknoppen en openingshandgrepen mechanisch losgekoppeld, wat het openen van de portieren van de binnenzijde onmogelijk maakt. Met de transpondersleutel activeert u de Safelock-functie die ca. 10 seconden na vergrendeling van de portieren in werking treedt. N.B. Als er binnen deze vertragingsperiode een van de portieren wordt geopend, wordt de functie geannuleerd en het alarm uitgeschakeld. Bij Safelock is de auto alleen met de transpondersleutel te ontgrendelen. Het bestuurdersportier is ook te ontgrendelen met het afneembare sleutelblad. 02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen Tijdelijk deactiveren 2. Kies Eenmalig inschakelen. > Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de melding Beveil. verlaagd Zie instructieb. en de Safelock-functie wordt uitgeschakeld bij vergrendeling van de auto. Als u geen wijzigingen in het vergrendelingssysteem wenst Druk op EXIT en vergrendel de auto. N.B. • Let erop dat de auto bij het vergrendelen op alarm wordt gezet. • Wanneer een van de portieren van de binnenzijde wordt geopend, gaat het alarm af. of Geactiveerde menu-opties staan aangekruist. MY CAR Kies Vragen bij uitstappen. > Iedere keer dat u de motor afzet, verschijnt op het scherm van de middenconsole de melding Druk OK MENU om guard te beperken tot de motor start. EXIT is annuleren – kies dan een van de volgende alternatieven: OK MENU Als u de Safelock-functie wilt uitschakelen Draairing EXIT Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk uitschakelen. Dat gaat als volgt: 1. Open het menusysteem MY CAR en ga naar Instellingen Auto-instellingen Lagere beveiliging (voor een gedetailleerde beschrijving van het menusysteem (zie pagina 139)). 02 WAARSCHUWING Laat niemand in de auto achter zonder eerst de Safelock-functie te deactiveren. Zo voorkomt u dat iemand opgesloten raakt. Druk op OK/MENU en vergrendel de auto. (Let erop dat ook de bewegingsmelders en niveausensoren* van het alarmsysteem worden uitgeschakeld, zie pagina 66.) > De volgende keer dat u de motor start, wordt het systeem gereset waarna op het display van het instrumentenpaneel de melding Beveil. volledig verschijnt. Daarmee zijn de Safelock-functie en de bewegingsmelders en niveausensoren van het alarmsysteem opnieuw ingeschakeld. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 63 02 Sloten en alarm Kinderslot 02 Handmatig kinderslot op achterportieren N.B. Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achterportier vanaf de binnenzijde openen. • De vergrendelbus van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet beide achterportieren. • Op auto’s met een elektrisch kinderslot zit geen handmatig kinderslot. G021077 Elektrisch kinderslot op achterportieren* en achterste zijruiten De bedieningscilinders van het kinderslot zitten achter op de korte kant van de achterportieren, zodat ze alleen bereikbaar zijn wanneer de portieren openstaan. Doe het volgende om het kinderslot te activeren/deactiveren: 64 Maak gebruik van het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel om de cilinder te verdraaien, zie pagina 52. Bedieningspaneel bestuurdersportier. Het portier is niet vanaf de binnenzijde te openen. • zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. • portieren niet van de binnenkant te ope- * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Wanneer het elektrische kinderslot actief is, zijn de achterste: op het bestuurdersportier te bedienen nen. Het kinderslot wordt in alle contactslotstanden (zie pagina 79) geactiveerd/gedeactiveerd en dat met een vertraging van maximaal 2 minuten nadat de transpondersleutel uit het contactslot is genomen. Als binnen deze tijd een van de portieren wordt geopend, wordt de functie gedeactiveerd. Druk op de bijbehorende knop van het bedieningspaneel op het bestuurdersportier. > Op het informatiedisplay staat de melding Kinderslot Actief en het lampje in de knop brandt, wanneer het slot geactiveerd is. 02 Sloten en alarm Alarm* Algemene informatie Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als: • een portier, de motorkap of de achterklep wordt geopend • er beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder* aanwezig is) • de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto’s met een niveausensor*) • een kabel van de startaccu wordt losgekoppeld • de sirene wordt losgekoppeld. Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnt er een melding op het informatiedisplay. Neem dan contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. N.B. De bewegingsmelders laten het alarm afgaan bij bewegingen in de passagiersruimte – ook eventuele luchtstromen worden geregistreerd. Het alarm kan dan ook afgaan, als u de auto met een ruit of schuifdak open laat staan of als u de interieurverwarming gebruikt. N.B. Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden. 02 Alarmindicatie Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten van de auto alle ruiten en het schuifdak. Bij gebruik van de geïntegreerde interieurverwarming van de auto (of een draagbare variant daarvan op stroom) dan dient u de blaasmonden dusdanig af te stellen dat deze niet omhoogwijzen. N.B. Een van de sensoren van het alarm zit onder de bekerhouder in de middenconsole en reageert op metalen. Bewaar geen parkeergeld, sleutels en soortgelijke metalen voorwerpen in de bekerhouder van de middenconsole, omdat dit ertoe kan leiden dat het alarm ten onrechte afgaat. Een rode led op het dashboard geeft de status van het alarmsysteem aan: • De led is uit – het alarm is uitgeschakeld • De led licht om de twee seconden eenmaal op – het alarm is ingeschakeld • De led knippert snel vanaf het moment van uitschakelen van het alarm (tot aan het moment dat u de transpondersleutel in het contactslot steekt en sleutelstand I wordt bereikt) – het alarm is afgegaan. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 65 02 Sloten en alarm Alarm* Alarm activeren 02 Druk op de vergrendelingstoets op de transpondersleutel. Alarm deactiveren Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel. sirene heeft zijn eigen accu die volledig onafhankelijk is van de startaccu in de auto. • Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na vijf minuten automatisch uit. Transpondersleutel defect Geactiveerd alarm uitschakelen Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel of steek de transpondersleutel in het contactslot. Overige alarmfuncties Automatische herinschakeling van het alarm De functie voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarm in te schakelen. Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na uitschakeling van het alarm opent wanneer de auto met de transpondersleutel ontgrendeld (en het alarm gedeactiveerd) werd, wordt het alarm automatisch opnieuw ingeschakeld. De auto wordt bovendien opnieuw vergrendeld. Alarmsignalen Bij alarm gebeurt het volgende: • Er klinkt een sirene totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na 30 seconden lang automatisch uit. De 66 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Als u het alarm niet kunt uitschakelen met de transpondersleutel (als bijv. de batterij van de sleutel leeg is), kunt u als volgt het alarmsysteem van de auto deactiveren en de motor starten: 1. Open het bestuurdersportier met het sleutelblad. > Het alarm gaat af, de alarmindicatie knippert snel en de sirene klinkt. 2. Steek de transpondersleutel in het contactslot. > Het alarm wordt gedeactiveerd en de alarmindicatie gaat uit. 3. Start de motor. Beperkt alarmniveau Om te voorkomen dat het alarm afgaat – wanneer er bijv. een hond in de auto wordt achtergelaten of gebruik wordt gemaakt van een veerverbinding – kunt u de bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk uitschakelen. De te volgen procedure is identiek aan die bij tijdelijke uitschakeling van de Safelock-functie, zie pagina 62. 02 Sloten en alarm 02 67 Instrumenten, schakelaars en bediening................................................ 70 Sleutelstanden........................................................................................ 79 Stoelen en achterbank............................................................................ 81 Stuurwiel................................................................................................. 86 Verlichting............................................................................................... 87 Wissers en -sproeiers............................................................................. 97 Ruiten en spiegels................................................................................. 100 Kompas*................................................................................................ 105 Elektrisch bedienbaar panoramadak* .................................................. 107 Alcoguard*............................................................................................ 110 Motor starten........................................................................................ 114 Motor starten, hulpaccu........................................................................ 116 Versnellingsbakken............................................................................... 117 Vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Drive)*.......................................... 123 Bedrijfsrem............................................................................................ 124 Afdalingsregeling, HDC (Hill Descent Control)...................................... 126 Parkeerrem............................................................................................ 128 HomeLink *.......................................................................................... 131 68 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. BESTUURDERSMILIEU 03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenoverzicht 03 Auto met stuur links. 70 03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Functie Pagina Functie Pagina Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/dimlicht, boordcomputer 87, 90, 136, 160 Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties 139, 264 165, 167 Bedieningspaneel voor klimaatregeling 145 Cruisecontrol Claxon, airbag 22, 86 Versnellingspook/keuzehendel 117 Instrumentenpaneel 73, 77 139, 221, 251, 264 Bedieningsknoppen actieve chassisregeling (FOUR-C)* 164 Menu-, audio- en telefoonfuncties Wissers en -sproeiers 97, 98 Knop START/STOP 114 Stuurwielafstelling 86 Contactslot 79 Ontgrendeling motorkap 312 Display voor infotainment en menufuncties 139, 219, 264 Parkeerrem 128 Openingshandgreep portier – Bedieningsknoppen verlichting, ontgrendeling tankvulklep en achterklep 60, 87, 273 Bedieningspaneel 59, 64, 100, 102 Stoelinstelling* 82 Alarmlichten 03 90 `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 71 03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening 03 Auto met stuur rechts. 72 03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Functie Pagina Functie Pagina Display voor infotainment en menufuncties 139, 219, 264 Ontgrendeling motorkap 312 Stuurwielafstelling 86 Contactslot 79 Knop START/STOP 114 Cruisecontrol 165, 167 Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/dimlicht, boordcomputer 87, 90, 136, 160 Instrumentenpaneel 73, 77 Versnellingspook/keuzehendel 117 Claxon, airbag 22, 86 139, 221, 251, 264 Bedieningsknoppen actieve chassisregeling (FOUR-C)* 164 Menu-, audio- en telefoonfuncties 97, 98 Bedieningspaneel voor klimaatregeling 145 Wissers en -sproeiers Openingshandgreep portier – Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties 139, 264 Bedieningspaneel 59, 64, 100, 102 Alarmlichten 90 Stoelinstelling* 82 Bedieningsknoppen verlichting, ontgrendeling tankvulklep en achterklep 60, 87, 273 Parkeerrem 128 Informatiedisplays 03 Op de informatiedisplays verschijnt informatie over bepaalde functies van de auto zoals de cruisecontrol, boordcomputer en meldingen. De informatie verschijnt in tekstvorm en met symbolen. Gedetailleerder informatie vindt u onder de functies die gebruik maken van de informatiedisplays. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 73 03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Meters Controle-, informatie- en waarschuwingssymbolen 5 seconden alle symbolen uit behalve het symbool voor storingen in het uitlaatgasreinigingssysteem en dat voor een lage oliedruk. Controle- en informatiesymbolen Symbool 03 Betekenis Storing in ABL Uitlaatgasreinigingssysteem Storing in ABS Meters op het instrumentenpaneel. Snelheidsmeter Brandstofmeter. Zie ook boordcomputer (pagina 160) en tanken (pagina 273). Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Controle- en waarschuwingssymbolen. Symbolen groot licht en richtingaanwijzers Controle- en informatiesymbolen Controle- en waarschuwingssymbolen1 Als de motor niet aanslaat of als de functietest wordt uitgevoerd in sleutelstand II, gaan na 74 Stabiliteitssysteem Voorgloeifunctie motor (diesel) Functietest Alle controle- en waarschuwingssymbolen gaan branden in sleutelstand II of wanneer u de motor start. Alle symbolen moeten weer uitgaan als de motor is aangeslagen, behalve het symbool voor de parkeerrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de parkeerrem wordt gehaald. 1 Mistachterlicht aan Bij bepaalde motortypes is het symbool voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding, zie pagina 313. Laag peil in brandstoftank Informatie, lees displaymelding Groot licht aan 03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Symbool Betekenis Richtingaanwijzers links Richtingaanwijzers rechts troleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Mistachterlicht aan Dit symbool brandt wanneer u het mistachterlicht hebt ingeschakeld. Er is slechts één mistachterlicht - dat zit aan de bestuurderszijde. Stabiliteitssysteem DRIVe - Start/Stop Storing in ABL Het symbool brandt, als er een storing is opgetreden in het ABL-systeem (Active Bending Lights). Uitlaatgasreinigingssysteem Bij een storing in het uitlaatgasreinigingssysteem kan het symbool gaan branden. Rijd voor een controle naar een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Storing in ABS Als het symbool brandt, is het systeem defect. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. 1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en zet de motor af. 2. Start de motor opnieuw. 3. Als het symbool blijft branden, rijd dan naar een werkplaats om het ABS te laten con- Het knipperende symbool geeft aan dat het stabiliteitssysteem werkt. Als het symbool continu brandt is er sprake van een storing in het systeem. Voorgloeifunctie motor (diesel)* Het symbool gaat branden wanneer de motor wordt voorverwarmd. De voorverwarming start als de temperatuur lager wordt dan 2 °C. De auto kan worden gestart als het symbool gedoofd is. Laag peil in brandstoftank Wanneer het symbool gaat branden is het brandstofpeil te laag. Tank dan zo spoedig mogelijk. Informatie, lees displaymelding Als er een afwijking is in een van de systemen in de auto, gaat het informatiesymbool branden en verschijnt er een melding op het display. U verwijdert de melding met behulp van de knop READ, zie pagina 136. Dit gebeurt automatisch als u enige tijd niets doet (hoe lang hangt van de bewuste functie af). Het informa- tiesymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. N.B. Wanneer de servicemelding verschijnt, kunt u het lampje doven en de melding verwijderen met de knop READ. Ook als u niets doet gebeurt dat enige tijd later automatisch. 03 Groot licht aan Het symbool brandt, wanneer u het groot licht voert of grootlichtsignalen geeft Richtingaanwijzers links/rechts Beide richtingaanwijzersymbolen knipperen bij gebruik van de alarmlichten. Controle- en waarschuwingssymbolen Symbool Betekenis Lage oliedrukA Parkeerrem aangezet Airbags (SRS) Gordelwaarschuwing `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 75 03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Symbool Betekenis Dynamo laadt niet bij Storing in remsysteem 03 Waarschuwing A Bij bepaalde motortypes is het symbool voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding (zie pagina 313 en 315). Lage oliedruk Als het symbool tijdens het rijden oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Vul zo nodig olie bij. Als het symbool oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact opnemen met een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Parkeerrem aangezet Het symbool brandt continu, wanneer u de parkeerrem hebt aangezet. Het symbool knippert tijdens het aanzetten en gaat daarna continu branden. Een knipperend symbool houdt in dat er een storing is opgetreden. Lees de melding op het informatiedisplay. 76 Airbags (SRS) Als het symbool tijdens het rijden oplicht of blijft branden, is er een storing geregistreerd in de gordelsluiting of in het SRS-, SIPS- of ICsysteem. Rijd de auto zo spoedig mogelijk naar een werkplaats om het systeem te laten controleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Gordelwaarschuwing Het symbool brandt als de bestuurder of de voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of als iemand op de achterbank de gordel heeft losgenomen. Dynamo laadt niet bij Het symbool gaat tijdens het rijden branden, als er sprake is van een storing in het elektrisch systeem. Bezoek een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Storing in remsysteem Als het symbool oplicht, is het remvloeistofpeil mogelijk te laag. Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en controleer het peil in het remvloeistofreservoir, zie pagina 317. Als de waarschuwingssymbolen voor het remsysteem en ABS tegelijkertijd branden, kan er een storing in de remkrachtverdeling zijn opgetreden. 1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en zet de motor af. 2. Start de motor opnieuw. • Rijd verder als beide symbolen uitgaan. • Als de symbolen echter blijven branden, moet u het peil in het remvloeistofreservoir controleren, zie pagina 317. Als de symbolen blijven branden ondanks dat het peil van de remvloeistof in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar een werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvowerkplaats bezoekt. WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MIN-streepje van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld. Laat de oorzaak van het remvloeistofverlies controleren door een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor contact opneemt met een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Als de waarschuwingssymbolen voor het remsysteem en ABS tegelijkertijd branden, bestaat het gevaar dat de achtertrein bij krachtig remmen gaat slippen. 03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Waarschuwing Het rode waarschuwingssymbool gaat branden, wanneer er een storing is geregistreerd die van invloed kan zijn op de veiligheid en/of de rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende melding op het informatiedisplay. Het waarschuwingssymbool blijft branden totdat de storing is verholpen, maar de melding kunt u verwijderen met de knop READ, zie pagina 136. Het waarschuwingssymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. Als de auto met een snelheid van maximaal 7 km/h rijdt, gaat het informatiesymbool branden. Als de auto met een snelheid van maximaal 7 km/h rijdt, gaat het waarschuwingssymbool branden. Door kort op de knop te drukken, kunt u van dagteller (T1 en T2) wisselen. Als u de knop lang indrukt (meer dan 2 seconden), zet u de geactiveerde dagteller op nul. De afgelegde afstand staat op het display. Klok 03 Dagtellers Actie: 1. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder met de auto. 2. Lees de informatie op het informatiedisplay. Voer de handeling uit die de melding op het display u voorschrijft. Wis de melding met de knop READ. Waarschuwing, portieren niet gesloten Als een van de portieren, de motorkap2 of de achterklep niet goed afgesloten is, gaat het informatie- of waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende melding op het instrumentenpaneel. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier, het kofferdeksel of de motorkap dat/die open is. 2 Klok en instelknop. Dagteller en bedieningsknop. Display voor dagtellers Knop om te wisselen tussen de dagtellers T1 en T2 alsook de dagtellers op nul te stellen. De dagtellers worden gebruikt om korte afstanden te meten. Display voor de tijdaanduiding. Knop om de klok in te stellen. Draai de knop rechts- of linksom om de klok in te stellen. Draai de knop eerst tot aan de aanslag en vervolgens nog eens ca. 1 mm door – u hoort één ‘klik’ die tevens te voelen is in de knop. Iedere ‘klik’ komt overeen met Alleen auto’s met alarm*. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 77 03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening 1 minuut. Voor snelle wijziging de knop in de ‘klikstand’ vasthouden. Bij een melding wordt de klok mogelijk tijdelijk vervangen door een symbool, zie pagina 136. 03 78 03 Bestuurdersmilieu Sleutelstanden Transpondersleutel aanbrengen en verwijderen BELANGRIJK Vreemde voorwerpen in het contactslot kunnen tot functiestoringen leiden of schade aan het slot toebrengen. De transpondersleutel niet verkeerd om insteken – pak de sleutel beet aan het uiteinde met het afneembare sleutelblad. zie pagina 52. Contactsleutel met ingedrukte transpondersleutel. N.B. Voor auto’s met Keyless drive-functie*, zie pagina 56. Sleutel aanbrengen Houd de transpondersleutel beet aan de kant van het afneembare sleutelblad en plaats de sleutel in het contactslot. Duw de sleutel vervolgens tot aan de aanslag in het slot. Sleutelstand I Met de transpondersleutel volledig in het contactslot geduwd - Druk kort op START/STOP ENGINE. Sleutelstand II Met de transpondersleutel volledig in het contactslot geduwd - Druk ca. 2 seconden op START/STOP ENGINE. Sleutel verwijderen Terug naar sleutelstand 0 Pak de transpondersleutel beet en trek deze naar buiten. Om terug te gaan naar sleutelstand 0 vanuit stand I of II – druk kort op START/STOP ENGINE. 03 Functies De drie verschillende sleutelstanden zijn te activeren zonder daarvoor de motor te hoeven starten. De tabel geeft aan welke functies beschikbaar zijn in de verschillende sleutelstanden. N.B. Om sleutelstand I of II te activeren zonder de motor te starten – voer een van de volgende punten uit zonder het rem-/koppelingspedaal te bedienen. Sleutelstand 0 Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 79 03 Bestuurdersmilieu Sleutelstanden Stand 03 Functie 0 Kilometerteller, klok en temperatuurmeter worden verlicht. Het stuurslot is opgeheven. Het audiosysteem is te gebruiken. I Panoramadak*, elektrisch bedienbare zijruiten, 12V-aansluitingen in passagiersruimte, RTI*, telefoon*, interieurventilator, ECC en ruitenwissers zijn te gebruiken. II De koplampen worden ontstoken. Waarschuwings-/controlelampjes branden 5 seconden lang. Alle uitrusting werkt, behalve de elektrische verwarming van de stoel en die van de achterruit die pas werken wanneer de motor loopt. Voor informatie over de functie van het audiosysteem bij een uitgenomen transpondersleutel, zie pagina 216. Motor starten en afzetten Voor informatie over het starten/afzetten van de motor, zie pagina 114. Slepen Voor belangrijke informatie over de transpondersleutel bij het slepen, zie pagina 291. 80 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank Voorstoelen WAARSCHUWING De stand van de bestuurdersstoel instellen voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. Rugleuning voorstoel omklappen Trek de pallen aan de achterzijde van de rugleuning omhoog tijdens het omklappen. 4. Duw de stoel zo ver naar voren dat de hoofdsteun onder het dashboardkastje “vast” komt te zitten. Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde volgorde aan. 03 WAARSCHUWING Pak het ruggedeelte nadat u het rechtop gezet hebt beet en controleer of het stevig vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. Lendensteun wijzigen, aan de knop1 draaien. Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen om de juiste afstand tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen. Controleer of de stoel na het afstellen in de nieuwe stand geblokkeerd staat. Voorkant zitting hoger/lager* zetten, omhoog-/omlaagpompen. Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de knop draaien. Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/ omlaagpompen. De rugleuning van de passagiersstoel kan worden omgeklapt om ruimte te maken voor lange lading. Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren en omlaag. Zet de rugleuning rechtop. Bedieningspaneel voor elektrisch bedienbare stoel*. 1 Geldt ook voor een elektrisch bedienbare stoel. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 81 03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank Elektrisch bedienbare stoel* 03 Voorbereidingen 1. Stel de stoel en de buitenspiegels in. Tot enige tijd nadat u het portier met de transpondersleutel hebt ontgrendeld blijft het mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er geen sleutel in het contactslot. U verstelt de stoel normaal gesproken in sleutelstand I. Wanneer de motor loopt, is dat altijd mogelijk. 2. Houd de knop voor vastlegging van de instelling ingedrukt, terwijl u op de geheugenknop van uw keuze drukt. Stoel met geheugenfunctie* Stoel in vastgelegde stand zetten Houd een van de geheugenknoppen ingedrukt, totdat de stoel en de buitenspiegels tot stilstand komen. Bij het loslaten van de knop zal de instelling van de stoel onmiddellijk worden beëindigd. Geheugen* van transpondersleutel2 De stand van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels3 wordt vastgelegd, wanneer u de auto met de transpondersleutel vergrendelt. Voorkant zitting omhoog/omlaag Stoel vooruit/achteruit en omhoog/omlaag Hellingshoek rugleuning De elektrisch bedienbare stoelen zijn voorzien van een beveiliging tegen overbelasting, die geactiveerd wordt als een van de stoelen door een obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het geval is, moet u de sleutel in stand I of 0 zetten en enige tijd wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te verstellen. U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/ omlaag). 2 3 82 Instelling vastleggen Geheugenknop Geheugenknop Geheugenknop Knop voor vastlegging van de instelling Voor het sleutelgeheugen bij Keyless drive, zie pagina 57. Alleen als de auto is uitgerust met elektrisch bedienbare bestuurdersstoel en elektrisch inklapbare buitenspiegels. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank Een volgende keer dat de auto met dezelfde transpondersleutel wordt ontgrendeld, nemen de bestuurdersstoel en de buitenspiegels automatisch de in het sleutelgeheugen vastgelegde standen in. N.B. De bestuurdersstoel en de buitenspiegels worden niet verzet, als ze al in de opgeslagen stand staan. Noodstop Achterbank Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een van de knoppen drukken om de stoel tot stilstand te brengen. Middelste hoofdsteun achterbank Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutelgeheugen vastgelegde stand te zetten dient u de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel te bedienen. Het bestuurdersportier dient daarbij open te staan. 03 WAARSCHUWING U kunt de standen in het sleutelgeheugen ook activeren door (terwijl het bestuurdersportier openstaat) de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel te bedienen. U kunt het sleutelgeheugen activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Auto-instellingen Sleutelgeheugen Deur, spiegels en stoel opgeslagen in sleutel. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet met de schakelaars spelen. Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter of onder de stoel liggen tijdens het verstellen. Zorg er tevens voor dat geen van de passagiers op de achterbank bekneld kan raken. Stoelen met elektrische verwarming Voor stoelen met elektrische verwarming, zie pagina 150. Stem de hoofdsteun af op de lengte van de passagier zodat deze zo mogelijk het hele achterhoofd bedekt. Trek de hoofdsteun zo ver omhoog als nodig is. Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de knop (in het midden tussen het ruggedeelte en de hoofdsteun, zie afbeelding) indrukken terwijl u de hoofdsteun omlaagduwt. N.B. Het geheugen van de twee transpondersleutels en de drie geheugens van de stoel werken volledig onafhankelijk van elkaar. `` 83 03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank Buitenste hoofdsteunen achterbank handmatig omklappen De drie ruggedeelten zijn op verschillende manieren neer te klappen. N.B. Zet de voorstoelen zo nodig naar voren en/ of de rugleuningen ervan rechtop, zodat u de ruggedeelten van de achterbank helemaal kunt neerklappen. 03 • Het linker gedeelte is apart neer te klappen. • Het middelste gedeelte is eveneens apart neer te klappen. • Het rechter gedeelte kan alleen samen met Trek aan de pal bij de hoofdsteun om de hoofdsteun om te klappen. Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop totdat deze hoorbaar vastklikt. Ruggedeelte achterbank omklappen BELANGRIJK Bij het neerklappen van de achterbank mogen er zich geen voorwerpen op de achterbank bevinden. De veiligheidsgordels mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan de bekleding van de achterbank is anders namelijk niet uitgesloten. 84 het middelste gedeelte worden neergeklapt. • Voor het omklappen van de complete rugleuning dienen de verschillende gedeelten ieder apart omgeklapt te worden. Bij het omklappen van het middelste ruggedeelte dient u de middelste hoofdsteun vrij te geven en omlaag te zetten, zie pagina 83. De buitenste hoofdsteunen worden automatisch neergeklapt, wanneer u de buitenste ruggedeelten omklapt. Trek de blokvan het ruggedeelte keerhandgreep omhoog en klap het ruggedeelte om. Een rode markering bij de pal geeft aan dat het ruggedeelte niet langer geblokkeerd staat. Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde volgorde aan. 03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank N.B. De rode markering mag niet langer zichtbaar zijn, wanneer het ruggedeelte weer rechtop staat. Het ruggedeelte staat niet geblokkeerd, als de rode markering wel zichtbaar is. WAARSCHUWING Controleer of de ruggedeelten en hoofdsteunen van de achterbank na het rechtop zetten goed vergrendeld staan. Buitenste hoofdsteunen achterbank elektrisch omklappen* 2. Druk op de knop om de beide buitenste hoofdsteunen op de achterbank om te klappen en het zicht naar achteren te verbeteren. WAARSCHUWING 03 Klap de buitenste hoofdsteunen niet om, als er iemand op een van beide buitenste zitplaatsen van de achterbank zit. Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop totdat deze hoorbaar vastklikt. WAARSCHUWING De hoofdsteunen moeten na het rechtop zetten vergrendeld staan. 1. De transpondersleutel moet in stand I of II staan. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 85 03 Bestuurdersmilieu Stuurwiel Instellen WAARSCHUWING Claxon Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden en controleer of het in de gekozen stand vergrendeld staat. Bij auto’s met snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* is de vereiste stuurkracht in te stellen, zie pagina 164. G021138 03 Toetsensets* Stuurwiel afstellen. Claxon. Ontgrendelingshendel, stuurwielafstelling Druk op het midden van het stuurwiel om te claxonneren. Mogelijke stuurwielstanden U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de diepte verstellen: 1. Trek de hendel naar u toe om het stuur vrij te geven. 2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand. 3. Duw de hendel vervolgens terug om het stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel terugduwen. 86 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Toetsensets op stuurwiel. Cruisecontrol, zie pagina 165 Adaptieve cruisecontrol, zie pagina 167 Menu-, audio- en telefoonfuncties, zie pagina 221. 03 Bestuurdersmilieu Verlichting Bedieningspaneel verlichting De displayverlichting wordt bij donker automatisch gedimd. De gevoeligheidsgraad van deze functie is in te stellen met het duimwiel. Groot licht/dimlicht Ook de sterkte waarmee het instrumentenpaneel verlicht wordt stelt u in met het duimwiel. Koplamphoogteregeling 03 Door de belading van de auto wordt de hoogte van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoetkomend verkeer mogelijk verblindt. U kunt dat voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen. Stel de koplampen lager af als de auto zwaar beladen is. Overzicht bedieningspaneel verlichting. Duimwiel voor het afstellen van de verlichting van het display en het instrumentenpaneel Mistachterlicht Bedieningspaneel verlichting Duimwiel1 voor koplamphoogteregeling 1. Laat de motor draaien of zet de transpondersleutel in stand I. 2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de koplampen hoger of lager af te stellen. Verlichtingsdraaiknop en stuurhendel. Stand voor grootlichtsignalen Stand voor grootlicht Auto’s met xenonkoplampen* zijn uitgerust met automatische koplamphoogteregeling, zodat het duimwiel ontbreekt. Instrumentenverlichting Afhankelijk van de sleutelstand worden bepaalde displays en instrumenten verlicht, zie pagina 79. 1 Niet aanwezig bij auto’s met xenonkoplampen*. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 87 03 Bestuurdersmilieu Verlichting Stand Betekenis AutomatischA/uitgeschakeld dimlicht. Alleen grootlichtsignalen. Stadslichten vóór en achterlichten 03 Dimlicht. In deze stand werken het groot licht en de grootlichtsignalen. A Geldt voor bepaalde markten. N.B. Het groot licht is alleen te activeren in stand . Grootlichtsignalen Trek de stuurhendel voorzichtig tot in de stand voor grootlichtsignalen naar het stuurwiel toe. Het groot licht brandt totdat u de hendel loslaat. Dimlicht Als de verlichtingsdraaiknop in stand2 staat, gaat bij het starten van de motor het dimlicht automatisch branden. U kunt het auto- 2 88 Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. matische dimlicht zo nodig in een werkplaats buiten werking laten stellen. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. Actieve xenonkoplampen, ABL* In stand is het dimlicht altijd automatisch ingeschakeld wanneer de motor loopt of als de transpondersleutel in stand II staat. Groot licht Het groot licht is alleen te ontsteken met de . Schakel verlichtingsdraaiknop in stand het groot licht in of uit door de stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel te halen en vervolgens los te laten. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt op het instrumentenpahet symbool neel. Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde (rechts) functie. Als de auto is uitgerust met actieve xenonkoplampen (Active Bending Lights, ABL) draaien de lichtbundels van de koplampen mee om optimale verlichting te verkrijgen in bochten en op kruisingen om op die manier de veiligheid te verhogen. De functie wordt automatisch ingeschakeld bij het starten van de motor. Wanneer de functie een storing vertoont, brandt het symbool op het instrumentenpaneel en op het informatiedisplay verschijnen een verklarende melding plus een ander brandend symbool. 03 Bestuurdersmilieu Verlichting Symbool Display Betekenis Koplampfout Service vereist Het systeem is defect. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. De functie is uitsluitend actief bij schemer of donker en dan alleen als de auto rijdt. U kunt de functie3 deactiveren/activeren in het menusysteem MY CAR onder My XC60 Act. bochtverlichting of onder Instellingen Auto-instellingen Lichtinstellingen Act. bochtverlichting. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. Voor het aanpassen van de lichtbundel, zie pagina 93. 3 Stadslichten vóór en achterlichten Remlichten De remlichten gaan automatisch branden wanneer u remt. Voor informatie over de noodremlichten en de automatische alarmlichten, zie pagina 124. Mistachterlicht 03 Verlichtingsdraaiknop in stand voor stads-/parkeerlichten vóór en achterlichten. Draai de verlichtingsdraaiknop naar de middelste stand (ook de kentekenplaatverlichting gaat branden). Om het achteropkomende verkeer te waarschuwen worden de achterlichten ook bij het openen van de achterklep automatisch ingeschakeld. Knop voor mistachterlicht. Het mistachterlicht dat uit een lamp aan de achterzijde van de auto bestaat, is alleen in te schakelen wanneer u het groot licht/dimlicht voert. Druk op de knop voor in-/uitschakeling. Het controlesymbool voor het mistachterlicht op het instrumentenpaneel en het lampje Geactiveerd bij levering vanuit de fabriek. `` 89 03 Bestuurdersmilieu Verlichting in de knop branden, wanneer het mistachterlicht ingeschakeld is. Het mistachterlicht dooft automatisch bij het afzetten van de motor. 03 N.B. De regels voor het gebruik van het mistachterlicht verschillen van land tot land. Alarmlichten zodra de snelheid van de auto tot onder de 30 km/h is gedaald, automatisch de alarmlichten ingeschakeld. Ook nadat de auto tot stilstand is gekomen, blijven de alarmlichten knipperen. Wanneer u weer wegrijdt, worden ze automatisch uitgeschakeld. U kunt ook op de knop voor de alarmlichten drukken. Voor meer informatie over de noodremlichten en de automatische alarmlichten, zie pagina 124. Richtingaanwijzers/knipperlichten Korte serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eerste stand en laat de hendel vervolgens los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op. U kunt de functie activeren/ deactiveren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Autoinstellingen Lichtinstellingen Drie maal richtingaanwijzer . Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. Onafgebroken serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de tweede stand. De hendel blijft in deze stand staan en kan handmatig in de uitgangspositie teruggezet worden of veert automatisch terug bij het terugdraaien van het stuurwiel. Richtingaanwijzersymbolen Voor de richtingaanwijzersymbolen, zie pagina 74. Knop voor alarmlichten. Druk op de knop om de alarmlichten te activeren. Beide richtingaanwijzersymbolen op het instrumentenpaneel knipperen bij gebruik van de alarmlichten. Als de auto dermate hard wordt afgeremd dat de noodremlichten in werking treden, worden, 90 Richtingaanwijzers/knipperlichten. 03 Bestuurdersmilieu Verlichting Verlichting in interieur Plafondverlichting voorin De leeslampjes voorin worden in- en uitgeschakeld met een druk op de bijbehorende knoppen op de plafondconsole. Plafondverlichting achterin G021149 03 Plafondverlichting achterin bij auto’s met panoramadak. Leeslampje linkerzijde G021150 Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes en interieurverlichting voorin. Instapverlichting Leeslampje rechterzijde Interieurverlichting Alle verlichting in het interieur kan handmatig in- en uitgeschakeld worden binnen 30 minuten nadat: • u de motor hebt afgezet en de transpondersleutel in stand 0 staat • de auto ontgrendeld is zonder dat de motor is gestart. U kunt de lampjes in- en uitschakelen met een druk op de bijbehorende knop. Plafondverlichting achterin bij auto’s zonder panoramadak. De instapverlichting (alsmede de interieurverlichting) worden in- en uitgeschakeld bij het openen c.q. sluiten van een portier. Verlichting dashboardkastje De verlichting in het dashboardkastje wordt inen uitgeschakeld bij het openen en sluiten van de klep van het kastje. Make-upspiegel De verlichting van de make-upspiegel, zie pagina 211, wordt bij het openen en sluiten van het klepje in- en uitgeschakeld. `` 91 03 Bestuurdersmilieu Verlichting Bagageruimteverlichting De bagageruimteverlichting wordt bij het openen en sluiten van de achterklep automatisch in- en uitgeschakeld. Automatische verlichting 03 Met de knop voor de interieurverlichting kunt u drie verlichtingsstanden selecteren: • Uit – rechterkant ingedrukt, automatische interieurverlichting gedeactiveerd. • Neutrale stand – automatische verlichting geactiveerd. • Aan – linkerkant ingedrukt, interieurverlichting brandt. Neutrale stand Met de knop in de neutrale stand wordt de interieurverlichting als volgt automatisch in- en uitgeschakeld. De interieurverlichting wordt ingeschakeld en blijft 30 seconden lang branden, als: • u de auto met de afstandsbediening ontgrendelt (zie pagina 50 of 53) • u de motor hebt afgezet en de transpondersleutel in stand 0 staat. De interieurverlichting dooft, wanneer: • u de motor start • de auto wordt vergrendeld. 92 De interieurverlichting gaat aan en blijft twee minuten lang branden, wanneer een van de portieren openstaat. instellingen Lichtinstellingen Duur thuisbrenglicht. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. Als u een bepaalde verlichtingsfunctie handmatig inschakelt, zal deze na twee minuten automatisch worden uitgeschakeld. “Approach”-verlichting “Follow Me Home”-verlichting Het is mogelijk om een deel van de buitenverlichting enige tijd ingeschakeld te houden en als “Follow Me Home”-verlichting dienst te laten doen na vergrendeling van de auto. 1. Neem de transpondersleutel uit het contactslot. 2. Haal de linker stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel toe en laat de hendel los. De functie is op dezelfde manier te activeren als de grootlichtsignalen, zie pagina 87. 3. Stap uit de auto en vergrendel het portier. Wanneer de functie wordt geactiveerd, gaan de dimlichten, de parkeerlichten, de richtingaanwijzers, de verlichting van de buitenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de plafondlampjes in het interieur en de instapverlichting branden. De duur van de “Follow Me Home”-verlichting kan worden ingesteld in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Auto- U activeert de “Approach”-verlichting met de transpondersleutel, zie pagina 50, om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. Wanneer de functie met de afstandsbediening wordt geactiveerd, gaan de parkeerlichten, de verlichting van de buitenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de plafondlampjes in het interieur en de instapverlichting branden. De duur van de “Approach”-verlichting kan worden ingesteld in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Autoinstellingen Lichtinstellingen Automatische verlichting. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. 03 Bestuurdersmilieu Verlichting Lichtbundel aanpassen de juiste lichtbundel wordt ook de berm beter verlicht. Actieve xenonkoplampen* Bij het aanpassen van de lichtbundel voor links- of rechtsrijdend verkeer dient de auto stil te staan. G021151 1. Open het menusysteem en ga naar Instellingen van de auto Lichtinstellingen. 2. Kies uit Tijdelijke RH lampen en Tijdelijke LH-lampen. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139 Lichtbundel linksrijdend verkeer. Halogeenkoplampen • C = RHD Right (auto met het stuur rechts, rechter koplampglas) • D = RHD Left (auto met het stuur rechts, linker koplampglas) 2. Breng de mallen over op een stuk zelfklevend en watervast materiaal en knip ze uit. 03 3. Breng de zelfklevende mallen aan de hand van de afbeelding, zie pagina 94, en de afmetingen in de onderstaande lijst aan op de juiste afstand tot de rand van de koplampglazen: • Mal A en D: horizontale lijn ca. 104 mm, verticale lijn ca. 20 mm • Mal B en C: horizontale lijn ca. 167 mm, verticale lijn ca. 14 mm Bij halogeenkoplampen past u de lichtbundel aan door bepaalde delen van het koplampglas af te plakken. De sterkte van de lichtbundel neemt daardoor iets af. G021152 Koplampen afplakken 1. Trek de mallen A en B over voor een auto met het stuur links of de mallen C en D voor een auto met het stuur rechts in een schaal van 1:1, zie pagina 96: Lichtbundel rechtsrijdend verkeer. • A = LHD Right (auto met het stuur links, Om verblinding van tegenliggers te voorkomen kunt u de lichtbundel van de koplampen aanpassen voor links- en rechtsrijdend verkeer. Bij • B = LHD Left (auto met het stuur links, rechter koplampglas) linker koplampglas) `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 93 03 Bestuurdersmilieu Verlichting Positie van de mallen 03 Bovenste regel: afgeplakte gebieden bij een auto met stuur links, mallen A en B. Onderste regel: afgeplakte gebieden bij een auto met het stuur rechts, mallen 94 03 Bestuurdersmilieu Verlichting C en D. 03 `` 95 03 Bestuurdersmilieu Verlichting Mallen voor halogeenkoplampen 03 96 03 Bestuurdersmilieu Wissers en -sproeiers Ruitenwissers1 Intervalstand Regensensor* Met het duimwiel kunt u het aantal wisslagen per eenheid van tijd instellen wanneer u de intervalstand hebt geselecteerd. De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt automatisch de ruitenwissers op de voorruit in. De gevoeligheid van de regensensor is in te stellen met het duimwiel. Ononderbroken wissen De wissers bewegen op normale snelheid. De wissers bewegen op hoge snelheid. Wanneer de regensensor actief is, brandt het lampje in de bijbehorende knop en verschijnt op het rechter het regensensorsymbool display van het instrumentenpaneel. 03 Activeren en gevoeligheid instellen BELANGRIJK Ruitenwissers en -sproeiers. Regensensor aan/uit Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid ruitenwissers Ruitenwissers uitgeschakeld Haal de hendel naar stand 0 om de ruitenwissers uit te schakelen. Enkele slag Haal de hendel omhoog en laat deze los om de wissers een enkele slag te laten maken. Controleer alvorens de ruitenwissers tijdens de winter in te schakelen of de wisserbladen niet zijn vastgevroren en de voorruit (alsmede de achterruit) sneeuw- en ijsvrij zijn. BELANGRIJK Spuit een ruime hoeveelheid ruitensproeiervloeistof op de voorruit, wanneer de ruitenwissers werken. De voorruit moet nat zijn bij gebruik van de ruitenwissers. Servicestand wisserbladen Bij reiniging van voorruit/wisserbladen en vervanging van wisserbladen, zie pagina 325 en 339. 1 Om de regensensor te activeren dient de motor te lopen of de transpondersleutel in stand I of II te staan en de ruitenwisserhendel in stand 0 of die voor een enkele wisslag. Activeer de regensensor door op de knop te drukken. De ruitenwissers maken een slag. Als u de hendel omhooghaalt, maken de ruitenwissers een extra slag. Draai het duimwiel omhoog voor een grotere gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoeligheid. (de wissers maken een extra slag, als u het duimwiel omhoogdraait.) Wisserbladen vervangen zie pagina 325, servicestand wisserbladen zie pagina 325 en sproeiervloeistof bijvullen zie pagina 326. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 97 03 Bestuurdersmilieu Wissers en -sproeiers Deactiveren Koplamp- en ruitensproeiers Schakel de regensensor uit met een druk op de of haal de hendel omlaag naar een knop ander wisprogramma. 03 stof. Om vloeistof te besparen, worden de koplampen alleen iedere vijfde keer dat u de voorruitsproeiers activeert gesproeid. Ruitenwisser en sproeier achterklep De regensensor wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u de transpondersleutel uit het contactslot neemt of vijf minuten nadat u de motor hebt afgezet. BELANGRIJK De ruitenwissers op de voorruit kunnen in een automatische wasstraat spontaan inschakelen en daarbij beschadigd raken. Schakel de regensensor uit terwijl de motor loopt of als de transpondersleutel in stand I of II staat. Het symbool op het instrumentenpaneel en dat in de knop doven. Sproeierfunctie. Ruitensproeiers voorruit U activeert de sproeiers van de voorruit en de koplampen door de hendel naar het stuurwiel toe te trekken. Nadat u de hendel hebt losgelaten maken de ruitenwissers op de voorruit nog enkele slagen en worden de koplampen gesproeid. Verwarmde sproeikoppen* De sproeikoppen worden bij vorst automatisch verwarmd om te voorkomen dat de ruitensproeiervloeistof bevriest. Hogedruksproeiers koplampen* De hogedruksproeiers van de koplampen verbruiken een grote hoeveelheid sproeiervloei- 98 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Ruitenwisser achterklep – intervalstand Ruitenwisser achterklep – continu wissen Wanneer u de hendel naar voren haalt (zie pijl op bovenstaande afbeelding), activeert u de ruitenwisser/-sproeier van de achterklep. 03 Bestuurdersmilieu Wissers en -sproeiers N.B. De achterruitwisser is beveiligd tegen oververhitting zodat de wissermotor wordt uitgeschakeld bij oververhitting. De achterruitwisser werkt weer na een periode van afkoelen (30 seconden of langer afhankelijk van de motor- en de omgevingstemperatuur). 03 Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de intervalstand van de ruitenwisser op de achterklep starten2. Bij het inschakelen van een andere versnelling valt de ruitenwisser op de achterklep stil. Als de ruitenwisser op de achterklep echter al op continue snelheid werkt, vindt er geen wijziging plaats. N.B. Bij auto’s met een geactiveerde regensensor wordt de ruitenwisser op de achterklep automatisch geactiveerd, als u in de regen achteruitrijdt. 2 Deze functie (intervalstand tijdens het achteruitrijden) kunt u desgewenst uitschakelen. Bezoek een werkplaats. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer. 99 03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels Algemene informatie Warmtereflecterende voorruit* Gelaagd glas 03 De voorruit en het panoramadak zijn voorzien van gelaagd glas. Het is verstevigd en biedt een betere bescherming tegen inbraak en een verbeterde geluidsisolatie. Overige glazen oppervlakken*. op dat deel van de voorruit waar geen warmtereflecterende film is aangebracht (zie gemarkeerd veld op bovenstaande afbeelding). Elektrisch bedienbare ruiten Water- en vuilafstotende laag* De ruiten zijn voorzien van een speciale laag die bij hevige regenval voor een beter zicht zorgt. Voor het onderhoud, zie pagina 341. Veld waar geen IR-film is aangebracht. Maten BELANGRIJK Gebruik geen metalen ijskrabber om de ruiten van ijs te ontdoen. Gebruik de elektrische verwarming om de buitenspiegels van ijs te ontdoen, zie pagina 103. A 47 mm B 87 mm De voorruit is voorzien van een warmtereflecterende film (IR) die de ingestraalde warmte in de passagiersruimte beperkt. Montage van elektronische uitrusting, zoals een transponder, achter een ruit met een warmtereflecterende film heeft mogelijk een negatieve invloed op de werking en prestaties van de uitrusting. Voor optimale werking van dient de elektronische uitrusting dan ook gemonteerd te worden 100 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Bedieningspaneel op bestuurdersportier. Elektrisch kinderslot op achterportieren* en achterste zijruiten, zie pagina 64. Bedieningsknoppen achterste zijruiten Bedieningsknoppen voorste zijruiten WAARSCHUWING Zorg ervoor dat achterpassagiers niet met hun handen bekneld raken, wanneer u de zijruiten vanaf het bestuurdersportier sluit. 03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels WAARSCHUWING Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor dat kinderen of andere inzittenden niet met hun handen bekneld raken. Dit geldt ook als u gebruik maakt van de transpondersleutel. WAARSCHUWING Als er kinderen in de auto zitten: let er bij het verlaten van de auto op dat u de stroomtoevoer naar de elektrisch bedienbare zijruiten verbreekt door de transpondersleutel uit te nemen. Bediening Vanaf het bedieningspaneel op het bestuurdersportier kunt u alle ruiten tegelijk bedienen. Vanaf het bedieningspaneel op een van de overige portieren kunt u alleen de zijruit in dat portier bedienen. De zijruiten zijn alleen te bedienen vanaf één bedieningspaneel tegelijk. Handmatige bediening Om de elektrisch bedienbare ruiten te kunnen gebruiken moet de transpondersleutel in stand I of II staan. Ook als u na het afzetten van de motor de transpondersleutel hebt verwijderd, hebt u nog enkele minuten lang de tijd om de ruiten te bedienen. Na het openen van een portier is dat echter niet meer mogelijk. Automatische bediening De ruiten komen tot stilstand en worden geopend, als ze tijdens het sluiten in hun beweging worden gehinderd. Wanneer sluiten onmogelijk is door bijvoorbeeld ijsvorming, kan de beveiliging tegen overbelasting worden opgeheven. U doet dat door de bedieningsknop voor de bewuste zijruit omhoog te trekken en in deze stand vast te houden, totdat de zijruit dicht is. De beveiliging tegen overbelasting wordt enige tijd later opnieuw geactiveerd. Om de elektrisch bedienbare zijruiten vanaf de buitenzijde te bedienen met de transpondersleutel of vanaf de binnenzijde met de centrale vergrendeling, zie pagina 50 en 59 N.B. Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare zijruiten. Handmatige bediening U kunt de rijwindgeluiden tijdens ritten met geopende achterportierruiten beperken door ook de voorportierruiten een stukje te openen. Trek voorzichtig een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag. De elektrisch bedienbare zijruiten komen steeds verder omhoog of omlaag zolang u de bedieningsknop bedient. 03 Trek een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag en laat deze vervolgens los. De bijbehorende zijruit gaat automatisch volledig open of dicht. Bediening met transpondersleutel en centrale vergrendeling Resetten Als de accu losgekoppeld is geweest, werkt de automatische openingsfunctie pas weer naar behoren wanneer u deze hebt gereset. 1. Trek de knop aan de voorkant omhoog om de ruit helemaal te sluiten en houd de knop een seconde in deze stand vast. 2. Laat de knop korte tijd los. 3. Trek de voorkant van de knop opnieuw een seconde omhoog. Automatische bediening `` 101 03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels WAARSCHUWING De beveiliging tegen overbelasting werkt alleen als de automatische openingsfunctie voor zijruiten gereset is. 03 Buitenspiegels 3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje mag niet langer branden. WAARSCHUWING De spiegels zijn groothoekig voor optimaal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Elektrisch inklapbare buitenspiegels* U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parkeren en als u op smalle wegen rijdt: 1. Druk de knoppen L en R tegelijkertijd in (de transpondersleutel moet minimaal in sleutelstand I staan). 2. Laat ze na ca. 1 seconde los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt. Bedieningsknoppen buitenspiegels. Instellen 1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links of op R voor de buitenspiegel rechts. Het lampje in de knop brandt. 2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje in het midden. 1 102 Klap de spiegels uit door de knoppen L en R tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt. Stand vastleggen* De stand van de buitenspiegels en de bestuurdersstoel worden vastgelegd, wanneer u de auto met de transpondersleutel vergrendelt. Een volgende keer dat de auto met dezelfde transpondersleutel wordt ontgrendeld en het bestuurdersportier wordt geopend, nemen de Alleen in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugen, zie pagina 82. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. buitenspiegels en de bestuurdersstoel de vastgelegde standen in. U kunt de functie activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Auto-instellingen Sleutelgeheugen Deur, spiegels en stoel opgeslagen in sleutel. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. Buitenspiegel kantelen bij parkeren1 De buitenspiegels kunnen omlaaggekanteld worden, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg te kan zien. Schakel de achteruitversnelling in en druk op de knop L of R. Bij het inschakelen van een andere versnelling nemen de gekantelde buitenspiegels na ca. 10 seconden de oorspronkelijke stand weer in. Dat gebeurt eerder als u de knop L of R drukt. Automatisch kantelende buitenspiegel bij parkeren1 Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de buitenspiegels automatisch omlaaggekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg kan zien. Wanneer de auto uit de achteruitversnelling wordt gehaald, nemen de buitenspiegels na 03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels enige tijd automatisch de oorspronkelijke stand weer in. 3. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. U kunt de functie activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Auto-instellingen Instellingen zijspiegel Linkerspiegel hellen c.q. Rechterspiegel hellen. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. De spiegels staan daarmee weer in de neutrale stand. Automatische inklapfunctie bij vergrendelen Wanneer u de auto vanaf de transpondersleutel vergrendelt/ontgrendelt worden de buitenspiegels automatisch in- of uitgeklapt. “Approach”-verlichting en “Follow Me Home”-verlichting De lampjes op de buitenspiegels gaan branden, als u de “Approach”-verlichting of de “Follow Me Home”-verlichting selecteert, zie pagina 92. Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming U kunt de functie activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Auto-instellingen Instellingen zijspiegel Spiegels inklappen. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. Bij eenmaal indrukken van de knop gaat de verwarming van start. Het brandende lampje in de knop geeft aan dat de functie actief is. Schakel de verwarming uit zodra het ijs/de condens verdwenen is om de accu niet onnodig te belasten. Als u echter niets doet, wordt de verwarming na enige tijd automatisch uitgeschakeld. 03 De achterruit wordt automatisch van condens/ ijsvorming ontdaan als de auto wordt gestart bij een buitentemperatuur lager dan +9 °C. Automatische ontwaseming is te selecteren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Klimaatinstellingen Aut. achterruitverwarming. Kies vervolgens uit AAN of UIT. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. In neutrale stand terugzetten Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloeden van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de neutrale stand worden teruggezet zodat het elektrisch in- en uitklappen weer correct werkt: 1. Klap de spiegels in met de knoppen L en R. 2. Klap de spiegels weer uit met de knoppen L en R. Gebruik de elektrische verwarming om de achterruit en de buitenspiegels te ontwasemen en te ontdooien. `` 103 03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels Achteruitkijkspiegel tisch gedimd. Het hendeltje is niet aanwezig op spiegels met autodimfunctie. Een kompas* is alleen een optie voor een achteruitkijkspiegel met autodimfunctie, zie pagina 105. 03 Hendeltje voor dimfunctie Handmatige dimfunctie Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblinden. Zet de spiegel met het hendeltje in de dimstand, wanneer u de verlichting van het achteropkomende verkeer als hinderlijk ervaart: 1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje naar u toe te halen. 2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje naar de voorruit toe te duwen. Autodimfunctie* Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa- 104 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Bestuurdersmilieu Kompas* Bediening Kalibreren De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld. Het kompas is ingesteld op het geografische gebied waarin de auto werd afgeleverd. Het kompas dient te worden gekalibreerd, als u met de auto meerdere magnetische zones doorkruist. 03 G030295 1. Breng de auto tot stilstand op een groot en open terrein waar geen stalen constructies of hoogspanningsdraden zijn. 2. Start de motor. Magnetische zones. Achteruitkijkspiegel met kompas. In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst. Er worden acht verschillende richtingen met Engelse afkortingen weergegeven: N (noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en NW (noordwest). Het kompas wordt automatisch geactiveerd wanneer u de motor start of wanneer sleutelstand II actief is, zie pagina 79. Om het kompas handmatig in of uit te schakelen kunt u een paperclip of iets dergelijks nemen en het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel indrukken. N.B. Voor optimale kalibratie dient u alle elektrische apparatuur (klimaatregeling, ontwaseming e.d.) uit te schakelen en de portieren dicht te houden. 3. Houd het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel ca. 6 seconden lang ingedrukt (met een rechtgebogen paperclip bijvoorbeeld), totdat het teken C verschijnt. 4. Houd het knopje aan de achterzijde van de achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden lang ingedrukt. Het cijfer van de huidige magnetische zone verschijnt. 5. Druk meerdere malen op het knopje totdat het nummer van de gewenste magnetische zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de magnetische zones van het kompas). 6. Wacht totdat het teken C weer op het display verschijnt. 7. Rijd langzaam een rondje in de auto met een snelheid van hoogstens 10 km/h, totdat een kompasrichting op het display verschijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afgerond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de kalibratie fijn af te stellen. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 105 03 Bestuurdersmilieu Kompas* 8. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. 03 106 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Bestuurdersmilieu Elektrisch bedienbaar panoramadak* Algemene informatie WAARSCHUWING Het panoramadak is opgesplitst in twee segmenten waarvan alleen het voorste horizontaal opengeschoven of aan de achterkant verticaal opengekanteld (ventilatiestand) kan worden. Tussen de bewegende delen van het panoramadak kunnen inzittenden (kinderen!) of voorwerpen bekneld raken. Aan de binnenkant van het panoramadak zit een zonnescherm gemaakt van geperforeerd textiel voor extra bescherming tegen bijvoorbeeld het felle zonlicht. • Bedien het panoramadak daarom altijd onder toezicht. • Laat kinderen niet met de bedieningsknoppen spelen. • Neem bij het verlaten van de auto altijd de transpondersleutel/PCC* mee om zo bediening van het panoramadak te voorkomen. Bediening Sluiten, handmatig Sluiten, automatisch Het panoramadak en het gordijn zijn te bedienen in sleutelstand I of II. Volautomatische bediening 03 1. Gordijn maximaal openen - duw de bedieningsknop achteruit naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. 2. Panoramadak vervolgens maximaal openen - duw de bedieningsknop een tweede maal achteruit naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. Sluit het panoramadak/gordijn door de voorgaande procedure in omgekeerde volgorde te volgen - duw de bedieningsknop nu echter vooruit naar de stand voor automatisch sluiten. Versneld openen/sluiten Het panoramadak en het gordijn zijn ook tegelijkertijd te openen/sluiten: Het panoramadak en het gordijn zijn te bedienen met een bedieningsknop aan het plafond. De knop is actief in sleutelstand I of II, zie pagina 79. • Openen - duw de bedieningsknop tweemaal achteruit naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. • Sluiten - duw de bedieningsknop tweeOpenen, automatisch maal vooruit naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. Openen, handmatig `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 107 03 Bestuurdersmilieu Elektrisch bedienbaar panoramadak* Handmatige bediening Ventilatiestand 1. Gordijn openen - duw de bedieningsknop achteruit naar het drukpunt voor handmatig openen. Het gordijn wordt zolang u de bedieningsknop ingedrukt houdt steeds verder geopend. 03 2. Panoramadak kantelen - duw de bedieningsknop een tweede maal achteruit naar het drukpunt voor handmatig openen 3. Panoramadak openen - duw de bedieningsknop een derde maal achteruit naar het drukpunt voor handmatig openen. Het panoramadak wordt zolang u de bedieningsknop ingedrukt houdt steeds verder geopend. Sluit het panoramadak/gordijn door de voorgaande procedure in omgekeerde volgorde te volgen - duw de bedieningsknop nu echter vooruit naar de stand voor handmatig sluiten. N.B. Voordat het panoramadak handmatig kunnen worden geopend moet het gordijn volledig geopend zijn. Omgekeerd geldt dat het panoramadak volledig gesloten moet zijn voordat het gordijn kan worden gesloten. 108 Sluiten met transpondersleutel of knop voor centrale vergrendeling * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Ventilatiestand, achterkant verticaal opengekanteld. Kantel het schuifdak open door de achterkant van de knop omhoog te duwen. Kantel het schuifdak dicht door de achterkant van de knop omlaag te trekken. Bij activering van de ventilatiestand wordt het voorste segment van het panoramadak aan de achterkant opengekanteld. Als het gordijn helemaal dichtstaat bij activering van de ventilatiestand, schuift het automatisch ca. 50 mm open. Houd de vergrendelingsknop lang ingedrukt, zie pagina 50 (transpondersleutel) en 59 (knop voor centrale vergrendeling), om het panoramadak en alle zijruiten te sluiten. De buitenspiegels worden ingeklapt*, terwijl de portieren en de achterklep worden vergrendeld. Druk nogmaals op de vergrendelingsknop om het sluiten te onderbreken. WAARSCHUWING Controleer of niemand bekneld raakt, als u het panoramadak sluit vanaf de transpondersleutel. 03 Bestuurdersmilieu Elektrisch bedienbaar panoramadak* Windscherm 03 Bij het panoramadak hoort een windscherm dat opgeklapt wordt bij een geopend panoramadak. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 109 03 Bestuurdersmilieu Alcoguard* Algemene informatie over het alcoholslot 03 Functies Batterij Het alcoholslot voorkomt dat bestuurders die onder invloed zijn in de auto kunnen rijden. Voordat de motor kan worden gestart, moet u een blaastest afgeven om vast te stellen dat u niet onder de invloed van alcohol bent. Het alcoholslot wordt gekalibreerd ten opzichte van de grenswaarde voor verkeersdeelname die in uw land geldt. Het controlelampje (4) van de blaasunit geeft de ladingstoestand van de batterij aan: WAARSCHUWING Het alcoholslot is een hulpmiddel dat u niet ontslaat van uw verantwoordelijkheden als bestuurder. De bestuurder dient altijd nuchter te blijven en de auto op een veilige manier te besturen. Bediening 1. Mondstuk voor blaastest. Lampje (4) Ladingstoestand batterij Knippert groen Wordt opgeladen Groen Volledig opgeladen Oranje Half opgeladen Rood Ontladen – plaats de lader in de houder of sluit de voedingskabel uit het dashboardkastje aan. 2. Schakelaar. 3. Zendertoets. 4. Lampje voor ladingstoestand batterij. 5. Lampje voor resultaat blaastest. 6. Lampje dat aangeeft dat het systeem gereed is voor een blaastest. N.B. Bewaar de blaasunit in zijn houder. Zo blijft de ingebouwde batterij opgeladen en kan het alcoholslot automatisch worden geactiveerd bij het openen van de auto. Alvorens de motor te starten De blaasunit wordt automatisch geactiveerd en gereedgemaakt voor gebruik bij het ontgrendelen van de auto. 110 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Bestuurdersmilieu Alcoguard* 1. Wanneer het controlelampje (6) groen oplicht, is de blaasunit klaar voor gebruik. Resultaat van de blaastest 2. Neem de blaasunit uit de houder. Als de blaasunit zich buiten de auto bevindt tijdens het ontgrendelen, dan dient u de unit eerst te activeren met de schakelaar (2). 3. Klap het mondstuk (1) omhoog, haal diep adem en blaas gelijkmatig totdat er ca. 5 seconden later een “klikgeluid” klinkt. Het resultaat is een van de alternatieven in de volgende tabel Resultaat van de blaastest. Betekenis Groen lampje + Alcoguard Test goedgekeurd Start de motor – geen alcohol gemeten. Oranje lampje + Alcoguard Test goedgekeurd 4. Als er geen melding verschijnt, kan er wat mis zijn gegaan tijdens de gegevensoverdracht naar de auto – druk in dat geval op de toets (3) om de testgegevens handmatig naar de auto te zenden. Rood lampje + Test afgekeurd Wacht 1 minuut 5. Klap het mondstuk omlaag en plaats de blaasunit terug in de houder. 6. Start vervolgens binnen 5 minuten na een goedgekeurde blaastest de motor – anders is een nieuwe blaastest vereist. Lampje (5) + displaymelding A Motor kan worden gestart – gemeten promillage boven 0,1 promille maar onder de geldende grenswaardeA. Motor kan niet worden gestart – gemeten promillage boven de geldende grenswaardeA. De grenswaarde verschilt van land tot land (ga na wat er in uw land geldt). Zie ook het gedeelte Algemene informatie over het alcoholslot op pagina 110 N.B. Binnen 30 minuten na afloop van een rit kan de motor opnieuw gestart worden zonder dat er een nieuwe blaastest nodig is. 1 Waar u op moet letten Alvorens een blaastest te doen Voor een goede werking en een zo nauwkeurig mogelijk meetresultaat: • Ca. 5 minuten voor de blaastest niet eten of drinken. 03 • De voorruit niet te lang sproeien – de alcohol in de sproeiervloeistof kan een verkeerd meetresultaat opleveren. Van bestuurder wisselen Om bij het wisselen van bestuurder een nieuwe blaastest te kunnen doen schakelaar (2) en de zendtoets (3) gelijktijdig ca. 3 seconden lang ingedrukt houden. De startblokkering van de auto wordt dan opnieuw geactiveerd, zodat er eerst een goedgekeurde blaastest nodig is voordat de motor kan worden gestart. Kalibreren en onderhoud plegen Het alcoholslot dient om de 12 maanden in een werkplaats1 gecontroleerd en gekalibreerd te worden. Wanneer er nog 30 dagen resteren tot aan een geplande kalibratiebeurt, verschijnt Alcoguard Kalibr. vereist op het display. Als er niet binnen 30 dagen gekalibreerd wordt, dan kan de motor niet langer op de normale Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 111 03 Bestuurdersmilieu Alcoguard* wijze gestart worden – de motor is dan alleen te starten via de bypass-functie, zie pagina 112, gedeelte over Noodsituatie. 03 De melding is te verwijderen met een druk op de zendtoets (3). De melding verdwijnt anders spontaan na ca. 2 minuten maar verschijnt iedere keer dat de motor gestart wordt opnieuw – alleen bij herkalibratie in een werkplaats1 verdwijnt de melding permanent. Koud en warm weer Hoe kouder het buiten is, hoe langer het duurt voordat de blaasunit gereed is voor gebruik: Temperatuur (°C) Maximale opwarmtijd (seconden) +10 — +85 10 –5 — +10 60 –40 — –5 180 Bij temperaturen lager dan –20 °C of hoger dan +60 ’C is extra voeding voor de blaasunit vereist. Op het display verschijnt Alcoguard Stroom kabel aansluiten. Sluit de voedingskabel uit het dashboardkastje in dat geval aan 1 112 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. op de blaasunit en wacht totdat het controlelampje (6) groen oplicht. de noodfunctie. Deze instelling is achteraf nog te wijzigen in een werkplaats1. Bij extreme koude kunt u de opwarmtijd verkorten door de blaasunit mee naar binnen te nemen. Bypass-functie activeren Noodsituatie In noodsituaties of wanneer de blaasunit defect of zoekgeraakt is, kunt u het alcoholslot omzeilen om toch in de auto te kunnen rijden. N.B. Alle activeringen via een doorverbinding (bypass) worden geregistreerd en opgeslagen in een geheugen, zie pagina 10 in het hoofdstuk Vastlegging van gegevens. Na activering van de bypass-functie blijft Alcoguard Bypass actief op het display staan totdat het systeem gereset wordt in een werkplaats1. Het is mogelijk de bypass-functie te testen zonder dat er een foutmelding wordt aangemaakt – loop in dat geval alle stappen door maar start de motor niet. De foutmelding wordt gewist bij het vergrendelen van de auto. Bij installatie van het alcoholslot geeft u aan of omzeilen mogelijk moet zijn via de bypass- of • Houd de knop READ op de linker stuurhendel en de knop voor de alarmknipperlichten ca. 5 seconden lang ingedrukt – op het display verschijnen achtereenvolgens Bypass actief Wacht 1 minuut en Alcoguard Bypass actief – daarna kunt u de motor starten. Deze functie is meerdere malen te activeren. De foutmelding die verschijnt tijdens het rijden is echter alleen te wissen in een werkplaats1. Noodfunctie activeren • Houd de knop READ op de linker stuurhendel en de knop voor de alarmknipperlichten ca. 5 seconden lang ingedrukt – op het display verschijnt Alcoguard Bypass actief waarna u de motor kunt starten. Deze functie is eenmaal te gebruiken en moet daarna gereset worden in een werkplaats1. 03 Bestuurdersmilieu Alcoguard* Symbolen en displayteksten Naast de eerder beschreven meldingen kan ook het volgende op het display van het instrumentenpaneel verschijnen: 1 Displaymelding Betekenis/Maatregel Alcoguard Blaas zachter U blies te hard – blaas minder hard. Displaymelding Betekenis/Maatregel Alcoguard Blaas harder Alcoguard Herstart mogelijk Motor stond minder dan 30 minuten af – motor kan worden gestart zonder nieuwe blaastest. U blies niet hard genoeg – blaas harder. Alcoguard wacht Verwarmt voor Alcoguard Service vereist Bezoek een werkplaats1. Opwarming niet gereed – wacht de melding Alcoguard Blaas 5 seconden af. Alcoguard Geen signaal Overdracht mislukt – verstuur het resultaat handmatig via toets (3) of doe een nieuwe blaastest. Alcoguard Test ongeldig De test is mislukt – doe een nieuwe blaastest. Alcoguard Blaas langer U blies te kort – blaas langer. 03 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 113 03 Bestuurdersmilieu Motor starten Benzine- en dieselmotoren 2. Houd het koppelingspedaal volledig ingedrukt1. (Bij auto’s met automatische versnellingsbak – bedien het rempedaal.) 3. Druk op de knop START/STOP ENGINE en laat deze vervolgens los. De startmotor blijft maximaal 10 seconden draaien (60 seconden bij dieselmodellen), totdat de motor is aangeslagen. 03 Als de motor niet aanslaat, kunt u een nieuwe startpoging doen door de knop START/STOP ENGINE ingedrukt te houden totdat de motor wel aanslaat. Contactslot met naar binnen geduwde transpondersleutel en START/STOP ENGINE-knop. BELANGRIJK De transpondersleutel niet verkeerd om insteken – pak de sleutel beet aan het uiteinde met het afneembare sleutelblad. zie pagina 52. 114 Neem bij het verlaten van de auto altijd de transpondersleutel uit het contactslot – met name wanneer er kinderen in de auto achterblijven. Voor informatie over het verwijderen van de sleutel uit het contactslot, zie pagina 79. Als de auto rolt is het indrukken van de knop START/STOP ENGINE voldoende om de motor te starten. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Keyless drive Loop de punten 2–3 door voor benzine- en dieselmotoren. Voor meer informatie over Keyless drive, zie pagina 56. WAARSCHUWING 1. Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen. Let erop dat u bij een auto met alcoholslot eerst een goedgekeurde blaastest moet afgeven, voordat de motor kan worden gestart, zie pagina 110. 1 N.B. Tijdens de koude start is het mogelijk dat het motortoerental merkbaar hoger ligt dan normaal is voor bepaalde motortypes. Dit omdat ernaar wordt gestreefd het uitlaatgasreinigingssysteem zo snel mogelijk op bedrijfstemperatuur te brengen en tegelijkertijd de uitstoot te beperken van stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. N.B. De motor kan alleen worden gestart, als een van de transpondersleutels met Keyless drive*-functie in de passagiersruimte of in de bagageruimte is. WAARSCHUWING Neem de transpondersleutel bij een auto met Keyless drive-functie* nooit tijdens het rijden of slepen uit het contactslot. 03 Bestuurdersmilieu Motor starten Motor afzetten Om de motor af te zetten – druk op START/ STOP ENGINE. Als de auto een automatische versnellingsbak heeft en de keuzehendel niet in stand P staat of als de auto rijdt – druk tweemaal op de knop of houdt de knop ingedrukt totdat de motor afslaat. 03 Stuurslotfout Het stuurslot wordt opgeheven, wanneer u de START/STOP ENGINE-knop indrukt met de transpondersleutel in het contactslot geduwd. Het stuurslot wordt geactiveerd, wanneer u na het afzetten van de motor het bestuurdersportier opent. Sleutelstanden Voor informatie over de verschillende standen van de transpondersleutel, zie pagina 79 115 03 Bestuurdersmilieu Motor starten, hulpaccu Starten met hulpaccu 4. Sluit de ene klem van de rode startkabel aan op de pluspool van de hulpaccu . 5. Haal de clips op de voorste dekplaat van de uitgeputte accu los en verwijder de dekplaat, zie pagina 328. 6. Sluit de andere klem van de rode startkabel van de uitgeputte aan op de pluspool accu. 03 7. Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan van de hulpaccu. op de minpool 10. Start de motor van de auto met de lege accu. Raak de aansluitingen niet aan tijdens de startpoging. Er bestaat namelijk gevaar voor vonkvorming. 11. Verwijder de startkabels. Verwijder eerst de zwarte kabel en daarna de rode. Zorg dat geen van de klemmen aan de zwarte startkabel contact kan maken met de pluspool van de accu of met de aangesloten klemmen van de rode startkabel. WAARSCHUWING BELANGRIJK Als de startaccu uitgeput is, kunt u de auto starten met stroom van een hulpaccu. Bij gebruik van een hulpaccu wordt u het volgende geadviseerd om explosiegevaar te voorkomen: 1. Zet de transpondersleutel in sleutelstand 0, zie pagina 79. 2. Zorg dat de hulpaccu een spanning van 12 V levert. 3. Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, moet u de motor van die auto afzetten en ervoor zorgen dat de auto’s elkaar niet raken. 116 Wees voorzichtig bij het aansluiten van de startkabels om kortsluiting met andere onderdelen in de motorruimte te voorkomen. 8. Sluit de andere klem aan op het massapunt (rechter motorsteun bovenaan, buitenste boutkop) . Controleer of de aansluitklemmen van de startkabels goed vastzitten om te voorkomen dat er tijdens de startpoging vonken ontstaan. 9. Start de motor van de “hulpauto”. Laat de motor enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, 1500 omw/min. Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van de startkabels, is voldoende om de accu tot ontploffing te brengen. Accu’s bevatten tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. 03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Handgeschakelde versnellingsbak • Begin vanuit de neutraalstand N en schakel alleen de achteruitversnelling R in, wanneer de auto stilstaat. N.B. Bij het schakelpatroon voor een zestraps versnellingsbak (zie voorgaande afbeelding) de versnellingspook eerst omlaagduwen in stand N alvorens de achteruitversnelling in te schakelen. Schakelpatroon zesversnellingsbak. Automatische versnellingsbak Geartronic* Schakelstanden Parkeerstand (P) Selecteer stand P, wanneer u de motor start of de auto parkeert. U moet het rempedaal bedienen om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen. BELANGRIJK De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in stand P zet. De zesversnellingsbak bestaat in twee verschillende uitvoeringen – het verschil zit hem in de positie voor de achteruit. Zie het desbetreffende schakelpatroon dat in de pookknop geslagen is. Achteruitrijstand (R) • Trap het koppelingspedaal tijdens het Neutrale stand (N) De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in stand R zet. schakelen altijd zo ver mogelijk in. In deze stand kunt u de motor starten en er is geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeerrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N staat. • Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af. Blokkering achteruitversnelling De blokkering van de achteruitversnelling beperkt het risico dat u tijdens het vooruitrijden op normale snelheid onbedoeld de achteruitversnelling inschakelt. 03 In stand P is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Activeer de elektrische parkeerrem met een druk op de knop, zie pagina 128. D: automatisch schakelen. M (+/–): handmatig schakelen. Het informatiedisplay geeft de stand van de keuzehendel aan met behulp van de volgende tekens: P, R, N, D, S, 1, 2, 3, 4, 5 of 6, zie pagina 73. Rijstand (D) Stand D is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. Zorg ervoor dat de auto stilstaat, `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 117 03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken 03 voordat u de keuzehendel vanuit stand D in stand R zet. als de bestuurder langzamer gaat rijden dan wat voor de gekozen versnelling gepast is. De sportstand kan op elk moment tijdens het rijden ingeschakeld worden. Geartronic, handmatig schakelen (+/–) Om de automatische rijstand te hervatten: Geartronic, winterstand Met de automatische versnellingsbak Geartronic kunt u ook handmatig schakelen. Bij het loslaten van het gaspedaal wordt de auto op de motor afgeremd. • Zet de hendel helemaal naar links in stand Om bij gladheid gemakkelijker weg te kunnen komen is het soms beter handmatig de 3e versnelling in te schakelen. Handmatig schakelen is te activeren door de hendel vanuit stand D helemaal naar rechts in stand +/– te zetten. Op het informatiedisplay verandert het teken D in een van de cijfers 1– 6 afhankelijk van de ingeschakelde versnelling, zie pagina 73. Als de versnellingsbak een sportstand kent, is handmatig schakelen pas te activeren wanneer u de keuzehendel vooruit of achter in stand (+/–) hebt gezet. Op het informatiedisplay verandert de S dan in een van de tekens 1–6 om aan te geven welke versnelling er ingeschakeld is. D. N.B. • Duw de hendel naar voren naar de + (plus) om een hogere versnelling in te schakelen en laat deze weer los – de hendel veert terug naar de neutrale stand tussen + en –. of • Trek de hendel naar achteren naar de – (min) om een lagere versnelling in te schakelen en laat deze weer los. Handmatig schakelen (+/–) kan op elk moment tijdens het rijden geactiveerd worden. Om schokken en afslaan van de motor te voorkomen, schakelt Geartronic automatisch terug 1 118 Alleen de modellen D5 en T6. Geartronic, Sportstand (S)1 De sportstand levert een sportiever rijgedrag op en maakt het mogelijk om hogere toeren te maken in de versnellingen. De motor reageert bovendien sneller op de commando’s die u met het gaspedaal geeft. Bij inschakeling van de sportstand wordt tevens de voorkeur gegeven aan de lagere versnellingen, zodat er met enige vertraging wordt opgeschakeld. De Sport-stand is te activeren door de hendel vanuit stand D helemaal naar rechts in stand +/– te zetten. Op het informatiedisplay verandert het teken D in S. 1. Bedien het rempedaal en haal de keuzehendel vanuit stand D naar stand +/– – het symbool D op het display van het instrumentenpaneel verandert in een 1. 2. Schakel op naar de 3e versnelling door de hendel twee keer naar voren naar de + (plus) te duwen – op het display verandert de 1 in een 3. 3. Laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas. Bij activering van de “winterstand” van de versnellingsbak rijdt de auto met een lager motortoerental en minder kracht op de aandrijfwielen weg. Kickdown Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogeheten kickdown. 03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch op. Mechanische keuzehendelblokkering Elektrische schakelblokkering, Shiftlock parkeerstand (P) Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen, moet u het rempedaal bedienen terwijl de transpondersleutel in stand II staat, zie pagina 79. Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen. Beveiligingsfunctie Schakelblokkering, vrijstand (N) Geartronic staat geen terugschakeling/kickdown toe die tot een dusdanig hoog toerental leidt dat de motor kan worden beschadigd. Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert een dergelijke kickdown uit te voeren, gebeurt er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnelling rijden. Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het motortoerental één of meer versnellingen terugschakelen. Om schade aan de motor te voorkomen schakelt de auto op wanneer de motor het maximumtoerental heeft bereikt. G021351 Om overtoeren van de motor te voorkomen, is het stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien van een terugschakelblokkering waardoor de zogeheten kickdown niet mogelijk is. U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en weer halen tussen de standen N en D. Om de hendel in een van de overige standen te zetten, moet u een blokkering opheffen door op de blokkeerknop op de keuzehendel te drukken. 03 Als de keuzehendel in stand N staat en de auto heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de motor nu loopt of niet), is de keuzehendel geblokkeerd. Om de keuzehendel uit stand N te kunnen halen, moet de transpondersleutel in stand II staan en moet het rempedaal worden bediend, zie pagina 79. Automatische schakelblokkering deactiveren Met de blokkeerknop ingedrukt kunt u de hendel vooruit of achteruit bewegen tussen de standen P, R, N en D. Automatische keuzehendelblokkering De automatische versnellingsbak kent enkele bijzondere beveiligingsfuncties: Parkeerstand (P) Stilstaande auto met draaiende motor: Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de keuzehendel verzet. `` 119 03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Als er niet met de auto kan worden gereden zoals het geval is bij een uitgeputte accu, moet u de keuzehendel uit stand P halen voordat u de auto kunt verslepen. Til de rubbermat in het vak achter de middenconsole uit de auto en open het luikje. 03 Steek het sleutelblad zo ver mogelijk naar binnen. Duw het sleutelblad omlaag en houd het in deze stand vast. (Voor informatie over het sleutelblad, zie pagina 52.) Haal de keuzehendel uit stand P. Automatische versnellingsbak Powershift*2 Powershift is een zestraps automaat die in tegenstelling tot een conventionele automatische versnellingsbak voorzien is van dubbele mechanische lamellenkoppelingen. Een conventionele automatische versnellingsbak heeft een hydraulische koppelomvormer die de kracht van de motor overbrengt op de motor. Een Powershift-versnellingsbak werkt verder op dezelfde manier en heeft bedieningselementen en functies die vergelijkbaar zijn met die van de automatische versnellingsbak Geartronic, die in het voorgaande gedeelte werd besproken. HSA HSA (Hill Start Assist) zorgt ervoor dat de remdruk enkele seconden lang op peil blijft als u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatst voordat u wegrijdt of achteruitrijdt op een oplopende helling. De tijdelijke remwerking wordt na enige seconden opgeheven of eerder bij het bedienen van het gaspedaal. Waar u op moet letten D: automatisch schakelen. M (+/–): handmatig schakelen. 2 120 Alleen viercilindermodel 2.0, 2.0T, 2.0F. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De dubbele koppeling van de versnellingsbak is voorzien van een beveiliging tegen overbelasting die geactiveerd wordt, als de versnellingsbak te warm wordt – bijvoorbeeld als u de auto te lang met het gaspedaal stilhoudt op een oplopende helling. Een te warme versnellingsbak uit zich in een auto die gaat schudden en trillen, een waarschuwingssymbool dat gaat branden en een melding op het informatiedisplay. Ook bij langzaam fileverkeer (10 km/h of lager) op oplopende hellingen of met een aanhanger/caravan achter de auto kan de versnellingsbak te warm worden. De versnellingsbak koelt af tijdens stilstand, wanneer het rempedaal bediend wordt en de motor stationair loopt. Oververhitting tijdens langzaam fileverkeer is te voorkomen door in etappes te rijden: Sta stil en wacht met uw voet op het rempedaal totdat de afstand tot uw voorliggers lang genoeg is om een stukje verder vooruit te rijden, rem en wacht weer enige tijd met uw voet op het rempedaal. BELANGRIJK Bedien de bedrijfsrem om de auto stil te houden op oplopende hellingen – maak geen gebruik van het gaspedaal. De versnellingsbak kan dan oververhit raken. 03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Displaymelding en maatregel In bepaalde situaties kan er een bepaalde melding op het display verschijnen in combinatie met een brandend symbool. Symbool A Display Rijeigenschappen Maatregel Oververh versnb zet auto stil Problemen om snelheid constant te houden bij hetzelfde toerental. Versnellingsbak oververhit. Houd de auto stil met het rempedaal.A Oververh versnb Stop auto z.s.m. Auto rijdt met hevige schokkerige bewegingen vooruit. Versnellingsbak oververhit. Parkeer de auto zo spoedig mogelijk.A Koeling versn.b. laat motor lopen Geen aandrijving wegens oververhitting van de versnellingsbak. Versnellingsbak oververhit. Voor optimale koeling: Laat de motor stationair lopen met de keuzehendel in stand N of stand P, totdat de melding verdwijnt. 03 Voor optimale koeling: Laat de motor stationair lopen met de keuzehendel in stand N of stand P, totdat de melding verdwijnt. De tabel schetst drie gevallen van oververhitting van de versnellingsbak met verschillende ernstigheidsgraad. De elektronica waarschuwt de bestuurder niet alleen met een displaymelding maar ook middels tijdelijke veranderingen in het rijgedrag. Volg in het voorkomende geval de aanwijzingen op het informatiedisplay. N.B. De voorbeelden in de tabel duiden niet op defecten in de auto, maar geven aan dat een beveiligingsfunctie geactiveerd werd om schade aan autocomponenten te voorkomen. WAARSCHUWING Als u het waarschuwingssymbool met de tekst Oververh versnb Stop auto z.s.m. negeert, kan de versnellingsbaktemperatuur dusdanig oplopen dat de krachtoverbrenging tussen de motor en de versnellingsbak tijdelijk wordt verbroken om te voorkomen dat de koppeling defect raakt – de auto wordt dan niet meer aangedreven totdat de versnellingsbaktemperatuur tot een aanvaardbaar niveau is gedaald. `` 121 03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Voor andere displaymeldingen en de voorgestelde maatregelen bij auto’s met een automatische versnellingsbak, zie pagina 136. 03 122 Na uitvoering van de maatregel verdwijnt de displaymelding automatisch. U kunt de melding ook eerder doen verdwijnen met een druk op de knop READ van de richtingaanwijzerhendel. 03 Bestuurdersmilieu Vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Drive)* De vierwielaandrijving is altijd ingeschakeld 03 Bij vierwielaandrijving worden alle vier de wielen van de auto tegelijk aangedreven. Het motorkoppel wordt automatisch over de voor- en achterwielen verdeeld. Een elektronisch gestuurd koppelingssysteem verdeelt het vermogen over het wielpaar dat op dat moment de beste grip op het wegdek heeft. Dit om optimale wegligging te verkrijgen en wielspin te voorkomen. Bij normaal rijden worden de voorwielen naar verhouding iets sterker aangedreven dan de achterwielen. De vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid tijdens regen- en sneeuwval en bij ijzel. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 123 03 Bestuurdersmilieu Bedrijfsrem Algemene informatie De auto is uitgerust met twee remkringen. Als een van de remkringen defect raakt, betekent dit dat de remmen pas later worden aangesproken zodat u het rempedaal dieper moet intrappen voor dezelfde remmende werking. 03 De druk die u uitoefent op het rempedaal wordt versterkt door de rembekrachtiging. WAARSCHUWING De rembekrachtiging werkt alleen, als de motor loopt. Wanneer u met de motor afgezet remt doet het rempedaal stug aan en kost het u meer kracht om de auto te remmen. In bergachtig gebied of bij het rijden met een zware belading kunt u de remmen ontzien door op de motor af te remmen. U benut de remmende werking van de motor het best, wanneer u tijdens het afdalen dezelfde versnelling inschakelt als bij het oprijden van een helling. Voor algemener informatie over een zware belasting van de auto, zie pagina 355. Antiblokkeerremsysteem De auto is uitgerust met ABS (Anti-lock Braking System) dat voorkomt dat de wielen blokkeren tijdens het remmen. Zo blijft de auto bestuur- 124 baar, waardoor het bijvoorbeeld makkelijker is om obstakels te ontwijken. Bij activering van deze functie kunt u trillingen in het rempedaal voelen. Dit is volkomen normaal. Wanneer u het rempedaal loslaat nadat de motor is aangeslagen, gaat een kortdurende, automatische test van het ABS van start. Het is mogelijk dat er opnieuw een automatisch test van het ABS plaatsvindt, wanneer de auto een snelheid van 10 km/h bereikt. Ook deze test kan waarneembaar zijn in de vorm van trillingen in het rempedaal. Remschijven schoonmaken Vuil en water op de remschijven kunnen ertoe leiden dat de aanspreekduur van de remmen wordt verlengd. Door de remblokken schoon te maken beperkt u deze verlenging. U wordt geadviseerd de remschijven handmatig schoon te maken, wanneer u op natte wegen rijdt, de auto net hebt gewassen of op het punt staat deze langdurig te parkeren. U maakt de remschijven handmatig schoon door korte tijd licht te remmen. Remkrachtverhoging bij noodstops Noodremlichten en automatische alarmlichten De noodremlichten worden geactiveerd om achterliggers erop te attenderen dat u krachtig remt. Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat ze continu branden, zoals bij normaal remmen. De noodremlichten worden geactiveerd bij snelheden hoger dan 50 km/h als het ABS actief is en/of bij krachtig remmen. Wanneer de auto is afgeremd tot een rijsnelheid lager dan 10 km/h, gaan de remlichten continu branden in plaats van te knipperen. Ondertussen worden de alarmlichten geactiveerd en deze blijven knipperen totdat u het motortoerental met het gaspedaal wijzigt of de alarmlichten uitschakelt met de bijbehorende knop, zie pagina 90. De remkrachtverhoging bij noodstops (EBA, Emergency Brake Assist) helpt de remkracht verhogen om op die manier de remweg te verkorten. Het EBA registreert de wijze waarop u het rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de remkracht. De remkracht kan worden verhoogd tot aan het niveau waarbij het ABS ingrijpt. De EBA-regeling wordt uitgeschakeld wanneer u de druk op het rempedaal verlaagt. N.B. Wanneer het EBA geactiveerd wordt, zakt het rempedaal iets verder omlaag dan normaal. Bedien het rempedaal zolang dat nodig is. Zodra u het rempedaal loslaat, worden de remmen volledig gelost. 03 Bestuurdersmilieu Bedrijfsrem Symbolen op instrumentenpaneel Symbool Betekenis Brandt continu – controleer het remvloeistofpeil. Vul remvloeistof bij als het peil te laag ligt en controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. 03 Brandt 2 seconden lang continu bij het starten van de motor – er is de laatste keer dat de motor liep een storing in het ABS opgetreden. WAARSCHUWING Als en tegelijkertijd branden, kan er een storing in het remsysteem zijn opgetreden. Als het remvloeistofpeil in dat geval in orde is, moet u de auto voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als de remvloeistof onder het MIN-streepje van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld. Controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. 125 03 Bestuurdersmilieu Afdalingsregeling, HDC (Hill Descent Control) Algemene informatie 03 HDC is te vergelijken met een automatische motorrem. Wanneer u op een aflopende helling het gaspedaal loslaat, wordt de auto normaal gesproken op de motor afgeremd doordat deze in dat geval een laag stationair toerental nastreeft. Naarmate de helling steiler en de auto zwaarder beladen is, rolt de auto ondanks de motorrem sneller omlaag. Om in dergelijke gevallen snelheid te minderen dient u bij te remmen met het rempedaal. WAARSCHUWING HDC heeft niet in alle situaties het beoogde effect en is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel. U als bestuurder bent er altijd verantwoordelijk voor dat de auto op een veilige manier wordt bestuurd. Functie Met het HDC-systeem is het mogelijk om op steile aflopende hellingen de snelheid te verhogen/verlagen met het gaspedaal, zonder het rempedaal te gebruiken. De gevoeligheid van het gaspedaal neemt af, doordat het motortoerental tot aan de maximale pedaalweg alleen binnen een beperkt toerentalgebied te regelen valt. Het remsysteem grijpt in en zorgt voor een lage en gelijkmatige snelheid, zodat u zich volledig kunt richten op de besturing. HDC is met name handig op steile aflopende hellingen met een oneffen oppervlak en op gladde weggedeelten. Denk bijvoorbeeld aan een boot op een trailer die u vanaf een boothelling achteruit te water laat. 126 Het systeem werkt alleen in de eerste versnelling en in de achteruitversnelling. Bij een automatische versnellingsbak geldt dat de 1e versnelling moet zijn ingeschakeld, wat wordt aangegeven met het cijfer 1 op het boordcomputerdisplay, zie pagina 118. N.B. HDC valt niet te activeren wanneer de keuzehendel van een automaat in stand D staat. Bediening HDC is met een schakelaar op de middenconsole naar wens in en uit te schakelen. Het lampje in de schakelaar brandt wanneer de functie ingeschakeld is. Wanneer HDC actief is, en op het display brandt het symbool staat de melding Afdalingsrem- regeling AAN. Bij een geactiveerd HDC-systeem kan de auto bij het afremmen op de motor maximaal 10 km/h voorruit rijden en 7 km/h achteruit. Met het gaspedaal kunt u echter een willekeurige andere snelheid binnen het snelheidsinterval kiezen dat bij de ingeschakelde versnelling hoort. Zodra u het gaspedaal loslaat wordt de rijsnelheid snel verlaagd tot 10 of 7 km/h, ongeacht de hellingshoek en zonder dat u daarvoor het rempedaal hoeft te bedienen. Bij activering van het systeem gaan automatisch de remlichten branden. Met het rempedaal kunt u de auto altijd remmen of helemaal tot stilstand brengen. HDC wordt gedeactiveerd: 03 Bestuurdersmilieu Afdalingsregeling, HDC (Hill Descent Control) • bij het indrukken van de aan/uit-knop op de middenconsole • bij het inschakelen van een hogere versnelling dan de 1e bij een handgeschakelde versnellingsbak • bij het inschakelen van een hogere versnelling dan de 1e bij een automatische versnellingsbak of bij het inschakelen van stand D. 03 Het systeem is op ieder moment uit te schakelen. Als u dit op een steile aflopende helling doet, zal het remvermogen niet meteen maar geleidelijk worden verlaagd. N.B. Bij een geactiveerd HDC-systeem is het mogelijk dat de motor met enige vertraging op het gaspedaal reageert. 127 03 Bestuurdersmilieu Parkeerrem Elektrische parkeerrem Parkeerrem aanzetten loslaat of het gaspedaal bedient, wordt de parkeerrem gelost. Functie 03 Wanneer de parkeerrem wordt geactiveerd, hoort u een zwak elektromotorgeluid. Het geluid is tevens waarneembaar bij een automatische functiecontrole van de parkeerrem. Als de auto stilstaat wanneer u de parkeerrem aanzet, werkt de rem alleen op de achterwielen. Als u de parkeerrem tijdens het rijden aanzet, wordt de normale bedrijfsrem geactiveerd. Daarbij werkt de rem op alle vier de wielen. Wanneer de auto bijna stilstaat, worden alleen de achterwielen geremd. N.B. Tijdens een noodstop bij snelheden hoger dan 10 km/h klinkt er gedurende de hele remmanoeuvre een geluidssignaal. Op een helling parkeren Draai bij het parkeren op een oplopende helling de wielen van de trottoirband af, als de neus van de auto naar de top van helling wijst. Handgreep parkeerrem. Lage accuspanning 1. Trap het rempedaal stevig in. Als de accuspanning te laag is, kunt u de parkeerrem niet aanzetten noch lossen. Sluit een hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is, zie pagina 116. 2. Druk op de handgreep. 3. Laat het rempedaal los en controleer of de auto volledig stilstaat. • Zet de versnellingspook bij het parkeren altijd in de 1e versnelling (handbak) en de keuzehendel in stand P (automaat). Het symbool op het instrumentenpaneel knippert, totdat de parkeerrem volledig is aangezet. Wanneer het symbool continu brandt, is de parkeerrem aangezet. In noodgevallen kunt u de parkeerrem ook tijdens het rijden aanzetten door de handgreep ingedrukt te houden. Wanneer u de handgreep 128 Draai bij het parkeren op een aflopende helling de wielen naar de trottoirband toe, als de neus van de auto naar de voet van de helling wijst. WAARSCHUWING Maak er gewoonte van om bij het parkeren op een helling altijd de parkeerrem aan te zetten – het inschakelen van een versnelling bij een handbak of stand P bij een automaat is niet voldoende om de auto in alle situaties stil te houden. 03 Bestuurdersmilieu Parkeerrem Parkeerrem lossen Auto met automatische versnellingsbak pende helling achteruitrolt, wanneer de parkeerrem automatisch wordt gelost. U kunt dit voorkomen door bij het wegrijden de handgreep ingedrukt te houden. Laat de handgreep weer los zodra de koppeling aangrijpt. Handmatig lossen Auto met Keyless drive-functie 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot. Los de parkeerrem handmatig door op de knop START/STOP ENGINE te drukken, het rem- of koppelingspedaal te bedienen en aan de handgreep te trekken. Automatisch lossen 1. Start de motor. 2. Laat het koppelingspedaal los en geef gas. 2. Trap het rempedaal stevig in. 03 3. Trek aan de handgreep. Automatisch lossen Handgreep parkeerrem. Auto met handgeschakelde versnellingsbak Handmatig lossen 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot. 2. Trap het rempedaal stevig in. 3. Trek aan de handgreep. N.B. De parkeerrem is ook handmatig te lossen door het koppelingspedaal te bedienen in plaats van het rempedaal. Volvo adviseert u echter het rempedaal te gebruiken. 1. Doe de veiligheidsgordel om. 2. Start de motor. 3. Zet de keuzehendel in stand D of R en geef gas. N.B. Om veiligheidsredenen wordt de parkeerrem alleen automatisch gelost wanneer bij het starten van de motor is gebleken dat de bestuurder de veiligheidsgordel draagt. Bij auto’s met een automatische versnellingsbak wordt de parkeerrem onmiddellijk gelost bij het bedienen van het gaspedaal met de keuzehendel in stand D of R. Symbolen Symbool Betekenis Lees de melding op het informatiedisplay Een knipperend symbool houdt in dat de parkeerrem wordt aangezet. Als het symbool in een andere situatie gaat knipperen, is er sprake van een storing. Lees de melding op het informatiedisplay. Zware belading op oplopende hellingen Bij een zware belading zoals een aanhanger is het mogelijk dat de auto op een steile, oplo`` 129 03 Bestuurdersmilieu Parkeerrem Berichten Parkeerrem Service vereist - Er is een storing opgetreden. Bezoek een werkplaats als de storing aanhoudt – geadviseerd wordt een Volvo-werkplaats. Als u de auto moet parkeren voordat de storing kon worden verholpen, dient u de wielen net als bij het parkeren op een helling van de trottoirband/berm af te draaien en de versnellingspook in de 1e versnelling (handbak) te zetten en de keuzehendel in stand P (automaat). 03 Remblokken vervangen Parkeerrem niet geheel gelost - Door een storing kan de parkeerrem niet worden gelost. Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als u bij deze foutmelding wegrijdt zonder de parkeerrem te lossen, klinkt er een waarschuwingszoemer. Parkeerrem niet aangezet - Door een storing kan de parkeerrem niet worden aangezet. Probeer of u de rem kunt aanzetten en lossen. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een Volvo-werkplaats. Dezelfde melding verschijnt ook op auto’s met een handbak, wanneer er langzaam wordt gereden met het portier open. De melding maakt u erop attent dat de parkeerrem mogelijk onbedoeld werd gelost. 130 Laat de remblokken op de achterwielen vervangen in een werkplaats met het oog op de constructie van de elektrische parkeerrem – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 03 Bestuurdersmilieu HomeLink * Algemene informatie N.B. HomeLink is dusdanig geconstrueerd dat het niet werkt als de auto van de buitenzijde vergrendeld is. Let erop dat u de originele afstandsbedieningen wel goed bewaart voor eventuele programmering in een later stadium (zoals bij de aankoop van een nieuwe auto). Wis de programmering van de knoppen wanneer u de auto verkoopt. HomeLink is een programmeerbare afstandsbediening waarmee u tot drie verschillende systemen (bijvoorbeeld elektrische garagedeur, alarmsysteem, huis- en tuinverlichting) kunt bedienen en daarmee de originele afstandsbedieningen vervangt. HomeLink wordt geleverd in een uitvoering die ingebouwd is in de linker zonneklep. Het HomeLink-paneel bestaat uit drie programmeerbare knoppen en een controlelampje. Gebruik geen zonwering bestaande uit metaalfolie op auto’s die zijn uitgerust met HomeLink. Het gebruik ervan kan namelijk negatieve gevolgen hebben voor de werking. Bediening Zodra HomeLink geprogrammeerd is, vormt het een vervanging voor de afzonderlijke originele afstandsbedieningen. Druk de geprogrammeerde knop in voor activering van de elektrische garagedeur, het alarmsysteem etc. Het controlelampje brandt zolang u de knop ingedrukt houdt. N.B. Als het contact niet wordt ingeschakeld, blijft HomeLink tot 30 minuten na opening van het bestuurdersportier werken. Uiteraard kunt u de originele afstandsbedieningen naast HomeLink blijven gebruiken. WAARSCHUWING Als u HomeLink gebruikt om een garagedeur of toegangshek te bedienen, dient u erop toe te zien dat er niemand in de buurt van de garagedeur of het toegangshek is tijdens de bediening. 03 Maak geen gebruik van de HomeLinkafstandsbediening voor een elektrische garagedeur zonder veiligheidsstop en veiligheidsretour. De garagedeur dient onmiddellijk te reageren bij registratie van een obstakel, tot stilstand te komen en meteen de omgekeerde beweging te maken. Een garagedeur die dat niet doet kan aanleiding geven tot lichamelijk letsel. Neem voor meer informatie contact op met de leverancier via internet: www.homelink.com. Eerste keer programmeren Bij stap 1 wordt het complete geheugen van HomeLink gewist. Voer dit punt dan ook alleen uit, wanneer u slechts één knop wilt omprogrammeren. 1. Druk de buitenste twee knoppen in en laat deze ca. 20 seconden later los wanneer het controlelampje gaat knipperen. Het knipperende lampje geeft aan dat HomeLink `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 131 03 Bestuurdersmilieu HomeLink * in de “inleerstand” staat en klaar is voor programmering. 2. Leg de originele afstandsbediening op 5–30 cm afstand van HomeLink. Houd het controlelampje in de gaten. De juiste afstand tussen de originele afstandsbediening en HomeLink hangt af van de programmering van het te bedienen systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogingen op verschillende afstand nodig. Laat de afstandsbediening bij iedere poging ca. 15 seconden op dezelfde afstand liggen voordat u een andere afstand probeert. 03 • Brandt niet continu: Het controlelampje knippert eerst ca. 2 seconden lang snel en brandt daarna ca. 3 seconden continu. Dit herhaalt zich ca. 20 seconden lang en geeft aan dat het te kopiëren systeem een zogeheten rollende code gebruikt. De garagedeur, het toegangshek e.d. worden niet geactiveerd bij het indrukken van de bijbehorende HomeLink-knop. Vervolg in dat geval de programmering als volgt. 3. Druk de te programmeren knop van HomeLink en de te kopiëren knop van de originele afstandsbediening gelijktijdig in. Laat de knoppen pas los wanneer het controlelampje dat langzaam knippert sneller gaat knipperen. Een snel knipperend lampje geeft aan dat de programmering gelukt is. 5. Zoek de “inleerknop1” van de ontvanger van bijv. de garagedeur op (meestal in de buurt van de antennevoet op de ontvanger). Raadpleeg als u de knop niet kunt vinden, de gebruiksaanwijzing van de leverancier of neem contact op met de leverancier via internet: www.homelink.com. 4. Test de programmering door de geprogrammeerde knop van HomeLink in te drukken en op het controlelampje te letten: 6. Druk de “inleerknop” in en laat deze los. De knop knippert ca. 30 seconden en binnen deze periode moet u het volgende punt uitvoeren. • Brandt continu: Het controlelampje brandt continu terwijl u de knop ingedrukt houdt, wat aangeeft dat de programmering afgerond is. De garage1 132 deur, het toegangshek e.d. moet vervolgens geactiveerd worden bij het indrukken van de bijbehorende HomeLinkknop. De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 7. Druk op de geprogrammeerde knop van HomeLink terwijl de “inleerknop” van het te bedienen systeem nog knippert. Houd de HomeLink-knop ca. 3 seconden lang ingedrukt en laat deze vervolgens los. Herhaal deze volgorde van indrukken, vasthouden en loslaten tot driemaal achtereen om de programmering te beëindigen. Afzonderlijke knop programmeren Doe het volgende om één afzonderlijke knop te programmeren: 1. Druk op de gewenste knop van HomeLink en houd deze ingedrukt totdat punt 3 afgerond is. 2. Plaats wanneer het controlelampje van HomeLink begint te knipperen (na ca. 20 seconden) de originele afstandsbediening op 5–30 cm afstand van HomeLink. Houd het controlelampje in de gaten. De juiste afstand tussen de originele afstandsbediening en HomeLink hangt af van de programmering van het te bedienen systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogingen op verschillende afstand nodig. Laat de afstandsbediening bij iedere poging ca. 15 seconden op dezelfde afstand liggen voordat u een andere afstand probeert. 3. Druk de te kopiëren knop op de originele afstandsbediening in. Het controlelampje 03 Bestuurdersmilieu HomeLink * begint te knipperen. Laat beide knoppen weer los, wanneer het lampje dat langzaam knipperde sneller gaat knipperen. Een snel knipperend lampje geeft aan dat de programmering gelukt is. buurt van de antennevoet op de ontvanger). Raadpleeg als u de knop niet kunt vinden, de gebruiksaanwijzing van de leverancier of neem contact op met de leverancier via internet: www.homelink.com. 4. Test de programmering door de geprogrammeerde knop van HomeLink in te drukken en op het controlelampje te letten: 6. Druk de “inleerknop” in en laat deze los. De knop knippert ca. 30 seconden en binnen deze periode moet u het volgende punt uitvoeren. • Brandt continu: Het controlelampje brandt continu terwijl u de knop ingedrukt houdt, wat aangeeft dat de programmering afgerond is. De garagedeur, het toegangshek e.d. moet vervolgens geactiveerd worden bij het indrukken van de bijbehorende HomeLinkknop. • Brandt niet continu: Het controlelampje knippert eerst ca. 2 seconden lang snel en brandt daarna ca. 3 seconden continu. Dit herhaalt zich ca. 20 seconden lang en geeft aan dat het te kopiëren systeem een zogeheten rollende code gebruikt. De garagedeur, het toegangshek e.d. worden niet geactiveerd bij het indrukken van de bijbehorende HomeLink-knop. Vervolg in dat geval de programmering als volgt. 5. Zoek de “inleerknop2” van de ontvanger van bijv. de garagedeur op (meestal in de 2 03 7. Druk op de geprogrammeerde knop van HomeLink terwijl de “inleerknop” van het te bedienen systeem nog knippert. Houd de HomeLink-knop ca. 3 seconden lang ingedrukt en laat deze vervolgens los. Herhaal deze volgorde van indrukken, vasthouden en loslaten tot driemaal achtereen om de programmering te beëindigen. Programmering wissen Het is alleen mogelijk de programmering van alle HomeLink-knoppen tegelijk te wissen en niet van één bepaalde knop afzonderlijk. Druk de buitenste twee knoppen in en laat deze ca. 20 seconden later los wanneer het controlelampje gaat knipperen. > HomeLink staat vervolgens in de “Learn Mode” waarna deze opnieuw geprogrammeerd kan worden, zie pagina 131. De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 133 Menu- en meldingsfuncties................................................................... Menugroep MY CAR............................................................................ Klimaatregeling..................................................................................... Motor- en interieurverwarming op brandstof*....................................... Extra verwarming*................................................................................. Boordcomputer..................................................................................... Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC........................................... Rijeigenschappen aanpassen............................................................... Cruisecontrol*....................................................................................... Adaptieve cruisecontrol*....................................................................... Afstandscontrole*.................................................................................. City Safety™......................................................................................... Collision Warning and Pedestrian Detection with Auto Brake*............. Driver Alert System – DAC*................................................................... Driver Alert System – (LDW)*................................................................ Park Assist*........................................................................................... Park Assist-camera*.............................................................................. BLIS* – Blind Spot Information System................................................ Interieurcomfort..................................................................................... 134 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 136 139 145 155 159 160 162 164 165 167 177 180 185 192 195 198 201 205 209 COMFORT EN RIJPLEZIER 04 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties Instrumentenpaneel Menu-overzicht Melding Voor sommige van de onderstaande menuopties dient de auto te zijn uitgerust met de bijbehorende functie en software. Actieradius Gemiddeld Momentaan Gem. snelheid Actuele snelheid1 04 Motoroliepeil* Informatiedisplay en bedieningselementen voor menufuncties. READ – meldingenlijst openen en meldingen bevestigen. Duimwiel – menu-opties doorbladeren. RESET – geactiveerde functie op nul stellen. Wordt in bepaalde gevallen gebruikt om een functie te selecteren/activeren (zie de uitleg bij de verschillende functies). Met de linker stuurhendel bedient u de menu’s die op de informatiedisplays van het instrumentenpaneel verschijnen. Welke menu’s er verschijnen hangt af van de sleutelstand, zie pagina 79. Als er een melding is, moet u deze eerst bevestigen met de knop READ voordat u de menu’s kunt bekijken. 136 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Bandenspanning Kalibratie* Melding op informatiedisplay. Timer standkach 1/2* Wanneer er een waarschuwings-, informatieof controlesymbool oplicht, verschijnt er tevens een aanvullende melding op het informatiedisplay. Foutmeldingen blijven in het geheugen opgeslagen, totdat u de onderliggende storing hebt laten verhelpen. Timer standvent 1/2* Timerstand verw.* Directe start Standverw.* Directe start El standverw* Directe start Standvent.* Druk op READ om de meldingen door te bladeren en te bevestigen. Extra verwarming auto* Start restverw.* Lane departure warning* Driver Alert* N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt bij gebruik van de boordcomputer, moet u de melding lezen (druk op de knop READ) voordat u de eerdere activiteit kunt hervatten. 04 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties Melding Betekenis Melding Betekenis Melding Betekenis Stop auto z.s.m.A Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Bespreek tijd voor onderhoud Het is tijd om een afspraak te maken voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Versn.olie Verversen Bezoek een werkplaatsB om de auto zo spoedig mogelijk te laten controleren. Zet motor afA Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Tijd voor periodiek onderhoud Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Het moment hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat sinds de laatste servicebeurt is verstreken, het aantal draaiuren van de motor en de gebruikte oliekwaliteit. Versnellingsbak beperkte werking De versnellingsbak werkt niet op maximale capaciteit. Rijd voorzichtig totdat de melding verdwijntC. Service spoedA Service vereistA Zie instructieb.A 1 Bezoek een werkplaatsB om de auto onmiddellijk te laten controleren. Bezoek een werkplaatsB om de auto zo spoedig mogelijk te laten controleren. Lees het instructieboekje. Onderhoudster- mijn verstreken Als u de onderhoudstermijn niet respecteert, vallen beschadigde onderdelen niet langer onder de garantie – bezoek een werkplaatsB. 04 Bezoek bij herhaaldelijke verschijning een werkplaatsB. Versn.bak heet Rijd langzamer Rijd voorzichtiger of breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand. Zet de versnellingsbak in de neutraal en laat de motor stationair draaien totdat de melding verdwijntC. Versn.bak heet Stop auto z.s.m. Kritieke storing. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en bezoek een werkplaatsB. Alleen bepaalde markten. `` 137 04 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties 04 A B C 138 Melding Betekenis Tijdelijk UITA De bijbehorende functie is tijdelijk uitgeschakeld en wordt na enige tijd rijden of de volgende keer dat u de motor start automatisch opnieuw ingeschakeld. Accuspann. laag Spaarstand Het audiosysteem is uitgeschakeld om stroom te besparen. Laad de accu bij. Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de locatie van de storing. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Voor meer meldingen met betrekking tot de automatische versnellingsbak, zie pagina 121. 04 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Algemene informatie over MY CAR In deze menugroep zijn tal van de autofuncties te regelen, zoals het instellen van de klok, de buitenspiegels en de Bediening • Bij kort indrukken van EXIT doet u een stap Bedieningselementen op middenconsole • Bij lang drukken op EXIT opent u het terug binnen het actuele menusysteem. sloten. groepsmenu van MY CAR. • Bij lang indrukken van EXIT in het groepsmenu MY CAR verlaat u MY CAR en opent u het hoofdmenu van het menusysteem – de moederweergave, van waaruit u alle functies/menugroepen van de auto kunt bereiken, zie pagina 220. Navigatie in deze menu’s vindt plaats met enkele van de knoppen op de middenconsole of met de toetsenset rechts op het stuurwiel. Sommige functies behoren tot de standaarduitrusting, andere zijn zogeheten opties – het aanbod verschilt per markt. Toetsenset* op stuurwiel 04 Bedieningselementen voor menufuncties op middenconsole. Druk op MY CAR om de menu’s te openen onder MY CAR. Druk op OK MENU om de gemarkeerde menu-optie te kiezen/aan te vinken of de gekozen functie in het geheugen op te slaan. Draai aan TUNE om een stap omhoog/ omlaag te gaan door de menu-opties. EXIT De toetsenset kan per markt verschillen. Draai aan het duimwiel om een stap omhoog/omlaag te gaan door de menuopties. Druk op het duimwiel om de gemarkeerde menu-optie te kiezen/aan te vinken of de `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 139 04 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR gekozen functie in het geheugen op te slaan. EXIT Paden Het actuele menuniveau staat rechts bovenaan op het beeldscherm van de middenconsole. De paden naar de menufuncties worden als volgt weergegeven: 04 Instellingen Auto-instellingen Slotinstellingen Deuren open Bestuurdersdeur: dan alle. Hier volgt een voorbeeld van de wijze waarop u een functie kunt opzoeken en aanpassen met de toetsenset op de middenconsole: 1. Druk op de knop MY CAR op de middenconsole. 2. Ga naar het gewenste menu, bijv. Instellingen, met het duimwiel (1) en druk vervolgens op het duimwiel – er wordt een submenu geopend. 3. Ga naar het gewenste menu, bijv. Autoinstellingen, en druk op het duimwiel – er wordt een submenu geopend. 4. Ga naar Slotinstellingen en druk op het duimwiel – er wordt een nieuw submenu geopend. 140 5. Ga naar Deuren open en druk op het duimwiel – er wordt een submenu met te selecteren functies geopend. 6. Kies uit de opties Alle deuren en Bestuurdersdeur: dan alle en druk op het duimwiel – er verschijnt een kruisje in het lege vakje van de optie. 7. Sluit de programmering af door de menu’s één voor één te verlaten door EXIT (2) telkens kort in te drukken of deze eenmaal lang in te drukken. De procedure verloopt geheel identiek met de knoppen OK MENU (2) en EXIT (4) alsmede draaiknop (3) op de middenconsole. MY CAR Onder menugroep MY CAR vindt u de volgende opties: • My XC60 • Hulpsystemen (Support systems) • Instellingen (Settings) MY CAR My XC60 Op het beeldscherm staan alle bestuurdersondersteunende systemen aangegeven – u kunt ze hiervandaan activeren of deactiveren. MY CAR Hulpsystemen De actuele status van de bestuurdersondersteunende autosystemen staat op het beeldscherm. 04 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR MY CAR Instellingen instellingen Auto- Eén keer activeren Vragen bij uitstappen Alle instelbare autofuncties in de groep MY CAR kunnen hier geactiveerd, aangepast of gedeactiveerd worden. In de onderstaande tekst en op de navolgende pagina’s wordt een overzicht gegeven van de hoofdmenu’s/functies en van de bijbehorende submenu’s/menuopties. Voor meer informatie over de verschillende functies – zie de bijbehorende paginaverwijzing. Sleutelgeheugen Voor meer informatie, zie pagina 62 en 66. Instellingen zijspiegel Linkerspiegel hellen Lichtsignaal deurvergrendeling Voor meer informatie, zie pagina 48. Rechterspiegel hellen Verlichting overdag Voor meer informatie, zie pagina 87. 04 Voor meer informatie, zie pagina 102. Tijdelijk linksrijdend verkeer Lichtinstellingen Tijdelijk rechtsrijdend verkeer Lichtsignaal deurvergrendeling Slotinstellingen Lichtsignaal voor vergrendeling Deuren open 90 sec. Voor meer informatie, zie pagina 92. Spiegels inklappen Voor meer informatie, zie pagina 82 en 102. Automatische vergrendeling 60 sec. Minder bescherming Voor meer informatie, zie pagina 48. Automatische verlichting Voor meer informatie, zie pagina 93. Actieve bochtverlichting Voor meer informatie, zie pagina 88. Bandendruksysteem Alle deuren Uit Bestuurdersdeur: dan alle 30 sec. Bandendruk kalibreren 60 sec. Voor meer informatie, zie pagina 306. 90 sec. Stuurkracht Instappen zonder sleutel Alle deuren Willekeurige deur Deuren aan één kant Beide voordeuren Voor meer informatie, zie pagina 50, 58 en 59. Voor meer informatie, zie pagina 50 en 92. Duur thuisbrenglicht 30 sec. Waarschuwt bij lage bandendruk Hoog Midden Laag Voor meer informatie, zie pagina 164. `` 141 04 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Auto-instellngen resetten Voor meer informatie, zie pagina 10 en 180. Bij deze optie herstelt het menusysteem de oorspronkelijke fabrieksinstellingen voor Instellingen van de auto. BLIS MY CAR Instellingen assistentiesystemen Rij- Botswaarschuwing Botswaarschuwing 04 Waarschuwingsafstand Voor meer informatie, zie pagina 205. • Geen schermbeveiliging gewenst? - Optie Afstandswaarschuwing Taal Voor meer informatie, zie pagina 177. Geeft de taal voor de menuteksten aan. Driver Alert Hulptekst weergeven Voor meer informatie, zie pagina 192. Bij markering van deze optie verschijnt uitleg bij de actuele schermweergave. MY CAR Instellingen Systeemopties Kort Signaaltoon Voor meer informatie, zie pagina 185. Lane Departure Warning Lane Departure Warning Aan bij starten Hogere gevoeligheid Voor meer informatie, zie pagina 195. DSTC Voor meer informatie, zie pagina 162. City Safety 142 deselecteren. Afstands-/brandstofeenheid MPG (UK) Lang Normaal bedieningselementen van het beeldscherm, zie pagina 139. Hier wordt de klok op het instrumentenpaneel ingesteld. Tijd MPG (US) km/l l/100km Tijdopmaak 12u Voor meer informatie over de boordcomputer, zie pagina 160. 24u Temperatuureenheid Voor meer informatie, zie pagina 77. Screensaver Bij selectie van deze optie wordt de schermweergave automatisch vervangen door een leeg scherm, wanneer u enige tijd geen schermfunctie gebruikt. De actuele schermweergave verschijnt echter weer, wanneer u gebruik maakt van een van de knoppen of Celsius Fahrenheit Geeft de eenheid aan voor weergave van de buitentemperatuur en instelling van de klimaatregeling. Volumes Volume mededelingen 04 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Volume vóór voor parkeerhulp Volume achter voor parkeerhulp Beltoonvolume Systeemopties resetten Bij deze optie herstelt het menusysteem de oorspronkelijke fabrieksinstellingen voor Systeeminstellingen. MY CAR Instellingen SpraakinstellingenA. A Alleen in combinatie met Volvo’s navigatiesysteem RTI (Road and Traffic Information) en/of mobiele telefoon met Bluetooth-aansluiting Spraakintroductie Deze menu-optie + OK levert gesproken informatie op over de werking van het systeem. Lijst van spraakcommando's Telefooncommando's Telefoon Telefoon kies contact Telefoon kies nummer Navigatiecommando's Navigatie Navigatie ga naar adres Algemene commando's Help Annuleer De menu-opties onder Telefooncommando's geven enkele voorbeelden van de beschikbare gesproken commando’s – alleen in combinatie met een geïnstalleerde mobiele telefoon met Bluetoothaansluiting. Voor meer (gedetailleerde) informatie, zie pagina 251. De menu-opties onder Navigatiecommando's geven enkele voorbeelden van de beschikbare gesproken commando’s – alleen in combinatie met Volvo’s navigatiesysteem RTI* geïnstalleerd. Gebruikersinstelling spraaksystem Spraaktraining Gebruiker 1 Gebruiker 2 Met Spraaktraining biedt u het spraakherkenningsysteem de gelegenheid om bekend te raken met de stem en uitspraak van de bestuurder. Op het scherm verschijnen enkele zinnen die de bestuurder vervolgens moet inspreken. Zodra het systeem bekend is met de manier van spreken van de bestuurder, verschijnen er geen zinnen meer. Daarna kunt u bijvoorbeeld Gebruiker 1 in Gebruikersinstelling spraaksystem kiezen om te zorgen dat het systeem naar de commando’s van de juiste gebruiker luistert. Volume van mededelingen • Er verschijnt een volumeregeling op het scherm – doe in dat geval het volgende: Standaardinstellingen 1. Stel het volume bij met het duimwiel Gebruiker 1 2. Met OK kunt u bij wijze van proef een stukje beluisteren Gebruiker 2 Hier kunt u een tweede gebruikersprofiel aanmaken – handig wanneer meerdere personen regelmatig gebruik maken van de auto en het systeem. Standaardinstellingen levert de fabrieksinstellingen op. 04 3. Met EXIT kunt u de instelling opslaan en het menu verlaten. POI-lijst voor spraaksysteem Wijzig lijst Navigatie herhaal spraakbegeleiding `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 143 04 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Het aantal faciliteiten is groot en verschilt per markt. Er kunnen maximaal 30 favoriete faciliteiten worden opslagen in deze lijst. De menu-optie POI-lijst voor spraaksysteem verschijnt alleen, als Volvo’s navigatiesysteem RTI* geïnstalleerd is. Voor meer informatie over faciliteiten en spraakherkenning – zie het instructieboekje bij het navigatiesysteem. 04 MY CAR Instellingen instellingen Audio- Voor meer formatie over de verschillende submenu’s en de mogelijke instellingen, zie pagina 216. MY CAR Instellingen Klimaatinstellingen Klimaatinstellingen resetten Kaart- en softwareversie Bij deze optie herstelt het menusysteem de oorspronkelijke fabrieksinstellingen voor Klimaatinstellingen. Zie ook het aparte boekje over RTI en gpsnavigatie. Voor meer informatie over de klimaatinstellingen, zie pagina 145. MY CAR (FAV) Instellingen Favorieten Voor meer informatie, zie pagina 223. MY CAR Instellingen Volvo On Call * Staat in een apart boekje beschreven. MY CAR Instellingen Informatie Aantal toetsen Autom. ventilatorinstellingen Hoog Normaal Laag Timer voor hercirculatie Aut. achterruitverwarming Luchtkwaliteitssysteem 144 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Voor meer informatie, zie pagina 48. VIN-nummer Voor meer informatie, zie pagina 348. DivX® VOD-code Voor meer informatie, zie pagina 237. Bluetooth-softwareversie in auto Voor meer informatie, zie pagina 244. 04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Algemene informatie Positie van de sensoren • De zonnesensor1 zit boven op het dash- Klimaatregeling De auto is voorzien van elektronische klimaatregeling. De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan wordt. board. • De interieurtemperatuursensor zit onder het bedieningspaneel van de klimaatregeling. • De buitentemperatuursensor zit op de buitenspiegel. N.B. U kunt de airconditioning (AC) uitschakelen, maar voor optimaal klimaatcomfort in de passagiersruimte en om te voorkomen dat de ruiten beslaan dient u de airconditioning altijd te laten aanstaan. • De vochtsensor* zit bij de achteruitkijkspiegel. N.B. Dek de sensoren niet met kleding of andere voorwerpen af. Werkelijke temperatuur De ingestelde temperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte enz. betreft. zonnesensor1 Het systeem beschikt over een die de stand van de zon registreert. Daardoor kan de temperatuur van de lucht uit de blaasmonden links en rechts afwijken, ondanks dat de temperatuurknoppen voor de beide zijden in dezelfde stand staan. 1 Zijruiten en panoramadak Voor optimale werking van de airconditioning moet u de zijruiten en een eventueel panoramadak gesloten houden. Beslagen ruiten Maak in eerste instantie gebruik van de ontwasemingsfunctie om condens van de binnenkant van de ruiten te verwijderen. Houd de binnenzijde van de ruiten schoon om de kans te beperken dat ze beslaan. Tijdelijke uitschakeling van airconditioning Wanneer de motor het maximale vermogen nodigt heeft (bijvoorbeeld als u volgas optrekt of met een aanhanger achter de auto een helling oprijdt), is het mogelijk dat de airconditioning tijdelijk wordt uitgeschakeld. Er kan dan een tijdelijke temperatuurstijging optreden. Condenswater In warme weersomstandigheden kan er ter hoogte van de airconditioning een plasje water onder de auto ontstaan. Dit is volkomen normaal. 04 Sneeuw en ijs Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de klimaatregeling (de opening tussen de motorkap en de voorruit). Storingen opsporen en verhelpen Wendt u zich tot een werkplaats die gecertificeerd is om storingen in de klimaatregeling op te sporen en te verhelpen. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. Koudemiddel De airconditioning maakt gebruik van een koudemiddel. Het bevat geen chloor, waardoor het koudemiddel onschadelijk voor de ozonlaag is. Geldt alleen voor ECC. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 145 04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Laat het bijvullen/vervangen van koudemiddel over een gecertificeerde werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. astma. Zie voor meer informatie over CZIP de brochure die u bij aankoop hebt ontvangen. Het volgende is inbegrepen: • Een geavanceerde ventilatorfunctie die Doorluchtfunctie Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie gebruiken om alle zijruiten tegelijk korte tijd te openen en weer te sluiten en op die manier snel voor frisse lucht in de auto te zorgen, zie pagina 59. 04 Interieurfilter Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd door een filter. U moet het filter regelmatig vervangen. Raadpleeg het Serviceprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde gebieden moet u het filter mogelijk vaker vervangen. N.B. Er bestaan twee verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat u het juiste filter aanbrengt. Clean Zone Interior Package (CZIP)* Wanneer u voor deze optie hebt gekozen zijn er nog minder stoffen in het interieur verwerkt die aanleiding kunnen geven tot allergieën of 146 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. inhoudt dat de ventilator aanslaat wanneer de auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld. De ventilator vult het interieur op die manier met verse lucht. De functie start als dat nodig is en stopt na bij het openen van een van de portieren. Bij inactiviteit wordt de functie na enige tijd automatisch beëindigd. De tijd dat de ventilatorfunctie werkt zal langzaam maar zeker korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is. • Het Interior Air Quality System (IAQS) is een volautomatisch systeem dat de lucht in de passagiersruimte ontdoet van verontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. N.B. Om aan de CZIP-norm te blijven voldoen dient het IAQS-luchtfilter bij auto’s met CZIP om de 15.000 km of ten minste eenmaal per jaar te worden vervangen (afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt). Echter, maximaal 75.000 km per 5 jaar. Bij auto’s zonder CZIP en in die gevallen dat de klant niet langer eist dat aan de CZIP-norm wordt voldaan, kan het IAQS-filter met de reguliere intervallen worden vervangen. Gebruik van beproefde materialen in het interieur. De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te beperken, zodat de passagiersruimte gemakkelijker schoon te houden is. De vloerbekleding in zowel de passagiersruimte als de bagageruimte zijn eenvoudig te verwijderen en schoon te maken. Gebruik daarvoor schoonmaakmiddelen en autoverzorgingsproducten die door Volvo worden geadviseerd, zie pagina 341. Menu-instellingen Het is mogelijk de basisinstellingen voor vier van de klimaatregelingsfuncties te activeren/ deactiveren of wijzigen via de middenconsole. Voor algemene informatie over de menufuncties, zie pagina 140: 04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling • Ventilatorfunctie in automatische stand*, zie pagina 151. • De door de timer geregelde recirculatie van de lucht in de passagiersruimte, zie pagina 153. • Automatische verwarming van de achterruit, zie pagina 103. • Interior Air Quality System (IAQS)*, zie De binnenkomende lucht wordt verdeeld over 20 blaasmonden verspreid over het interieur. Blaasmonden in portierstijlen In de stand AUTO* vindt de luchtverdeling geheel automatisch plaats. De luchtverdeling valt zo nodig handmatig bij te regelen, zie pagina 154. Blaasmonden in dashboard pagina 153 De basisinstellingen voor de klimaatregelingsfuncties zijn te herstellen via het menusysteem MY CAR en wel onder: Instellingen Klimaatinstellingen Klimaatinstellingen resetten. 04 Dicht Open Luchtverdeling Luchtstroom naar links of rechts Luchtstroom omhoog of omlaag Open Dicht Luchtstroom naar links of rechts Luchtstroom omhoog of omlaag Richt de buitenste blaasmonden op de voorste zijruiten om deze te ontwasemen. Richt de blaasmonden bij koud weer op de achterste zijruiten om deze te ontwasemen. Richt de blaasmonden, bij warm weer, naar binnen toe voor een behaaglijke temperatuur achter in de auto. N.B. Let erop dat kinderen gevoelig kunnen zijn voor luchtstromen en tocht. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 147 04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Elektronische klimaatregeling, ECC* 04 Temperatuurregeling, linkerzijde Elektrisch verwarmde voorstoel, linkerzijde Max. ontwaseming Ventilator Luchtverdeling - ventilatie vloer Luchtverdeling - blaasmond dashboard Luchtverdeling - ontwaseming voorruit Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming, zie pagina 103 148 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Elektrisch verwarmde voorstoel, rechterzijde Temperatuurregeling, rechterzijde Recirculatie AUTO AC – Airconditioning aan/uit 04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Elektronische temperatuurregeling, ETC 04 Ventilator Elektrisch verwarmde voorstoel, linkerzijde Elektrisch verwarmde voorstoel, rechterzijde Temperatuurregeling AC – Airconditioning aan/uit Max. ontwaseming Luchtverdeling - ventilatie vloer Luchtverdeling - blaasmond dashboard Luchtverdeling - ontwaseming voorruit Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming, zie pagina 103 Recirculatie `` 149 04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Gebruik bedieningselementen Elektrisch verwarmde stoelen/ achterbank* Voorstoelen Tweemaal op de knop drukken levert een lager verwarmingsniveau op – op het beeldscherm branden twee oranje lampjes. Achterbank2 Driemaal op de knop drukken levert het laagste verwarmingsniveau op – op het beeldscherm brandt één oranje lampje. De vierde maal dat u op de knop drukt wordt de verwarming uitgeschakeld – geen van de lampjes brandt. 04 WAARSCHUWING Het beeldscherm van de middenconsole geeft het actuele verwarmingsniveau aan. De stoelverwarming niet gebruiken wanneer u de temperatuurstijging door verminderde gevoeligheid niet waarneemt of om enigerlei reden de stoelverwarming niet goed weet te bedienen. Brandwonden zijn anders niet uitgesloten. Eenmaal op de knop drukken levert het hoogste verwarmingsniveau op – op het beeldscherm van de middenconsole branden drie oranje lampjes (zie bovenstaande afbeelding). 2 150 Vervalt als u voor een geïntegreerd kinderzitje met twee standen kiest. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Eenmaal op de knop drukken levert het maximale verwarmingsniveau op – alle drie de lampjes branden. Tweemaal op de knop drukken levert een lager verwarmingsniveau op – twee van de lampjes branden. Driemaal op de knop drukken levert het laagste verwarmingsniveau op – een van de lampjes brandt. De vierde maal dat u op de knop drukt wordt de verwarming uitgeschakeld – geen van de lampjes brandt. 04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Ventilator Luchtverdeling N.B. Als de ventilator volledig uitgeschakeld is, start de airconditioning niet wat kans op beslagen ruiten kan geven. Ventilatorknop voor ECC* Draai aan de knop om de ventilatorsnelheid te verhogen of te verlagen. De ventilatorsnelheid wordt automatisch geregeld, als u AUTO selecteert. De eerder ingestelde ventilatorsnelheid wordt dan gene- 04 Luchtverdeling - ontwaseming Luchtverdeling - blaasmond dashboard geerd. Ventilatorknop voor ETC Draai aan de knop om de ventilatorsnelheid te verhogen of te verlagen. 1 Luchtverdeling - ventilatie vloer De gestileerde menselijke gedaante op de nevenstaande afbeelding bestaat uit drie knoppen. Bij bediening van de knoppen gaat op het beeldscherm het desbetreffende gedeelte van de gestiliseerde menselijke gedaante (zie onderstaande afbeelding) branden samen met een pijl vóór dit gedeelte om aan te geven welke luchtverdelingsstand er gekozen is. Voor meer informatie over de luchtverdeling, zie pagina 154. Het beeldscherm van de middenconsole geeft de gekozen luchtverdelingsstand aan. AUTO1 De functie AUTO regelt automatisch de temperatuur, de airconditioning, de ventilatorsnelheid, de recirculatie en de luchtverdeling. Als u een of meer handmatige functies selecteert, worden de overige functies nog steeds automatisch geregeld. Alle handmatige instellingen worden uitgeschakeld, wanneer u op de knop AUTO drukt. Op het beeldscherm verschijnt AUTO KLIMAAT. Geldt alleen voor ECC. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 151 04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling U kunt de ventilatorsnelheid in de automatische stand instellen in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Klimaatinstellingen Autom. ventilatorinstellingen. Kies uit Laag, Normaal of Hoog : AC – Airconditioning AAN/UIT Wanneer het lampje in de knop AC brandt, wordt de airconditioning geheel automatisch geregeld. De binnenkomende lucht wordt dan automatisch afgekoeld en van vocht ontdaan. • Laag - Automatische ventilatorregeling. Geringe luchtstroom geniet de prioriteit. System worden automatisch uitgeschakeld. N.B. De ventilator maakt meer geluid wanneer de ventilator op maximale snelheid draait. Bij het uitschakelen van de ontwaseming hervat de klimaatregeling de voorgaande instellingen. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. Temperatuurregeling Max. ontwaseming Recirculatie ling. • Hoog - Automatische ventilatorregeling. Grotere luchtstroom geniet de prioriteit. U gebruikt de ontwaseming om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen en te ontdooien. Er stroomt lucht naar de ruiten. Het lampje in de ontwasemingsknop brandt, wanneer de functie is inge- Met deze knop kunt u de temperatuur instellen. Bij ECC* is de temperatuur aan bestuurderszijde en die aan passagierszijde apart te in te stellen. Bij het starten van de motor wordt de laatst verrichte instelling hervat. N.B. Let erop dat de passagiersruimte niet sneller warm of koud wordt, wanneer u een hogere of lagere temperatuur kiest dan de gewenste. 152 ingeschakeld • de recirculatie en het Interior Air Quality Wanneer het lampje in de knop AC gedoofd is, is de airconditioning uitgeschakeld. De overige functies worden nog steeds automatisch geregeld. Bij activering van de maximale ontwaseming wordt automatisch de airconditioning ingeschakeld, zodat de lucht optimaal gedroogd wordt. • Normaal - Automatische ventilatorrege04 • de airconditioning wordt automatisch * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. schakeld. Bij activering van deze functie vindt bovendien het volgende plaats om de lucht in het interieur zoveel mogelijk van vocht te ontdoen: Recirculatie Wanneer de recirculatie actief is, brandt het oranje lampje in de knop. U kunt deze functie inschakelen als u vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. De lucht in de passagiersruimte wordt dan gerecirculeerd. Er komt met andere woorden geen lucht van buiten de auto in, wanneer deze functie actief is. BELANGRIJK Als de lucht in de auto te lang recirculeert, kan de binnenzijde van de ruiten beslaan. 04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Timer Interior Air Quality System (IAQS)* Bij een geactiveerde timerfunctie zal de klimaatregeling afhankelijk van de buitentemperatuur na een bepaalde tijd de handmatig geactiveerde recirculatiestand verlaten. Dit beperkt de kans op ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. U kunt de functie activeren/ deactiveren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Klimaatinstellingen Timer voor hercirculatie. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. Het Interior Air Quality System ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreinigingen in de passagiersruimte te beperken. Als de Air Quality Sensor een verhoogde concentratie van verontreinigingen in de buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten waarna de lucht in de passagiersruimte wordt gerecirculeerd. N.B. Wanneer u voor maximale ontwaseming kiest, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. U kunt de functie activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Klimaatinstellingen Luchtkwaliteitssysteem. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 140. N.B. Voor optimale kwaliteit van de lucht in de passagiersruimte dient u de Air Quality Sensor ingeschakeld te houden. Bij koud weer gelden er beperkingen voor de recirculatiefunctie om te voorkomen dat de ruiten beslaan. Als de ruiten toch beslaan, moet u de Air Quality Sensor uitschakelen en alle ruiten (voorruit, zijruiten en achteruit) ontwasemen. 04 `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 153 04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Luchtverdelingstabel 04 154 Luchtverdeling Toepassing Luchtverdeling Toepassing Lucht naar de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. De lucht wordt niet gerecirculeerd. De airconditioning is altijd ingeschakeld. om snel te ontdooien en te ontwasemen. Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer. Lucht naar de voorruit, via de blaasmond voor ontwaseming, en de zijruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. om wasem en ijsvorming bij koud en vochtig weer te voorkomen (niet te lage ventilatorsnelheid). Lucht naar de vloer en uit de blaasmonden in het dashboard. bij zonnig weer en matige buitentemperaturen. Luchtstroom naar de ruiten en uit de blaasmonden van het dashboard. om een comfortabel klimaat te verkrijgen bij warm en droog weer. Lucht naar de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard en op de ruiten. om warme of koude lucht naar de vloer te sturen Luchtstroom op hoofden borsthoogte uit de blaasmonden in het dashboard. om een efficiënte koeling te verkrijgen bij warm weer. Luchtstroom naar de ruiten, uit de blaasmonden in het dashboard en naar de vloer. om koele lucht naar de vloer te sturen of warme lucht naar de rest van het lichaam bij koud weer of bij warm en droog weer. 04 Comfort en rijplezier Motor- en interieurverwarming op brandstof* Verwarming op brandstof Tanken Als de accu onvoldoende opgeladen is of als het brandstofpeil te laag is, wordt de standverwarming automatisch uitgeschakeld en er verschijnt een melding op het display. Bevestig deze melding door op de knop READ op de richtingaanwijzerhendel te drukken, zie pagina 156. Algemene informatie over de standverwarming U kunt de standverwarming die de motor en het interieur verwarmt meteen inschakelen of vertraagd met een timerfunctie. U kunt twee verschillende uitschakeltijden instellen met de timerfunctie. Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop de auto de gewenste temperatuur bereikt heeft. De elektronica van de auto rekent aan de hand van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de verwarming moet worden ingeschakeld. Bij een buitentemperatuur hoger dan 15 °C wordt de verwarming niet geactiveerd. Bij temperaturen van –5 °C of lager is de maximale bedrijfstijd van de standverwarming 50 minuten. WAARSCHUWING Bij gebruik van de standverwarming moet de auto in de buitenlucht staan. N.B. Bij gebruik van de standverwarming is het volkomen normaal dat er rook uit de rechter wielkast komt. Accu en brandstof BELANGRIJK Waarschuwingssticker op tankvulklep. WAARSCHUWING Gemorste brandstof kan ontvlammen. Schakel voordat u gaat tanken de standverwarming op brandstof uit. Herhaaldelijk gebruik van de standverwarming bij korte ritten kan ertoe leiden dat de accu uitgeput raakt en startproblemen opleveren. 04 Bij regelmatig gebruik van de standverwarming moet u even lang in de auto rijden als de standverwarming aanstond. Dit om te zorgen dat de dynamo evenveel energie kan bijladen als de standverwarming verbruikt. Controleer op het informatiedisplay of de standverwarming uit is. Wanneer de verwarming aanstaat, staat op het informatiedisplay de melding Standverw. AAN. Op een helling parkeren Wanneer u de auto op een steile helling parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de standverwarming altijd voldoende brandstof. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 155 04 Comfort en rijplezier Motor- en interieurverwarming op brandstof* N.B. Symbool Symbool Duimwiel G025102 Knop READ Symbolen en displaymeldingen Wanneer u de instellingen van een van de timers of Directe start activeert, gaat het informatiesymbool op het instrumentenpaneel branden en op het informatiedisplay verschijnen een verklarende melding plus een ander brandend symbool. In de onderstaande tabel staan de voorkomende symbolen en displaymeldingen. 156 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. G025102 RESET - resetten/kiezen Voor meer informatie over het informatiedisplay en de knop READ, zie pagina 136. Display Betekenis Brandstofkachel AAN De verwarming is ingeschakeld en werkt. Timer ingesteld Brandstofkachel Verwarmingstimer geactiveerd bij uitnemen transpondersleutel en verlaten van de auto – motor en passagiersruimte warm op ingesteld tijdstip. G025102 04 G025102 - Het cijfer 2 in het symbool geeft aan dat het om de andere klimaatregeling in de auto gaat, waarbij de standaardklimaatregeling als nummer één geldt. Het cijfer 2 heeft niets te maken met TIMER 1 of TIMER 2. G025102 G025102 Bediening Display Betekenis Verwarming stop Accuspann. laag De verwarming werd uitgeschakeld om te zorgen dat er voldoende stroom is om de motor te starten. Verw niet besch Brandstofp. laag De verwarming kan niet worden ingeschakeld door een te laag brandstofpeil (ca. 7 liter) – dit om het mogelijk te maken de motor te starten en nog ca. 50 km te rijden. Standkachel Service vereist Verwarming defect. Neem voor reparatie contact op met een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. 04 Comfort en rijplezier Motor- en interieurverwarming op brandstof* Een displaymelding verdwijnt automatisch na enige tijd. U kunt een melding ook eerder doen verdwijnen met een druk op de knop READ van de richtingaanwijzerhendel. Meteen inschakelen/uitschakelen 1. Gebruik het duimwiel om naar Directe start Standverw. te gaan. 2. Druk op RESET om te kiezen uit AAN en UIT. AAN: De standverwarming is handmatig of via de timerfunctie ingeschakeld. Timers instellen Met de timers geeft u het tijdstip aan dat de auto op temperatuur moet zijn omdat u die wenst te gebruiken. Kies uit TIMER 1 en TIMER 2. N.B. De timers zijn alleen te programmeren wanneer de transpondersleutel in contactslotstand I staat, zie pagina 79 – programmeer daarom voordat u de motor start. UIT: De standverwarming is uitgeschakeld. 1. Gebruik het duimwiel om naar Timer standkach 1 te gaan. Bij directe start van de standverwarming zal deze 50 minuten lang geactiveerd blijven. 2. Druk kort op de knop RESET zodat de uuraanduiding gaat knipperen. De interieurverwarming gaat van start, zodra de koelvloeistof in de motor de juiste temperatuur heeft bereikt. 3. Stel de gewenste uuraanduiding in met het duimwiel. N.B. Het is mogelijk de motor starten en weg te rijden, terwijl de standverwarming aanstaat. 4. Druk kort op de knop RESET, zodat de minuutaanduiding gaat knipperen. 5. Stel de gewenste minuutaanduiding in met het duimwiel. 6. Druk kort op de knop RESET om de instelling te bevestigen. 7. Druk op de knop RESET om de timer te activeren. Wanneer u Timer standkach 1 hebt ingesteld, kunt u een tweede uitschakeltijd programmeren onder Timer standkach 2 door aan het duimwiel te draaien. U stelt de andere uitschakeltijd op dezelfde manier in als bij Timer standkach 1. Timergestuurde verwarming voortijdig uitschakelen U kunt de timergestuurde verwarming uitschakelen voordat de timer dat doet. Doe dat als volgt: 04 1. Druk op READ. 2. Ga met het duimwiel naar Timer standkach 1 of 2. > De tekst AAN knippert op het display. 3. Druk op RESET. > De tekst UIT brandt continu en de verwarming wordt uitgeschakeld. Een timergestuurde verwarming is ook uit te schakelen volgens de instructies in het gedeelte “Meteen inschakelen/uitschakelen”, zie pagina 157. Klok/timer De timers van de verwarming zijn gekoppeld aan de klok in de auto. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 157 04 Comfort en rijplezier Motor- en interieurverwarming op brandstof* N.B. Als u de klok van de auto bijstelt, worden eventuele timerinstellingen gewist. 04 158 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Extra verwarming* Algemene informatie over de extra verwarming Interieurverwarming* Als de extra verwarming wordt uitgebreid met een timerfunctie, kan deze dienstdoen als interieurverwarming op brandstof, zie pagina 155. In landen met een koud klimaat1 is wellicht een extra verwarming vereist om de motor op bedrijfstemperatuur te brengen en een behaaglijke temperatuur in de passagiersruimte te realiseren. Extra verwarming op elektriciteit Bij auto’s met bepaalde benzinemotoren2 is een extra verwarming op elektriciteit ingebouwd in de klimaatregeling. Extra verwarming op brandstof Op auto’s met een dieselmotor is een extra verwarming op brandstof gemonteerd. De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld wanneer er extra warmte nodig is terwijl de motor loopt. De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer het warm genoeg is of wanneer de motor wordt afgezet. N.B. Bij gebruik van de extra verwarming is het volkomen normaal dat er rook uit de rechter wielkast komt. Automatische stand of uitschakelen Bij korte ritten kan de extra verwarming desgewenst worden uitgeschakeld. 1 2 Knop READ Duimwiel Knop RESET 1. Gebruik het duimwiel om naar Extra verwarming auto te gaan. In een gematigde1 klimaatzone worden dieselmodellen uitgerust met een extra verwarming op elektriciteit in plaats van één op brandstof. 04 De verwarming is niet handmatig te regelen, maar wordt nadat de motor is aangeslagen automatisch geactiveerd bij buitentemperaturen lager dan 14 °C en wordt gedeactiveerd wanneer de ingestelde interieurtemperatuur is bereikt. 2. Druk op RESET om te kiezen uit AAN en UIT. N.B. De menu-opties zijn alleen zichtbaar in contactslotstand I – verricht eventuele aanpassingen daarom voordat u de motor start. Een erkende Volvo-dealer kan u informeren over de desbetreffende geografische gebieden. Een erkende Volvo-dealer kan u informeren over de desbetreffende motoren. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 159 04 Comfort en rijplezier Boordcomputer Algemene informatie Functies N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt tijdens het gebruik van de boordcomputer, dient u deze melding eerst te bevestigen voordat u de boordcomputer weer kunt activeren. Bevestig de waarschuwingsmelding door te drukken op READ. 04 Informatiedisplay en bedieningselementen. READ - bevestigen Duimwiel – menu’s en opties binnen de cruisecontrol-lijst doorbladeren RESET – op nul stellen De menu’s van de boordcomputer volgens elkaar op in een eindeloze lus. Een van de menuopties is een gedoofd scherm – het geeft tevens het begin/eind van de lus aan. Om de eenheid te wijzigen waarin de afstand en snelheid worden weergegeven – ga naar MY CAR Instellingen Systeemopties Afstands-/brandstofeenheid, zie pagina 141. Gemiddelde snelheid De gemiddelde snelheid sinds de laatste maal dat de waarde op nul gesteld werd. U stelt de waarde op nul met RESET. Gemiddeld Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laatste maal dat de waarde op nul gesteld werd. U stelt de waarde op nul met RESET. N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als u een extra verwarming en/of standverwarming* op brandstof hebt gebruikt. Km actieradius De actieradius wordt berekend aan de hand van het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste 30 km en de resterende hoeveelheid brandstof. Het display geeft de afstand aan die bij benadering kan worden afgelegd met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. Momentaan Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een langere actieradius. Voor meer informatie over de wijze waarop u het brandstofverbruik kunt beperken, zie pagina 13. Het momentane (actuele) brandstofverbruik wordt eenmaal per seconde berekend. De waarde op het display wordt om de paar seconden bijgewerkt. Wanneer de auto stilstaat, geeft het display “----” aan. Wanneer “---- km actieradius” op het display staat, zijn geen garanties meer te geven voor de resterende actieradius. Tank dan zo spoedig mogelijk. N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als u van rijstijl bent veranderd. 160 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Boordcomputer Op nul stellen 1. Selecteer --- km/h gem. snelheid of --.l/100km gemiddeld. 2. Houd RESET ca. 1 seconde ingedrukt om de waarde voor de gekozen functie op nul te stellen. Als u RESET ten minste 3 seconden lang ingedrukt houdt, stelt u de gemiddelde snelheid en het gemiddelde brandstofverbruik gelijktijdig op nul. Actuele snelheid*1 04 Bij een snelheidsmeter met een kilometerschaal wordt de actuele snelheid weergegeven in km/h. Bij een snelheidsmeter met een milesschaal wordt de actuele snelheid weergegeven in mph. 1 Alleen bepaalde markten. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 161 04 Comfort en rijplezier Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC Algemene informatie over DSTC Het stabiliteits- en tractieregelsysteem DSTC (Dynamic Stability and Traction Control) helpt de bestuurder voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Tijdens het afremmen kunnen de ingrepen van het systeem waarneembaar zijn in de vorm van pulserende geluiden. Tijdens het gas geven kan de auto langzamer optrekken dan u verwacht. 04 Antislipregeling Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om de auto op die manier te stabiliseren. Antispinregeling Deze regeling voorkomt dat de aangedreven wielen tijdens het optrekken doorslippen. Tractieregeling Deze regeling is actief op lage snelheden en brengt de aandrijfkracht van een slippend aandrijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt. Motorremregeling, EDC EDC (Engine Drag Control) voorkomt ongewenste blokkering van de wielen zoals na terugschakeling of bij gladheid tijdens het afremmen op de motor in een lage versnelling. 162 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Een van de gevolgen van ongewenste blokkering van de wielen is dat u de auto moeilijk onder controle kunt houden. Trailer Stability Assist*, TSA Het systeem heeft tot taak de auto met een aanhanger/caravan te stabiliseren wanneer de combinatie de neiging tot pendelbewegingen vertoont, zie pagina 289. N.B. De functie wordt gedeactiveerd als u de Sport-stand kiest. Bediening Niveau kiezen, Sport-stand Het DSTC-systeem is altijd geactiveerd – uitschakelen is niet mogelijk. U kunt echter de Sport-stand kiezen voor een actievere rijervaring. In de Sport-stand registreert het systeem of de gaspedaal- en stuurwielbediening alsook het bochtenwerk als actiever dan normaal aan te merken zijn, waarna het systeem toestaat dat de achtertrein een gecontroleerde vorm van slippen vertoont voordat het ingrijpt en de auto stabiliseert. Als u de gecontroleerde vorm van slippen beëindigt door het gaspedaal te bedienen, grijpt het DSTC-systeem in om de auto te stabiliseren. De Sport-stand maakt maximale aandrijving mogelijk, als de auto is blijven steken of over een zachte ondergrond (zoals zand of een dikke laag sneeuw) rijdt. Kies als volgt de Sport-stand: 1. Druk op de middenconsole de knop MY CAR in en zoek in het menusysteem op het beeldscherm My S60 DSTC op. (Voor informatie over het menusysteem, zie pagina 139). 2. Deselecteer het symbool en verlaat het menusysteem. > Het systeem maakt vervolgens een sportievere rijstijl mogelijk. De Sport-stand is actief, totdat u de stand verlaat of de motor afzet – de volgende keer dat u de motor start, staat het DSTC-systeem weer in de normale stand. Berichten op informatiedisplay DSTC Tijdelijk UIT geeft aan dat de functie van de regeling tijdelijk beperkt is wegens een te hoge temperatuur van de remschijven. Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld, wanneer de remmen weer voldoende zijn afgekoeld. 04 Comfort en rijplezier Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC DSTC Service vereist betekent dat het systeem wegens een storing werd uitgeschakeld. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en zet de motor af. > Als de melding een volgende keer dat u motor start opnieuw verschijnt – rijd de auto dan naar een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Symbolen op instrumentenpaneel 04 Als de symbolen en gelijktijdig verschijnen – lees de melding op het informatiedisplay. verschijnt bij activering Het symbool van de Sport-stand. Als alleen het symbool dat het volgende: oplicht, betekent • Een knipperend symbool geeft aan dat het systeem op dat moment ingrijpt. • Een symbool dat 2 seconden lang continu blijft branden, duidt op de systeemtest tijdens het starten van de motor. 163 04 Comfort en rijplezier Rijeigenschappen aanpassen Actieve chassisregeling (Four-C)* Bediening Het actieve chassissysteem FOUR-C (Continously Controlled Chassis Concept) stemt de eigenschappen van de schokdempers af op de gewenste rijeigenschappen van de auto. U hebt de keuze uit drie standen: Comfort, Sport en Advanced. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. Dit menu is niet te openen wanneer de auto rijdt. Comfort 04 In deze stand rijdt de auto comfortabeler op een ruw en oneffen wegdek. De vering verloopt soepel waardoor de bewegingen van de carrosserie minimaal en aangenaam zijn. Sport Bij deze stand die wordt geadviseerd voor een actievere rijstijl heeft de auto een sportiever karakter. De auto reageert sneller op de bewegingen van het stuurwiel dan in de stand Comfort. De vering is stugger dan normaal en de carrosserie volgt het wegdek om in bochten de mate van overhellen te beperken. Advanced U wordt geadviseerd deze stand alleen te activeren op zeer rechte en vlakke wegen. De bewegingen van de schokdempers zijn geoptimaliseerd voor maximale grip en minimale overhelling in bochten. Chassisstanden. Gebruik de knoppen op de middenconsole om van stand te veranderen. De chassisstand die actief is bij het afzetten van de motor zal de volgende keer dat u de motor start opnieuw geactiveerd worden. Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* Naarmate de rijsnelheid hoger wordt neemt de stuurbekrachtiging af, waardoor u een beter gevoel met de weg krijgt. Op snelwegen stuurt de auto zwaarder en directer. Bij het parkeren en op lage snelheden is de auto lichter en met minder moeite te besturen. U hebt de keuze uit drie niveaus van stuurbekrachtiging voor een maximum aan weggevoel 164 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. en stuurgevoeligheid. Open het menusysteem MY CAR en ga naar Instellingen Autoinstellingen Stuurkracht en kies uit Laag, Midden of Hoog. 04 Comfort en rijplezier Cruisecontrol* Bediening De cruisecontrol is vervolgens te activeren met of , waarna de actuele snelheid in het geheugen opgeslagen wordt – de melding (---) km/h op het display maakt plaats voor de gekozen snelheid, bijv. 100 km/h. N.B. G021411 Bij snelheden lager dan 30 km/h is het niet mogelijk de cruisecontrol in te schakelen. Toetsenset op stuurwiel en display. Cruisecontrol – Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-by zetten Activeren en snelheid aanpassen. Gekozen snelheid (tussen haakjes = standbystand). Activeren en snelheid instellen Schakel de cruisecontrol in met een druk op de stuurtoets CRUISE – het symbool gaat branden op het display (5) en de haakjes rond (---) km/h geven aan dat de cruisecontrol stand-by staat. Snelheid wijzigen In de actieve stand kunt u de snelheid verhoof kort of gen of verlagen door de knop lang in te drukken – de laatst gewijzigde waarde wordt opgeslagen in het geheugen. Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling van de cruisecontrol ongewijzigd – de auto hervat de ingestelde snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. Tijdelijk deactiveren – stand-bystand Druk op om de cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten – de ingestelde snelheid verschijnt tussen haakjes op het display (5), bijv. (100) km/h. Automatische stand-bystand De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld en stand-by gezet, als: • • • • • de wielen hun grip op het wegdek verliezen het rijpedaal wordt bediend 04 de snelheid daalt tot onder ca. 30 km/h het koppelingspedaal wordt bediend de keuzehendel in de neutraalstand wordt gezet (automatische versnellingsbak) • u meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aanhoudt dan ingesteld. U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. Ingestelde snelheid hervatten N.B. Als een van de toetsen van de cruisecontrol langer dan ca. 1 minuut ingedrukt wordt, wordt de cruisecontrol uitgeschakeld. Om de cruisecontrol in dat geval te resetten moet u de motor afzetten. Een cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw te activeren bij een druk op de stuurtoets – in dat geval wordt de laatst opgeslagen snelheid hervat. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 165 04 Comfort en rijplezier Cruisecontrol* N.B. Wanneer u de ingestelde snelheid hebt hervat met kan er een duidelijke snelheidsverhoging optreden. Uitschakelen 04 166 De cruisecontrol wordt uitgeschakeld bij gebruik van de stuurtoets CRUISE of bij het afzetten van de motor – de ingestelde snelheid wordt uit het geheugen verwijderd en valt niet langer te hervatten met de toets . * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen passende snelheid of afstand aanhoudt. U stelt de gewenste snelheid en het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger. Wanneer de radarsensor een voorligger registreert die langzamer rijdt dan u, wordt uw snelheid automatisch aangepast. Wanneer de weg voor u weer vrij is, hervat de auto de ingestelde snelheid. In het onderdeel Functie en verder wordt geïnformeerd over de beperkingen die u als bestuurder moet kennen, voordat u de adaptieve cruisecontrol gebruikt. Als de auto een voorligger te dicht nadert terwijl de adaptieve cruisecontrol uitgeschakeld is of stand-by staat, wordt u door Distance Alert (zie pagina 177) geattendeerd op de korte afstand. Functie De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat de juiste afstand en snelheid worden aangehouden, ook bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol. BELANGRIJK Laat het onderhoud van de onderdelen van de adaptieve cruisecontrol over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. G021412 Algemene informatie over ACC De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een veilige afstand tot voorliggers te houden. Het systeem biedt u een comfortabeler rijervaring op lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige verkeersstroom. 04 Functie-overzicht. Waarschuwingslampje, afremmen noodzakelijk Toetsenset stuurwiel Radarsensor De adaptieve cruisecontrol bestaat uit een cruisecontrol die gekoppeld is aan een afstandshouder. Automatische versnellingsbak De adaptieve cruisecontrol heeft aanvullende functies (Queue Assist) bij auto’s met een automatische versnellingsbak, zie pagina 171. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 167 04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* WAARSCHUWING De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. 04 Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuwmodder, op bochtige wegen of op op- en afritten. De afstand tot het verkeer voor u wordt in principe gemeten met een radarsensor. De cruisecontrol regelt de snelheid door de stand van de gasklep aan te passen en zo nodig af te remmen. Het is volkomen normaal dat de remmen enige geluiden produceren, wanneer de adaptieve cruisecontrol ze aanspreekt. 1 168 WAARSCHUWING Het rempedaal komt omlaag, wanneer de cruisecontrol remt. Houd uw voet dan ook niet onder het rempedaal om beknelling te voorkomen. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de door u ingestelde volgtijd ten opzichte van voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden. Als de radarsensor geen voorligger registreert, houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit gebeurt ook als de snelheid van de voorligger de ingestelde snelheid van de adaptieve cruisecontrol overschrijdt. De cruisecontrol streeft ernaar de snelheid zo weinig mogelijk aan te passen. In situaties waarin krachtig moet worden geremd, dient de bestuurder dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote snelheidsverschillen of als het voertuig dat voor u rijdt krachtig remt. Door beperkingen van de radarsensor is het mogelijk dat er onverwachts of helemaal niet wordt geremd (zie pagina 173). De adaptieve cruisecontrol is te activeren om een volgtijd aan te houden ten opzichte van een voorligger bij snelheden vanaf 30 km/h1 tot een maximumsnelheid van 200 km/h. Als de Auto’s met een automatische versnellingsbak ("Queue Assist") kunnen een interval aan van 0–200 km/h, zie pagina 171. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. snelheid tot onder 30 km/h daalt of als het motortoerental te laag wordt, wordt de cruisecontrol stand-by gezet, waarna er niet langer automatisch wordt afgeremd – u moet dan zelf remmen om een veilige afstand te houden tot voorliggers. Waarschuwingslampje – afremmen noodzakelijk Het remvermogen van de adaptieve cruisecontrol bedraagt meer dan 40 % van de totale remcapaciteit van de auto. Als de auto harder moet worden afgeremd dan de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt zelf niet bij, dan maakt de cruisecontrol u er middels het waarschuwingslampje van Collision Warning en een geluidssignaal (zie pagina 186) attent op dat u onmiddellijk moet ingrijpen. N.B. Het waarschuwingslampje is soms moeilijk te ontdekken in de felle zon of bij het gebruik van een zonnebril. 04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* WAARSCHUWING Bediening De adaptieve cruisecontrol waarschuwt alleen voor de voertuigen die de radarsensor heeft geregistreerd. Het is dan ook mogelijk dat een waarschuwing uitblijft of pas na enige vertraging wordt gegeven. Wacht een waarschuwing dan ook niet af, maar rem zelf wanneer u dat nodig acht. De cruisecontrol is vervolgens te activeren met of , waarna de actuele snelheid in het geheugen opgeslagen wordt – de melding (---) op het display maakt plaats voor de gekozen snelheid, bijv. 100 zonder haakjes. verWanneer het symbool andert in , heeft de radarsensor een voertuig geregistreerd. Steile wegen en/of zware belading Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke weggedeelten. De cruisecontrol heeft mogelijk moeite om de juiste volgafstand ten opzichte van voorliggers aan te houden bij ritten op steile wegen, bij vervoer van zware belading of met een aanhanger/caravan achter de auto – blijf dan extra alert en rem zo nodig zelf. op het display. De haakjes (6) bij (---) geven aan dat de cruisecontrol stand-by staat. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Alleen wanneer het symbool (met auto) brandt, regelt de cruisecontrol de afstand tot voorliggers. Cruisecontrol – Aan/Uit of stand-bystand. Snelheid wijzigen Toetsenset op stuurwiel en display. Volgtijd – Verlengen/verkorten. Activeren en snelheid aanpassen. Gekozen snelheid (tussen haakjes = standbystand). Volgtijd – Aan, tijdens aanpassing. 04 In de actieve stand wordt de snelheid met 5 km/h gewijzigd, iedere keer dat u op of drukt. De knop heeft dezelfde functie als maar levert een minder grote snelheidsverhoging op. De laatst gewijzigde waarde wordt opgeslagen in het geheugen. Volgtijd – Aan, ná aanpassing. Activeren en snelheid instellen Schakel de cruisecontrol in met een druk op de stuurtoets – het symbool gaat branden `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 169 04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* N.B. Als een van de toetsen van de cruisecontrol langer dan ca. 1 minuut ingedrukt wordt, wordt de cruisecontrol uitgeschakeld. Om de cruisecontrol in dat geval te resetten moet u de motor afzetten. In bepaalde situaties is het niet mogelijk de adaptieve cruisecontrol te activeren. Op het display staat dan ACC niet beschikbaar, zie pagina 175. 04 Volgtijd instellen U kunt verschillende volgtijden ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het display als 1–5 horizontale streepjes weergegeven – hoe meer streepjes, des te langer de volgtijd. Eén streepje komt overeen met ca. 1 seconde en 5 streepjes met ca. 2,5 seconden. U kunt de volgtijd verlengen met de stuurtoets en verkorten met . Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot de adaptieve cruisecontrol de volgtijd iets. control in bepaalde situaties aanzienlijke variaties in de volgtijd toe. Let erop dat korte volgtijden u bij plotselinge wijzigingen in de verkeersstroom minder tijd geven om te reageren en in te grijpen. Tijdens het instellen van de volgtijd verschijnt het bijbehorende aantal horizontale streepjes op het display. Deze streepjes verdwijnen na enkele seconden, waarna een verkleinde uitvoering ervan rechts op het display verschijnt. Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de afstandscontrole geactiveerd is (zie pagina 177). N.B. 170 Stand-bystand door actief ingrijpen van uw kant De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld en stand-by gezet, als: • het rijpedaal wordt bediend • het koppelingspedaal meer dan 1 minuut2 lang wordt bediend • de keuzehendel in stand N wordt gezet (automatische versnellingsbak) • u meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aanhoudt dan ingesteld U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. Als de adaptieve cruisecontrol niet lijkt te reageren na activering, is het mogelijk dat de volgtijd tot de voorligger geen snelheidsverhoging toelaat. Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling van de cruisecontrol ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaalde volgtijd. Bij ontkoppelen en opschakelen of terugschakelen wordt de cruisecontrol niet stand-by gezet. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Druk op de stuurtoets om de cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten – de ingestelde snelheid verschijnt tussen haakjes op het display, bijv. (100). Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd is met de geldende verkeersregels. Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen blijven volgen staat de adaptieve cruise- 2 Tijdelijk deactiveren – stand-bystand Automatische stand-bystand De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van andere systemen zoals het stabiliteits- en trac- 04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* tieregelsysteem (DSTC). Als een van dergelijke systeem uitvalt, wordt de cruisecontrol automatisch uitgeschakeld. Bij automatische deactivering klinkt een waarschuwingssignaal en op het display verschijnt de melding ACC gedeactiveerd. U moet in dat geval zelf ingrijpen om de snelheid en afstand ten opzichte van de voorligger aan te passen. Automatische deactivering is mogelijk, wanneer: • het toerental van de motor te laag/hoog N.B. Groter snelheidsinterval Wanneer u de ingestelde snelheid hebt hervat met kan er een duidelijke snelheidsverhoging optreden. N.B. Om de cruisecontrol te kunnen activeren moet u het bestuurdersportier hebben gesloten en de veiligheidsgordel hebben omgedaan. Uitschakelen In de stand-bystand is de cruisecontrol uit te , in de actieve schakelen met de stuurtoets stand bij lang indrukken van dezelfde toets. Daarbij wordt de ingestelde snelheid gewist waarna deze niet meer te hervatten is met de . toets • Met een automatische versnellingsbak kan de cruisecontrol een voorligger blijven volgen binnen een snelheidsinterval van 0–200 km/h – vanaf stilstand tot aan 200 km/h. 04 wordt • • • • de snelheid daalt tot onder 30 km/h3 de wielen hun grip op het wegdek verliezen de remmen een hoge temperatuur hebben de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of hevige regenval (de radargolven worden geblokkeerd). Ingestelde snelheid hervatten Een cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw te activeren bij een druk op de stuurtoets – in dat geval wordt de laatst opgeslagen snelheid hervat. N.B. Queue Assist ACC en automatische versnellingsbak* Om de cruisecontrol te kunnen activeren bij een snelheid onder 30 km/h mag er binnen redelijke afstand geen voorligger te bekennen zijn. Bij auto’s met een automatische versnellingsbak heeft de adaptieve cruisecontrol meer functies dan bij auto’s met een handgeschakelde versnellingsbak. Let erop dat 30 km/h de minimumsnelheid is waarop de cruisecontrol kan worden ingesteld – ook al kan de cruisecontrol een voorligger volgen tot aan stilstand, is het niet mogelijk een lagere snelheid te kiezen. U beschikt over de volgende functies: Bij korte stops tijdens filerijden of voor verkeerslichten wordt de functie automatisch hervat als de stop korter was dan ca. 3 seconden – duurt het langer voordat een voorligger weer gaat rijden, dan wordt de cruisecontrol stand-by gezet. U dient de cruisecontrol vervolgens op een van de volgende manieren opnieuw te activeren: • Druk op de stuurtoets 3 . Geldt niet voor auto’s met een automatische versnellingsbak ("Queue Assist") – bij dergelijke auto’s werkt het systeem tot aan stilstand. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 171 04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* of • Bedien het gaspedaal en accelereer tot minimaal 4 km/h (stapvoets). De cruisecontrol zal dan de voorligger opnieuw volgen. Wanneer de cruisecontrol een rijdende voorligger volgt bij snelheden onder 30 km/h, van doelvoertuig verandert en een stilstaand voertuig volgt, zal de cruisecontrol voor het stilstaande voertuig remmen. WAARSCHUWING N.B. 04 De cruisecontrol kan de auto maximaal 2 minuten stilhouden – daarna wordt de parkeerrem aangezet, waarna de cruisecontrol wordt uitgeschakeld. • Voordat de cruisecontrol opnieuw kan worden ingeschakeld, dient u de parkeerrem te lossen. Van doelvoertuig veranderen Wanneer de cruisecontrol een rijdende voorligger volgt bij snelheden boven 30 km/h, van doelvoertuig verandert en vervolgens een stilstaand voertuig volgt, zal de cruisecontrol het stilstaande voertuig negeren en de opgeslagen snelheid aanhouden. • U dient dan zelf in te grijpen en te remmen. Automatische stand-bystand bij wijziging van doelvoertuig De cruisecontrol wordt uitgeschakeld en stand-by gezet: • wanneer u langzamer rijdt dan 15 km/h en de cruisecontrol niet kan registreren of het doelobject een stilstaand voertuig is of een ander object, zoals een verkeersdrempel. • wanneer u langzamer rijdt dan 15 km/h en Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe doelvoertuig wordt. 172 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. de voorligger afslaat, zodat de cruisecontrol geen voorligger meer heeft om te volgen. Beëindiging automatische remfunctie bij stilstand In bepaalde situaties beëindigt de cruisecontrol de automatische remfunctie bij stilstand. Dit houdt in dat het rempedaal wordt vrijgegeven en u zelf weer moet remmen. De cruisecontrol geeft het rempedaal vrij en wordt stand-by gezet, wanneer: • • • • u het rempedaal bedient u de parkeerrem aanzet u de keuzehendel in stand P, N of R zet u de cruisecontrol stand-by zet. Automatische activering parkeerrem In bepaalde situaties zet de cruisecontrol dan de parkeerrem aan om te zorgen dat de auto stil blijft staan. Dit vindt plaats, als: • u het bestuurdersportier opent of de veiligheidsgordel losmaakt • U het DSTC uit de Normal-stand haalt en in de Sport-stand zet • de cruisecontrol de auto al meer dan 2 minuten lang stil heeft gehouden • de motor wordt afgezet • de remmen oververhit zijn geraakt. 04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* Radarsensor en de beperkingen ervan De radarsensor wordt niet alleen gebruikt door de adaptieve cruisecontrol maar ook door het Collision Warning with Auto Brake (zie pagina 185) en de afstandscontrole (zie pagina 177). De radarsensor dient om personenauto’s of grotere voertuigen te registreren die in dezelfde richting als u en in dezelfde rijstrook rijden. Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk dat het gebruik ervan onwettig wordt. WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen passende snelheid of afstand aanhoudt. De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. In het onderdeel Functie en verder wordt geïnformeerd over de beperkingen die u als bestuurder moet kennen, voordat u de adaptieve cruisecontrol gebruikt. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat de juiste afstand en snelheid worden aangehouden, ook bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol. WAARSCHUWING Het is niet toegestaan accessoires of andere voorwerpen voor de grille te monteren. N.B. Houd het gebied voor de radarsensor schoon. • als de snelheid van de voorligger te veel WAARSCHUWING De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. afwijkt van die van uw eigen auto. Voorbeeldsituaties waarin de cruisecontrol niet optimaal werkt De radarsensor heeft een beperkt bereik. In bepaalde gevallen wordt een voertuig niet ontdekt of later dan verwacht. 04 Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuwmodder, op bochtige wegen of op op- en afritten. De radarsensor heeft veel meer moeite om een voertuig voor u te ontdekken: • als de radarsensor gehinderd wordt door bijvoorbeeld hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 173 04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* Soms kan de radarsensor een voertuig op korte afstand pas laat registreren, bijvoorbeeld als een inhalend voertuig invoegt tussen u en uw voorligger. In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen. Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden, kunnen onopgemerkt blijven. In bochten kan de radarsensor op het verkeerde voertuig reageren of een eerder opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen. 04 Storingen opsporen en verhelpen Als op het display de melding Radar afgedekt Zie instructieb. verschijnt, worden de radarsignalen van de radarsensor gehinderd zodat voorliggers niet kunnen worden geregistreerd. Dit betekent dat de adaptieve cruisecontrol, de afstandscontrole en het Collision Warning with Auto Brake evenmin werken. De ACC kan kleine voertuigen niet registreren (donkere driehoek: blikveld van de ACC). 174 Oorzaak Maatregel Het radaroppervlak van de grille is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het radaroppervlak van de grille van vuil, sneeuw en ijs. De radarsignalen worden gehinderd door hevige regen- of sneeuwval. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de radar soms niet. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* Oorzaak Maatregel De radarsignalen worden gehinderd door opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek. Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw werkt de radar soms niet. De melding blijft ook na schoonmaak van het radaroppervlak staan. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de radar doorheeft dat de radarsignalen niet langer worden geblokkeerd. Symbolen en meldingen op display Symbool Melding Betekenis 04 Stand-bystand of geen voertuig ontdekt in actieve stand. Voertuig ontdekt in actieve stand waarop de adaptieve cruisecontrol uw snelheid afstemt. Volgtijd geactiveerd, tijdens aanpassing. Volgtijd geactiveerd, na aanpassing. DSTC inschakelen voor ACC De cruisecontrol kan alleen worden geactiveerd, wanneer het stabiliteits- en tractieregelsysteem (DSTC) in de normale stand staat. ACC gedeactiveerd De adaptieve cruisecontrol werd uitgeschakeld – u dient zelf uw snelheid aan te passen. ACC niet beschikbaar De adaptieve cruisecontrol kan niet worden ingeschakeld. Dit kan onder meer gebeuren wanneer: • de remmen een hoge temperatuur hebben • de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of regen. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 175 04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* Symbool Melding Betekenis Radar afgedekt Zie instructieb. De adaptieve cruisecontrol werkt tijdelijk niet. • De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. Voor meer informatie over de beperkingen van de radarsensor, zie pagina 173. ACC Service vereist De adaptieve cruisecontrol werkt niet. • Neem contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 04 Remmen om stil te blijven staan + geluidssignaal (Alleen bij automatische versnellingsbak – "Queue Assist") De auto staat stil en de cruisecontrol lost de bedrijfsrem, zodat de parkeerrem verder kan remmen en de auto stil kan houden. Door een storing in de parkeerrem zal de auto echter spoedig in beweging komen. • U moet zelf remmen. De melding blijft staan en het geluidssignaal klinkt, totdat u het rempedaal of gaspedaal bedient. – 176 Onder 30 km/h alleen volgen (Alleen bij automatische versnellingsbak – "Queue Assist") Verschijnt wanneer u de cruisecontrol probeert te activeren bij een snelheid onder 30 km/h en er geen voorligger binnen de activeringsafstand (ca. 30 meter) te bekennen is. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Afstandscontrole* Algemene informatie De afstandscontrole (Distance Alert) is een functie die u inlicht over de volgtijd ten opzichte van de voorligger. De afstandscontrole is actief bij snelheden hoger dan 30 km/h en reageert uitsluitend op voorliggers die in dezelfde richting als u rijden. Voor voertuigen die langzaam in tegengestelde richting rijden of stilstaan wordt geen afstandsinformatie gegeven. N.B. Zolang de adaptieve cruisecontrol wordt gebruikt staat de afstandscontrole uit. WAARSCHUWING Distance Alert reageert alleen, als de afstand tot voorliggers korter is dan de ingestelde waarde – de rijsnelheid wordt niet aangepast. Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een knop op de middenconsole – in dat geval is de functie te bedienen via het menusysteem MY CAR, onder Instellingen Instellingen van de auto Afstandscontrole Aan/Uit. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. Volgtijd instellen 04 Bediening Bedieningselementen en display voor volgtijd. Oranje waarschuwingssignaal. Er brandt continu een oranje waarschuwingslampje op de voorruit, als de afstand tot de voorligger gelijk is aan de ingestelde volgtijd. Volgtijd – Verlengen/verkorten Volgtijd – Aan, tijdens aanpassing Met de knop op de middenconsole kunt u de functie in- en uitschakelen. Het brandende lampje in de schakelaar geeft aan dat de functie geactiveerd is. Volgtijd – Aan, ná aanpassing U kunt de volgtijd verlengen met ten met . en verkor- `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 177 04 Comfort en rijplezier Afstandscontrole* U kunt verschillende volgtijden ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het display als 1–5 horizontale streepjes weergegeven – hoe meer streepjes, des te langer de volgtijd. Eén streepje komt overeen met ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes met ca. 2,5 seconden. 04 N.B. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaalde volgtijd. De ingestelde volgtijd wordt ook gebruikt door de adaptieve cruisecontrol (zie pagina 169). Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd is met de geldende verkeersregels. Tijdens het instellen van de volgtijd verschijnt het bijbehorende aantal horizontale streepjes op het display. Deze streepjes verdwijnen na enkele seconden, waarna een verkleinde uitvoering ervan rechts op het display verschijnt. Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de adaptieve cruisecontrole geactiveerd is. Beperkingen De afstandscontrole, adaptieve cruisecontrol en Collision Warning maakt gebruik van Melding Betekenis Ingestelde volgtijd tijdens regeling. Ingestelde volgtijd ná regeling. 178 N.B. In de felle zon en bij lichtschitteringen of grote variaties in de lichtsterkte alsook het gebruik van een zonnebril is het op de voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje soms moeilijk waar te nemen. In slechte weersomstandigheden en op slingerende wegen heeft de radarsensor soms moeite om voorliggers te registreren. Ook voorliggers met geringe afmetingen (zoals motorfietsen) zijn soms moeilijk te ontdekken. Dat kan betekenen dat het geprojecteerde waarschuwingslampje pas bij kortere volgtijden oplicht of dat helemaal niet gaat branden. Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat het lampje door beperkingen in het bereik van de sensor op kortere afstand oplicht. Symbolen en meldingen op display Symbool dezelfde radarsensor. Voor meer informatie over de radarsensor en de beperkingen ervan, zie pagina 173. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Afstandscontrole* Symbool Melding Betekenis Radar afgedekt. De afstandscontrole werkt tijdelijk niet. Zie instructieb. De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren wanneer deze wordt gehinderd door bijvoorbeeld hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. Voor meer informatie over de beperkingen van de radarsensor, zie pagina 173. CWS-systeem Service vereist Afstandscontrole en Collision Warning with Auto Brake werken niet of gedeeltelijk. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 179 04 Comfort en rijplezier City Safety™ Algemene informatie City Safety™ is een hulpmiddel om u te helpen een botsing te voorkomen tijdens filerijden e.d., waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden. 04 De functie die actief is bij een snelheid tot 30 km/h helpt u door automatisch te remmen, wanneer het gevaar voor een botsing met een voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg remt en/of uitwijkt. City Safety™ wordt geactiveerd in situaties waar de bestuurder eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat de functie niet altijd uitkomst biedt. City Safety™ is erop gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te voorkomen. Gebruik City Safety™ niet om uw rijgedrag aan te passen – als u er blind op vertrouwt dat City Safety™ remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij een botsing. U en eventuele passagiers zullen normaal alleen merken dat City Safety™ actief is, wanneer een botsing dreigt. Bij auto’s met Collision Warning with Auto Brake* vullen de beide systemen elkaar aan. 180 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Voor meer informatie over het Collision Warning with Auto Brake, zie pagina 185. Functie BELANGRIJK Laat de onderdelen van City Safety™ alleen onderhouden en vervangen in een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING City Safety™ werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. City Safety™ reageert niet op tegenliggers noch op kleinere voertuigen zoals motorfietsen en fietsen of op voetgangers en dieren. City Safety™ kan een botsing alleen voorkomen bij een snelheidsverschil kleiner dan 15 km/h tussen de beide voertuigen – bij grotere snelheidsverschillen kan het systeem alleen de snelheid waarbij de botsing plaatsvindt zoveel mogelijk beperken. Voor maximale remwerking moet de bestuurder het rempedaal bedienen. Wacht nooit op het ingrijpen van City Safety™. De bestuurder is er verantwoordelijk voor om voldoende afstand en de juiste snelheid te houden. Zend- en ontvangstoog van de lasersensor. City Safety™ registreert het verkeer vóór de auto middels een lasersensor boven aan de voorruit. Wanneer het gevaar voor een botsing reëel is, zal City Safety™ automatisch remmen, hetgeen aandoet als een krachtige remmannoeuvre. Bij een snelheidsverschil van 4–15 km/h ten opzichte van de voorligger kan City Safety™ een botsing geheel voorkomen. City Safety™ start een korte, krachtige remmanoeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net achter uw voorligger tot stilstand komt. Voor veel bestuurders die dit niet gewend zijn is een dergelijke remmanoeuvre onprettig. 04 Comfort en rijplezier City Safety™ Bij een snelheidsverschil van 15–30 km/h tussen de beide voertuigen kan City Safety™ een botsing niet geheel op eigen kracht voorkomen – voor het maximale remvermogen dient u zelf het rempedaal te bedienen. In dat geval is het ook bij snelheidsverschillen groter dan 15 km/h mogelijk een botsing te voorkomen. Wanneer het systeem ingrijpt en remt, verschijnt op het display van het instrumentenpaneel de melding dat het systeem actief is/was. N.B. Wanneer City Safety™ remt, gaan de remlichten branden. Bediening Na het starten van de motor is City Safety™ op een van de volgende manieren uit te schakelen: Zoek aan de hand van het menusysteem van MY CAR op het beeldscherm van de middenconsole Instellingen Instellingen van de auto Bestuurdersondersteunende systemen City Safety op. Kies de optie Uit. (Voor informatie over het menusysteem MY CAR, zie pagina 139). De volgende keer dat de motor wordt gestart is de functie echter weer actief, ook al stond het systeem uit toen de motor werd afgezet. WAARSCHUWING De lasersensor geeft ook laserlicht af, wanneer u City Safety™ handmatig uitgeschakeld hebt. N.B. De functie City Safety™ is na het starten van de motor via sleutelstand I en II (zie pagina 79 voor de sleutelstanden) altijd ingeschakeld. Aan en Uit Soms is het handig om City Safety™ uit te kunnen schakelen, bijvoorbeeld wanneer bebladerde takken langs de motorkap en voorruit kunnen schampen. Om City Safety™ opnieuw in te schakelen: • Volg de dezelfde procedure als bij het uitschakelen, maar kies nu de optie Aan. Beperkingen De City Safety™-sensor is erop gebouwd om auto’s en andere voertuigen vóór u te ontdekken, zowel overdag als ’s nachts. De sensor kent echter beperkingen en werkt bijv. minder goed bij hevige sneeuw- of regenval, in dichte mist of in dikke stofwolken of stuifsneeuw. Condens, vuil, sneeuw en ijs op de voorruit kunnen voor storingen in de werken zorgen. Hangende voorwerpen zoals vlaggen/wimpels die uitstekende lading markeren of accessoires zoals verstralers en frontbars die boven de motorkap uitsteken. 04 Het infrarode licht van de City Safety™-sensor meet de reflectie van het licht. De sensor kan geen obstakels met een gering reflecterend vermogen waarnemen. De achterkant van voertuigen weerkaatst veelal voldoende licht dankzij de kentekenplaat en de achterlichtreflectoren. Bij gladheid is de remweg langer waardoor City Safety™ minder goed in staat is aanrijdingen te voorkomen. In dergelijke situaties zullen het ABS en DSTC voor het maximale remvermogen zorgen met behoud van de stabiliteit. City Safety™ kan niet worden geactiveerd, wanneer u achteruitrijdt. `` 181 04 Comfort en rijplezier City Safety™ City Safety™ wordt niet geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens het parkeren. De commando’s die u zelf geeft hebben altijd voorrang, wat betekent dat City Safety™ niet ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke commando’s geeft via stuurwiel, rem- of gaspedaal, zelfs al is een botsing onvermijdelijk. 04 Nadat City Safety™ een aanrijding met een stilstaand obstakel heeft voorkomt, blijft de auto maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger, wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid als die van de voorligger. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak slaat de motor af wanneer City Safety™ de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u daarvoor het koppelingspedaal weet te bedienen. N.B. Oorzaak Maatregel • Houd de voorruit in het gebied vóór de lasersensor vrij van sneeuw, ijs, condens en vuil (zie de afbeelding met de positie van de sensor op pagina 180). Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de lasersensor van vuil, sneeuw en ijs. • Plak of bevestig geen zaken op de voorruit vóór de lasersensor Het voorruitoppervlak vóór de lasersensoren is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. • Haal sneeuw en ijs van de motorkap – de laag sneeuw en ijs mag niet dikker zijn dan 5 cm. Het blikveld van de lasersensor wordt gehinderd. Verwijder het voorwerp dat het zicht blokkeert. Storingen opsporen en verhelpen Als de melding Voorruitsensoren afgedekt op het display van het instrumentenpaneel verschijnt, worden de lasersensoren gehinderd zodat ze geen voertuigen vóór de auto kunnen registreren. Dit betekent op zijn beurt dat City Safety™ niet werkt. De melding Voorruitsensoren afgedekt verschijnt echter niet in alle situaties waarbij de sensoren gehinderd worden – let er daarom op dat u de voorruit en met name het gebied vóór de lasersensor zorgvuldig schoonhoudt. In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en suggesties voor passende maatregelen. 182 04 Comfort en rijplezier City Safety™ BELANGRIJK Als het voorruitoppervlak vóór een van beide “ogen” barsten, krassen of steenslagschade vertoont van 0,5 × 3,0 mm (of groter), neem dan contact op met een erkende werkplaats om de voorruit te laten repareren of vervangen (zie de afbeelding met de positie van de sensor op pagina 180) – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als u niets doet, presteert City Safety™ mogelijk minder goed. Om optimale prestaties van City Safety™ te garanderen geldt bovendien het volgende: • monteer bij vervanging van de voorruit hetzelfde type of een ander type, door Volvo goedgekeurde voorruit • monteer bij vervanging van de ruitenwissers hetzelfde type of een ander type, door Volvo goedgekeurde ruitenwissers. Lasersensor Symbolen en meldingen op display De functie City Safety™ maakt gebruik van een sensor die laserlicht uitzendt. Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats als de lasersensor een storing vertoont of nagekeken moet worden – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Terwijl City Safety™ automatisch remt, kunnen één of meer symbolen op het instrumentenpaneel gaan branden en meldingen op het bijbehorende display verschijnen. WAARSCHUWING Kijk nooit van een afstand van 100 mm of minder in de lasersensor (waaruit uiteenlopende, onzichtbare laserstralen komen) met vergrotende optiek zoals een vergrootglas, microscoop, objectief of soortgelijke optische instrumenten – er bestaat gevaar voor oogletsel (de afbeelding op pagina 180 geeft de positie van de sensor aan). Meldingen kunt u van het display halen door de READ-knop op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. 04 Voor meer informatie over de lasersensor, zie pagina 10. `` 183 04 Comfort en rijplezier City Safety™ Symbool Melding Betekenis/Maatregel Autom. remmen door City Safety City Safety™ remt op dit moment of remde eerder automatisch. Voorruitsensoren afgedekt De lasersensor werkt tijdelijk niet doordat deze door iets gehinderd wordt. • Verwijder het voorwerp dat de sensoren hindert en/of maak het voorruitoppervlak vóór de sensoren schoon. 04 Voor meer informatie over de beperkingen van de lasersensoren, zie pagina 181. City Safety Service vereist City Safety™ werkt niet. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. 184 04 Comfort en rijplezier Collision Warning and Pedestrian Detection with Auto Brake* Algemene informatie De CWAB met voetgangersdetectie (Collision Warning and Pedestrian Detection with Full Auto Brake) is een hulpmiddel dat bestemd is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of een (stilstaande of rijdende) voorligger botst. Collision Warning kent drie hulpfuncties. Collision Warning en City Safety™ vullen elkaar aan. Voor meer informatie over City Safety™, zie pagina 180. BELANGRIJK Laat het onderhoud van de onderdelen van de Collision Warning over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. • Collision Warning – Waarschuwt voor een naderende botsing. • Brake Support – Helpt u om efficiënt te remmen in een kritieke situatie. • Auto Brake – Remt de auto automatisch, wanneer het gevaar voor een botsing met een voetganger of voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg remt en/of uitwijkt. De Auto Brake kan een botsing voorkomen of de botssnelheid beperken. Collision Warning wordt geactiveerd in situaties waar de bestuurder eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat de functie niet altijd uitkomst biedt. Collision Warning with Auto Brake is erop gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te voorkomen. WAARSCHUWING Geen enkel automatisch systeem kan in alle situaties een 100 % feilloze werking garanderen. Probeer de Auto Brake-functie dan ook nooit uit met mensen – ernstige en mogelijk dodelijke verwondingen zijn niet uitgesloten. WAARSCHUWING Collision Warning werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Collision Warning reageert niet op tegenliggers noch op dieren. Er wordt alleen gewaarschuwd wanneer de kans op een botsing groot is. In het onderdeel Functie en de navolgende onderdelen staat informatie over de beperkingen die u moet kennen, voordat u de Collision Warning met Auto Brake gebruikt. 04 Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h. In het donker en in tunnels kan niet worden gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers – zelfs al brandt de straatverlichting. Auto Brake kan een botsing geheel voorkomen of de botssnelheid verlagen. Voor maximale remwerking altijd het rempedaal bedienen – ook al wordt er automatisch geremd. Nooit een waarschuwingssignaal van de Collision Warning afwachten. U bent altijd verantwoordelijk de juiste afstand en snelheid aan te houden – ook bij gebruik van de Collision Warning met Auto Brake. Gebruik Collision Warning niet om uw rijgedrag aan te passen – als u er blind op vertrouwt dat Collision Warning with Auto Brake remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij een botsing. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 185 04 Comfort en rijplezier Collision Warning and Pedestrian Detection with Auto Brake* Functie Brake Support Bediening Als het gevaar voor een botsing na de Collision Warning verder toeneemt, treedt de Brake Support in werking. De Brake Support treft de nodige voorbereidingen voor een snelle remmanoeuvre waarna de remmen licht worden aangezet. Dit is te merken aan een lichte schok. Via een menusysteem van MY CAR op het beeldscherm van de middenconsole zijn eventuele instellingen te verrichten. Voor informatie over het gebruik van het menusysteem, zie pagina 139. Als u het rempedaal met een bepaalde snelheid bedient, wordt het maximale remvermogen geleverd. 04 Functie-overzicht. Visueel waarschuwingssignaal bij gevaar voor een botsing Radarsensor Camerasensor Collision Warning De radarsensor registreert voetgangers vóór de auto en (stilstaande of rijdende) voorliggers. Bij gevaar voor een botsing met een voetganger of voorligger wordt u daarop attent gemaakt met behulp van een rood knipperend waarschuwingssignaal en een waarschuwingszoemer. 186 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Brake Support helpt u eveneens bij het remmen, als het systeem ervan uitgaat dat de remmanoeuvre alleen niet voldoende is om een botsing te voorkomen. Auto Brake Als u niet op de waarschuwing reageert treedt – als een botsing onvermijdelijk is – de Auto Brake in werking zonder dat u daarvoor het rempedaal hoeft te bedienen. De auto wordt daarbij maximaal afgeremd om de botssnelheid te beperken of zoveel als nodig is om een botsing tegen te gaan. N.B. De functies Brake Support en Auto Brake zijn altijd actief – ze kunnen niet uitgeschakeld worden. Aan en Uit Doe het volgende om Collision Warning in- of uit te schakelen: Ga met behulp van het menusysteem MY CAR via het beeldscherm van de middenconsole naar Instellingen Autoinstellingen Rij-assistentiesystemen Botswaarschuwing op. Voor informatie over het menusysteem,zie pagina 139. Bij het starten van de motor worden altijd alle geactiveerde functies getest door de verschillende waarschuwingslampjes kort te laten branden. Bij het starten van de motor geldt automatisch de instelling die actief was toen de motor werd afgezet. 04 Comfort en rijplezier Collision Warning and Pedestrian Detection with Auto Brake* Waarschuwingssignalen activeren/ deactiveren Als bij het starten van de motor blijkt dat u ervoor gekozen hebt het systeem in te schakelen, wordt het waarschuwingslampje automatisch geactiveerd. De waarschuwingszoemer is apart te activeren/deactiveren via de opties Aan en Uit in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Auto-instellingen Rijassistentiesystemen Signaaltoon bij botsgevaar. Waarschuwingsafstand instellen De waarschuwingsafstand is de afstand waarbij het visuele waarschuwingssignaal en de waarschuwingszoemer worden afgegeven. Kies uit de opties Lang, Normaal of Kort in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Auto-instellingen Rijassistentiesystemen Botswaarschuwing Waarschuwingsafstand. De waarschuwingsafstand is bepalend voor de gevoeligheid van het systeem. Bij de waarschuwingsafstand Lang wordt eerder gewaarschuwd. Ga altijd uit van de instelling Lang, maar als deze instelling te vaak tot waarschuwingen leidt (wat in bepaalde situaties als hinderlijk kan worden ervaren) kunt u overgaan op de waarschuwingsafstand Normaal. Maak alleen in uitzonderingsgevallen zoals bij dynamisch rijden gebruik van de waarschuwingsafstand Kort. N.B. Bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol worden het waarschuwingslampje en de waarschuwingszoemer door de cruisecontrol gehanteerd, ook al hebt u de Collision Warning gedeactiveerd. De Collision Warning waarschuwt u bij gevaar voor een botsing, maar de functie is niet in staat uw reactietijd te verkorten. Voor een optimale werking van de Collision Warning dient u de afstandscontrole altijd in te stellen op volgtijd 4–5 (zie pagina 177). N.B. assistentiesystemen Botswaarschuwing, zie pagina 139. Beperkingen Collision Warning is actief bij een snelheid vanaf ca. 4 km/h. In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het gebruik van een zonnebril is het op de voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje soms moeilijk te ontdekken. Dat is ook mogelijk als u niet recht vooruit kijkt. Houd de waarschuwingszoemer daarom altijd ingeschakeld. 04 Bij gladheid is de remweg langer waardoor het systeem minder goed in staat is aanrijdingen te voorkomen. In dergelijke situaties zullen het ABS en DSTC voor het maximale remvermogen zorgen met behoud van de stabiliteit. Ook als u de waarschuwingsafstand hebt ingesteld op Lang, kunnen de waarschuwingen voor uw gevoel soms laat worden afgegeven (bijvoorbeeld als het snelheidsverschil groot is of als uw voorligger sterk afremt). Instellingen controleren U kunt de actuele instellingen controleren op het beeldscherm van de middenconsole. Ga in het menusysteem MY CAR naar Instellingen Auto-instellingen Rij`` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 187 04 Comfort en rijplezier Collision Warning and Pedestrian Detection with Auto Brake* N.B. Het visuele waarschuwingssignaal kan korte tijd buiten werking worden gesteld, wanneer de temperatuur in het interieur bijvoorbeeld door de felle zon te hoog is opgelopen. Als dit gebeurt, wordt er een waarschuwingszoemer afgegeven ook al hebt u dit uitgeschakeld via het menusysteem. • 04 Waarschuwingen kunnen eveneens uitblijven bij een zeer geringe afstand tot de voorligger of bij relatief grote stuuren pedaalbewegingen zoals bij een zeer actieve rijstijl. WAARSCHUWING Als de radar- of camerasensor op grond van de verkeerssituatie of anderszins problemen heeft voetgangers of voorliggers te ontdekken, is het mogelijk dat het systeem pas laat, onterecht of helemaal geen waarschuwing geeft en remt. De sensoren hebben een beperkt bereik voor voetgangers wat inhoudt dat het systeem efficiënt waarschuwt en remingrepen verricht bij rijsnelheden tot 50 km/h. Voor stilstaande of langzaam rijdende voorliggers wordt efficiënt gewaarschuwd en geremd bij rijsnelheden tot 70 km/h. In het donker of bij slecht zicht wordt er mogelijk niet gewaarschuwd voor langzaam rijdende of stilstaande voorliggers. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De commando’s die u zelf geeft hebben altijd voorrang, wat betekent dat Collision Warning with Auto Brake niet ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke commando’s geeft via stuurwiel, rem- of gaspedaal, zelfs al is een botsing onvermijdelijk. Nadat Auto Brake een aanrijding met een stilstaand obstakel heeft voorkomt, blijft de auto maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger, wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid als die van de voorligger. De Collision Warning maakt gebruik van dezelfde radarsensor als die van de adaptieve cruisecontrol. Voor meer informatie over de radarsensor en de beperkingen ervan, zie pagina 173. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak slaat de motor af wanneer Auto Brake de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u daarvoor het koppelingspedaal weet te bedienen. Als u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd en de signalen als storend ervaart, kunt u de waarschuwingsafstand verkleinen. Het systeem waarschuwt dan minder snel en minder vaak. Beperkingen van de camerasensor Collision Warning with Auto Brake kan niet worden geactiveerd, wanneer u achteruitrijdt. 188 Collision Warning with Auto Brake wordt niet geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij uw auto een voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens het parkeren. De camerasensor van de auto maakt gebruikt van de drie hulpfuncties Collision Warning with Auto Brake, Driver Alert Control, zie pagina 192, en Lane Departure Warning, zie pagina 195. 04 Comfort en rijplezier Collision Warning and Pedestrian Detection with Auto Brake* N.B. Houd de voorruit vóór de camerasensor vrij van sneeuw, ijs, condens en vuil. Voetgangersdetectie (Pedestrian detection) • Een voetganger is alleen te ontdekken wanneer deze helemaal zichtbaar is en een lengte heeft van minimaal 80 cm. • Het systeem kan geen voetgangers ont- Plak of monteer geen stickers of andere voorwerpen op de voorruit in het gebied vóór de camerasensor, omdat één of meer systemen die gebruik maken van de camera daardoor mogelijk niet goed of helemaal niet werken. dekken die grote voorwerpen dragen. • Bij zonsondergang en -ondergang kan de camerasensor voetgangers minder goed registreren – vergelijkbaar met het menselijke oog. • De camerasensor is niet in staat voetganDe camerasensor kent ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog. Dit houdt in dat de sensor minder goed “ziet” bij hevige regen- of sneeuwval en in dichte mist. In dergelijke omstandigheden kunnen functies die gebruik maken van de camera grote beperkingen ondervinden of tijdelijk gedeactiveerd worden. gers te registreren bij ritten in het donker of in tunnels – zelfs al brandt de straatverlichting. Ideaalvoorbeelden van wat het systeem als voetgangers met herkenbare lichaamscontouren beschouwt. Ook fel tegenlicht, reflecties op het wegdek, besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde of onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aanleiding geven tot grote beperkingen voor de functies die van de camera gebruik maken om bijvoorbeeld het wegdek af te tasten en andere voertuigen en voetgangers te ontdekken. Voor optimale prestaties van het systeem dient de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor identificatie van voetgangers zo uniform mogelijke informatie over de lichaamscontouren ontvangen – dat houdt in dat kenmerkende lichaamsdelen zoals hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor mensen als normaal te beschouwen is. Bij zeer hoge temperaturen werkt de camera de eerste ca. 15 minuten na het starten van de motor niet om de camerafunctie te ontzien. Het systeem kan een voetganger niet ontdekken, als de camera grote delen van het lichaam niet kan waarnemen. 04 WAARSCHUWING Collision Warning with Auto Brake is een hulpmiddel. Het systeem kan niet altijd alle voetgangers detecteren en heeft moeite met slechts gedeeltelijk zichtbare voetgangers, voetgangers die kort van stuk zijn of kinderen (met een lengte tot 80 cm) of voetgangers die gekleed gaan in kleding die de lichaamscontouren verhult. • U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt afhankelijk van de rijsnelheid. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 189 04 Comfort en rijplezier Collision Warning and Pedestrian Detection with Auto Brake* Storingen opsporen en verhelpen Als op het display de melding Voorruitsensoren afgedekt staat, betekent dit dat de camerasensor afgedekt is en geen voetgangers, voertuigen of rijstrookmarkeringen vóór de auto kan ontdekken. Dit betekent ook dat er beperkingen gelden voor de functies Collision Warning with Auto Brake, Lane Departure Warning en Driver Alert Control. 04 In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen. Oorzaak Maatregel Oorzaak Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de camera is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de camera van vuil, sneeuw en ijs. Bij dichte mist en hevige regen- of sneeuwval heeft de camera een minder goed zicht. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de camera soms niet. Het voorruitoppervlak vóór de camera is schoongemaakt, maar de melding blijft. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de camera het zicht opnieuw heeft gemeten. Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de camera gekomen. Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de camerabehuizing te laten schoonmaken – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Symbolen en meldingen op display Symbool Melding Betekenis CWS-systeem UIT Collision Warning is uitgeschakeld. Verschijnt bij het starten van de motor. De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de toets READ drukt. CWS-systeem niet beschikbaar 190 Het is niet mogelijk Collision Warning te activeren. Verschijnt wanneer u de functie toch probeert te activeren. De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de toets READ drukt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Collision Warning and Pedestrian Detection with Auto Brake* Symbool Melding Betekenis Remassistent geactiveerd De Auto Brake was actief. Voorruitsensoren afgedekt De camerasensor werkt tijdelijk niet. De melding verdwijnt na bediening van de toets READ. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor - zie pagina 188. Radar afgedekt Zie instructieb. Collision Warning with Auto Brake werkt tijdelijk niet. CWS-systeem Service vereist Collision Warning with Auto Brake werkt niet of gedeeltelijk. 04 De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. Voor meer informatie over de beperkingen van de radarsensor, zie pagina 173. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 191 04 Comfort en rijplezier Driver Alert System – DAC* Algemene informatie over Driver Alert System Driver Alert System is bestemd om u te helpen als de auto op een ongecontroleerde manier wordt bestuurd of op het punt staat de rijstrookmarkering te overschrijden. Driver Alert System bestaat uit twee hulpfuncties die allebei tegelijk of ieder apart in te schakelen zijn: 04 • Driver Alert Control (DAC) • Lane Departure Warning (LDW), zie WAARSCHUWING Driver Alert System heeft niet in alle situaties het beoogde effect en is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel. U als bestuurder bent er altijd verantwoordelijk voor dat de auto op een veilige manier wordt bestuurd. Algemene informatie over Driver Alert Control (DAC) pagina 195. DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op de grotere wegen. De functie is niet bedoeld voor gebruik in het stadsverkeer. Soms treden er ondanks vermoeidheid geen merkbare wijzigingen op in het rijgedrag. In dat geval wordt er dan ook niet gewaarschuwd. Het is daarom van groot belang dat u bij opkomende vermoeidheid de auto op een geschikte plek parkeert om een pauze in te lassen, ongeacht de vraag of DAC nu wel of niet heeft gewaarschuwd. De functie wordt weer uitgeschakeld zodra de snelheid onder de 60 km/h daalt. Beide functies maken gebruik van een camera die alleen rijstroken met aan weerszijden geschilderde zijmarkeringen kan onderscheiden. De functie is bedoeld om de aandacht van de bestuurder te trekken wanneer de auto op een ongecontroleerde manier bestuurd wordt (omdat u bijvoorbeeld afgeleid wordt of bijna in slaap valt). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. N.B. Ook de camerasensor kent zijn beperkingen (zie pagina 188). Een ingeschakelde functie wordt pas daadwerkelijk geactiveerd bij snelheden hoger dan 65 km/h. Bij lagere snelheden staat de functie stand-by. 192 Een camera tast de geschilderde rijstrookmarkeringen af en vergelijkt de wegrichting met uw stuurbewegingen. U wordt gewaarschuwd wanneer de auto de wegrichting op een ongecontroleerde manier volgt. N.B. Gebruik de functie niet om langer achtereen te kunnen rijden. Plan altijd op gezette tijden rustpauzes in en zorg dat u uitgerust bent. 04 Comfort en rijplezier Driver Alert System – DAC* Beperkingen Soms kan het systeem ten onrechte waarschuwen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij: • gebruik van de functie LDW. • zijdelingse rukwinden. • spoorvorming in het wegdek. Duimwiel. Draai eraan totdat Driver Alert op het display verschijnt. Op de tweede regel staan de opties Uit, Standby <65 km/h, Niet beschikbaar of Niveaumarkering. READ bevestigt en wist een opgeslagen waarschuwing. Driver Alert Control activeren Bediening Via het menusysteem op het beeldscherm van de middenconsole zijn bepaalde instellingen te verrichten. Voor informatie over het gebruik van het menusysteem, zie pagina 139. De actuele status valt te controleren op het boordcomputerdisplay met behulp van de linker stuurhendel. Ga in het menusysteem MY CAR op het beeldscherm van de middenconsole naar Instellingen van de auto Driver Alert. Kies de optie Aan. Voor informatie over het gebruik van het menusysteem, zie pagina 139. WAARSCHUWING Neem een waarschuwing altijd serieus, omdat u bij slaperigheid uw lichamelijke conditie vaak minder goed kunt inschatten. Breng bij een waarschuwing of een gevoel van vermoeidheid de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand om rust te houden. Studies hebben aangetoond dat rijden bij vermoeidheid even gevaarlijk is in het verkeer als rijden onder invloed. 04 De functie wordt geactiveerd bij een snelheid hoger dan 65 km/h en blijft actief, zolang de snelheid boven 60 km/h ligt. Op het display staat een niveaumarkering in de vorm van 1–5 balkjes, waarbij een klein aantal balkjes voor ongecontroleerd rijgedrag staat. Omgekeerd geldt dat een groot aantal balkjes voor stabiel rijgedrag staat. Als de auto zwalkneigingen vertoont wordt u gewaarschuwd met een zoemersignaal en de displaymelding Driver Alert Tijd voor pauze. Als u uw rijgedrag niet corrigeert wordt enige tijd later opnieuw gewaarschuwd. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 193 04 Comfort en rijplezier Driver Alert System – DAC* Symbolen en meldingen op display Symbool 04 Melding Betekenis Driver Alert UIT De functie is niet ingeschakeld. Driver Alert stand-by <65km/h De functie is stand-by gezet omdat de rijsnelheid onder 65 km/h ligt. Driver Alert niet beschikbaar De weg is niet voorzien van duidelijke markeringsstrepen of de camerasensor werkt tijdelijk niet. Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie pagina 188. Driver Alert De functie analyseert uw rijstijl. Het aantal balkjes varieert van 1 tot 5, waarbij een klein aantal balkjes voor ongecontroleerd rijgedrag staat. Omgekeerd geldt dat een groot aantal balkjes voor stabiel rijgedrag staat. Driver Alert Tijd voor pauze De auto vertoont zwalkend rijgedrag – u wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal en een displaymelding. Voorruitsensoren afgedekt De camerasensor werkt tijdelijk niet. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie pagina 188. Driver Alert Sys Service vereist Het systeem is defect. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. 194 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Driver Alert System – (LDW)* Algemene informatie over Lane Departure Warning (LDW) Bediening en functie Als de camera de rijstrookmarkeringen op het wegdek niet langer registreert verschijnt op het display de melding Lane Depart Warn niet beschikbaar. Als de rijsnelheid tot onder de 60 km/h daalt, neemt de functie de stand-bystand weer in en verschijnt op het display de melding Lane Depart Warn stand-by <65 km/h. Als de auto zonder duidelijke reden de linker of rechter rijstrookmarkering overschrijdt wordt u gewaarschuwd met een zoemersignaal. De functie is bedoeld om het gevaar te beperken voor eenzijdige ongelukken, waarbij de auto bijvoorbeeld de rijstrook verlaat en in de wegberm of op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer dreigt terecht te komen. LDW maakt gebruik van een camera die de geschilderde rijstrookmarkeringen aftast. U wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal, als de auto een rijstrookmarkering overschrijdt. 1 U schakelt de functie in en uit met de bijbehorende schakelaar op de middenconsole. Het lampje in de schakelaar brandt wanneer de functie ingeschakeld is. Wanneer de functie stand-by staat wegens een rijsnelheid onder 65 km/h, verschijnt op het boordcomputerdisplay de melding Lane Depart Warn stand-by <65 km/h. Vanuit de stand-bystand wordt de functie LDW automatisch geactiveerd, zodra de camera de rijstrookmarkeringen heeft geregistreerd en de rijsnelheid is opgelopen tot boven 65 km/h. Op het boordcomputerdisplay staat in dat geval de melding Lane Depart Warn beschikbaar. 04 In de volgende situaties wordt echter niet gewaarschuwd: • • • • • Bij gebruik van de richtingaanwijzers Bij bediening van het rempedaal1 Bij snelle bediening van het gaspedaal1 Bij snelle stuurbewegingen1 Bij dusdanig scherpe bochten dat de auto overhelt. Ook de camerasensor kent zijn beperkingen. Voor meer informatie (zie pagina 188). Wanneer gekozen is voor Verhoogde gevoeligheid wordt echter wel een waarschuwing gegeven, zie pagina 197. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 195 04 Comfort en rijplezier Driver Alert System – (LDW)* N.B. Iedere keer dat de wielen een markeringsstreep passeren wordt er slechts eenmaal gewaarschuwd. Er wordt dan ook niet meer gewaarschuwd, wanneer u met één wiel aan weerszijden zijden van de rijstrookmarkering blijft rijden. Symbolen en meldingen op display 04 Symbool Melding Betekenis Lane departure warning AAN/UIT De functie is ingeschakeld/uitgeschakeld. Verschijnt bij inschakeling/uitschakeling. De melding verdwijnt automatisch na 5 seconden. 196 Lane Depart Warn standby <65 km/h De functie is stand-by gezet omdat de rijsnelheid onder 65 km/h ligt. Lane Depart Warn niet beschikbaar De weg is niet voorzien van duidelijke markeringsstrepen of de camerasensor werkt tijdelijk niet. Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie pagina 188. Lane Depart Warn beschikbaar De functie tast de rijstrookmarkeringen af. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Driver Alert System – (LDW)* Symbool Melding Betekenis Voorruitsensoren afgedekt De camerasensor werkt tijdelijk niet. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie pagina 188. Driver Alert Sys Service vereist Het systeem is defect. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Persoonlijke instellingen Eventuele instellingen zijn te verrichten op het beeldscherm van het middenconsole via het menusysteem in MY CAR. Ga daar naar Instellingen Instellingen van de auto Bestuurdersondersteunende systemen Lane departure warning. Voor informatie over het gebruik van het menusysteem, zie pagina 139. 04 Verhoogde gevoeligheid – Wanneer u voor deze optie kiest verhoogt u de gevoeligheid van het systeem, zodat er eerder wordt gewaarschuwd en minder beperkingen gelden. Kies uit de opties: Aan bij starten – Wanneer u voor deze optie kiest, staat de functie iedere keer dat u de motor staat stand-by. Anders is de functiestatus bij het afzetten van de motor bepalend. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 197 04 Comfort en rijplezier Park Assist* Algemene informatie Functie Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het beeldscherm van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Het Park Assist-volume is tijdens de weergave van geluidssignalen bij te stellen met de knop VOL op de middenconsole of in het menusysteem MY CAR van de auto – zie pagina 139. 04 Park Assist is verkrijgbaar in twee varianten: • Park Assist aan de achterzijde • Park Assist aan de voor- en achterzijde. WAARSCHUWING • Hoewel de Park Assist handig is bij het parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig bij eventuele fouten. • Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de sensoren zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. • Houd mensen, dieren e.d. in de buurt van de auto daarom in de gaten. Beeldschermweergave - toont linksvoor en rechtsachter een obstakel. Bij het starten van de motor wordt het systeem automatisch geactiveerd wat wordt aangegeven door het brandende lampje in de Aan/Uitknop. Wanneer u Park Assist met deze knop uitschakelt, dooft het lampje. Op het beeldscherm van de middenconsole verschijnt een schematische weergave van de onderlinge posities van de auto en een eventueel obstakel. De gemarkeerde sector(en) geeft/geven aan welke van de vier sensoren een obstakel heeft/ hebben waargenomen. De gemarkeerde sector ligt dichter bij het autosymbool, naarmate de afstand tussen de auto en het waargenomen obstakel kleiner is. Hoe dichter u het obstakel achter of voor de auto nadert, des te sneller volgen de geluidssignalen elkaar op. Wanneer u ondertussen de geluidsinstallatie beluistert, wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd. 198 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Park Assist* Bij een afstand tot 30 cm bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken toon en is de sensorsector die het dichtst bij de auto ligt geheel gevuld. Als er zowel voor als achter de auto obstakels binnen deze afstand zijn waargenomen, komen de geluidssignalen beurtelings uit de luidsprekers aan linker- en rechterzijde. Park Assist aan de achterzijde Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de trekhaak moet u het systeem uitschakelen – anders reageren de sensoren op de aanhanger of fietsdrager. N.B. De Hulp bij parkeren wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u een aanhanger achter de auto hebt hangen die met originele trekhaakbedrading van Volvo aangesloten is. Park Assist aan de voorzijde Park Assist aan de voorzijde is actief bij snelheden tot 15 km/h. Het lampje in de knop brandt om aan te geven dat het systeem actief is. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd bij snelheden lager dan 10 km/h. N.B. Park Assist aan de voorzijde wordt gedeactiveerd, wanneer u de parkeerrem zet of de keuzehendel in stand P zet bij een auto met automatische versnellingsbak. 04 BELANGRIJK Bij auto’s met verstralers erop letten dat de lampen de sensoren niet blokkeren en voor obstakels worden gehouden. Aanduiding voor systeemstoringen Als het informatiesymbool continu brandt en op het informatiedisplay de melding Park Assist Service vereist verschijnt, dan is Park Assist defect. Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter de auto. Bij obstakels achter de auto komen de geluidssignalen uit een van de luidsprekers achterin. Park Assist aan de achterzijde wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor de auto. Bij obstakels voor de auto komen de geluidssignalen uit een van de luidsprekers voorin. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 199 04 Comfort en rijplezier Park Assist* BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan de parkeerhulp ten onrechte waarschuwingssignalen afgeven. Dit komt door externe geluidsbronnen met ultrasone geluidssignalen van dezelfde frequentie als de sensoren van het systeem. 04 Voorbeelden van dergelijke geluidsbronnen zijn onder meer claxons, natte banden op asfaltwegen, luchtdrukremmen en uitlaten van motorfietsen e.d. Positie van de achterste sensoren. Sensoren schoonmaken De sensoren werken alleen naar behoren, wanneer u ze regelmatig schoonmaakt met water en autoshampoo. N.B. G031402 Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen ten onrechte aanleiding geven tot waarschuwingssignalen. Positie van de voorste sensoren. 200 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Park Assist-camera* Algemene informatie automatisch over om de cameraweergave te tonen. De Park Assist-camera is een hulpsysteem dat automatisch geactiveerd wordt bij het inschakelen van de achteruitversnelling (de functie is te wijzigen in het instellingenmenu, zie pagina 139). De cameraweergave verschijnt op het beeldscherm van de middenconsole. WAARSCHUWING • De parkeercamera is alleen bedoeld als hulpmiddel en zodat de bestuurder eindverantwoordelijk blijft tijdens het achteruitrijden. • De camera kent dode hoeken waarin registratie van obstakels niet mogelijk is. • Houd mensen en dieren in de buurt van de auto in de gaten. Positie CAM-knop. De camera toont wat er achter de auto is en of er iets of iemand van de zijkanten opduikt. De camera beslaat een breed gebied achter de auto alsook een deel van de bumper en een eventuele trekhaak. Voorwerpen op het beeldschermen lijken mogelijk over te hellen – dit is volkomen normaal. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling wordt met behulp van ononderbroken lijnen grafisch aangegeven waar de achterwielen van de auto uitkomen bij de huidige stuuruitslag – dit vereenvoudigt het achteruit inparkeren, achteruitrijden in nauwe ruimten en aankoppelen van aanhangers. Twee onderbroken lijnen illustreren bij benadering de buitenmaten van de auto – de hulplijnen zijn uit te schakelen in het instellingenmenu. 04 Als de auto tevens uitgerust is met Park Assistsensoren*, illustreren gekleurde velden op grafische wijze de afstand tot geregistreerde obstakels, zie pagina 203. De camera wordt ca. 5 seconden nadat uitschakeling van de achteruitversnelling gedeactiveerd of eerder als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h. N.B. Voorwerpen op het beeldscherm kunnen dichterbij zijn dan ze lijken. Als een andere schermweergave actief is, neemt de parkeercamerafunctie het scherm `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 201 04 Comfort en rijplezier Park Assist-camera* Hulplijnen 04 Camerapositie bij de openingshandgreep. Lichtomstandigheden De cameraweergave wordt automatisch aangepast aan de heersende lichtomstandigheden. Dit kan ertoe leiden dat de beeldweergave ietwat kan variëren wat lichtsterkte en kwaliteit betreft. Slechte lichtomstandigheden leveren mogelijk een iets slechtere beeldkwaliteit op. N.B. Houd voor optimale werking de cameralenzen vrij van vuil, sneeuw en ijs. Dit is met name van belang in slechte lichtomstandigheden. 202 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Voorbeeld van hoe hulplijnen voor de bestuurder getoond worden. De lijnen op het scherm worden geprojecteerd als stonden ze op de grond achter de auto. De lijnen zijn bovendien afhankelijk van de stuuruitslag, zodat u ook bij het draaien kunt zien welke baan de auto zal nemen. N.B. • Bij het achteruitrijden met een aanhanger/caravan geven de lijnen op het scherm de baan van de auto aan – niet die van de aanhanger/caravan. • Er verschijnen geen lijnen op het scherm, wanneer er een aanhanger/ caravan is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. • De Park Assist-camera wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u een aanhanger/caravan achter de auto hebt hangen die met originele trekhaakbedrading van Volvo aangesloten is. BELANGRIJK Let erop dat de schermweergave alleen het gebied recht achter de auto weergeeft – houd de zijkanten en de voorkant van de auto daarom goed in de gaten wanneer u tijdens het achteruitrijden aan het stuurwiel draait. 04 Comfort en rijplezier Park Assist-camera* Grenslijnen per reiken zolang er geen obstakel in de weg staat. Auto’s met Park Assist-sensoren achter* Kleur Afstand (meter) Oranje 1,5– Oranje 0,3–1,5 Rood 0–0,3 Instellingen Druk op OK/MENU wanneer een cameraweergave getoond wordt. Voer de gewenste instellingen uit. 04 Overig Lijnen van het systeem. • De standaardinstelling is dat de camera wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Grenslijn 30cm-zone achter auto Grenslijn vrije achteruitrijzone “Wielsporen” De ononderbroken lijn (1) grenst een gebied af dat minder dan ca. 30 cm verwijderd is van de achterbumper. De onderbroken lijn (2) grenst een zone af die tot ca. 1,5 m achter de achterbumper strekt. Het vormt tegelijkertijd de grens voor de uitstekende delen van de auto, zoals buitenspiegels en hoeken – ook tijdens het maken van een bocht. De afstand wordt aangegeven met gekleurde velden (4 st., voor elke sensor één). Als de auto ook is uitgerust met Park Assistsensoren (zie pagina 198), kan de afstand nauwkeuriger worden weergegeven en geven gekleurde velden aan welke van de 4 sensoren een obstakel registreert/registreren. De kleur van de velden verandert naarmate de afstand tot het obstakel afneemt – van geel via oranje in rood. • Bij indrukken van CAM wordt de camera geactiveerd, ook al is de achteruitversnelling niet ingeschakeld. • Wissel tussen de normale en ingezoomde weergave door te draaien aan TUNE of te drukken op CAM. • Als er meerdere camera’s* op de auto gemonteerd zijn, kunt u van camera wisselen door aan TUNE te draaien. De brede “wielsporen” (3) tussen de zijlijnen geven aan waar de wielen zich zullen bevinden en kunnen tot ca. 3,2 m achter de achterbum`` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 203 04 Comfort en rijplezier Park Assist-camera* Beperkingen N.B. Fietsdragers of andere accessoires achter op de auto kunnen het blikveld van de camera blokkeren. 04 Let erop dat ook als het geblokkeerde gebied er op het scherm relatief klein uitziet, het werkelijke, verborgen gebied dusdanig groot kan zijn dat obstakels pas worden geregistreerd wanneer u er bijna bovenop zit. Waar u op moet letten • Houd de cameralens vrij van vuil, sneeuw en ijs. • Maak de cameralens regelmatig schoon met lauw water en autoshampoo – wees voorzichtig om geen krassen in de lens te maken. 204 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier BLIS* – Blind Spot Information System Algemene informatie over BLIS WAARSCHUWING G031404 Het systeem vormt een aanvulling op – geen vervanging voor – een veilige rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels. De bestuurder moet altijd oplettend en verantwoord blijven rijden. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat er op een veilige manier van rijstrook wordt gewisseld. BLIS-camera Controlelampje BLIS-symbool BLIS is een op cameratechniek gebaseerd informatiesysteem dat de bestuurder in bepaalde omstandigheden waarschuwt, wanneer er zich een voertuig in de zogeheten dode hoek bevindt en in dezelfde richting rijdt. Het systeem is desgewenst tijdelijk te deactiveren, zie het gedeelte Activeren/deactiveren. Dode hoeken Het systeem werkt het best in druk verkeer op meerbaanswegen. 04 Wanneer een camera (1) een voertuig heeft waargenomen in de dode hoek, licht een controlelampje (2) op dat continu blijft branden. N.B. Het lampje gaat branden aan die kant van de auto waar het voertuig is waargenomen. Als de auto aan weerszijden wordt ingehaald, gaan dan ook beide lampjes branden. Afstand A = ca. 9,5 m en afstand B = ca. 3 m BLIS informeert de bestuurder bij een fout in het systeem. Als de camera’s van het systeem bijvoorbeeld zijn afgedekt, knippert het controlelampje voor BLIS en verschijnt er een melding op het display van het informatiepaneel. Controleer de cameralenzen in dat geval en maak ze zo nodig schoon. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 205 04 Comfort en rijplezier BLIS* – Blind Spot Information System Activeren/deactiveren Bij het heractiveren van BLIS brandt het lampje in de knop, verschijnt er een nieuwe displaymelding en lichten de controlelampjes in de portieren 3 keer op. Druk op de knop READ om de displaymelding te laten verdwijnen. (Voor een beschrijving van de meldingsfuncties, zie pagina 136). 04 Knop voor activering/deactivering. BLIS wordt bij het starten van de motor automatisch geactiveerd. De controlelampjes op de portierpanelen lichten driemaal op bij het activeren van BLIS. 206 Het lampje in de knop dooft, wanneer het BLIS gedeactiveerd wordt. Er verschijnt bovendien een displaymelding op het instrumentenpaneel. Wanneer BLIS werkt Het systeem werkt alleen bij snelheden hoger dan 10 km/h. Inhalen Het systeem reageert als: Na het starten van de motor is het systeem te deactiveren/heractiveren door op de knop BLIS te drukken. • het snelheidsverschil tussen u en het inge- Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een knop op de middenconsole – in dat geval is de functie te bedienen via het menusysteem MY CAR, onder Instellingen Instellingen van de auto BLIS. (Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139). lende voertuig kleiner is dan 70 km/h. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. haalde voertuig kleiner is dan 10 km/h • het snelheidsverschil tussen u en het inha- WAARSCHUWING BLIS werkt niet in scherpe bochten. BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt. Een brede aanhanger achter de auto kan het zicht ontnemen op andere voertuigen op aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe leiden dat BLIS geen voertuigen in dit afgeschermde gebied kan waarnemen. Daglicht en donker Bij daglicht reageert het systeem op de contouren van omringende voertuigen. Het systeem is geconstrueerd om motorvoertuigen zoals auto’s, vrachtwagens, bussen en motorfietsen waar te nemen. Bij donker reageert het systeem op de koplampen van omringende voertuigen. Als een voertuig de koplampen niet heeft ontstoken, zal het systeem dit voertuig dan ook niet kunnen waarnemen. Dit houdt in dat het systeem bijvoorbeeld niet reageert op een aanhanger achter een auto of vrachtwagen, omdat daar geen brandende koplampen op zitten. 04 Comfort en rijplezier BLIS* – Blind Spot Information System WAARSCHUWING Het systeem reageert niet op fietsers en bromfietsers. De BLIS-camera’s kennen ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog. Dit houdt in dat ze bijvoorbeeld minder goed “zien” bij hevige sneeuwval, fel tegenlicht of dichte mist. Schoonmaken BLIS werkt alleen optimaal, als de lenzen van de BLIS-camera’s schoon zijn. U kunt de lenzen schoonmaken met een zachte doek of een vochtige spons. Maak de lenzen voorzichtig schoon om krassen te voorkomen. BELANGRIJK Displaymeldingen Melding Betekenis BLIS AAN BLIS-systeem geactiveerd. BLIS Service vereist BLIS werkt niet – neem contact op met een werkplaats. BLIS-camera afgedekt De BLIS-camera is bedekt met vuil, sneeuw of ijs – maak de lenzen schoon. Melding Betekenis BLIS Beperkte functie Beperkte gegevensoverdracht tussen de camera van het BLIS en het elektrische systeem van de auto. De camera wordt automatisch gereset, wanneer de gegevensoverdracht tussen de camera van het BLIS en het elektrische systeem van de auto weer normaal wordt. BLIS UIT De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg zo nodig sneeuw van de lenzen af. 04 BLIS-systeem uitgeschakeld. BELANGRIJK Laat reparaties van de onderdelen van het BLIS-systeem over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 207 04 Comfort en rijplezier BLIS* – Blind Spot Information System Beperkingen Soms kan het controlelampje voor BLIS oplichten zonder dat u voertuigen in de dode hoeken kunt waarnemen. N.B. Als het controlelampje voor BLIS soms oplicht zonder dat u andere voertuigen in de dode hoeken kunt waarnemen, betekent dit niet dat het systeem een storing vertoont. 04 Bij een storing in het BLIS-systeem verschijnt op het display de melding BLIS Service vereist. Eigen schaduwen op grote, lichtgekleurde en gladde oppervlakken zoals geluidsschermen of betonnen wegen. Hier volgen enkele afbeeldingen van situaties waarin het controlelampje voor BLIS kan gaan branden, hoewel er zich geen voertuigen in de dode hoek bevinden. Laag staande zon in de camera. Reflecties op een glad en nat wegdek. 208 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier Interieurcomfort Opbergmogelijkheden 04 `` 209 04 Comfort en rijplezier Interieurcomfort Opbergvak in portierpaneel Middenconsole Opbergzak* aan de voorkant van de voorstoelzittingen Parkeerkaarthouder Dashboardkastje Opbergvakken, bekerhouder U activeert de aansteker door de knop in te drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de opening en gebruik het roodgloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken. Dashboardkastje Kledinghaak 04 Bekerhouder* in armsteun, achterbank Opbergvak Kledinghaak De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al te zware kledingsstukken. WAARSCHUWING Bewaar losse voorwerpen, zoals mobiele telefoon, camera, afstandsbediening voor extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen of een botsing kunnen deze anders inzittenden verwonden. Opbergvak (voor bijvoorbeeld cd’s) en USB*/AUX-ingang onder de armsteun. Bevat een bekerhouder voor de bestuurder en een voorpassagier. (Als u voor een asbak en aansteker hebt gekozen, zit er een aansteker op de plaats van de 12Vaansluiting voorin, zie pagina 211, en een uitneembare asbak in de bekerhouder.) Bewaar geen parkeergeld, sleutels en soortgelijke metalen voorwerpen in de bekerhouder, omdat dergelijke voorwerpen ertoe kunnen leiden dat het alarm* ten onrechte afgaat, zie pagina 65. Aansteker en asbak* De asbak in de middenconsole is te verwijderen door deze recht omhoog te tillen. 210 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Hier kunt u bijvoorbeeld het instructieboekje en eventuele kaarten opbergen. Aan de binnenkant van de klep zit een houder voor pennen. Het dashboardkastje kan worden vergrendeld met behulp van het sleutelblad, zie pagina 52. 04 Comfort en rijplezier Interieurcomfort 12V-aansluiting Inlegmatten* mediaspelers of mobiele telefoons. De transpondersleutel moet ten minste in sleutelstand I staan, anders geeft de aansluiting geen stroom, zie pagina 79. Volvo biedt inlegmatten die speciaal vervaardigd zijn. WAARSCHUWING BELANGRIJK Controleer voordat u wegrijdt of de inlegmat voor de bestuurdersstoel goed ligt en aan de pennen vastzit zodat hij niet naast of onder de pedalen klem kan komen te zitten. G031435 U kunt maximaal 10 A (120 W) via de aansluiting afnemen bij gebruik van één aansluiting tegelijk. Bij gelijktijdig gebruik van de beide aansluitingen geldt een waarde van 7,5 A (90 W) per aansluiting. Make-upspiegel 04 WAARSCHUWING 12V-aansluiting, voorin. G021440 G021438 Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als u deze niet gebruikt. Make-upspiegel met verlichting. De verlichting van de make-upspiegel (aan zowel de bestuurderszijde* als de passagierszijde) wordt bij het openen en sluiten van het klepje in- en uitgeschakeld. 12V-aansluiting in middenconsole, achterin. U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals beeldschermen, `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 211 04 Comfort en rijplezier Interieurcomfort N.B. Extra uitrusting en accessoires – zoals beeldschermen, mediaspelers en mobiele telefoons – die zijn aangesloten op een van de 12V-aansluitingen in de passagiersruimte worden mogelijk geactiveerd door de klimaatregeling, ook al is de transpondersleutel uitgenomen of de auto vergrendeld, als bijvoorbeeld de standverwarming ingesteld is om op een bepaalde tijd in te schakelen. 04 Trek daarom wanneer u de extra uitrusting of accessoires niet gebruikt de stekkers uit de elektrische aansluitingen, omdat de startaccu anders uitgeput kan raken! Elektrische aansluiting in bagageruimte* Voor meer informatie, zie pagina 280. 212 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Comfort en rijplezier 04 213 Algemene informatie over infotainment................................................ Beknopte bedieningsinstructies............................................................ Algemene infotainmentfuncties............................................................. Radio..................................................................................................... Mediaspeler.......................................................................................... Externe geluidsbron via AUX/USB*-ingang.......................................... 216 218 223 226 234 239 Media Bluetooth* ................................................................................ 242 TV - instelling*....................................................................................... 245 Afstandsbediening* .............................................................................. 249 Bluetooth-handsfree*.......................................................................... 251 Spraakherkenning* mobiele telefoon.................................................... 260 Menufuncties infotainment.................................................................... 264 214 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. INFOTAINMENT 05 Infotainment Algemene informatie over infotainment Algemene informatie Het infotainmentsysteem in uw auto is verkrijgbaar in vier uitvoeringen: Performance • • • • • • • 05 5"-beeldscherm TFT Toetsenset* op stuurwiel zonder duimwiel AM/FM-radio Cd AUX-ingang 6 luidsprekers 4x20W-versterker High Performance • • • • • • • • 5"-beeldscherm TFT Toetsenset* op stuurwiel met duimwiel AM/FM-radio AUX- en USB-ingang (voor iPod bijv.) Bluetooth handsfree/streaming media 8 luidsprekers 4x40W-versterker • 7"-beeldscherm TFT • Toetsenset* op stuurwiel met duimwiel 216 AM/FM-radio Cd/Dvd AUX- en USB-ingang (voor iPod bijv.) Bluetooth handsfree/streaming media Vervaardigd onder licentie van Dolby Laboratories. Dolby, Pro Logic en de dubbele D zijn geregistreerde handelsmerken van Dolby Laboratories. Audyssey MultEQ1 8 luidsprekers 4x40W-versterker Premium Sound Multimedia • • • • • • • • 7"-beeldscherm TFT Toetsenset* op stuurwiel met duimwiel AM/FM-radio Cd/Dvd AUX- en USB-ingang (voor iPod bijv.) Bluetooth handsfree/streaming media 12 luidsprekers 5x130W-versterker Bij de ontwikkeling en instelling van het geluid werd gebruik gemaakt van het Audyssey MultEQ-systeem om een eersteklas geluidsweergave te garanderen. Cd High Performance Multimedia 1 • • • • • • Geldt alleen voor Premium Sound Multimedia. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Dolby, Pro Logic Overige informatie Als het infotainmentsysteem actief is bij het afzetten van de motor, wordt het de volgende keer dat u de sleutel in sleutelstand I of hoger draait, automatisch ingeschakeld en geeft het dezelfde geluidsbron (bijv. radio) weer als bij het afzetten van de motor (bij auto’s met vergrendeling op Keyless drive-systeem* dient het bestuurdersportier dicht te staan). 05 Infotainment Algemene informatie over infotainment Wanneer de transpondersleutel niet in het contactslot steekt, is het infotainment 15 minuten achtereen te gebruiken door op de knop Aan/ Uit te drukken. Bij het starten van de motor wordt het infotainmentsysteem tijdelijk uitgeschakeld en weer ingeschakeld wanneer de motor is aangeslagen. N.B. Haal de transpondersleutel uit het contactslot als u het infotainmentsysteem gebruikt terwijl de motor afgezet is. Dit om te voorkomen dat de accu onnodig ontladen raakt. 05 217 05 Infotainment Beknopte bedieningsinstructies Overzicht infotainment Installatie bedienen contacten* door te bladeren of de opties op het beeldscherm (bijv. FM1, Disk) door te nemen. Brontoetsen AUX- en USB1-ingangen voor externe geluidsbronnen (bijv. iPod) 05 Toetsenset* op stuurwiel Beeldscherm. Het beeldscherm is verkrijgbaar in twee maten: 5" (Performance en High Performance) en 7" (High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia). In dit boekje wordt het beeldscherm van 7" getoond. Bedieningspaneel in middenconsole Bij kort indrukken wordt de installatie ingeschakeld en bij lang indrukken vindt uitschakeling plaats. Kort indrukken om het geluid uit te schakelen (MUTE-functie) of opnieuw in te schakelen, als het geluid uitstond. Kies een bron door te drukken op een van de toetsen (bijv. RADIO, MEDIA etc.). Druk herhaalde malen om de opties op het beeldscherm door te bladeren (bijv. FM1). Als u de toets vervolgens loslaat en even wacht wordt de optie automatisch geaccepteerd. U kunt ook aan TUNE draaien en uw keuze bevestigen met OK/MENU. TUNE – Omdraaien om versneld tracks/ mappen, radio. en tv*-zenders, telefoon- 1 218 USB geldt alleen voor High Performance, High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Bedieningspaneel met toetsen voor bronkeuze. RADIO – Kies bijvoorbeeld AM, FM1, FM2, DAB1*, DAB2* MEDIA – Kies bijvoorbeeld Disk, USB*, iPod, AUX, Bluetooth*, TV*. TEL – Bluetooth-handsfree* MY CAR - Zie pagina 139. 05 Infotainment Beknopte bedieningsinstructies Basisfuncties infotainment Middenconsole met bedieningselementen voor basisfuncties. SOUND – Menu voor audio-instellingen (lage tonen, hoge tonen e.d.) openen. Voor meer informatie, zie pagina 223. VOL – Omdraaien om het volume te verhogen of te verlagen. – Bij kort indrukken wordt de installatie ingeschakeld en bij lang indrukken vindt uitschakeling plaats. Kort indrukken om het geluid uit te schakelen (MUTE-functie) of opnieuw in te schakelen, als het geluid uitstond. Sneltoetsen – Cijfers en letters invoeren. TUNE – Omdraaien om versneld tracks/ mappen, radio. en tv*-zenders, telefoon- contacten* door te bladeren of de opties op het beeldscherm. • Normaalweergave - normale stand voor de OK/MENU – Menu-opties accepteren. Submenu’s openen voor de gekozen bron (bijv. RADIO of MEDIA). • Snelweergave - snelstand bij draaien aan EXIT – Omhoog binnen het menusysteem, actuele functie annuleren, telefoongesprek weigeren en ingevoerde tekens wissen. Lang indrukken om naar het hoogste menuniveau (de moederweergave) te gaan, zie pagina 220. • Menuweergave - voor menufuncties bron TUNE om bijv. van track, radiozender e.d. te veranderen. Hoe de weergaven eruitzien hangt af van de bron, uitrusting in de auto, instellingen e.d. INFO – Toets indrukken om meer informatie te bekijken over een functie, track e.d. Voor meer informatie, zie pagina 223 05 FAV – Sneltoets voor favoriete instellingen. De toets is te programmeren voor activering van veelgebruikte functies in AM, FM e.d. Voor meer informatie, zie pagina 223. Weergaven op beeldscherm Voorbeeld van normaalweergave (radio). Algemene informatie over beeldschermweergaven Het systeem kent vier verschillende soorten weergaven. Een voor alle bronnen gemeenschappelijk hoogste menuniveau, de zogeheten moederweergave, zie pagina 220. Voor iedere bron gelden er weergaven in drie verschillende basistypes: `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 219 05 Infotainment Beknopte bedieningsinstructies Moederweergave wiel en druk op het duimwiel om uw keuze te bevestigen. • Draai aan het duimwiel totdat een van de opties (2) op het beeldscherm verschijnt (bijv. FM1) en druk op het duimwiel om uw keuze te bevestigen. Dit voert u naar de gewenste bron (bijv. RADIO/FM1). Lang indrukken van EXIT voert u terug. NAV – Volvo’s navigatiesysteem (RTI)* Voorbeeld van snelweergave (radio). Voorbeeld van moederweergave (radio). 05 Voorbeeld van menuweergave (Bluetooth-handsfree). Bronnen (bijv. RADIO, MEDIA etc.), zie tabel. RADIO – Radio Bronmenu, (bijv. FM1, DISC etc.). MEDIA – Media Lang indrukken van EXIT op de toetsenset* van het stuurwiel voert u naar het hoogste menuniveau, de zogeheten moederweergave (zie bovenstaande afbeelding). De functie biedt een snelle manier om een (andere) bron te kiezen (bijv. RADIO, MEDIA etc.), rechtstreeks via de toetsenset* op het stuurwiel zonder daarvoor de handen van het stuur te hoeven nemen. De functie is ook te bedienen via de toetsen op het bedieningspaneel van de middenconsole. • Kies een bron (1) door te draaien aan het duimwiel op de toetsenset* op het stuur- 220 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. TEL – Bluetooth handsfree* MY CAR - Instellingen van de auto CAM - Park Assist-camera* 05 Infotainment Beknopte bedieningsinstructies Toetsenset* op stuurwiel Toetsenset op stuurwiel met duimwiel De toetsenset is verkrijgbaar in verschillende uitvoeringen afhankelijk van de extra’s en het uitrustingsniveau van de auto. gebruik van MENU) openen, een optie in het menusysteem bevestigen (OK) of een telefoongesprek aannemen. MUTE – Geluid uitzetten Toetsenset op stuurwiel zonder duimwiel Toetsenset op stuurwiel met duimwiel, voor spraakherkenning 3 Kort indrukken om een disctrack of een van de voorkeursradiozenders2 te selecteren. Bij lang indrukken spoelt u de disctracks voor- of achteruit. 05 Volume Bij kort indrukken bladert u de tracks door of zoekt u de eerstvolgende beschikbare radiozender2. Bij lang indrukken spoelt u de disctracks voor- of achteruit. Volume EXIT – Naar een hoger niveau binnen het menusysteem. Actieve functie annuleren, telefoongesprekken beëindigen/weigeren, ingevoerde tekens wissen. Lang indrukken om naar het hoogste menuniveau (de moederweergave) te gaan, zie pagina 220. Duimwiel – Eraan draaien om een stap omhoog/omlaag te doen binnen het menusysteem. Bij het indrukken van het duimwiel kunt u het actuele menu (net als bij 2 3 Kort indrukken om een disctrack of een van de voorkeursradiozenders2 te selecteren. Bij lang indrukken spoelt u de disctracks voor- of achteruit. Volume EXIT – Naar een hoger niveau binnen het menusysteem. Actieve functie annuleren, telefoongesprekken beëindigen/weigeren, Geldt niet voor DAB. Alleen auto’s met navigatie. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 221 05 Infotainment Beknopte bedieningsinstructies ingevoerde tekens wissen. Lang indrukken om naar het hoogste menuniveau (de moederweergave) te gaan, zie pagina 220. Duimwiel – Eraan draaien om een stap omhoog/omlaag te doen binnen het menusysteem. Bij het indrukken van het duimwiel kunt u het actuele menu (net als bij gebruik van MENU) openen, een optie in het menusysteem bevestigen (OK) of een telefoongesprek aannemen. Spraakherkenning (voor mobiele telefoons met Bluetooth-aansluiting en het navigatiesysteem*) 05 222 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 05 Infotainment Algemene infotainmentfuncties FAV - favoriet opslaan • • • • iPod* INFO - aanvullende informatie tonen Bluetooth* AUX TV - instelling* Het is tevens mogelijk een favoriet te kiezen en op te slaan voor TEL*, MY CAR, CAM* en NAV*. Favorieten zijn eveneens te kiezen en op te slaan onder MY CAR. Voor meer informatie over het menusysteem MY CAR, zie pagina 139. Om een functie onder de toets FAV op te slaan: De toets FAV is te gebruiken om functies op te slaan die u vaak gebruikt, waarna u de functies eenvoudig kunt starten door te drukken op FAV. Voor elke van de onderstaande functies is een favoriet (bijvoorbeeld Equalizer) op te slaan: In de RADIO-stand: • AM • FM1/FM2 • DAB1*/DAB2* In de MEDIA-stand: • DISC • USB* 1. Kies een infotainmentbron (RADIO, MEDIA etc.). 2. Kies een frequentieband of bron (AM, Disk, etc.). 3. Houd de toets FAV ingedrukt totdat het “favorietenmenu” verschijnt. 4. Draai aan TUNE om een alternatief op de lijst te kiezen en druk op OK/MENU om het op te slaan. > Wanneer dezelfde bron (bijv. RADIO, MEDIA etc.) actief is, is met een korte druk op FAV de opgeslagen functie te activeren. In bepaalde gevallen is er meer informatie beschikbaar (over een radiozender, track, uitvoerende artiest e.d.) dan op het beeldscherm weergegeven wordt. Druk op de knop INFO om meer informatie te bekijken. 05 Algemene audio-instellingen Druk op SOUND om het menu met audioinstellingen (Bass, Treble, etc.) te openen. Ga verder met SOUND of OK/MENU naar het alternatief van uw keuze (bijv. Treble). Pas de instelling aan door te draaien aan TUNE en sla de instelling op met OK/MENU. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 223 05 Infotainment Algemene infotainmentfuncties Druk opnieuw meerdere malen op SOUND of OK/MENU om de overige alternatieven te bereiken: • Surround1 – Is Aan/Uit te zetten. Wanneer u voor Aan hebt gekozen, hanteert het systeem de instelling voor optimale geluidsweergave. Normaal is dat DPLII en in dat op het beeldscherm. geval verschijnt Als de opname werd gemaakt met Dolby Digital-techniek, vindt de weergave plaats met deze instelling en verschijnt op het beeldscherm. Wanneer u voor Uit hebt gekozen, is de driekanaals stereoweergave actief. 05 • Bass – Niveau van de lage tonen. • Treble - Niveau van de hoge tonen. • Fader – Balans tussen luidsprekers voor en achter. • Balans – Balans tussen luidsprekers links en rechts. • Middenniveau1 – Volume voor middenluidspreker. • Surround-niveau1, 2 – Niveau voor de zogeheten Ambient Surround Sound. 1 2 3 224 Alleen Premium Sound Multimedia. Alleen wanneer Surround-functie geactiveerd is. Geldt niet voor Performance. Geavanceerde audio-instellingen Equalizer3 Er zijn aparte geluidsniveaus voor de verschillende frequentiebanden in te stellen. 1. Druk op OK/MENU om Audioinstellingen te openen en kies voor Equalizer. 2. Kies een frequentieband door te draaien aan TUNE en bevestig uw keuze met OK/ MENU. 3. Stel het geluidsniveau bij door te draaien aan TUNE en bevestig uw keuze met OK/ MENU. Doe hetzelfde voor de overige frequentiebanden. giers. Als er zowel voor- als achterin passagiers zitten wordt de optie beide voorstoelen geadviseerd. De opties zijn te kiezen onder Audio-instellingen Klankpodium. Voor algemene informatie over menufuncties en menusystemen, zie pagina 264. Geluidssterkte en automatische volumeregeling Het audiosysteem zorgt voor compensatie van hinderlijke rijgeluiden in de passagiersruimte door het volume aan te passen ten opzichte van de rijsnelheid. U hebt de keuze uit de alternatieven: laag, medium, hoog en uit. Kies een niveau onder Audio-instellingen Volumecompensatie. 4. Draai wanneer u klaar bent met de instellingen aan TUNE totdat u OK bereikt en bevestig uw keuze door te drukken op OK/ MENU of EXIT. Voor algemene informatie over menufuncties en menusystemen, zie pagina 264. Voor algemene informatie over menufuncties en menusystemen, zie pagina 264. Bij aansluiting van een externe geluidsbron (zoals een mp3-speler of iPod) op de AUXingang verschilt het ingestelde volume van deze geluidsbron mogelijk van het volume waarop het audiosysteem (bijv. de radio) speelt. Corrigeer dit door het ingangsvolume van de ingang aan te passen: Geluidspodium1 De geluidsweergave is dusdanig in te stellen dat deze optimaal is voor de bestuurder, voor de inzittenden voorin of voor de achterpassa- Geluidssterkte externe geluidsbron 05 Infotainment Algemene infotainmentfuncties 1. Druk op de toets MEDIA, draai aan TUNE totdat u AUX bereikt en wacht enkele seconden voordat u op OK/MENU drukt. 2. Druk op OK/MENU en draai vervolgens aan TUNE totdat u AUX-ingangsvolume bereikt. Bevestig uw keuze met OK/ MENU. volumeknop, de radio-ontvangst en de rijsnelheid. De regelfuncties die in dit instructieboekje nader verklaard worden (zoals Bass, Treble en Equalizer) zijn uitsluitend bedoeld om u de mogelijkheid te bieden de geluidsweergave naar wens af te stellen. 3. Draai aan TUNE om het volume voor de AUX-ingang aan te passen. N.B. Als het volume van de externe geluidsbron te hoog of te laag staat, kan de geluidskwaliteit achteruitgaan. De geluidskwaliteit kan ook achteruitgaan, als de speler wordt bijgeladen wanneer het infotainmentsysteem in stand AUX staat. Laad de speler in dat geval niet via de 12V-aansluiting bij. 05 Optimale geluidsweergave Het audiosysteem is voorgekalibreerd voor optimale geluidsweergave met behulp van digitale signaalverwerking. Voor ieder automodel wordt het audiosysteem tijdens de kalibratie perfect afgestemd op de luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de auto, de positie van de luisteraar e.d. Er is tevens een dynamische kalibratie waarbij rekening wordt gehouden met de stand van de 225 05 Infotainment Radio Radiofuncties, algemeen N.B. Als de auto is uitgerust met een toetsenset* op het stuurwiel en/of een afstandsbediening*, kunt u deze meestal gebruiken in plaats van de toetsen op de middenconsole. Voor een beschrijving van de toetsenset op het stuurwiel, zie zie pagina 221. Voor een beschrijving van de afstandsbediening, zie pagina 249. Menufuncties 1. Kies de gewenste frequentieband (FM1 of FM2). Sneltoetsen (0–9) Radio AM/FM 3. Draai TUNE weer links- of rechtsom om een zender in de lijst te kiezen. De gewenste frequentie/zender kiezen of door het radiomenu navigeren door te draaien aan TUNE. Zenders zoeken Uw keuze bevestigen of het radiomenu openen door te drukken op OK/MENU. Toets ingedrukt houden voor de volgende/ voorgaande zender. Kort indrukken voor de voorkeurzenders. 226 Om de lijst te openen en een zender te kiezen: 2. Draai TUNE één stap links- of rechtsom. Er verschijnt dan een lijst met alle beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt. De zender waarop is afgestemd staat met een groter lettertype in de lijst gemarkeerd. RADIO-toets voor het kiezen van frequentieband (AM, FM1, FM2, DAB1*, DAB2*). 1 De radio stelt automatisch een lijst op met de FM-zenders met de best doorkomende signalen. Dat biedt u de mogelijkheid een zender te zoeken in gebieden waar u de radiozenders en hun frequenties niet kent. U regelt de menufuncties van RADIO vanaf de middenconsole of via de toetsenset* op het stuurwiel. Voor algemene informatie over menufuncties en menusystemen, zie pagina 264. Middenconsole, bedieningselementen voor radiofuncties. 05 Zenderlijst1 Geldt alleen voor FM1/FM2. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Automatisch zenders zoeken 1. Druk meerdere keren op de toets RADIO totdat de gewenste frequentieband (AM, FM1 etc.) verschijnt, laat de toets los, wacht even of druk op OK/MENU. 2. Houd / op de middenconsole ingedrukt (of gebruik de toetsenset* op het stuurwiel). De radio zoekt de volgende/ voorgaande beschikbare zender. 05 Infotainment Radio N.B. • De lijst vermeldt alleen de frequenties van de zenders waarop u hebt afgestemd en vormt dan ook geen complete lijst met alle beschikbare radiofrequenties op de frequentieband van uw keuze. • Als de zender waarop u hebt afgestemd een zwak signaal heeft, kan de radio de zenderlijst mogelijk niet bijwerken. Druk (terwijl de in dat geval op de toets zenderlijst op het beeldscherm staat) om over te schakelen op handmatig zoeken en zelf een frequentie in te stellen. Draai, als de zenderlijst niet langer getoond wordt, TUNE één stap links- of rechtsom om de zenderlijst weer te om te wisselen. tonen en druk op De lijst verdwijnt na enkele seconden van het beeldscherm. Als de zenderlijst niet langer getoond wordt, kunt u TUNE één stap links- of rechtsom op de middendraaien en op de toets console drukken om over te schakelen op handmatig zenders zoeken (of om over te schakelen van handmatig zenders zoeken op de functie voor “Zenderlijst”). Handmatig zenders zoeken Weergave van de zenderlijst met de best doorkomende signalen bij het draaien aan TUNE (zie gedeelte “Zenderlijst”, pagina 226) behoort tot de fabriekinstellingen van de radio. Druk terwijl de zenderlijst wordt getoond op de toets van de middenconsole om over te schakelen op handmatig zenders zoeken. U kunt dan een frequentie zoeken uit de lijst met beschikbare radiofrequenties op de gekozen frequentieband. Als u bijv. bij handmatig zoeken TUNE één stap rechtsom draait, wordt de frequentie gewijzigd van 93,3 MHz in 93,4 MHz. Om handmatig een zender te kiezen: 1. Druk meerdere keren op de toets RADIO totdat de gewenste frequentieband (AM, FM1 etc.) verschijnt, laat de toets los, wacht even of druk op OK/MENU. 2. Draai aan TUNE om een frequentie te kiezen. N.B. Weergave van de zenderlijst met de best doorkomende signalen in het huidige gebied behoort tot de fabriekinstellingen van de radio (zie het eerdere gedeelte “Zenderlijst”). Als u echter bent overgestapt op het handmatig zoeken van zenders (door te drukken op de toets van de middenconsole toen de zenderlijst getoond werd), is de volgende keer dat u de radio inschakelt de functie voor het handmatig zoeken van zenders opnieuw actief. Om weer over te schakelen op de functie “Zenderlijst” dient u TUNE een stap te verdraaien (om de complete zenderlijst te zien) en vervolgens op de te drukken. toets 05 Let erop dat de functie INFO geactiveerd wordt, als u op drukt wanneer de zenderlijst niet getoond wordt. Voor meer informatie over deze functie, zie pagina 223. Voorkeuren U kunt per frequentieband (AM, FM1 etc.) 10 voorkeurzenders vastleggen. U kiest een voorkeurzender met de sneltoetsen. `` 227 05 Infotainment Radio 1. Stem af op een zender (zie “Zenders zoeken”, pagina 226). 2. Houd een van de sneltoetsen enkele seconden ingedrukt. Het geluid verdwijnt zolang maar keert terug wanneer de zender opgeslagen is. De sneltoets is vervolgens te gebruiken. U kunt een lijst met voorkeurzenders tonen2 op het beeldscherm. De functie is te activeren/ deactiveren in stand FM/AM onder FM-menu Presets tonen of AM-menu Presets weergeven. Frequentieband doorzoeken 05 Deze functie doorzoekt de actuele frequentieband automatisch op goed te ontvangen zenders. Wanneer er een zender is gevonden, wordt deze ca. 8 seconden lang weergegeven voordat de zoekfunctie wordt voortgezet. Bij het beluisteren van een zender is de zender op de normale manier op te slaan als een van de voorkeuren, zie het gedeelte “Voorkeuren” hierboven. 2 228 Om de scanfunctie te starten dient u in stand FM/AM te gaan naar FM-menu Scan of AM-menu Scan. N.B. Bij het opslaan van een zender wordt de scanfunctie beëindigd. RDS-functies RDS (Radio Data System) verbindt FM-zenders in een netwerk met elkaar. Een FM-zender in een dergelijk netwerk verstuurt bepaalde informatie, zodat een RDS-radio onder meer de volgende mogelijkheden biedt: • Automatisch overschakelen op een beter doorkomende zender als de ontvangst in een bepaald gebied slecht is. • Zoeken op programmatype zoals zenders die verkeersinformatie of nieuws doorgeven. • Weergeven van informatieve tekst over het beluisterde radioprogramma. N.B. Sommige radiozenders maken geen gebruik van RDS of alleen in beperkte mate. Als er een zender met het gewenste programmatype is aangetroffen, kan de radio vervolgens op deze zender overschakelen en de weergave van de actieve geluidsbron onder- Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. breken. Als de cd-speler bijvoorbeeld actief is, wordt de weergave daarvan tijdelijk onderbroken. De uitzending met het gekozen programmatype wordt weergegeven op een vooraf bepaald volume, zie pagina 230. Na afloop van de uitzending van het gekozen programmatype geeft de radio de voorgaande geluidsbron opnieuw weer op het volume dat u daarvoor had ingesteld. De programmafuncties alarm (ALARM!), verkeersinformatie (TP), nieuws (NEWS) en programmatype (PTY) worden in volgorde van belangrijkheid weergegeven, waarbij geldt dat alarm de hoogste prioriteit geniet en de programmatypes de laagste. Voor meer instellingen die te maken hebben met het onderbreken van uitzendingen (EON EON Distant en EON EON Local), zie navolgend gedeelte “EON (Enhanced Other Networks)”. Druk op EXIT om de onderbroken weergave van de geluidsbron te hervatten en druk op OK/MENU om de melding te verwijderen. Alarm De functie wordt gebruikt om de bevolking attent te maken op ernstige ongelukken of calamiteiten. U kunt de functie alarm niet tijdelijk onderbreken of deactiveren. De melding ALARM! verschijnt op het beeldscherm, wanneer er een alarmmelding wordt verzonden. 05 Infotainment Radio Verkeersinformatie, TP Bij activering van deze functie wordt de weergave van de actieve geluidsbron onderbroken voor een uitzending met verkeersinformatie via het RDS-netwerk van de zender waarop is afgestemd. Het symbool TP geeft aan dat de functie actief is. Als de zender waarop u hebt afgestemd verkeersinformatie kan doorgeven, wordt dat aangegeven met een fel verlicht TP op het beeldscherm. TP is anders grijs van kleur. Activeer/deactiveer deze functie in de stand FM onder FM-menu TP. • EON Local – Alleen onderbreking wanneer de zendmast van de radiozender dichtbij is. • EON Distant3 – Ook onderbreking als de zendmast van de zender ver weg staat en zijn signaal storingen vertoont. TP via beluisterde zender/alle zenders De radio kan alleen de weergave van de beluisterde zender onderbreken voor verkeersinformatie of de weergave van alle zenders binnen het RDS-netwerk. EON (Enhanced Other Networks) Deze functie is met name handig in stedelijke gebieden met een groot aantal regionale radiozenders. Bij activering van de functie is de afstand tot de zendmast van een radiozender bepalend voor de vraag of de weergave van de actieve geluidsbron kan worden onderbroken voor uitzendingen van een bepaald programmatype. 3 Activeer/deactiveer de functie door in stand FM een van de alternatieven te kiezen onder FM-menu Geavanceerde instellingen EON: Ga in stand FM naar FM-menu Geavanceerde instellingen TPfavoriet instellen om wijzigingen aan te brengen. Nieuws Bij activering van deze functie wordt de weergave van de actieve geluidsbron onderbroken voor een nieuwsuitzending via het RDS-netwerk van de zender waarop is afgestemd. Het symbool NEWS geeft aan dat de functie actief is. Activeer/deactiveer deze functie in de stand FM onder FM-menu Nieuwsinstellingen Nieuws. Nieuws via beluisterde zender/alle zenders De radio kan alleen de weergave van de beluisterde zender onderbreken voor nieuws of de weergave van alle zenders in het RDS-netwerk. Ga in stand FM naar FM-menu Nieuws-instellingen Nieuws-favoriet instellen om wijzigingen aan te brengen. Programmatype, PTY Met de functie PTY is het mogelijk en of meer programmatypes te kiezen zoals popmuziek en klassieke muziek. Het symbool PTY geeft aan dat de functie actief is. Bij activering van deze functie wordt de weergave van de actieve geluidsbron onderbroken voor een uitzending van het gekozen programmatype via het RDSnetwerk van de zender waarop is afgestemd. 05 1. Activeer de functie door in stand FM eerst programmatypes te kiezen onder FMmenu Geavanceerde instellingen PTY-instellingen PTY kiezen. 2. Vervolgens dient u de PTY-functie te activeren onder FM-menu Geavanceerde instellingen PTY-instellingen Verkeersinfo van andere zenders ontvangen. Fabrieksstandaard. `` 229 05 Infotainment Radio Er verschijnt een indicatie op het beeldscherm wanneer PTY geactiveerd is. U deactiveert de PTY-functie in stand FM onder FM-menu Geavanceerde instellingen PTY-instellingen Verkeersinfo van andere zenders ontvangen. De gekozen programmatypes (PTY) worden niet gereset. Resetten en verwijderen van PTY is mogelijk onder FM-menu Geavanceerde instellingen PTY-instellingen PTY kiezen Alles wissen. 05 PTY zoeken Bij activering van deze functie wordt de gehele frequentieband doorzocht op uitzendingen van het gekozen programmatype. 1. Kies in stand FM een of meer PTY onder FM-menu Geavanceerde instellingen PTY-instellingen PTY kiezen. 2. Ga naar FM-menu Geavanceerde instellingen PTY-instellingen PTY zoeken. Druk op EXIT om te stoppen met zoeken. 230 of om verder te zoeken Druk op naar een andere uitzending van een van de gekozen programmatypes. Programmatype weergeven Regionale radioprogramma’s, REG Het is mogelijk het programmatype van de zender die u op dat moment beluistert op het beeldscherm weer te geven. Deze functie maakt het mogelijk om op een bepaalde regionale zender afgestemd te blijven ondanks dat het signaal zwak is. Het symbool REG geeft aan dat de handsfree-functie actief is. Activeer/deactiveer deze functie in de stand FM onder FM-menu Geavanceerde instellingen PTYinstellingen PTY-tekst tonen. Activeer/deactiveer deze functie in de stand FM onder FM-menu Geavanceerde instellingen REG. Radiotekst Sommige RDS-zenders geven informatie door over de inhoud van de uitzendingen, uitvoerende artiesten e.d. Deze informatie kan op het beeldscherm worden weergegeven. Activeer/deactiveer deze functie in de stand FM onder FM-menu Radiotekst tonen. Automatische afstemfunctie, AF De functie stemt af op het best doorkomende zendersignaal voor de beluisterde zender. Om een sterk zendersignaal op te kunnen sporen moet de functie soms de gehele FM-band doorzoeken. Activeer/deactiveer deze functie in de stand FM onder FM-menu Geavanceerde instellingen Alternatieve frequentie. RDS-functies resetten Met deze kunt u alle fabriekinstellingen voor RDS herstellen. Reset in de stand FM onder FM-menu Geavanceerde instellingen Alle FMinstellingen resetten. Volumeregeling programmatypes De onderbrekende uitzendingen van het gekozen programmatype (bijv. NEWS of TP) worden weergegeven op het volume dat voor het programmatype is gekozen. Als u het volume tijdens de onderbreking bijregelt, wordt het nieuwe volume opgeslagen voor een volgende onderbreking. 05 Infotainment Radio Digitale radio (DAB)* Algemene informatie DAB (Digital Audio Broadcasting) is een systeem voor digitale overdracht van radiosignalen. N.B. Dit systeem biedt geen ondersteuning voor DAB+. N.B. Er is niet overal dekking voor DAB. Als er geen dekking is, verschijnt de melding Geen ontvangst op het beeldscherm. Service en Ensemble • Voor onderhoud - Kanaal, radiokanaal (het systeem biedt alleen ondersteuning voor geluidsdiensten). • Ensemble - Een groep radiokanalen die op dezelfde frequentie zenden. Radiokanalen programmeren (Groep leren) Wanneer de auto een nieuw zendgebied binnenrijdt dient het systeem mogelijk de gelegenheid te krijgen om de te ontvangen kanaalgroepen te programmeren. Tijdens het programmeren van de kanaalgroepen wordt een bijgewerkte lijst van al de te beluisteren kanaalgroepen aangemaakt. De lijst wordt niet automatisch bijgewerkt. Ensemble scrolt, wordt de nieuwe naam weergegeven. Een dikke grijze lijn scheidt de beide kanaalgroepen van elkaar. • Voor onderhoud - Geeft de kanalen weer ongeacht de kanaalgroep waartoe ze behoren. De lijst is tevens te filteren door een programmatype te kiezen (PTYfilter ), zie onder. De programmeerfunctie is uit te voeren in het menusysteem in stand DAB onder DAB-menu Ensemble programmeren. Programmeren kan ook als volgt worden uitgevoerd: 1. Draai TUNE één stap links- of rechtsom. > Ensemble programmeren verschijnt boven aan de lijst met beschikbare kanaalgroepen. 2. Druk op OK/MENU. > Er gaat een nieuwe programmeringsopdracht van start. De programmeringsfunctie is te annuleren met EXIT. Het kan tot één minuut duren voordat een kanaalgroep geprogrammeerd is als u zowel Band III als Band L hebt geselecteerd. Voor meer informatie over de frequentieband, zie pagina 232. Navigeren in kanaalgroepenlijst (Ensemble) De kanaalgroepenlijst is door te bladeren en te openen door aan TUNE te draaien. Bovenaan op het beeldscherm staat de naam van het Ensemble. Wanneer u naar een nieuw Scannen Deze functie doorzoekt de actuele frequentieband automatisch op goed te ontvangen zenders. Wanneer er een zender is gevonden, wordt deze ca. 8 seconden lang weergegeven voordat de zoekfunctie wordt voortgezet. Bij het beluisteren van een zender is de zender op de normale manier op te slaan als een van de voorkeuren. Voor meer informatie over voorkeuren, zie “Voorkeuren” hieronder. 05 Ga in stand DAB naar DAB-menu Scan om de scanfunctie te starten. N.B. Bij het opslaan van een zender wordt de scanfunctie beëindigd. De scanfunctie is ook te kiezen in de stand DAB-PTY. Dan worden uitsluitend kanalen van het gekozen programmatype weergegeven. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 231 05 Infotainment Radio Programmatype (PTY) Met de functie programmatype kunt u verschillende soorten radioprogramma’s kiezen. Er bestaan verschillende programmatypes voor uiteenlopende soorten programmacategorieën. Wanneer u een bepaald programmatype hebt gekozen, navigeert u uitsluitend binnen de kanalen die programma’s van het gekozen type uitzenden. U kiest een programmatype in stand DAB onder DAB-menu PTY-filter . Verlaat deze stand als volgt: 05 Druk op EXIT. > Er verschijnt een indicatie op het beeldscherm wanneer PTY geactiveerd is. Bij gebruik van DAB-links tussen kanalen (zie onder) is het mogelijk dat de DAB-radio de PTY-stand verlaten. Voorkeuren U kunt per band 10 voorkeurzenders vastleggen. DAB heeft 2 geheugenbanken met voorkeurzenders: DAB1 en DAB2. Opslag van voorkeurzenders gebeurt op de normale manier, voor meer informatie zie pagina 227. U kiest een voorkeurzender met de sneltoetsen. 4 232 Een voorkeur bestaat uit een kanaal zonder eventuele subkanalen. Als er tijdens het beluisteren van een subkanaal een voorkeurkanaal vastgelegd wordt, wordt uitsluitend het hoofdkanaal geregistreerd. Dit komt omdat de subkanalen van tijdelijke aard zijn. Bij activering van het bijbehorende voorkeurkanaal zal dan ook het hoofdkanaal worden weergegeven waartoe het subkanaal behoorde. De voorkeurkanalen zijn niet gebonden aan de kanalenlijst. U kunt een lijst met voorkeurzenders tonen4 op het beeldscherm. De functie is te activeren/ deactiveren in stand DAB onder DAB-menu Presets tonen. De functie is te deactiveren/activeren in stand DAB onder DAB-menu Radiotekst tonen. N.B. Er kan telkens slechts een van de functies “Radiotekst tonen” en “Presets tonen” geactiveerd zijn. Wanneer een van de functies wordt ingeschakeld terwijl de andere al actief is, wordt de eerder geactiveerde functie automatisch uitgeschakeld. Beide functies zijn mogelijk gedeactiveerd. Geavanceerde instellingen DAB naar DAB link Radiotekst Het is mogelijk om van een kanaal dat slecht of helemaal niet te ontvangen is over te schakelen op hetzelfde kanaal in een andere kanaalgroep met een betere ontvangst. Bij het veranderen van kanaalgroep kan enige vertraging in de geluidsweergave optreden. Vanaf het moment dat het huidige kanaal verdwijnt en het nieuwe kanaal toegankelijk wordt kan het geluid dan ook enige tijd stilvallen. Sommige radiozenders geven informatie door over de inhoud van de uitzendingen, uitvoerende artiesten e.d. Deze informatie wordt het beeldscherm weergegeven. De functie is te activeren/deactiveren in stand DAB onder DAB-menu Geavanceerde instellingen DAB-verbinding. N.B. De DAB-functie van het audiosysteem biedt geen ondersteuning voor alle mogelijkheden van de DAB-standaard. Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia 05 Infotainment Radio Frequentieband DAB is in staat op twee5 frequentiebanden uit te zenden: • Band III – bestrijkt gebieden buiten de grote steden • Band L - Voornamelijk in de grote steden Wanneer u alleen voor Band III kiest, verloopt het programmeren van kanalen sneller dan als u voor zowel Band III als Band L hebt gekozen. Het is echter niet zeker dat alle kanaalgroepen ook daadwerkelijk worden gevonden. De gekozen frequentieband is niet van invloed op de opgeslagen voorkeuren. De frequentieband is in stand DAB te deactiveren/activeren onder DAB-menu Geavanceerde instellingen DAB-band. Subkanaal Secundaire componenten worden vaak aangeduid als subkanalen. Dergelijke componenten zijn van tijdelijke aard en kunnen bijvoorbeeld uit vertalingen van het hoofdprogramma bestaan. Subkanalen zijn uitsluitend te bereiken via het gekozen hoofdkanaal en niet via een ander kanaal. De weergave van subkanalen is in stand DAB te deactiveren/activeren onder DAB-menu Geavanceerde instellingen Subkanalen PTY-tekst Sommige radiozenders versturen informatie over programmatype en programmacategorie. Deze informatie wordt het beeldscherm weergegeven. De functie is te activeren/deactiveren in stand DAB onder DAB-menu Geavanceerde instellingen PTY-tekst weergeven. 05 DAB-instellingen herstellen Met deze kunt u alle fabriekinstellingen voor DAB herstellen. Reset in de stand DAB onder DAB-menu Geavanceerde instellingen Alle DAB-instellingen resetten. Als er een of meer subkanalen bestaan verschijnt het symbool > links van de kanaalnaam op het beeldscherm. Als er slechts één subkanaal bestaat verschijnt het symbool - links van de kanaalnaam op het beeldscherm. 5 De beide frequentiebanden zijn niet in alle gebieden/landen in gebruik. 233 05 Infotainment Mediaspeler CD/DVD1-functies De mediaspeler ondersteunt de volgende soorten discs en bestanden en kan deze met andere woorden afspelen: • Voorbespeelde cd-discs (CD Audio). • Zelfgebrande cd’s met audio- en/of videobestanden1. • Voorbespeelde video-dvd’s1. • Zelfgebrande dvd’s1 met audio- en/of videobestanden. Voor meer informatie over de ondersteunde formaten, zie pagina 237. Bedieningspaneel op middenconsole. Opening voor het invoeren/uitwerpen van een disc 05 MEDIA-toets Disc uitwerpen Cijfers en letters invoeren. Tracks/mappen kiezen of menu-opties doorbladeren door te draaien aan TUNE. Uw keuze bevestigen of het menu voor de gekozen mediabron openen door te drukken op OK/MENU. Disctrack voor-/achteruitspoelen en van disctrack of hoofdstuk2 veranderen. 1 2 234 N.B. Als de auto is uitgerust met een toetsenset* op het stuurwiel en/of een afstandsbediening*, kunt u deze meestal gebruiken in plaats van de toetsen op de middenconsole. Voor een beschrijving van de toetsenset op het stuurwiel, zie zie pagina 221. Voor een beschrijving van de afstandsbediening, zie pagina 249. Menufuncties U regelt de menufuncties van MEDIA vanaf de middenconsole of via de toetsenset* op het stuurwiel. Voor algemene informatie over menufuncties en menusystemen, zie pagina 264. Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. Geldt alleen voor dvd-discs. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Disc afspelen Druk meerdere keren op de toets MEDIA totdat Disk verschijnt, laat de toets los, wacht even of druk op OK/MENU. Als er een disc in de mediaspeler zit, wordt deze disc automatisch afgespeeld. Anders verschijnt Plaats disk op het beeldscherm. Plaats vervolgens een disc met de tekstzijde omhoog. De cd wordt automatisch afgespeeld. Wanneer er een disc met audio-/videobestanden in de speler wordt geplaatst, dient de mapstructuur op de disc te worden ingelezen. Afhankelijk van de kwaliteit van de disc en de hoeveelheid gegevens die erop staan, kan het enige tijd duren voordat de weergave van start gaat. Disc uitwerpen Een disc blijft ca. 12 seconden lang in de uitgeworpen stand staan. Om veiligheidsredenen wordt de disc vervolgens automatisch weer naar binnen getrokken. Pauze Wanneer u het volume helemaal omlaagdraait, wordt de weergave op de mediaspeler gepauzeerd. Bij het verhogen van het volume wordt er verder gespeeld. 05 Infotainment Mediaspeler Afspelen en navigeren Audio-cd’s Draai aan TUNE om de speellijst van de disc te bekijken en door de lijst te navigeren. Met OK/ MENU wordt de trackkeuze bevestigd en de weergave gestart. Druk op EXIT om te annuleren en de speellijst te verlaten. Wisselen van disctrack is ook mogelijk door te / op de middenconsole of drukken op op de toetsenset* op het stuurwiel. Zelfgebrande discs met audio-/ videobestanden1 Draai aan TUNE om de speellijst/mapstructuur van de disc te openen en door de lijst/structuur te navigeren. Met OK/MENU wordt de gekozen submap bevestigd of de weergave van het gekozen audio-/videobestand gestart. Druk op EXIT om te annuleren en de speellijst te verlaten of een stap omhoog (terug) te zetten in de mapstructuur. Wisselen van audio-/videobestand is ook / op de mogelijk door te drukken op middenconsole of op de toetsenset* op het stuurwiel. 1 3 Audiobestanden hebben het symbool videobestanden1 hebben het symbool en mappen hebben het symbool . , Wanneer het afspelen van een bestand klaar is, worden de andere bestanden (van hetzelfde type) in de actuele map afgespeeld. Er wordt automatisch van map gewisseld3, wanneer alle bestanden in een de actuele map afgespeeld zijn. Het systeem registreert automatisch of er een disc met alleen audiobestanden of alleen videobestanden in de mediaspeler wordt geplaatst, past de instellingen aan en speelt de bestanden vervolgens af. Het systeem past de instelling echter niet aan, als er een disc met een mix van audio- en videobestanden in de mediaspeler wordt geplaatst maar blijft in dat geval het voorgaande bestandtype afspelen. N.B. Videoweergave is uitsluitend mogelijk wanneer de auto stilstaat. Wanneer de auto sneller rijdt dan ca. 8 km/h, verschijnt er geen beeld en staat Geen visuele media tijdens het rijden op het beeldscherm. Het geluid wordt echter wel weergegeven. Het beeld verschijnt weer, zodra de rijsnelheid is gedaald tot onder ca. 6 km/h. N.B. Het is mogelijk dat de speler audiobestanden met kopieerbeveiliging van de platenmaatschappijen of zelfgebrande audiobestanden niet kan lezen. Video-dvd’s1 Voor het afspelen van video-dvd’s, zie pagina 236. Vooruit-/achteruitspoelen Houd de toetsen / ingedrukt om vooruit/achteruit te spoelen. Voor audiobestanden geldt één snelheid, terwijl videobestanden op meerdere snelheden voor- en achteruit te spoelen zijn. Druk herhaalde malen achtereen / om bij videobestanden op de toetsen sneller voor- of achteruit te spoelen. Laat de toets weer los om de video weer op normale snelheid weer te geven. 05 Muziekherkenning, Gracenote Als de auto is uitgerust met navigatie*, zit er een harddisk in de auto met een database voor muziekherkenning van audio-cd’s. De database bevat de populairste songs van dat moment. Als de database een treffer oplevert, geeft de mediaspeler de albumtitel en naam van de uitvoerende artiest voor het actuele Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. Dit gebeurt niet, als Map herhalen geactiveerd is. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 235 05 Infotainment Mediaspeler medium weer en voor iedere track verschijnen de tracktitel, de uitvoerende artiest en het album. Als de audio-cd geen treffer in de database oplevert, wordt de cd-tekst op de cd zelf gebruikt. Als er geen cd-tekst op de disc staat, verschijnen alleen track 1, track 2 etc. 2. Draai aan TUNE totdat Willekeurige weergave verschijnt Afspelen 3. Druk op OK/MENU om de functie te activeren/deactiveren. Wisselen van disctrack/audiobestand is moge/ op de midlijk door te drukken op denconsole of op de toetsenset* op het stuurwiel. 1. Druk op OK/MENU Map herhalen5 2. Draai aan TUNE totdat Scan verschijnt > Van alle tracks of muziekbestanden worden de eerste 10 seconden weergegeven. Deze functie maakt het mogelijk om de weergave van de bestanden in een map eindeloos te herhalen. Wanneer het laatste bestand helemaal afgespeeld is, wordt het eerste bestand opnieuw weergegeven. 3. Beëindig de scanfunctie met EXIT, waarna de weergave van het actuele nummer of muziekbestand op de disc wordt voortgezet. Willekeurige afspeelvolgorde4 Bij activering van deze functie speelt de speler de tracks/muziekbestanden in willekeurige volgorde af. Om de tracks in willekeurige volgorde te beluisteren: 4 5 1 236 Video-dvd’s afspelen1 Bij activering van deze functie worden van alle disctracks/audiobestanden de eerste tien seconden weergegeven. Om te scannen: Scannen4 05 1. Druk op OK/MENU 1. Druk op OK/MENU 2. Draai aan TUNE totdat Map herhalen verschijnt 3. Druk op OK/MENU om de functie te activeren/deactiveren. Geldt niet voor video-dvd’s. Geldt alleen voor audio-/videobestanden op zelfgebrande discs of een USB-speler. Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Tijdens het afspelen van een video-dvd verschijnt er mogelijk een discmenu op het beeldscherm. Via het discmenu hebt u toegang tot extra functies en instellingen om bijv. ondertitels, geluidstracks, scènes te kiezen. N.B. Videoweergave is uitsluitend mogelijk wanneer de auto stilstaat. Wanneer de auto sneller rijdt dan ca. 8 km/h, verschijnt er geen beeld en staat Geen visuele media tijdens het rijden op het beeldscherm. Het geluid wordt echter wel weergegeven. Het beeld verschijnt weer, zodra de rijsnelheid is gedaald tot onder ca. 6 km/h. 05 Infotainment Mediaspeler Navigeren in eigen menu video-dvd hoofdstukken. Druk op OK/MENU om uw keuze te activeren en terug te keren naar de uitgangspositie. Met EXIT annuleert u uw keuze en keert u terug naar de uitgangspositie (zonder een keuze te maken). Wisselen van hoofdstuk is ook mogelijk door te drukken op / op de middenconsole of op de toetsenset* op het stuurwiel. Geavanceerde instellingen6 Hoek Met de bedieningselementen op de middenconsole kunt u navigeren in het eigen menu van de video-dvd. Van hoofdstuk of titel veranderen Draai aan TUNE om de lijst met hoofdstukken te openen en erin te navigeren (bij het afspelen van een film wordt de film gepauzeerd). Druk op OK/MENU om een hoofdstuk te kiezen en terug te keren naar de uitgangspositie (als eerder een film werd afgespeeld, wordt deze film voortgezet). Druk op EXIT om de titellijst te openen. In de titellijst kiest u een titel door te draaien aan TUNE en bevestigt u uw keuze met OK/ MENU, waarna u terugkeert naar de lijst met 6 Met deze functie kunt u, op voorwaarde dat de video-dvd dit ondersteunt, aangeven vanuit welke camerapositie een bepaalde scène moet worden weergegeven. Ga in de stand DISC naar Diskmenu Geavanceerde instellingen Hoek. DivX Video On Demand Het is mogelijk de mediaspeler te registreren voor weergave van bestanden van het type DivX VOD op zelfgebrande discs of een USBmedium. De registratiecode vindt u in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Informatie DivX® VOD-code. Voor algemene informatie over de menufuncties onder MY CAR, zie pagina 139. Beeldinstellingen6 Het is mogelijk de volgende instellingen voor helderheid en contrast te wijzigen (op voorwaarde dat de auto stilstaat). 1. Druk op OK/MENU, kies voor Beeldinstellingen en bevestig uw keuze met OK/MENU. 2. Draai aan TUNE om de aan te passen instelling te bereiken en bevestig uw keuze met OK/MENU. 3. Pas de instelling aan door te draaien aan TUNE en bevestig uw keuze met OK/ MENU. Druk om terug te keren naar de lijst met instellingen op OK/MENU of EXIT. 05 De fabriekswaarden voor de beeldinstellingen zijn te herstellen met de optie Reset. Compatibele formaten De mediaspeler kan tal van bestandstypen afspelen en is compatibel met de formaten in de volgende tabel. Breng voor meer informatie een bezoek aan www.divx.com/vod. Geldt voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 237 05 Infotainment Mediaspeler N.B. Dubbelzijdige schijven van het zogeheten dual format-type (DVD Plus, CD-DVD) zijn dikker dan normale cd’s. Het is dan ook niet zeker of dergelijke schijven kunnen worden afgespeeld en storingen zijn mogelijk. Als een cd een mix van mp3- en CD-DAbestanden bevat, worden alle mp3-tracks genegeerd. AudioformatenA CD-Audio, mp3, wma AudioformatenB CD-Audio, mp3, wma, aac, m4a VideoformatenC CD-Video, DVD-Video, divx, avi, asf 05 A B C 238 Geldt voor Performance. Geldt niet voor Performance. Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. 05 Infotainment Externe geluidsbron via AUX/USB*-ingang AUX, USB1 en externe geluidsbron Algemene informatie Aansluitingspunten voor externe geluidsbronnen. Via een van de aansluitingen in de middenconsole is het mogelijk een externe geluidsbron (zoals een iPod of mp3-speler) aan te sluiten op het audiosysteem. Een op de USB-ingang aangesloten geluidsbron is vervolgens te bedienen2 via de geluidsregeling van de auto. Een eenheid die is aangesloten op de AUXingang valt echter niet te bedienen via de geluidsregeling van de auto. 1 2 N.B. Als de auto is uitgerust met een toetsenset* op het stuurwiel en/of een afstandsbediening*, kunt u deze meestal gebruiken in plaats van de toetsen op de middenconsole. Voor een beschrijving van de toetsenset op het stuurwiel, zie zie pagina 221. Voor een beschrijving van de afstandsbediening, zie pagina 249. Een iPod of mp3-speler met oplaadbare batterijen wordt opgeladen (wanneer het contact ingeschakeld is of de motor loopt), als het apparaat aangesloten is op de USB-aansluiting. Geluidsbron aansluiten: 1. Druk meerdere keren op MEDIA om de gewenste geluidsbron USB, iPod of AUX te bereiken, laat de toets los, wacht even of druk op OK/MENU. > Als u USB kiest, verschijnt USB aansluiten op het beeldscherm. 2. Sluit uw geluidsbron aan op een van de aansluitingen in het opbergvak van de middenconsole (zie voorgaande afbeelding). De tekst USB wordt gelezen verschijnt op het beeldscherm, terwijl het systeem de bestanden op het opslagmedium inleest. Afhankelijk van de bestandsstructuur en het aantal bestanden kan het enige tijd duren voordat alles ingelezen is. N.B. Het systeem biedt ondersteuning voor de meeste iPod-modellen die in 2005 of later gemaakt zijn. N.B. Om schade tegen te gaan wordt de USBaansluiting gedeactiveerd bij kortsluiting of als een aangesloten USB-eenheid te veel stroom afneemt (dit is mogelijk als de aangesloten eenheid niet aan de USB-standaard voldoet). Als de volgende keer dat u het contact inschakelt, blijkt dat de storing verdwenen is, wordt de USB-aansluiting automatisch opnieuw geactiveerd. 05 Menufuncties U regelt de menufuncties van MEDIA vanaf de middenconsole of via de toetsenset* op het stuurwiel. Voor algemene informatie over Geldt voor High Performance, High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. Geldt alleen voor een mediabron die via de USB-aansluiting aangesloten is. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 239 05 Infotainment Externe geluidsbron via AUX/USB*-ingang menufuncties en menusystemen, zie pagina 264. Afspelen en navigeren3 Draai aan TUNE om de speellijst/mapstructuur te openen en door de lijst/structuur te navigeren. Met OK/MENU wordt de gekozen submap bevestigd of de weergave van het gekozen audio-/videobestand gestart. Druk op EXIT om te annuleren en de speellijst te verlaten of een stap omhoog (terug) te zetten in de mapstructuur. 05 Wisselen van audio-/videobestand is ook / op de mogelijk door te drukken op middenconsole of op de toetsenset* op het stuurwiel. Audiobestanden hebben het symbool videobestanden4 hebben het symbool en mappen hebben het symbool . , Wanneer het afspelen van een bestand klaar is, worden de andere bestanden (van hetzelfde type) in de actuele map afgespeeld. Er wordt automatisch van map gewisseld5, wanneer alle bestanden in een de actuele map afgespeeld zijn. Het systeem registreert automatisch of er een eenheid met alleen audiobestanden of 3 4 5 6 240 alleen videobestanden op de USB-aansluiting wordt aangesloten, past de instellingen aan en speelt de bestanden vervolgens af. Het systeem past de instelling echter niet aan, als er een eenheid met een mix van audio- en videobestanden op de USB-aansluiting wordt aangesloten maar blijft in dat geval het voorgaande bestandtype afspelen. Vooruit-/achteruitspoelen3 Zie pagina 235. N.B. Het systeem biedt ondersteuning voor draagbare media die werken met USB 2.0 en het bestandssysteem FAT32 en kan 1000 mappen aan met maximaal 254 submappen/bestanden in elke map. Een uitzondering daarop vormt het hoogste niveau, dat tot 1000 submappen/bestanden kan bevatten. Scannen3 Zie pagina 236. Willekeurige afspeelvolgorde3 Zie pagina 236. Map herhalen6 Zie pagina 236. N.B. Bij gebruik van een langer USB-geheugen wordt geadviseerd de bijgeleverde USBadapterkabel te gebruiken. Dit om mechanische slijtage aan de USB-ingang en het aangesloten USB-geheugen tegen te gaan. Geluidsbronnen USB-hub USB-geheugen Er kan een USB-hub op de USB-aansluiting worden aangesloten om op die manier meerdere USB-apparaten tegelijk aan te sluiten. U kiest de USB-eenheid in de stand USB onder USB-menu USB-apparaat kiezen. Om het gebruik van een USB-geheugen te vereenvoudigen is het beter alleen muziekbestanden in het geheugen op te slaan. Het inlezen duurt aanzienlijk langer, wanneer er behalve Geldt alleen voor USB-speler en iPod. Geldt voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. Dit gebeurt niet, als Map herhalen geactiveerd is. Geldt alleen voor USB-speler. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. compatibele muziekbestanden nog andere bestanden op het opslagmedium staan. 05 Infotainment Externe geluidsbron via AUX/USB*-ingang Mp3-speler Veel mp3-spelers werken met hun eigen bestandssysteem die niet ondersteund worden door het Infotainmentsysteem. Om een dergelijke mp3-speler te kunnen gebruiken binnen het systeem, dient de speler in de stand USB Removable device/Mass Storage Device te staan. A Audioformaten mp3, wma, aac, m4a VideoformatenA divx, avi, asf Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. iPod Een iPod wordt middels de aansluitkabel bijgeladen en gevoed door de USB-aansluiting*. N.B. Het systeem ondersteunt alleen de weergave van audiobestanden van iPod. 05 N.B. Wanneer u muziek op een aangesloten iPod beluistert, hanteert het infotainmentsysteem een menustructuur vergelijkbaar met die van de iPod. Compatibele bestandsformaten bij USBaansluiting Het systeem biedt ondersteuning voor de audio- en videoformaten in de onderstaande tabel bij weergave via de USB-aansluiting. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 241 05 Infotainment Media Bluetooth* Streaming audio Algemene informatie De mediaspeler in de auto is uitgerust met Bluetooth1 en kan draadloos “streaming audio”-bestanden afspelen op externe eenheden met Bluetooth zoals mobiele telefoons en laptops. Navigatie en regeling van het geluid zijn in dat geval te verrichten via de toetsen op de middenconsole of via de toetsenset* op het stuurwiel. Bij sommige externe eenheden is het ook mogelijk op de eenheid zelf van track te wisselen. 05 Om audio weer te geven moet de mediaspeler van de auto eerst in stand Bluetooth worden gezet. N.B. Overzicht Bluetooth-mediaspelers moeten ondersteuning bieden voor de profielen Audio/ Video Remote Control Profile (AVRCP) en Advanced Audio Distribution Profile (A2DP). De speler dient AVRCP versie 1.3 en A2DP 1.2 te hanteren. Anders werken bepaalde functies mogelijk niet. Niet alle verkrijgbare mobiele telefoons en externe mediaspelers zijn volledig compatibel met de Bluetooth-functie van de mediaspeler van de auto. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer of www.volvocars.com te bezoeken voor informatie over compatibele telefoons en externe mediaspelers. Bedieningspaneel op middenconsole. VOL – volume MEDIA-toets N.B. De mediaspeler van de auto kan alleen audiobestanden afspelen via de Bluetoothfunctie. Navigeren door het menu door te draaien aan TUNE. Uw keuze bevestigen of het menu openen door te drukken op OK/MENU. EXIT – Omhoog in het menusysteem, annuleert de actuele functie. Bij kort indrukken loopt u de audiobestanden door. Bij lang indrukken spoelt u de audiobestanden voor- of achteruit. 1 242 Geldt voor High Performance, High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 05 Infotainment Media Bluetooth* N.B. Als de auto is uitgerust met een toetsenset* op het stuurwiel en/of een afstandsbediening*, kunt u deze meestal gebruiken in plaats van de toetsen op de middenconsole. Voor een beschrijving van de toetsenset op het stuurwiel, zie zie pagina 221. Voor een beschrijving van de afstandsbediening, zie pagina 249. Menufuncties U regelt de menufuncties van MEDIA vanaf de middenconsole of via de toetsenset* op het stuurwiel. Voor algemene informatie over menufuncties en menusystemen, zie pagina 264. Externe eenheid koppelen en aansluiten Hoe u een externe eenheid aansluit hangt af van de vraag of dezelfde eenheid al dan niet eerder gekoppeld was. Er kunnen maximaal 10 externe eenheden gekoppeld worden. Per externe eenheid dient de koppeling eenmaal uitgevoerd te worden. Als het de eerste keer is dat u de eenheid aansluit, dan moet u de onderstaande instructie volgen: 1. Druk meerdere keren op MEDIA totdat Bluetooth verschijnt, laat de toets los, wacht even of druk op OK/MENU. 2. Druk op OK/MENU. 3. Druk wanneer App. toevoegen verschijnt op OK/MENU. 4. Controleer of de externe eenheid identificeerbaar/zichtbaar is via Bluetooth (zie de gebruiksaanwijzing bij de externe eenheid). 5. Druk op OK/MENU. > Het infotainmentsysteem zoekt naar externe eenheden in de buurt. Het zoeken kan enige tijd duren. De gevonden eenheden verschijnen met hun Bluetooth-naam op het beeldscherm van de middenconsole. 6. Kies de externe eenheid die u wilt koppelen en druk op OK/MENU. 7. Voer via het toetsenblok van de te registreren externe eenheid de cijfercode in die op het beeldscherm van de middenconsole staat en druk op de toets van de externe eenheid waarmee u uw keuze bevestigt. De externe eenheid wordt gekoppeld en automatisch aangesloten op het infotainmentsysteem. Wissel van audiobestand door te drukken op / op de middenconsole of door gebruik te maken van de toetsenset* op het stuurwiel. Automatische aansluiting Wanneer de Bluetooth-functie actief is en de laatst aangesloten externe eenheid binnen het bereik ligt, wordt deze automatisch opnieuw aangesloten. Terwijl het infotainment op zoek is naar de laatst aangesloten eenheid staat de naam van deze eenheid op het beeldscherm. Druk op EXIT voor aansluiting op een andere eenheid. Sluit een nieuwe externe eenheid aan, zie “Andere externe eenheid kiezen” hieronder. Andere externe eenheid kiezen Als er meerdere eenheden in de auto aanwezig zijn, kunt u van externe eenheid wisselen. De eenheid moet echter wel eerst aan het systeem gekoppeld zijn, zie “Externe eenheid koppelen en aansluiten” eerder. Om een andere eenheid te kiezen: 05 1. Druk meerdere keren op MEDIA totdat Bluetooth verschijnt, laat de toets los, wacht even of druk op OK/MENU. 2. Controleer of de externe eenheid identificeerbaar/zichtbaar is via Bluetooth (zie de gebruiksaanwijzing bij de externe eenheid). 3. Druk op OK/MENU. 4. Draai aan TUNE totdat Eenheid wijzigen verschijnt en bevestig uw keuze met OK/ MENU. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 243 05 Infotainment Media Bluetooth* > Na enige tijd verschijnt de naam van de externe eenheid op het beeldscherm. Als er meerdere externe eenheden gekoppeld zijn, verschijnen ook deze. 5. Kies de aan te sluiten eenheid door te draaien aan TUNE en bevestig uw keuze met OK/MENU. > De externe eenheid wordt vervolgens aangesloten. Wissel van audiobestand door te drukken op / op de middenconsole of door gebruik te maken van de toetsenset* op het stuurwiel. 05 Aangesloten eenheid verwijderen 1. Druk in stand Bluetooth op OK/MENU. 2. Draai aan TUNE totdat Bluetoothapparaat verwijderen verschijnt en bevestig uw keuze met OK/MENU. 3. Kies de te verwijderen eenheid door te draaien aan TUNE en bevestig uw keuze met OK/MENU. > Op het beeldscherm verschijnt de vraag of u de aansluiting wilt verwijderen. 4. Druk ter bevestiging op OK/MENU. Druk op EXIT om te annuleren. 244 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Eenheid loskoppelen Versie-informatie Bluetooth De externe eenheid wordt automatisch losgekoppeld, als de externe telefoon buiten het bereik van het infotainmentsysteem komt. Voor meer informatie over de aansluiting, zie pagina 243. De actuele Bluetooth-versie van de auto is in stand Bluetooth te bekijken onder Bluetoothmenu Bluetooth-softwareversie in auto. Willekeurige afspeelvolgorde Bij activering van deze functie worden de audiobestanden op de externe eenheid in willekeurige volgorde afgespeeld. Activeer/deactiveer de willekeurige afspeelvolgorde in stand Bluetooth onder Bluetooth-menu Willekeurige weergave. Wissel van audiobestand door te drukken op / op de middenconsole of door gebruik te maken van de toetsenset* op het stuurwiel. Audiobestanden op externe eenheid scannen Bij activering van deze functie worden van elk audiobestand de eerste tien seconden weergegeven. Activeer/deactiveer de functie in stand Bluetooth onder Bluetooth-menu Scan. Beëindig de functie scannen met EXIT. 05 Infotainment TV - instelling* TV - instelling* Algemene informatie N.B. Dit systeem ondersteunt alleen tv-signalen in die landen die in mpeg2-formaat uitzenden volgens de DVB-T-standaard. Het systeem biedt geen ondersteuning voor tv-signalen in mpeg-4-formaat of analoge tv-signalen. N.B. Tv-weergave is uitsluitend mogelijk wanneer de auto stilstaat. Wanneer de auto sneller rijdt dan ca. 6 km/h, verschijnt er geen beeld en staat Geen visuele media tijdens het rijden op het beeldscherm. Het geluid wordt echter wel weergegeven. Het beeld komt terug wanneer de auto tot stilstand is gekomen. N.B. Overzicht De ontvangst hangt niet alleen af van de signaalsterkte maar ook van de signaalkwaliteit. Er kunnen storingen optreden wanneer de zendersignalen bijvoorbeeld gehinderd worden door hoge gebouwen of van zeer grote afstand komen. De dekkingsgraad kan eveneens variëren afhankelijk van waar u zich bevindt. BELANGRIJK Voor het gebruik van dit product is mogelijk kijk- en luistergeld verschuldigd. Bedieningspaneel op middenconsole. MEDIA-toets. 05 Sneltoetsen, invoeren van cijfers In kanaallijsten of menu’s navigeren door te draaien aan TUNE. Uw keuze bevestigen of het menu openen door te drukken op OK/MENU. EXIT – Omhoog in het menusysteem, annuleert de actuele functie. Het volgende beschikbare kanaal is te bekijken door te drukken op / . `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 245 05 Infotainment TV - instelling* N.B. Als de auto is uitgerust met een toetsenset* op het stuurwiel en/of een afstandsbediening*, kunt u deze meestal gebruiken in plaats van de toetsen op de middenconsole. Voor een beschrijving van de toetsenset op het stuurwiel, zie zie pagina 221. Voor een beschrijving van de afstandsbediening, zie pagina 249. Menufuncties 05 U regelt de menufuncties van MEDIA vanaf de middenconsole of via de toetsenset* op het stuurwiel. Voor algemene informatie over menufuncties en menusystemen, zie pagina 264. Tv kijken De eerste keer dat u gebruik maakt van de tvfunctie of tv wilt kijken in het buitenland, dient u de tv-kanalen in te stellen. Voor het instellen van de tv-kanalen, zie het onderdeel “Tv-kanalen zoeken/Voorkeurslijst” op pagina 246. 246 Druk meerdere keren op MEDIA totdat TV op het beeldscherm verschijnt, laat de toets los, wacht even of druk op OK/ MENU. > Er wordt een zoekfunctie gestart en kort daarna verschijnt het laatst bekeken kanaal. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Van kanaal veranderen U kunt als volgt van kanaal veranderen: • Draai aan TUNE, waarna een lijst verschijnt met alle beschikbare kanalen in het gebied. Als een van deze kanalen al eerder werd opgeslagen als voorkeur, verschijnt rechts van de kanaalnaam het sneltoetsnummer. Draai aan TUNE totdat u het gewenste kanaal bereikt en druk op OK/MENU. • Door te drukken op de sneltoetsen (0–9). • Door kort op de toetsen / te drukken, waarna het eerstvolgende beschikbare kanaal in het gebied verschijnt. N.B. Als u van locatie verandert binnen het land en bijvoorbeeld naar een andere stad rijdt, zijn de voorkeurskanalen niet per definitie beschikbaar omdat het frequentiegebied mogelijk gewijzigd is. Start in dat geval een nieuwe zoekopdracht om een nieuwe voorkeurslijst op te slaan, zie de functie “Beschikbare tv-kanalen opslaan als voorkeurskanalen”, pagina 247. N.B. Als na bediening van de sneltoetsen geen beeld verschijnt, kan dat komen doordat de auto zich mogelijk niet meer bevindt in het land waar naar tv-zenders werd gezocht (u bent bijvoorbeeld van Duitsland naar Frankrijk gereden). U moet dan mogelijk een ander land selecteren en opnieuw naar kanalen zoeken starten. Tv-kanalen zoeken/Voorkeurslijst 1. Druk in stand TV op OK/MENU. 2. Draai aan TUNE totdat u TV-menu bereikt en druk op OK/MENU. 3. Draai aan TUNE totdat u Land kiezen bereikt en druk op OK/MENU. > Als er eerder een of meer landen werden geselecteerd, dan verschijnen deze in een lijst. 4. Draai aan TUNE totdat u Andere landen bereikt of een van de eerder gekozen landen. Druk op OK/MENU. > Er verschijnt een lijst met al de beschikbare landen. 5. Draai aan TUNE totdat u het land van uw keuze (bijv. Zweden) bereikt en druk op OK/MENU. > Er wordt automatisch gezocht naar de beschikbare tv-kanalen. Deze zoekop- 05 Infotainment TV - instelling* dracht duurt even. Tijdens het zoeken wordt het beeld weergegeven van alle gevonden en als voorkeur vastgelegde kanalen. Er verschijnt een melding wanneer de zoekopdracht afgerond is en het beeld verschijnt dat bij het gekozen kanaal hoort. Daarmee is een voorkeurslijst (max. 30 voorkeuren) aangemaakt en beschikbaar. Om van kanaal te veranderen, zie pagina 246. 1. Draai aan TUNE totdat u het te verplaatsen kanaal in de lijst bereikt en bevestig uw keuze met OK/MENU. > Het gekozen kanaal staat gemarkeerd. Het zoeken en vastleggen van voorkeuren kan worden geannuleerd met EXIT. Na de voorkeurskanalen (max. 30 stuks) volgen al de resterende kanalen in het gebied. Het is mogelijk een van deze kanalen in de lijst met voorkeuren te zetten. N.B. In het buitenland dient u een nieuwe zoekopdracht uit te voeren om de beschikbare tv-kanalen te vinden. Voorkeur kijker De voorkeurslijst is te bewerken. U kunt de volgorde van de kanalen in de voorkeurslijst wijzigen. Een tv-kanaal kan op meerder plaatsen in de voorkeurslijst voorkomen. De onderlinge positie van de tv-kanalen in de lijst kan bovendien variëren. Om de volgorde binnen de lijst met voorkeuren te wijzigen dient u in stand TV te gaan naar TVmenu Presets sorteren. 2. Draai aan TUNE totdat u de nieuwe positie binnen de lijst bereikt en bevestig uw keuze met OK/MENU. > De kanalen wisselen vervolgens van plaats. Beschikbare tv-kanalen opslaan als voorkeurskanalen Als de auto van locatie is veranderd binnen het land en bijvoorbeeld naar een andere stad is gereden, zijn de voorkeurskanalen niet per definitie beschikbaar omdat het frequentiegebied mogelijk gewijzigd is. Start in dat geval een nieuwe zoekopdracht om een nieuwe voorkeurslijst op te slaan. 1. Druk in stand TV op OK/MENU. 2. Draai aan TUNE totdat u TV-menu bereikt en druk op OK/MENU. 3. Draai aan TUNE totdat u Autostore bereikt en druk op OK/MENU. > Er wordt automatisch gezocht naar de beschikbare tv-kanalen. Deze zoekopdracht duurt even. Tijdens het zoeken wordt het beeld weergegeven van alle gevonden en als voorkeur vastgelegde kanalen. Er verschijnt een melding wanneer de zoekopdracht afgerond is en het beeld verschijnt dat bij het gekozen kanaal hoort. Daarmee is een voorkeurslijst (max. 30 voorkeuren) aangemaakt en beschikbaar. Om van kanaal te veranderen, zie pagina 246. Tv-kanalen scannen Deze functie doorzoekt het actuele frequentiebereik automatisch op alle beschikbare kanalen in het gebied waar u zich bevindt. Wanneer er een kanaal is gevonden, wordt deze ca. 10 seconden lang weergegeven voordat de zoekfunctie wordt voortgezet. U kunt de zoekfunctie stopzetten met EXIT, waarna het laatst bekeken kanaal opnieuw wordt weergegeven. De zoekfunctie is niet van invloed op de voorkeurslijst. 05 Activeer de scanfunctie in stand TV onder TVmenu Scan. Teletekst U kunt als volgt teletekst bekijken: `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 247 05 Infotainment TV - instelling* 1. Druk op de toets diening. op de afstandsbe- 2. Typ het paginanummer (3 cijfers) in met de cijfertoetsen (0–9) om een pagina te kiezen. > De pagina verschijnt automatisch. Voer een ander paginanummer in of druk op de / op de afstandsbediening om toetsen van pagina te veranderen. Keer terug naar het tv-beeld met EXIT of bedien de toets op de afstandsbediening. 05 Teletekst is ook te bedienen met de gekleurde knoppen op de afstandsbediening. Informatie over actueel programma Druk op de toets INFO om informatie te bekijken over het actuele programma, het volgende programma alsmede het starttijdstip. Wanneer u nogmaals op de toets INFO drukt, valt soms meer informatie over het actuele programma te bekijken (zoals de tijd dat het begint en eindigt) alsmede een korte beschrijving van het actuele programma te lezen. Voor meer informatie over de toets INFO, zie pagina 223. Om terug te keren naar het tv-beeld dient u enkele seconden te wachten of te drukken op EXIT. 248 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Beeldinstellingen Het is mogelijk de instellingen voor helderheid en contrast te wijzigen. Voor meer informatie, zie pagina 237. Wegvallende signalen Als de signalen van het bekeken tv-kanaal wegvalt, bevriest het beeld. Kort daarna verschijnt een melding die aangeeft dat de signalen van het actuele tv-kanaal zijn weggevallen en dat er opnieuw naar het kanaal wordt gezocht. Wanneer er opnieuw signalen binnenkomen, wordt het tv-kanaal meteen weergegeven. Wanneer de melding verschijnt, kunt u uiteraard ook van kanaal veranderen. Als de melding Geen ontvangst, zoeken verschijnt, heeft het systeem geregistreerd dat de signalen voor alle tv-kanalen zijn weggevallen. U bent mogelijk een landsgrens gepasseerd zonder de landinstelling van het systeem aan te passen. Stel in dat geval het juiste land in zoals aangegeven onder “Tv-kanalen zoeken/ Voorkeurslijst”, zie pagina 246. 05 Infotainment Afstandsbediening* Afstandsbediening* De afstandsbediening is te gebruiken voor alle functies van het infotainmentsysteem. De toetsen op de afstandsbediening hebben dezelfde functies als de overeenkomstige toetsen op de middenconsole of de toetsenset* op het stuurwiel. Druk bij gebruik van de afstandsbediening de knop op de afstandsbediening in stand F. Richt de afstandsbediening vervolgens op de IR-ontvanger, die rechts van de knop INFO (zie pagina 223) op de middenconsole zit. WAARSCHUWING Bewaar losse voorwerpen, zoals mobiele telefoon, camera, afstandsbediening voor extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen of een botsing kunnen deze anders inzittenden verwonden. Toets Functie F = Beeldscherm voorin Overschakelen op navigatie* Overschakelen op radiobron (AM, FM1 etc.) Overschakelen op mediabron (Disk, TV* etc.) Overschakelen op Bluetoothhandsfree* Achteruitbladeren/-spoelen 05 Afspelen/Pauzeren Stoppen N.B. Leg de afstandsbediening niet in de felle zon (zoals op het dashboard) – dan kunnen er problemen met de batterijen ontstaan. Vooruitbladeren/-spoelen Menu Teruggaan, functie beëindigen, ingevoerde tekens wissen Omhoog/omlaag Scrolwiel, overeenkomend met TUNE op de middenconsole. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 249 05 Infotainment Afstandsbediening* Toets Functie Naar rechts/links, ander(e) track/ nummer. Keuze bevestigen of menusysteem voor gekozen bron openen Batterijen in afstandsbediening vervangen N.B. N.B. De batterijen gaan normaal 1–4 jaar mee, afhankelijk van het gebruik van de afstandsbediening. Volume verlagen Volume verhogen De afstandsbediening werkt op vier batterijen van het type AA/LR6. Neem bij lange ritten extra batterijen mee. 0-9 05 Voorkeurskanalen kiezen, cijfers/ letters invoeren Sneltoets voor ingestelde favorieten. Informatie over actueel programma, nummer etc. Tevens te gebruiken als er meer informatie beschikbaar is dan op het beeldscherm kan worden weergegeven. Taal geluidstrack kiezen Ondertiteling, ondertitelingstaal kiezen Teletekst*, aan/uit 250 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 3. Plaats het dekseltjes terug. 1. Duw de vergrendeling van het dekseltje op het batterijvakje in en duw het deksel in de richting van het IR-oog. 2. Verwijder de lege batterijen en leg de nieuwe batterijen op de aangegeven manier in het batterijvakje. Lege batterijen moet u op een milieuvriendelijke manier inzamelen. 05 Infotainment Bluetooth-handsfree* Algemene informatie bestuurderszijde. U kunt de mobiele telefoon via de knoppen op de telefoon bedienen of de telefoon nu aangesloten is of niet. Telefoonfuncties, overzicht bedieningselementen N.B. Niet alle mobiele telefoons zijn volledig compatibel met de handsfree-functie van het audiosysteem. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats of www.volvocars.com te bezoeken voor informatie over compatibele telefoons. Systeemoverzicht. Mobiele telefoon Microfoon Toetsenset op stuurwiel Menufuncties U regelt de menufuncties van TEL vanaf de middenconsole of via de toetsenset* op het stuurwiel. Voor algemene informatie over menufuncties en menusystemen, zie pagina 264. Bedieningspaneel in middenconsole Bluetooth1 Een mobiele telefoon met Bluetooth is draadloos aan te sluiten op het infotainmentsysteem. Het infotainmentsysteem werkt dan als handsfree en biedt u de mogelijkheid om enkele functies van uw mobiele telefoon op afstand te bedienen. De microfoon waarvan het systeem gebruik maakt zit bij de zonneklep (2) aan 1 Bedieningspaneel op middenconsole. Cijfer- en lettertoetsen 05 TEL – Activeren/Uitschakelen TUNE – In de normaalweergave rechtsom draaien voor toegang tot het telefoonboek en linksom voor de gesprekslijst met alle gesprekken. Tevens te gebruiken om de opties op het beeldscherm door te bladeren. Beantwoord inkomende gesprekken, bevestig uw keuze of open het telefoonmenu door te drukken op OK/MENU. EXIT - Telefoongesprekken beëindigen/ weigeren, ingevoerde tekens wissen, Geldt voor High Performance, High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 251 05 Infotainment Bluetooth-handsfree* omhoog in het menusysteem en actieve functie annuleren. N.B. Als de auto is uitgerust met een toetsenset* op het stuurwiel en/of een afstandsbediening*, kunt u deze meestal gebruiken in plaats van de toetsen op de middenconsole. Voor een beschrijving van de toetsenset op het stuurwiel, zie zie pagina 221. Voor een beschrijving van de afstandsbediening, zie pagina 249. Beknopte bedieningsinstructies 05 Activeren/deactiveren Wanneer u kort op TEL drukt, activeert u de handsfree-functie. Het symbool geeft aan dat de handsfree-functie actief is. Mobiele telefoon aansluiten Hoe u een mobiele telefoon aansluit hangt af van de vraag of dezelfde mobiele telefoon al dan niet eerder aangesloten was. Als het de eerste keer is dat u de mobiele telefoon aansluit, dan moet u de onderstaande instructies volgen: Er zijn twee manieren om een mobiele telefoon aan te sluiten: via het menusysteem van de auto of via het menusysteem van de mobiele 252 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. telefoon. Als de ene manier niet werkt, kunt u de andere proberen. Alternatief 1 – via het menusysteem van de auto 1. Maak de mobiele telefoon identificeerbaar/ zichtbaar via Bluetooth (zie daarvoor de gebruiksaanwijzing bij de mobiele telefoon of www.volvocars.com). 2. Activeer de handsfree-functie van de auto door te drukken op TEL. Druk vervolgens op OK/MENU. 3. Kies Telefoon wijzigen en druk op OK/ MENU. > De menu-optie Telefoon toevoegen wordt het beeldscherm weergegeven. Als u al eerder een of meer mobiele telefoons hebt gekoppeld, worden ook deze weergegeven. Druk op OK/ MENU. 4. Controleer of de Bluetooth-functie van de mobiele telefoon actief is en druk op OK/ MENU. > Het audiosysteem zoekt naar mobiele telefoons in de nabije omgeving. Er wordt ongeveer 30 seconden gezocht. De gevonden mobiele telefoons verschijnen met hun Bluetooth-naam op het beeldscherm van de middencon- sole. De handsfree-functie verschijnt onder de Bluetooth-naam My Car op de mobiele telefoon. 5. Kies een van de mobiele telefoons op het beeldscherm van de middenconsole. 6. Voer via het toetsenblok van de te registreren mobiele telefoon de cijfercode in die op het beeldscherm van de middenconsole staat en druk op de toets van de mobiele telefoon waarmee u uw keuze bevestigt. Alternatief 2 – via het menusysteem van de mobiele telefoon 1. Activeer de handsfree-functie door te drukken op TEL op de middenconsole. Schakel een eventueel eerder aangesloten telefoon uit. 2. Maak de mobiele telefoon identificeerbaar/ zichtbaar via Bluetooth, druk op OK/ MENU en activeer de optie Telefooninstellingen Herkenbaar . 3. Zoek met de Bluetooth-functie van de mobiele telefoon (zie gebruiksaanwijzing bij de mobiele telefoon). 4. Kies My Car in de lijst met gevonden eenheden op uw mobiele telefoon. 05 Infotainment Bluetooth-handsfree* 5. Voer een willekeurige pincode in via de toetsenset van de mobiele telefoon, als er om de pincode wordt gevraagd. Voer vervolgens dezelfde pincode in via de toetsenset in de auto. 6. Kies voor aansluiting op My Car vanaf de mobiele telefoon. De mobiele telefoon wordt vervolgens gekoppeld (geregistreerd) en automatisch aangesloten op het audiosysteem. Voor meer informatie over het koppelen van mobiele telefoons, zie pagina 255. Wanneer er een aansluiting tot stand gebracht is, verschijnen de Bluetooth-naam van de mobiele telefoon op het beeldscherm. U kunt de mobiele telefoon vervolgens bedienen via het audiosysteem. Bellen 1. Zorg dat het symbool boven aan het beeldscherm staat en dat de handsfreefunctie in de telefoonstand staat. 2. Voer ofwel het gewenste nummer of snelnummer in, zie pagina 259. Of draai in de normaalweergave TUNE rechtsom voor toegang tot het telefoonboek of linksom voor de gesprekslijst met alle gesprekken. 2 Voor informatie over het telefoonboek, zie pagina 255. N.B. Ook als de mobiele telefoon handmatig wordt losgekoppeld, kunnen bepaalde mobiele telefoons automatisch opnieuw verbinding maken met de laatst aangesloten handsfree-eenheid, bijvoorbeeld bij het starten van een nieuw gesprek. 3. Druk op OK/MENU. U beëindigt het gesprek met EXIT. Mobiele telefoon uitschakelen De mobiele telefoon wordt automatisch losgekoppeld, als de telefoon buiten het bereik van het audiosysteem komt. De koppeling met de mobiele telefoon is handmatig te verbreken door lang te drukken op TEL of in de telefoonstand onder Phone main menu Telefoon uit. Voor meer informatie over de aansluiting, zie pagina 255. Gespreksfuncties Inkomend gesprek Druk op OK/MENU om een gesprek aan te nemen, ook staat het audiosysteem in de stand RADIO of Media. De handsfree-functie wordt gedeactiveerd bij het afzetten van de motor of het openen van een portier2. Met EXIT kunt u een gesprek weigeren of beëindigen. Wanneer de mobiele telefoon is losgekoppeld, kunt u een eventueel lopend gesprek voortzetten met behulp van de ingebouwde microfoon en luidspreker van de mobiele telefoon. Met de functie Automatisch antwoord is het mogelijk gesprekken automatisch te beantwoorden. 05 Automatisch antwoord Activeer/deactiveer de functie in telefoonstand onder Phone main menu Call options Automatisch opnemen. Menu tijdens gesprek Druk tijdens een gesprek op OK/MENU om toegang te krijgen tot de volgende functies: Alleen Keyless drive. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 253 05 Infotainment Bluetooth-handsfree* • Dempen – Microfoon van het audiosysteem uitschakelen. • Mobiele telefoon - Gesprek doorschakelen naar de mobiele telefoon. Bij sommige mobiele telefoons wordt de koppeling verbroken. Dit is volkomen normaal. Het handsfree-systeem vraagt vervolgens of u opnieuw wilt koppelen. • Nummer kiezen - mogelijkheid om een tweede gesprek te starten met behulp van de cijfertoetsen (het eerste gesprek wordt daarbij stand-by gezet). Gesprekslijsten 05 254 De gesprekslijsten worden bij iedere nieuwe aansluiting naar de handsfree-functie gekopieerd en worden vervolgens tijdens de aansluiting bijgehouden. Draai in de normaalweergave TUNE linksom om de gesprekslijst voor Alle gesprekken te zien. N.B. Sommige mobiele telefoons geven de lijst met laatst gekozen nummers in omgekeerde volgorde weer. Voicemail In de normaalweergave is het mogelijk een snelnummer voor voicemail te programmeren die u vervolgens kunt bereiken door lang te drukken op 1. Het nummer van de voicemail is in de telefoonstand te wijzigen onder Phone main menu Call options Voicemailnummer Nummer wijzigen. Als er nog geen nummer opgeslagen is, kunt u het bijbehorende menu openen door lang op 1 te drukken. Audio-instellingen In de telefoonstand zijn onder Phone main menu Bellijsten alle gesprekslijsten te zien: Tel.-gespreksvol. • • • • • Opgenomen gesprekken Volume audiosysteem Gekozen nummers Zolang er geen telefoongesprek wordt gevoerd, kunt u het volume van het audiosys- Alle gesprekken Gemiste oproepen Gespreksduur * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Het gespreksvolume is alleen tijdens een gesprek te wijzigen. Gebruik de toetsenset* op het stuurwiel of draai aan de knop VOL. teem op de gebruikelijke wijze bijregelen door te draaien aan VOL. Het is mogelijk de weergave van een actieve geluidsbron automatisch te onderdrukken bij inkomende gesprekken. Activeer/deactiveer de functie in telefoonstand onder Phone main menu Telefooninstellingen Geluiden en volume Radio dempen. Beltoonvolume Ga in de telefoonstand naar Phone main menu Telefooninstellingen Geluiden en volume Beltoonvolume en draai aan VOL om te wijzigen. Druk op EXIT om op te slaan. Belsignalen In de telefoonstand kunt u een van de ingebouwde beltonen van de handsfree-functie kiezen onder Phone main menu Telefooninstellingen Geluiden en volume Beltonen Belsignaal 1 enz. 05 Infotainment Bluetooth-handsfree* N.B. Voor bepaalde mobiele telefoons geldt dat de belsignalen van de aangesloten mobiele telefoon niet worden uitgeschakeld bij gebruik van de geïntegreerde signalen van het handsfree-systeem. Ga om de beltonen3 van de aangesloten telefoon te gebruiken in de telefoonstand naar Phone main menu Telefooninstellingen Geluiden en volume Beltonen GSMringtone. Meer informatie over koppelen en aansluiten Er kunnen maximaal tien mobiele telefoons worden gekoppeld (geregistreerd). U hoeft een mobiele telefoon slechts eenmaal te koppelen. Wanneer een mobiele telefoon eenmaal gekoppeld is, hoeft deze niet langer zichtbaar/ identificeerbaar te zijn. U kunt slechts één mobiele telefoon tegelijk aansluiten. beert het systeem een eerder gekoppelde mobiele telefoon aan te sluiten. Terwijl het audiosysteem op zoek is naar de laatst aangesloten eenheid staat de naam van deze telefoon op het beeldscherm. Handmatige aansluiting Ga om van aangesloten mobiele telefoon te wisselen in de telefoonstand naar Phone main menu Telefoon wijzigen. Telefoonboek Er zijn twee telefoonboeken. Deze worden in de auto samengevoegd en als één gemeenschappelijk telefoonboek in de auto getoond. • De auto downloadt het telefoonboek van de aangesloten mobiele telefoon en toont dit telefoonboek alleen, wanneer de mobiele telefoon waaruit het telefoonboek afkomstig is aangesloten is. • Ook de auto heeft een ingebouwd teleEenheid verwijderen Een aangesloten mobiele telefoon is te ontkoppelen en te verwijderen. U doet dat in de telefoonstand onder Phone main menu Bluetooth-apparaat verwijderen. Versie-informatie Bluetooth De actuele Bluetooth-versie van de auto is in de telefoonstand te bekijken onder Phone main menu Telefooninstellingen Bluetooth-softwareversie in auto. foonboek. Hierin worden alle contactpersonen opgeslagen, onafhankelijk van de vraag welke telefoon er tijdens de opslag aangesloten. Deze contactpersonen zijn zichtbaar voor alle gebruikers, ongeacht de telefoon die aan de auto gekoppeld is. Als een contactpersoon opgeslagen is in het telefoonboek van de auto, verschijnt vóór deze contactperhet symbool soon. 05 Automatische aansluiting Wanneer de handsfree-functie actief is en de laatst aangesloten mobiele telefoon binnen het bereik ligt, wordt deze telefoon automatisch opnieuw aangesloten. Als de laatst aangesloten mobiele telefoon niet beschikbaar is, pro3 Niet ondersteund door alle mobiele telefoons. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 255 05 Infotainment Bluetooth-handsfree* N.B. Bij wijzigingen van een post in het telefoonboek van de mobiele telefoon vanuit het telefoonsysteem in de auto, wordt er een nieuwe post in het telefoonboek van de auto aangemaakt. De wijziging wordt met andere woorden niet opgeslagen in de mobiele telefoon. In de auto ziet u vervolgens dubbele posten, met verschillende icoontjes. Let er tevens op dat het opslaan van snelnummers of het wijzigen van een contactpersoon een nieuwe post oplevert in het telefoonboek van de auto. 05 Draai in de normaalweergave TUNE rechtsom om een lijst met contactpersonen te openen. Draai aan TUNE om een contactpersoon te kiezen en druk op OK/MENU om te bellen. Voor alle telefoonboekfuncties dient het symbool boven aan het beeldscherm en de handsfree-functie in de telefoonstand te staan. Onder de naam van de contactpersoon staat het telefoonnummer dat als standaardnummer is gekozen. Als rechts van de contactpersoon staat, zijn er meerdere telehet symbool foonnummers van de contactpersoon opgeslagen. Kies een ander nummer dan het standaardnummer en bel door te drukken op de knop op het bedieningspaneel van de middenconsole. Draai aan TUNE om een contactpersoon te kiezen en druk op OK/MENU om te bellen. Het audiosysteem slaat van elk van de gekoppelde mobiele telefoons een kopie van het telefoonboek op. Het telefoonboek kan bij iedere aansluiting automatisch naar het audiosysteem worden gekopieerd. Doorzoek de lijst met contactpersoon door via de toetsenset van de middenconsole de eerste letter(s) van de naam van de contactpersoon in te typen (zie “Tekentabel toetsenset op middenconsole” voor de functie van de toetsen). De lijst met contactpersonen is vanaf de normaalweergave ook te bereiken door op de toetsenset van de middenconsole de toets in te drukken met de eerste letter van de naam van de gezochte contactpersoon. Zo biedt lang indrukken van de toets 6 rechtstreeks toegang tot dat deel van de lijst waar de contactpersonen liggen die beginnen met de letter M. Activeer/deactiveer de functie in de telefoonstand onder Phone main menu Telefooninstellingen Telefoonboek downloaden. Als het telefoonboek de contactgegevens bevat van de persoon die belt, verschijnen deze op het beeldscherm. 256 Snelzoekfunctie contactpersonen * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Tekentabel toetsenset op middenconsole Toets Functie Spatie . , - ? @ : ; / ( ) 1 ABCÅÄÆÀÇ2 DEFÈÉ3 GHIÌ4 JKL5 MNOÖØÑÒ6 PQRSß7 TUVÜÙ8 WXYZ9 Wisselen tussen hoofdletters en kleine letters. +0pw #* 05 Infotainment Bluetooth-handsfree* Contactpersonen zoeken N.B. Bij de uitvoering High Performance ontbreekt het tekstwiel, zodat u TUNE niet kunt gebruiken voor de invoer van tekens maar aangewezen bent op de cijfer- en lettertoetsen op het bedieningspaneel van de middenconsole. aan4 Contactpersonen zoeken met het tekstwiel. Tekenlijst Invoerstand wijzigen (zie onderstaande tabel) Telefoonboek Ga om een contactpersoon te zoeken of te bewerken in de telefoonstand naar Phone main menu Telefoonboek Zoeken. 1. Draai TUNE tot de gewenste letter verschijnt en druk ter bevestiging op OK/ MENU. Ook de cijfer- en lettertoetsen van het bedieningspaneel op de middenconsole zijn te gebruiken. 2. Ga verder met de volgende letter enz. In het telefoonboek (3) verschijnt het resultaat van de zoekopdracht. 3. Om over te schakelen op de invoer van cijfers of speciale tekens of het telefoonboek te openen dient u aan TUNE te draaien, totdat een van de opties (zie verklaring in onderstaande tabel) in de lijst voor het wisselen van invoerstand (2) verschijnt en druk vervolgens op OK/MENU. 123/ ABC Met OK/MENU kunt u wisselen tussen cijfers en letters. Overige Met OK/MENU kunt u overschakelen op de invoer van speciale tekens. Opent het telefoonboek (3). Draai aan TUNE om een contactpersoon te kiezen en druk op OK/ MENU om opgeslagen nummers en overige informatie te bekijken. Bij kort indrukken van EXIT wist u het laatst ingevoerde teken. Bij lang indrukken van EXIT wist u alle ingevoerde tekens. 05 Bij het indrukken van een cijfertoets op de middenconsole tijdens de weergave van het tekstwiel (zie bovenstaande afbeelding), verschijnt op het beeldscherm een tekenlijst (1). Druk herhaalde malen op de cijfertoets totdat de gewenste letter verschijnt en laat de toets weer los. Ga verder met de volgende letter enz. Met het indrukken van een volgende toets bevestigt u de invoer van de voorgaande letter. Houd om een cijfer in te voeren de toets met het gewenste cijfer ingedrukt. 4 Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 257 05 Infotainment Bluetooth-handsfree* Nieuw contact N.B. Bij de uitvoering High Performance ontbreekt het tekstwiel, zodat u TUNE niet kunt gebruiken voor de invoer van tekens maar aangewezen bent op de cijfer- en lettertoetsen op het bedieningspaneel van de middenconsole. 1. Druk, wanneer de regel Naam gemarkeerd staat, op OK/MENU om de invoerstand te openen (bovenstaande afbeelding). Letters invoeren voor nieuwe contactpersoon. Invoerstand wijzigen (zie onderstaande tabel) 05 Invoerveld Een nieuwe contactpersoon is in de telefoonstand toe te voegen onder Phone main menu Telefoonboek Nieuw contact. 4 258 2. Draai aan4 TUNE tot de gewenste letter verschijnt en druk ter bevestiging op OK/ MENU. Ook de cijfer- en lettertoetsen van het bedieningspaneel op de middenconsole zijn te gebruiken. 3. Ga verder met de volgende letter enz. In het invoerveld (2) op het beeldscherm staat de ingevoerde naam. 4. Om over te schakelen op de invoer van cijfers en/of speciale tekens of te wisselen tussen grote/kleine letters e.d. dient u aan TUNE te draaien, totdat een van de opties (zie verklaring in onderstaande tabel) in de lijst (1) verschijnt; druk vervolgens op OK/ MENU. Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Kies, wanneer u de volledige naam ingevoerd hebt, OK in de lijst op het beeldscherm (1) en druk op OK/MENU. Voer vervolgens het telefoonnummer in op hierboven beschreven manier. Druk wanneer u het telefoonnummer hebt ingevoerd op OK/MENU en geef het type telefoonnummer aan (GSM, Home, Werk of Algemeen). Druk ter bevestiging op OK/ MENU. Druk wanneer alle gegevens ingevoerd zijn op EXIT om de contactpersoon op te slaan. 123/ ABC Met OK/MENU kunt u wisselen tussen cijfers en letters. Overige Met OK/MENU kunt u overschakelen op de invoer van speciale tekens. OK Met Contact toevoegen kunt u opslaan en teruggaan naar OK/ MENU. 05 Infotainment Bluetooth-handsfree* Met OK/MENU kunt u wisselen tussen hoofdletters en kleine letters. Druk op OK/MENU, de cursor gaat naar het invoerveld (2) boven aan het beeldscherm. U kunt de cursor vervolgens met TUNE naar de gewenste positie verplaatsen om bijv. nieuwe letters in te voegen of letters te wissen met EXIT. Ga om nieuwe letters te kunnen invoegen eerst terug naar de invoerstand door te drukken op OK/MENU. vCard ontvangen Het is mogelijk om vCards van andere mobiele telefoons (dan de eenheid die op dat moment aangesloten op de auto) te ontvangen voor het telefoonboek van de auto. Om dat mogelijk te maken dient u de auto identificeerbaar te maken voor Bluetooth. De functie wordt in de telefoonstand geactiveerd onder Phone main menu Telefoonboek vCard ontvangen. Geheugenstatus De geheugenstatus van het telefoonboek van de auto en die van het telefoonboek van de aangesloten mobiele telefoon zijn in de telefoonstand te bekijken onder Phone main menu Telefoonboek Geheugenstatus. 05 Snelnummers In de telefoonstand kunt u snelnummers opslaan onder Phone main menu Telefoonboek Verkort kiezen. In de telefoonstand is verkort kiezen mogelijk met de cijfertoetsen op de toetsenset van de middenconsole, door een cijfertoets en vervolgens op OK/MENU in te drukken. Als er geen contactpersoon opgeslagen ligt onder het gekozen snelnummer, krijgt u de gelegenheid om alsnog een contactpersoon onder het gekozen snelnummer op te slaan. Telefoonboek wissen Het is mogelijk het telefoonboek van de auto te wissen; u doet dat in de telefoonstand onder Phone main menu Telefoonboek Telefoonboek wissen . N.B. Bij het wissen van het telefoonboek van de auto worden alleen de contactpersonen in het telefoonboek van de auto verwijderd. De contactpersonen in het telefoonboek van de mobiele telefoon worden niet verwijderd. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 259 05 Infotainment Spraakherkenning* mobiele telefoon Inleiding De spraakherkenningsfunctie1 van het infotainmentsysteem biedt u de mogelijkheid om bepaalde functies van een mobiele telefoon met Bluetooth-aansluiting of van Volvo’s navigatiesysteem, RTI (Road and Traffic Information System) met uw stem te bedienen. N.B. • 05 • In dit gedeelte staat aangegeven hoe u gesproken commando’s kunt gebruiken om een mobiele telefoon met Bluetooth-aansluiting te bedienen. Voor gedetailleerde informatie over het gebruik van een mobiele telefoon met Bluetooth-aansluiting op het infotainmentsysteem in de auto, zie pagina 251. Volvo’s navigatiesysteem – RTI (Road and Traffic Information System) – is voorzien van een apart instructieboekje met meer informatie over spraakherkenning en de mogelijke gesproken commando’s voor bediening van het systeem. Het gebruik van stemcommando’s biedt bedieningscomfort, leidt minder af en helpt u om de aandacht op het verkeer vast te houden. Beknopte bedieningsinstructies WAARSCHUWING Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en de geldende verkeersregels in acht neemt. De spraakherkenningsfunctie biedt u de mogelijkheid om bepaalde functies van een mobiele telefoon met Bluetooth-aansluiting of van Volvo’s navigatiesysteem, RTI (Road and Traffic Information System) met uw stem te bedienen, zonder daarvoor uw handen van het stuur te hoeven nemen. De input vindt in dialoogvorm plaats met stemcommando’s van de gebruiker en verbale antwoorden van het systeem. De spraakherkenningsfunctie maakt gebruik van dezelfde microfoon als het Bluetooth-handsfreesysteem (zie afbeelding op pagina 251) en geeft antwoord via de luidsprekers in de auto. Toetsenset op stuurwiel. Toets voor spraakherkenning Systeem activeren Voordat u een mobiele telefoon met stemcommando’s kunt bedienen, moet de mobiele telefoon via het Bluetooth-handsfreesysteem zijn gekoppeld en aangesloten. Als u met een stemcommando een telefoon probeert te bedienen zonder dat er een mobiel aan het systeem gekoppeld is, wordt u daarop attent gemaakt. Voor informatie over het koppelen en aansluiten van een mobiele telefoon, zie pagina 252. • Druk op de knop voor spraakherkenning (1) om de functie te activeren en een dialoog 1 260 Geldt alleen voor auto’s met Volvo’s navigatiesysteem, RTI (Road and Traffic Information System). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 05 Infotainment Spraakherkenning* mobiele telefoon met stemcommando’s te starten. De functie toont dan enkele veelvoorkomende commando’s op het beeldscherm van de middenconsole. Let op het volgende bij het gebruik van de spraakherkenningsfunctie: • Spreek bij het geven van commando’s na de toon, met normale stem in een normaal tempo. • Wacht met spreken, totdat het systeem klaar is met antwoorden (zolang het systeem antwoordt, werkt de spraakherkenning namelijk niet). • Houd portieren, zijruiten en schuifdak* N.B. Bij twijfel over het te gebruiken commando kunt u “Help” zeggen – het systeem geeft dan enkele voorbeelden van commando’s die u in de actuele situatie kunt gebruiken. De gesproken commando’s zijn te annuleren door: • • • • giersruimte. De aanwijzingen zijn op twee manieren te starten: N.B. Instructies en stemtraining zijn alleen te activeren wanneer de auto geparkeerd staat. “Annuleren” te zeggen niks te zeggen • Druk op de knop voor spraakherkenning en lang op de stuurtoets voor spraakherkenning te drukken • Activeer de instructiefunctie in het menu- op EXIT of een andere brontoets (zoals MEDIA) te drukken. dicht. • Vermijd achtergrondgeluiden in de passa- Instructie Hulpfuncties spraakherkenning • Instructie: Een functie die u vertrouwd maakt met de functie en de juiste manier om commando’s te geven. • Stemtraining: Een functie die de spraakherkenningsfunctie de gelegenheid geeft uw stem en uitspraak te leren kennen. De functie kan de stemmen van twee verschillende gebruikersprofielen leren. De hulpfuncties zijn te bereiken door te drukken op de knop MY CAR op het bedieningspaneel van de middenconsole en vervolgens aan TUNE te draaien, totdat de menu-optie van uw keuze verschijnt. zeg “Steminstructies”. systeem MY CAR onder Instellingen Spraakinstellingen Spraakintroductie. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. 05 De instructie is opgesplitst in 3 lessen, die in totaal zo’n 5 minuten duren. De functie start met de eerste les. Om een les over te slaan en naar de volgende te gaan, kunt u op de knop voor spraakherkenning drukken en “Volgende” zeggen. U kunt teruggaan naar de vorige les door “Vorige” te zeggen. Beëindig de instructie door de knop voor spraakherkenning lang in te drukken. Stemtraining U krijgt tot vijftien zinnen te zien die u moet inspreken. De stemtraining is te starten in het menusysteem MY CAR onder Instellingen `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 261 05 Infotainment Spraakherkenning* mobiele telefoon Spraakinstellingen Spraaktraining. Kies Gebruiker 1 of Gebruiker 2. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. Vergeet na afloop van de stemtraining niet om uw gebruikersprofiel in te stellen onder Gebruikersinstelling spraaksystem. Meer instellingen in MY CAR • Gebruikersinstelling – U kunt twee 05 gebruikersprofielen instellen. De functie is te activeren in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Spraakinstellingen Gebruikersinstelling spraaksystem. Kies Gebruiker 1 of Gebruiker 2. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. • Stemvolume – Te wijzigen in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Spraakinstellingen Volume mededelingen. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. Stemcommando’s gebruiken De bestuurder start een dialoog met stemcommando’s door te drukken op de knop voor spraakherkenning (zie afbeelding op pagina 260). Zodra een dialoog gestart is, verschijnen veelvoorkomende commando’s op het beeldscherm. Grijs gearceerde teksten of teksten tussen haakjes maken geen deel uit van het stemcommando. Wanneer de bestuurder vertrouwd is met de functie, kan hij/zij de dialoog verkorten door systeemvragen over te slaan middels kort indrukken van de knop voor spraakherkenning. Commando’s zijn op meerdere manieren te geven Het commando “Telefoon bel contact” kan bijvoorbeeld als volgt worden gegeven: • “Telefoon > Bel contact” – Zeg “Telefoon”, wacht op antwoord van het systeem en zeg vervolgens “Bel contact.” • “Telefoon bel contact” – Zeg het hele commando in één keer. Snelcommando’s De snelcommando’s voor de telefoon zijn te vinden in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Spraakinstellingen Lijst * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Nummer bellen De functie begrijpt de cijfers 0 (nul) tot en met 9 (negen). Het nummer is aan te geven door de cijfers van het nummer elk afzonderlijk uit te spreken, in groepjes te verdelen of in één keer achter elkaar te noemen. Getallen groter dan 9 (negen) kan de functie niet hanteren. Zo kunt u 10 (tien) of 11 (elf) niet gebruiken. Hier volgt een voorbeeld van een dialoog met stemcommando’s. De systeemreactie hangt van de situatie af. Gebruiker start de dialoog door het zeggen van: Telefoon > bel nummer of Telefoon bel nummer Systeemreactie of 262 van spraakcommando's Telefooncommando's en Algemene commando's. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 139. Nummer? Gebruikersreactie Noem de cijfers (eenheden zoals zes-achtzeven enz.) van het telefoonnummer. Als u meerdere cijfers noemt en vervolgens pauzeert, zal het systeem ze herhalen en vervolgens “Doorgaan” zeggen. 05 Infotainment Spraakherkenning* mobiele telefoon Noem de rest van de cijfers. Sluit wanneer u klaar bent het commando af door “Bel” te zeggen. • U kunt het nummer ook aanpassen door de commando’s “Correctie” (verwijdert de laatst genoemde groep cijfers) of “Wissen” (wist het genoemde nummer in zijn geheel) te geven. Telefoon bel contact Beantwoord de vervolgvragen die het systeem stelt. Let op het volgende bij het bellen van een contact: • Als er meerdere contactpersonen bestaan met vergelijkbare namen, verschijnen deze op genummerde regels op het display. Het systeem vraagt u een regelnummer te kiezen. Bellen vanuit oproepregister Met de onderstaande dialoog kunt u een nummer bellen in de gesprekslijsten in uw mobiele telefoon. • Als alle beschikbare rijen niet tegelijkertijd op het display kunnen worden getoond, kunt u door “Omlaag” te zeggen omlaagbladeren in de lijst (en door “Omhoog” te zeggen kunt u omhoogbladeren in de lijst). Gebruiker start de dialoog door het zeggen van: Telefoon > bel vanuit oproepregister of Telefoon bel vanuit oproepregister Beantwoord de vervolgvragen die het systeem stelt. Contactpersoon bellen Met het onderstaande dialoog kunt u de geprogrammeerde contactpersonen in uw mobiele telefoon bellen. Gebruiker start de dialoog door het zeggen van: Telefoon > bel contact Beantwoord de vervolgvragen die het systeem stelt. 05 Voicemail bellen De onderstaande dialoog biedt u de mogelijk uw voicemail te beluisteren om te controleren of u berichten hebt ontvangen. Het telefoonnummer voor de voicemail moet geregistreerd zijn in het Bluetooth-handsfreesysteem, zie pagina 254. Gebruiker start de dialoog door het zeggen van: Telefoon > bel voicemail of Telefoon bel voicemail of * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 263 05 Infotainment Menufuncties infotainment Navigeren in de menu’s De functies van het infotainmentsysteem zijn via de systeemmenu’s te regelen. Elke bron binnen het infotainmentsysteem (bijv. RADIO, MEDIA) heeft zijn eigen menu’s. Om menu’s te openen en een functie te activeren moet eerst een bron (bijv. RADIO/FM1) worden gekozen. Druk vervolgens op OK/MENU om het menu van de gekozen bron te openen. Bedieningselementen op middenconsole 1. Kies een bron door te drukken op een van de toetsen (bijv. RADIO, MEDIA etc.). Blijf drukken om de opties op het beeldscherm door te bladeren (bijv. FM1). Als u de toets vervolgens loslaat en even wacht wordt de optie automatisch geaccepteerd. U kunt ook aan TUNE draaien en uw keuze bevestigen met OK/MENU. U kunt menukeuzes maken met de bedieningselementen op de middenconsole of met de toetsenset* op het stuurwiel. De functies staan uitvoeriger beschreven in de desbetreffende gedeelten. RADIO 05 Audio-instellingen Equalizer, wat inhoudt dat u daarvoor het volgende doet: MEDIA TEL 2. Druk op OK/MENU en draai aan TUNE, of gebruik het duimwiel* van de toetsenset op het stuurwiel totdat de menu-optie van uw keuze verschijnt (bijv. Audioinstellingen ) en druk op OK/MENU. 3. Draai opnieuw aan TUNE om het submenu van uw keuze (bijv. Equalizer) te bereiken en druk op OK/MENU. TUNE OK/MENU Zoekpaden De zoekpaden naar de menufuncties worden in het instructieboekje als volgt aangegeven: Menu’s RADIO Hoofdmenu AM AM-menu Presets weergeven1 Scan 1 264 Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 05 Infotainment Menufuncties infotainment Audio-instellingen 2 Klankpodium3 Equalizer4 Volumecompensatie Alle audio-instellingen resetten Alle FM-instellingen resetten Audio-instellingen Menu’s MEDIA Hoofdmenu CD Audio Diskmenu Hoofdmenu DAB1*/DAB2* DAB-menu Ensemble programmeren PTY-filter PTY-filter uitschakelen Hoofdmenu FM1/FM2 FM-menu 5 Radiotekst tonen TP (verkeersinformatie) Presets Radiotekst tonen Scan Presets tonen1 Geavanceerde instellingen tonen1 Willekeurige weergave Scan Audio-instellingen 5 Hoofdmenu CD/DVD1 Data Diskmenu Afspelen/pauzeren Stoppen Willekeurige weergave Scan DAB-verbinding Map herhalen Nieuws-instellingen DAB-band Ondertiteling wijzigen Geavanceerde instellingen Subkanalen Audiotrack wijzigen REG PTY-tekst weergeven Scan Alternatieve frequentie Alle DAB-instellingen resetten Audio-instellingen 5 EON 05 Audio-instellingen 5 TP-favoriet instellen PTY-instellingen 2 3 4 1 5 De menu-opties voor de audio-instellingen zijn identiek voor alle geluidsbronnen. Geldt alleen voor Premium Sound Multimedia. Geldt niet voor Performance. Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. Voor submenu’s, zie “Hoofdmenu AM”. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 265 05 Infotainment Menufuncties infotainment Hoofdmenu DVD1 Video Hoofdmenu USB4 Diskmenu USB-menu Hoofdmenu AUX Dvd-diskmenu Afspelen/pauzeren Play/pause/verder Stoppen Stoppen Toevalsweergave Ondertitels Map herhalen Taal van audiospoor kiezen USB-apparaat kiezen Hoofdmenu TV* Geavanceerde instellingen Ondertiteling wijzigen TV-menu AUX-menu AUX-ingangsvolume Audio-instellingen 5 Hoek Audiotrack wijzigen Land kiezen DivX® VOD-code Scan Presets sorteren Audio-instellingen 5 Autostore Audio-instellingen 5 05 Scan Hoofdmenu iPod4 Hoofdmenu Media Bluetooth4 iPod-menu Bluetooth-menu Toevalsweergave Toevalsweergave Scan Eenheid wijzigen Audio-instellingen 5 Bluetooth-apparaat verwijderen Scan Bluetooth-softwareversie in auto 1 5 4 6 266 Audio-instellingen 5 Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia. Voor submenu’s, zie “Hoofdmenu AM”. Geldt niet voor Performance. Geldt alleen bij het weergeven van videobestanden en het kijken van tv*. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Audio-instellingen 5 Pop-upmenu6 video en tv* Druk op OK/MENU terwijl u een videobestand afspeelt of tv* kijkt om het pop-upmenu te openen. Beeldinstellingen 05 Infotainment Menufuncties infotainment Bronmenu7 Hoofdmenu Titelmenu Telefoon wijzigen dvd8 dvd8 Bluetooth-apparaat verwijderen Telefooninstellingen Herkenbaar Menu’s TEL Geluiden en volume Hoofdmenu Bluetooth-handsfree4 Telefoonboek downloaden Phone main menu Bluetooth-softwareversie in auto Bellijsten Alle gesprekken Gemiste oproepen Opgenomen gesprekken Gekozen nummers Bel-opties Automatisch opnemen Voicemailnummer Telefoon uit 05 Gespreksduur Telefoonboek Zoeken Nieuw contact Verkorte nummers vCard ontvangen Geheugenstatus Telefoonboek wissen 7 8 4 De inhoud van het pop-upmenu voor het bronmenu hangt af van wat er afgespeeld of weergegeven wordt, bijvoorbeeld Diskmenu of USB-menu. Geldt alleen voor dvd-videodiscs. Geldt niet voor Performance. 267 Rijadviezen............................................................................................ Tanken.................................................................................................. Brandstof.............................................................................................. Lading vervoeren.................................................................................. Bagageruimte........................................................................................ Rijden met een aanhanger.................................................................... Slepen en bergen.................................................................................. 268 270 273 274 278 281 284 291 TIJDENS HET RIJDEN 06 Tijdens het rijden Rijadviezen Algemene informatie Zuinig rijden Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op de verkeerssituatie. • Rijd in de hoogst mogelijke versnelling, afhankelijk van de verkeerssituatie en de weggesteldheid – lagere toeren leveren een lager brandstofverbruik op. • Rijd niet met open zijruiten. • Vermijd onnodig snel optrekken en krachtig remmen. • Neem geen spullen in de auto mee die u niet gebruikt – hoe groter de belading, des te hoger het brandstofverbruik. • Rem af op de motor, wanneer dat zonder 06 Zie pagina 13 en 360 voor meer informatie en meer tips. WAARSCHUWING Zet de motor nooit af tijdens het rijden (zoals op een aflopende helling), omdat daarbij belangrijke systemen zoals de stuur- en rembekrachtiging wegvallen. Doorwaaddiepte U kunt met de auto door waterpartijen van maximaal 25 cm diep rijden met een maximumsnelheid van 10 km/h. Wees extra voorzichtig bij het doorwaden van stromend water. in een grotere luchtweerstand waardoor het brandstofverbruik toeneemt – verwijder lastdagers die u niet gebruikt. Houd een lage snelheid aan tijdens het waden en breng de auto niet in het water tot stilstand. Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes op het rempedaal om te controleren of de remwerking in orde is. Bij water en vuil op de remblokken kunnen er vertragingen in de remwerking optreden. • Laat de motor niet stationair warmdraaien, • Maak de aansluitingen voor de elektrische gevaar voor medeweggebruikers mogelijk is. • Lading op het dak en een skibox resulteren maar belast de motor in plaats daarvan zo snel mogelijk licht – een koude motor verbruikt meer brandstof dan een warme. • Bij een auto met motortype D5 in combinatie met een zestraps handbak geldt in normale omstandigheden op een vlakke 270 ondergrond de 2e versnelling als wegrijversnelling. motorverwarming en de aanhangerkoppeling schoon na ritten in water en modder. • Laat de auto niet langdurig in water staan dat tot boven de dorpelbalken – elektrische storingen zijn anders niet uitgesloten. BELANGRIJK Er kan schade aan de motor ontstaan, als er water in het luchtfilter dringt. Bij waterpartijen dieper dan 25 cm kan er water in de transmissie dringen. De smerende eigenschappen van de oliën nemen daarbij af, waardoor de genoemde systemen minder lang meegaan. Probeer de motor na afslag in een waterpartij niet opnieuw te starten – sleep de auto uit de waterpartij naar een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Kans op motorschade. Motor, versnellingsbak en koelsysteem In bepaalde omstandigheden, bij zware belasting op steile hellingen en warm weer, bestaat het gevaar dat de motor en de aandrijflijn oververhit raken – met name bij het vervoer van een zware lading. Voor informatie over oververhitting bij het gebruik van een aanhanger, zie pagina 285. • Verwijder verstralers die voor de grille zitten tijdens ritten bij warm weer. • Als de temperatuur in het koelsysteem van de motor te hoog oploopt, gaat het waarschuwingssymbool branden en verschijnt op het informatiedisplay de melding Motortemp. hoog Stop auto z.s.m. – breng de auto in dat geval zo spoedig 06 Tijdens het rijden Rijadviezen mogelijk tot stilstand en laat de motor enkele minuten stationair lopen zodat deze kan afkoelen. Geopende achterklep WAARSCHUWING • Als de displaymelding Motortemp. hoog • • • Zet motor af of Koelvl.peil laag Zet motor af verschijnt, dient u nadat de auto tot stilstand is gekomen ook de motor af te zetten. Bij oververhitting van de versnellingsbak wordt een ingebouwde beveiliging geactiveerd die er onder meer voor zorgt dat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden en dat de melding Versn.bak heet Rijd langzamer of Versn.bak heet Stop auto z.s.m. verschijnt – volg het gegeven advies en verlaag de snelheid of breng de auto op een veilige manier tot stilstand om de motor te laten afkoelen door deze enkele minuten stationair te laten draaien. Bij oververhitting kan de airconditioning zichzelf tijdelijk uitschakelen. Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten lopen. N.B. Het is normaal dat de koelventilator na het afzetten van de motor nog enige tijd kan blijven werken. Rijd niet met een geopende achterklep. Er kunnen giftige uitlaatgassen via de bagageruimte de passagiersruimte in worden gezogen. Accu niet overmatig belasten systemen uit of verlaagt de belasting van de accu door bijvoorbeeld de interieurventilator lager te zetten en/of het audiosysteem uit te schakelen. Laad de startaccu dan op door de motor te starten en deze minstens 15 minuten lang te laten lopen – de accu wordt beter opgeladen tijdens het rijden dan bij stilstand met een stationair lopende motor. De elektrische functies van de auto belasten de startaccu in verschillende mate. Laat het contactslot niet te lang achtereen in sleutelstand II staan, wanneer u de motor hebt afgezet. Maak in plaats daarvan gebruik van de stand I – het stroomverbruik is dan minder. Voorbereidingen bij lange reizen Let er tevens op dat de verschillende accessoires het elektrisch systeem belasten. Schakel onderdelen/systemen die veel stroom nemen uit, wanneer u de motor hebt afgezet. Voorbeelden van dergelijke onderdelen/systemen zijn: • Controleer alle lampen en de profieldiepte • • • • ruitenwisser Let voor aanvang van de winter in het bijzonder op het volgende: audiosysteem (hoog volume) • De koelvloeistof van de motor moet ten interieurventilator koplampen. Als de accuspanning laag is, verschijnt op het informatiedisplay de melding Accuspann. laag Spaarstand. De energiebesparingsfunctie schakelt vervolgens bepaalde onderdelen/ • Controleer of de motor naar behoren functioneert en of het brandstofverbruik in orde is. • Zorg dat er geen sprake is van lekkage (brandstof, olie of andere vloeistoffen). van de banden. • In sommige landen bent u wettelijk verplicht een gevarendriehoek mee te nemen. 06 Rijden tijdens de winter minste 50 % glycol bevatten. Bij een dergelijke concentratie is de motor beschermd tegen stukvriezen tot ca. –35 °C. Voor optimale bescherming `` 271 06 Tijdens het rijden Rijadviezen tegen vorst is het zaak geen verschillende soorten glycol met elkaar te mengen. • Houd de tank altijd goed gevuld om condens in de brandstoftank tegen te gaan. N.B. In sommige landen is het gebruik van winterbanden verplicht. Banden met spikes zijn niet in alle landen toegestaan. • De viscositeit van de motorolie is belangrijk. Wanneer u oliesoorten met een lagere viscositeit (dunnere oliën) gebruikt, slaat de motor bij koud weer gemakkelijker aan en neemt bovendien het brandstofverbruik tijdens de koude start af. Voor meer informatie over geschikte oliesoorten (zie pagina 356). BELANGRIJK Gebruik geen olie met een lage viscositeitsaanduiding bij zware rijomstandigheden of warm weer. 06 • Controleer de algehele conditie en de ladingstoestand van de accu. De accu wordt zwaarder belast bij koud weer en ook de accucapaciteit neemt af bij vorst. • Giet ruitensproeiervloeistof in het sproeiervloeistofreservoir om ijsvorming te voorkomen. Voor optimale grip bij gevaar voor sneeuw of ijs adviseert Volvo u om de auto rondom van winterbanden te voorzien. 272 Nieuwe auto’s en gladde wegen Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om te testen hoe de nieuwe auto bij gladheid reageert. 06 Tijdens het rijden Tanken Tanken Tankvulklep handmatig openen Tankdop open-/dichtdraaien De tankvulklep kan handmatig worden geopend, als openen met de schakelaar in de passagiersruimte niet mogelijk is. Bij hoge buitentemperaturen kan er een bepaalde mate van overdruk in de brandstoftank ontstaan. Draai de tankdop dan langzaam open. Tankvulklep openen/sluiten Open de tankvulklep met de knop op het verlichtingspaneel – bij het loslaten van de knop springt de klep open. De vulklep zit in het rechter achterspatbord, zoals de pijl bij het symbool op het informatiedisplay al aangeeft. Sluit de klep door deze dusdanig in te drukken dat u een klik hoort. 1. Open/verwijder het zijluikje in de bagageruimte (aan de kant van de tankvulklep) en zoek de groene kabel met handgreep op. 2. Trek de kabel voorzichtig recht naar achteren toe totdat de tankvulklep met een duidelijke klik wordt geopend. BELANGRIJK Trek voorzichtig aan de lus – er is slechts weinig kracht nodig om de klep te ontgrendelen. Breng na het tanken de tankdop weer aan en draai deze zo ver dicht dat u één of meer klikken hoort. 06 Brandstof tanken Giet de tank niet te vol door het vulpistool na de eerste afslag uit de vulopening te halen. N.B. Een te volle tank kan bij warm weer overlopen. 273 06 Tijdens het rijden Brandstof Algemene informatie over brandstof Gebruik geen brandstof met een slechtere kwaliteit dan Volvo adviseert, omdat dit een nadelige invloed kan hebben op het motorvermogen en het brandstofverbruik. WAARSCHUWING Zorg altijd dat u geen brandstofdampen inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt. Bij brandstof in de ogen eventuele contactlenzen uitnemen en de ogen ten minste 15 minuten lang spoelen met een ruime hoeveelheid schoon water en medische hulp inroepen. 06 Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen zoals benzine, bio-ethanol, mengsels ervan en dieselolie zijn uitermate giftig en kunnen bij inwendig gebruik aanleiding geven tot blijvend letsel met mogelijk dodelijke afloop. Roep onmiddellijk medische hulp in bij het inslikken van brandstof. WAARSCHUWING Gemorste brandstof kan ontvlammen. Schakel voordat u gaat tanken de standverwarming op brandstof uit. Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele telefoon uit. De beltoon kan aanleiding geven tot vonkvorming en daarbij de brandstofdampen ontsteken met gevaar voor brand en verwondingen. De katalysatoren bestaan uit een monoliet (keramiek of metaal) met kanalen. De wanden van de kanalen zijn bekleed met platina/ rodium/palladium. Deze edelmetalen hebben een katalytische werking, d.w.z. ze versnellen een chemische reactie zonder dat ze daar zelf actief aan deelnemen. LambdasondeTM (zuurstofsensor) BELANGRIJK Bij menging van verschillende soorten brandstof of gebruik van een andere brandstofkwaliteit dan aanbevolen, vervallen de garanties van Volvo en eventuele aanvullende servicecontracten; dit geldt voor alle motoren. N.B. Dit geldt niet voor auto’s met een motor die is aangepast voor het gebruik van ethanol (E85). N.B. Bij extreme weersomstandigheden, gebruik van een aanhanger of ritten op grote hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van de auto te wensen overlaten. Katalysatoren De katalysatoren hebben tot taak de uitlaatgassen te reinigen. Ze zijn dicht bij de motor in 274 het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op temperatuur te komen. De lambdasonde maakt deel uit van het regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te beperken en de energie-inhoud van de brandstof beter te benutten. Een zuurstofsensor registreert het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen die de motor verlaten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse wordt doorgegeven aan het elektronische systeem dat continu de injectoren afregelt. Het lucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt, wordt continu bijgesteld. De regeling schept de ideale omstandigheden voor een effectieve verbranding van de schadelijke stoffen (koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden) in de driewegkatalysator. 06 Tijdens het rijden Brandstof Benzine Dieselolie De benzine moet voldoen aan de norm NENEN 228. De meeste motoren lopen op benzine met een octaangetal van 95 en 98 RON. Gebruik benzine met een octaangetal van 91 RON alleen bij wijze van hoge uitzondering. De dieselolie moet voldoen aan de norm NENEN 590 of JIS K2204. Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreinigingen zoals een te hoog gehalte aan zwaveldeeltjes. Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van twijfelachtige kwaliteit in de tank. • 95 RON is te gebruiken in normale rijomstandigheden. • 98 RON wordt geadviseerd voor een maximaal rendement tegen een minimaal brandstofverbruik. Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit om optimale prestaties en een zo laag mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen. BELANGRIJK 1 • Tank alleen loodvrije benzine om schade aan te katalysator te voorkomen. • Giet geen additieven (dopes) in de benzine zonder het uitdrukkelijke advies van Volvo. Bij lage temperaturen (–6 °C tot –40 °C) kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken. Dit kan tot startproblemen leiden. De grote oliemaatschappijen produceren speciale dieselolie bestemd voor gebruik bij buitentemperaturen rond het vriespunt. Deze dieselolie is dunner bij lage temperaturen en beperkt de kans op vlokvorming in het brandstofsysteem. De kans op condensatie in de brandstoftank neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt. Houd tijdens het tanken het gebied rond de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst hebt het gebied met water en zeep schoon. BELANGRIJK Het is alleen toegestaan brandstof te gebruiken die voldoet aan de Europese norm voor dieselolie. Het zwavelgehalte mag maximaal 50 ppm zijn. BELANGRIJK Maak geen gebruik van de volgende dieselolie-achtige brandstoffen: • • • • speciale toevoegingen (dopes) scheepsolie stookolie RME 1 (koolzaadmethylester) of plantaardige olie. Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aanleiding tot verhoogde vormen van slijtage en motorschade die niet worden gedekt door de garanties van Volvo. 06 Wanneer u de tank leegrijdt Op grond van zijn constructie moet het brandstofsysteem mogelijk eerst ontlucht worden om een dieselmotor na bijtanken opnieuw te kunnen starten. Dieselolie kan een bepaalde hoeveelheid RME bevatten. Het is niet toegestaan meer toe te voegen. `` 275 06 Tijdens het rijden Brandstof Na motoruitval door brandstofgebrek heeft het brandstofsysteem enige tijd nodig om een controle uit te voeren. Doe in dat geval (ná bijtanken met dieselolie) het volgende, voordat u de motor start: 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot en druk licht op de sleutel zodat deze verder naar binnen wordt getrokken (zie pagina 79). 2. Druk op de START-knop zonder rem- en/ of koppelingspedaal te bedienen. 3. Wacht ca. 1 minuut. 4. Om de motor te starten: Bedien rem- en/of koppelingspedaal en druk nogmaals op de START-knop. Condenswater uit brandstoffilter aftappen 06 Het brandstoffilter ontdoet de brandstof van condenswater. Condenswater kan anders aanleiding geven tot motorstoringen. Houdt u zich voor het aftappen van het condenswater aan de specificaties die in uw Service- en garantieboekje staan aangegeven. Ook wanneer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is gebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen. BELANGRIJK Sommige speciale toevoegingen verwijderen het verzamelde vocht uit het brandstoffilter. Roetfilter dieselmotor (DPF) Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter, waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreiniging mogelijk is. Onder normale rijomstandigheden blijven de roetdeeltjes uit de uitlaatgassen in het filter achter. Om de roetdeeltjes te verbranden en het filter te legen wordt een zogeheten regeneratie gestart. Daarvoor moet de motor de normale bedrijfstemperatuur hebben. Afhankelijk van de rijomstandigheden wordt het filter om de 300–900 kilometer geregenereerd. De regeneratie duurt normaal 10–20 minuten. Bij een lage gemiddelde snelheid kan dit iets langer duren. Gedurende de regeneratie kan het brandstofverbruik iets stijgen. Regeneratie bij koud weer Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt, komt de motor niet voldoende op temperatuur. Dit betekent dat het roetfilter niet geregenereerd en niet geleegd wordt. Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeeltjes gevuld is, licht de oranje waarschuwings- 276 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. driehoek op het instrumentenpaneel op en verschijnt de melding Roetfilter vol Zie instructieb. op het display van het instrumentenpaneel. U start de regeneratie van het filter door met de auto op een secundaire weg of op een snelweg te rijden tot de motor voldoende op temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u nog 20 minuten verder. N.B. Tijdens de regeneratie is tijdelijk mogelijk een geringe beperking van het motorvermogen te bespeuren. Wanneer het filter geregenereerd is, wordt de waarschuwingsmelding automatisch gewist. Wanneer u bij koud weer de standverwarming* inschakelt, bereikt de motor sneller de normale bedrijfstemperatuur. BELANGRIJK Als het filter helemaal met roetdeeltjes gevuld is, vertoont de motor soms startproblemen. Het filter is dan onbruikbaar geworden. Het is in dat geval mogelijk dat u het filter moet vervangen. 06 Tijdens het rijden Brandstof Brandstofverbruik en uitstoot van kooldioxide Het gebruik van extra accessoires kan de verbruikscijfers beïnvloeden, omdat de accessoires het gewicht van de auto verhogen. Zie de informatie over gewichten op pagina 350 en de tabel op pagina 359. Ook de rijstijl en andere niet-technische factoren kunnen van invloed zijn op het brandstofverbruik. Bij gebruik van brandstof met een octaangetal van 91(RON), neemt het brandstofverbruik toe terwijl het motorvermogen lager wordt. N.B. Bij extreme weersomstandigheden, gebruik van een aanhanger/caravan of ritten op grote hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van de auto te wensen overlaten. 06 277 06 Tijdens het rijden Lading vervoeren Algemene informatie over vervoer van lading Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires. Voor gedetailleerde informatie over de gewichten, zie pagina 350. De achterklep is te openen met de knop op het verlichtingspaneel of met de transpondersleutel, zie pagina 60. • Zet alle bagage met riemen of bevestigingsbanden aan de verankeringsogen vast. WAARSCHUWING Vergeet niet dat een voorwerp met een gewicht van 20 kg tijdens een frontale botsing bij een snelheid van 50 km/h zich kan gedragen als een voorwerp met een gewicht van 1000 kg. WAARSCHUWING WAARSCHUWING Afhankelijk van de belading van de auto en het zwaartepunt van de lading treden er wijzigingen in de rijeigenschappen op. 06 Aandachtspunten bij in-/uitladen • Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning van de stoel ervoor. • Breng brede voorwerpen in het midden aan. • Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk aan. Plaats geen zware voorwerpen op neergeklapte ruggedeelten. • Dek scherpe randen met iets zachts af om de bekleding te beschermen. 278 Anders bieden de opblaasgordijnen die schuilgaan achter de plafondbekleding mogelijk geen bescherming meer. • Zorg dat de lading nooit boven de ruggedeelten uitsteekt. WAARSCHUWING Zorg dat u de bagage altijd goed verankert. Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk gaan schuiven en inzittenden verwonden. Dek scherpe randen en hoeken af met iets zachts. Zet de motor af en schakel de parkeerrem in bij het in- en uitladen van lange voorwerpen. Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de versnellingspook of keuzehendel aan komen en zo per ongeluk een versnelling inschakelen – de auto kan dan in beweging komen. Voorstoel Voor het vervoer van extra lange lading kunt u ook de rugleuning van de passagiersstoel omklappen, zie pagina 81. Lading op het dak Lastdragers gebruiken Om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden, wordt u geadviseerd de lastdragers te gebruiken die door Volvo ontwikkeld zijn. Volg de montage-instructies die bij de lastdragers worden geleverd nauwkeurig op. 06 Tijdens het rijden Lading vervoeren • Controleer regelmatig of de lastdragers en Verankeringsogen Houder voor boodschappentassen* de lading goed vastzitten. Zet de lading stevig vast met sjorbanden. • Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig over de lastdragers. Leg de zwaarste voorwerpen onderop. • Naarmate u meer lading op het dak vervoert, vangt de auto meer wind en neemt het brandstofverbruik toe. • Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op, WAARSCHUWING Bij het vervoer van lading op het dak verschuift het zwaartepunt en treden er wijzigingen op in de rijeigenschappen van de auto. Voor informatie over de maximale dakbelasting, inclusief lastdragers en een eventuele skibox, zie pagina 350. G017745 rem niet te hard en maak niet te scherpe bochten. De inklapbare verankeringsogen in de bagageruimte gebruikt u om bagagebanden aan vast te zetten. WAARSCHUWING Ruggedeelte achterbank omklappen Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die in de weg liggen of uitsteken kunnen bij een krachtige remmanoeuvre verwondingen veroorzaken. Om het in- en uitladen van de bagageruimte te vereenvoudigen kunt u de ruggedeelten van de achterbank neerklappen, zie pagina 83. Maak grote en zware voorwerpen altijd vast met een van de veiligheidsgordels of een bagageband. Houder voor boodschappentassen onder het vloerluik. 1. Klap de houder omhoog die deel uitmaakt van het vloerluik. 2. Zet de boodschappentassen met de spanband vast en bevestig de draaggrepen aan de haken. 06 `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 279 06 Tijdens het rijden Lading vervoeren 12V-aansluiting* Open het klepje om bij de elektrische aansluiting te komen. • Via de aansluiting is ook stroom af te nemen, wanneer de transpondersleutel niet in het contactslot steekt. 06 N.B. Denk eraan dat als de elektrische aansluiting word gebruikt als de motor uit is, de startaccu van de auto kan ontladen. 280 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 06 Tijdens het rijden Bagageruimte Veiligheidsnet WAARSCHUWING Ook bij correcte montage van het veiligheidsnet moet de bagage in de bagageruimte altijd goed worden verankerd. Aanbrengen overliggende zijde – de bevestigingshaken met telescoopveren maken het aanbrengen eenvoudiger. Let erop dat u de bevestigingshaken van de stang in de voorste eindstand van de beide plafondbevestigingen duwt. G034213 N.B. Het veiligheidsnet wordt aan vier bevestigingspunten vastgezet. Een veiligheidsnet voorkomt dat bagage of huisdieren in de bagageruimte bij krachtig afremmen de passagiersruimte in worden geslingerd. U moet het veiligheidsnet, uit voorzorg, altijd op de juiste manier bevestigen en verankeren. Het veiligheidsnet is het gemakkelijkst aan te brengen via een van de achterportieren. WAARSCHUWING Controleer altijd of de bovenste bevestigingen van het veiligheidsnet goed zijn aangebracht en of de spanbanden stevig vastzitten. Een beschadigd net mag u niet meer gebruiken. Het net is gemaakt van stevig nylonmateriaal en kan op twee verschillende plaatsen in de auto worden bevestigd: 1. Vouw het veiligheidsnet open en zorg dat de gedeelde bovenste stang in uitgeklapte stand geblokkeerd wordt. • Montage achterin – achter het ruggedeelte 2. Haak het ene uiteinde van de stang vast aan de voorste of achterste plafondbevestiging, met de sluiting van de spanbanden naar u toe. van de achterbank • Montage voorin – achter de rugleuning van de voorstoelen. Montage achterin. 06 4. Montage achterin: Haak, met het net bevestigd aan de achterste plafondbevestigingen, de spanbanden van het veiligheidsnet vast in de vloerverankeringsogen voor in de bagageruimte. 3. Haak het andere uiteinde van de stang vast aan de plafondbevestiging aan de tegen`` 281 06 Tijdens het rijden Bagageruimte BELANGRIJK Als de stoel/rugleuning te hard achteruitgeduwd wordt tegen het veiligheidsnet, kan het net en/of zijn plafondbevestigingen beschadigd raken. 5. Span het veiligheidsnet aan met de spanbanden. Klap de stang in het midden dubbel en rol het net op. Het ingeklapte en opgerolde veiligheidsnet kan worden opgeborgen onder de vloer in de bagageruimte. Veiligheidsrek* Demonteren en opbergen Montage voorin. 06 Let erop dat u de stoel/rugleuning niet te hard tegen het net duwt bij het terugduwen van de stoel – zorg dat de stoel/rugleuning het net precies raakt. G031978 Montage voorin: Haak, met het net bevestigd aan de voorste plafondbevestigingen, de spanbanden van het veiligheidsnet vast in de verankeringsogen achter op de stoelrails – dit gaat eenvoudiger als u de rugleuningen rechtop zet en de stoelen iets verder naar voren zet. Het veiligheidsnet is eenvoudig te demonteren en in te klappen. Haal de spanning van het net door de knop op de sluiting van de spanband in te drukken en de spanband een stukje te vieren. Duw de borghaak in en neem de beide haken van de spanband los. 282 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Een veiligheidsrek voorkomt dat bagage of huisdieren in de bagageruimte bij krachtig afremmen de passagiersruimte in worden geslingerd. Opklappen Pak het veiligheidsrek helemaal onderaan beet en trek het naar achteren/omhoog. 06 Tijdens het rijden Bagageruimte BELANGRIJK Bagagerolhoes* Duw beide kanten vast. De rolhoes moet hoorbaar vastklikken en de rode markering moet verdwijnen. > Controleer of beide eindstukken vergrendeld zijn. Bij montage van een bagagerolhoes is opklappen/neerklappen van het veiligheidsrek niet mogelijk. Bagagerolhoes verwijderen Normaal laat u het veiligheidsrek gemonteerd in de auto zitten, omdat het eenvoudig tegen het plafond op te klappen is en zo niet in de weg zit als u de bagageruimte wenst te verlengen. U kunt het veiligheidsrek desgewenst demonteren en uit de auto nemen. 1. Duw op de knop van het ene eindstuk en til het uit de holte. Voor informatie over het vereiste gereedschappen en de te volgen methode bij montage/ demontage, zie de montagevoorschriften1 die bij aankoop bijgeleverd werden. Bij het terugplaatsen moet u het veiligheidsrek, uit voorzorg, altijd op de juiste manier bevestigen en verankeren. G031977 Monteren/demonteren Trek de bagagerolhoes over de lading heen uit en haak de hoes vast in de uitsparingen die bij de achterste stijlen van de bagageruimte zitten. BELANGRIJK Bij montage van de bagagerolhoes is opklappen/neerklappen van het veiligheidsrek niet mogelijk. 2. Kantel de rolhoes voorzichtig omhoog en naar buiten, zodat het andere eindstuk automatisch loskomt. Achterste dekplaat bagagerolhoes omlaagklappen Bij een opgerolde bagagerolhoes steekt de dekplaat achter aan de rolhoes horizontaal iets uit in de bagageruimte. Trek de dekplaat voorzichtig naar achteren van de consoles af en klap de plaat omlaag. 06 Bagagerolhoes bevestigen Breng het ene eindstuk van de rolhoes aan in de holte van het zijpaneel. Breng het andere eindstuk van de rolhoes aan in de tegenoverliggende holte. 1 Montagevoorschriften nr. 30715972. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 283 06 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger Algemene informatie Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. Voor gedetailleerde informatie over de gewichten, zie pagina 350. Als de trekhaak door Volvo is gemonteerd, wordt de auto compleet aangeleverd met de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhanger. • De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. • Bij montage achteraf moet u contact opnemen met uw erkende Volvo-werkplaats om te controleren of uw auto van de nodige uitrusting is voorzien om met een aanhanger te kunnen rijden. 06 • Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig dat de druk op de trekhaak de maximale kogeldruk niet overschrijdt. • Verhoog de bandenspanning tot de aanbevolen druk bij maximale belading. Voor de positie van de bandenspanningstabel, zie pagina 304. • Bij het gebruik van een aanhanger wordt de motor zwaarder belast dan normaal. • Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht 284 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. hiermee totdat de auto ten minste 1000 kilometer heeft gereden. • Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere versnelling en pas uw snelheid aan. zersymbool op het instrumentenpaneel sneller dan normaal en op het display verschijnt de tekst Lampfout - Knip- perl. aanhanger. Als een van de remlichten op de aanhanger defect is, dan verschijnt de tekst Lampfout Rem- licht aanhanger. • Om veiligheidsredenen dient u de toelaatbare maximumsnelheid voor auto’s met een aanhanger/caravan niet te overschrijden. Neem de geldende bepalingen in acht ten aanzien van de toelaatbare snelheden en gewichten. • Houd een lage snelheid aan, wanneer u met een aanhanger achter de auto een lange en steile helling oprijdt. • Vermijd hellingen met een percentage van meer dan 12 % bij het gebruik van een aanhanger. Trekhaakbedrading Als de trekhaak van de auto een 13-polig elektrisch contact heeft en de aanhanger een 7polig contact, hebt u een adapter nodig. Gebruik een door Volvo goedgekeurde adapterkabel. Zorg dat de kabel niet over de grond sleept. Richtingaanwijzers en remlichten op aanhanger Als een van de richtingaanwijzers op de aanhanger defect is, knippert het richtingaanwij- Niveauregeling* Als uw auto is uitgerust met automatische niveauregeling nemen de achterste schokdempers tijdens het rijden altijd dezelfde rijhoogte in ongeacht de belading (tenzij het maximaal toelaatbare gewicht wordt overschreden). Wanneer de auto stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Aanhangergewichten Voor informatie over de toelaatbare aanhangergewichten die Volvo hanteert, zie pagina 352. 06 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger N.B. De aangegeven maximaal toelaatbare aanhangergewichten zijn door Volvo bepaald. Let erop dat er op grond van de wetgeving voor motorvoertuigen in uw land verdere beperkingen van het aanhangergewicht en de snelheid kunnen gelden. Het is bovendien mogelijk dat de trekhaak gespecificeerd is voor hogere gewichten dan het maximaal toelaatbare aanhangergewicht van de auto. WAARSCHUWING Houd u aan de opgegeven aanbevelingen voor het aanhangergewicht. De aanhanger en de auto kunnen anders moeilijk bestuurbaar worden tijdens uitwijk- en remmanoeuvres. Handgeschakelde versnellingsbak Oververhitting Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk gevaar voor overhitting. • Laat de motor geen hogere toeren maken dan 4500 omw/min (3500 omw/min bij dieselmotoren) – anders kan de olietemperatuur te hoog oplopen. Dieselmotor 5-cil. • Bij gevaar voor overhitting dient u het optimale motortoerental van 2300–3000 omw/ min aan te houden voor optimale koelvloeistofcirculatie. BELANGRIJK Zie tevens de specifieke informatie over langzaam rijden met een aanhanger voor auto’s met een automatische versnellingsbak van het type Powershift op pagina 120. Automatische versnellingsbak Oververhitting Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk gevaar voor overhitting. • Een automatische versnellingsbak kiest altijd de juiste versnelling voor het motortoerental. • Bij gevaar voor oververhitting gaat een oranje informatielampje op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een displaymelding – volg het gegeven advies. Op een helling parkeren 1. Trap het rempedaal in. 2. Activeer de parkeerrem. 3. Zet de keuzehendel in stand P. 4. Haal uw voet van het rempedaal. • Zet de keuzehendel in de parkeerstand P, wanneer u een automaat met aanhanger parkeert. Gebruik altijd de parkeerrem. • Gebruik wielblokken, als u een auto met aanhanger op een steile helling parkeert. 06 Steile hellingen Op een helling wegrijden • Blokkeer een automatische versnellings- 1. Trap het rempedaal in. bak niet met een hogere versnelling dan de motor “aankan” – rijden in een hoge versnelling bij een laag motortoerental is niet altijd zuinig. 2. Zet de keuzehendel in de rijstand D. 3. Los de parkeerrem. 4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd weg. `` 285 06 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger Trekhaak Afneembare trekhaak opbergen Specificaties Als de auto is uitgerust met een afneembare trekhaak, dienen de montagevoorschriften voor het bevestigen van het afneembare gedeelte zorgvuldig te worden opgevolgd, zie pagina 287. WAARSCHUWING 06 Volg de montage-instructies nauwkeurig op. • Zorg dat het afneembare gedeelte met de sleutel vergrendeld is voordat u begint te rijden. • Controleer of het controlevenster groen van kleur is. Belangrijke controlepunten • U moet de kogel van de trekhaak regelmatig schoonmaken en met vet insmeren. N.B. Wanneer u een trekhaak met trillingsdemper gebruikt, hoeft de kogel niet te worden ingevet. 286 Opbergruimte trekhaak. BELANGRIJK Neem na gebruik altijd de trekhaak los en berg deze op de daarvoor bestemde plaats op, goed vastgezet met de bijbehorende riem. G021485 • G031713 Als de auto is uitgerust met de afneembare trekhaak van Volvo: 06 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger 1013 B 69 C 855 D 428 E 109 F 296 G Langsligger H Middelpunt kogel Het controlevenster moet rood van kleur zijn. G021489 A G021487 Afmetingen, bevestigingspunten (mm) Verwijder de afdekking door de pal in te drukken en de afdekking vervolgens recht naar achteren te trekken . G021488 G018928 Trekhaak bevestigen 06 Breng de trekhaak aan en duw deze naar binnen totdat u een klik hoort. Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel rechtsom te draaien. `` 287 06 Tijdens het rijden Het controlevenster moet groen van kleur zijn. Controleer of de trekhaak vastzit door deze stevig omhoog, omlaag en naar achteren te bewegen. WAARSCHUWING 06 G000000 Als de trekhaak niet goed zit, moet u deze verwijderen en opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven. Draai de sleutel linksom naar de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot. BELANGRIJK G021495 G021494 G021490 Rijden met een aanhanger Veiligheidskabel. WAARSCHUWING Let erop dat u de veiligheidskabel van de aanhanger aan de daarvoor bestemde bevestiging vastmaakt. Trekhaak verwijderen Vet alleen de kogel in waarop de aanhangerkoppeling wordt geplaatst; houd de rest van het kogelsegment vetvrij en droog. Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom in de ontgrendelde stand. 288 06 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger WAARSCHUWING Zet de trekhaak goed vast, wanneer u deze in de auto bewaart, zie pagina 286. het verschijnsel pas bij zeer hoge snelheden op. Als de aanhanger/caravan echter overmatig beladen is of als het gewicht van de lading verkeerd verdeeld is (bijvoorbeeld te ver naar achteren), bestaat er ook op lagere snelheden van 70–90 km/h gevaar voor pendelbewegingen. Een pendelbeweging begint altijd met een van de onderstaande factoren, zoals: Druk de vergrendelingsknop in en draai totdat u een klik hoort. deze linksom • De auto met aanhanger/caravan staat G018929 bloot aan rukwinden. • De auto met aanhanger/caravan rijdt over een oneffen wegdek of over hobbels. Duw de afdekking er zo ver op dat deze vastklikt. Trailer Stability Assist (TSA) Draai de vergrendelingsknop volledig omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de knop in deze stand vast terwijl u de trekhaak schuin naar achteren toe omhoogtrekt. Het TSA-systeem (Trailer Stability Assist) heeft tot taak de auto met een aanhanger/caravan te stabiliseren wanneer de combinatie de neiging tot pendelbewegingen vertoont. De TSA-regeling maakt deel uit van het DSTCsysteem (Dynamic Stability and Traction Control), zie pagina 162. Functie Bij alle combinaties van auto en aanhanger/ caravan kan het bekende verschijnsel met pendelbewegingen optreden. Doorgaans treedt • Grote stuurbewegingen. Bediening Een pendelbeweging is vaak niet of nauwelijks te dempen, waardoor de combinatie moeilijk bestuurbaar wordt en het gevaar bestaat op de verkeerde weghelft of naast de weg te belanden. 06 Het TSA-systeem houdt continu de bewegingen van de auto in de gaten en dan met name de dwarsbewegingen. Als een neiging tot pendelbewegingen geregistreerd wordt, worden de voorwielen ieder afzonderlijk dusdanig afgeremd dat de combinatie gestabiliseerd wordt. Vaak is dit voldoende om de auto weer onder controle te krijgen. `` 289 06 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger Als de pendelbeweging ondanks de eerste ingreep van het TSA-systeem niet wordt gedempt, worden alle wielen van de combinatie afgeremd en wordt de aandrijfkracht van de motor verlaagd. Wanneer de pendelbeweging vervolgens stukje bij beetje verminderd is en de combinatie weer stabiel is, beëindigt het TSAsysteem de regeling waarna u de auto weer volledig onder controle hebt. Overig Het TSA-systeem kan ingrijpen bij snelheden van 60–160 km/h. N.B. Als u ervoor kiest om het DSTC-systeem uit te schakelen (te beperken), wordt ook het TSA-systeem uitgeschakeld, zie pagina 162. 06 Het TSA-systeem grijpt mogelijk niet in als u met grote stuurbewegingen de pendelbeweging zelf tracht op te heffen, aangezien het TSA-niet dan niet kan bepalen of de pendelbeweging wordt veroorzaakt door de aanhanger/caravan of door de bestuurder. Wanneer het TSA-systeem actief is, knippert het DSTC-symbool op het instrumentenpaneel. 290 06 Tijdens het rijden Slepen en bergen Slepen WAARSCHUWING Controleer voordat u de auto gaat slepen wat de toegestane maximumsnelheid is voor slepen. De rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging werken niet wanneer de motor uitgeschakeld is. U moet ongeveer vijfmaal zo hard op het rempedaal trappen en de auto stuurt aanzienlijk zwaarder dan normaal. 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot om het stuurslot op te heffen zodat de auto bestuurbaar wordt, zie pagina 79. 2. Laat de transpondersleutel tijdens het slepen in het contactslot zitten. 3. Houd, wanneer de slepende auto afremt, de sleepkabel altijd strak door met uw voet lichte druk op het rempedaal uit te oefenen – zo voorkomt u schokken. • De transpondersleutel moet in sleutelstand II staan. • Neem de transpondersleutel nooit tijdens het rijden uit het contactslot, ook niet als de auto gesleept wordt. Vermijd slepen. BELANGRIJK Let erop dat u de auto altijd dusdanig wegsleept dat de wielen in de rijrichting draaien. • • Een auto die op een gevaarlijke plek in het verkeer staat, mag echter over een korte afstand (tot 10 km) en op lage snelheid (tot 10 km/h) worden versleept. Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. • Om de auto over afstanden groter dan 10 km te verslepen, dienen de aangedreven wielen geheven te worden – het wordt geadviseerd een professioneel bergingsbedrijf in te schakelen. Zet de versnellingspook in de neutrale stand en los de parkeerrem. Automatische versnellingsbak Geartronic WAARSCHUWING • BELANGRIJK Handgeschakelde versnellingsbak 4. Sta klaar om te remmen om de auto tot stilstand te brengen. Het stuurslot moet worden opgeheven, voordat u de auto sleept. motor lopen voor voldoende smering van de versnellingsbak en daarom mogen deze modellen niet worden gesleept. De snelheidslimiet voor het wegslepen van een auto met automatische versnellingsbak is 80 km/h. U mag de auto over een afstand van maximaal 80 km verslepen. Zet de keuzehendel in stand N en los de parkeerrem. Automatische versnellingsbak Powershift Bij de modellen 2.0, 2.0T en 2.0F met een automatische Powershift-versnellingsbak moet de Zet de keuzehendel in stand N en los de parkeerrem. 06 Starten met hulpaccu Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is dat de motor niet kan worden gestart, zie pagina 116. BELANGRIJK De katalysator kan beschadigd raken als u de auto probeert aan te slepen. `` 291 06 Tijdens het rijden Slepen en bergen Sleepoog Het sleepoog dient te worden vastgeschroefd in een draadbus achter een afdekking in de bumper, voor of achter. Sleepoog bevestigen in bepaalde gevallen onder de dorpel verborgen zitten. De afdekking op het bevestigingspunt voor het sleepoog bestaat in twee versies die op verschillende manieren moeten worden geopend: BELANGRIJK Het sleepoog is alleen bedoeld voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is gereden of vast is komen te zitten. Roep professionele hulp in voor berging. • U opent de versie met een uitsparing door een muntstuk of iets dergelijks in de uitsparing aan te brengen en de afdekking los te werken. Klap de afdekking daarna helemaal los en verwijder deze. • Bij de andere versie zit er een markering langs de ene zijde of in een hoek: Duw met uw vinger op deze markering terwijl u de tegenoverliggende zijde/hoek met een muntstuk of iets dergelijks openklapt – de afdekking klapt rond de middellijn open en kan vervolgens worden verwijderd. 06 Schroef het sleepoog tot aan de flens naar binnen. Draai het oog stevig vast met bijvoorbeeld een wielsleutel. Neem het sleepoog erbij dat onder het vloerluik in de bagageruimte ligt – het kan 292 N.B. Bij sommige auto’s met een afneembare trekhaak kunt u het sleepoog niet in de achterste bevestiging aanbrengen wanneer het kogelsegment gemonteerd is. Bevestig de sleepkabel in dat geval aan de trekhaak. Om die reden wordt geadviseerd het kogelsegment van de afneembare trekhaak in de auto te bewaren, wanneer u de trekhaak niet nodig hebt. Bergen Roep professionele hulp in voor berging. BELANGRIJK Draai het sleepoog na gebruik los en leg het weer op zijn plek. Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. Plaats de afdekking tot slot weer in de bumper terug. • Voor auto’s met vierwielaandrijving (AWD) gelden, bij het bergen met een geheven vooras, zowel een maximale snelheid van 70 km/h als een maximale afstand van 50 km. 06 Tijdens het rijden 06 293 Algemene informatie ............................................................................ Wielen verwisselen ............................................................................... Bandenspanning .................................................................................. Gevarendriehoek en EHBO-set*........................................................... Provisorische bandenreparatie (TMK)* ................................................ 294 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 296 301 304 305 306 WIELEN EN BANDEN 07 Wielen en banden Algemene informatie Rijeigenschappen Banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. schappen van de auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en drab minder goed afvoeren. Nieuwe banden Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras (om het gevaar voor slippen te verminderen). N.B. Draairichting Let erop dat de banden op beide assen van hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting hebben en van hetzelfde merk zijn. Houd de aanbevolen bandenspanning aan die in de bandenspanningstabel staat, zie pagina 362. G021778 Onderhoud van banden De pijl geeft de draairichting van de band aan. 07 296 Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben. Banden mogen alleen van voor naar achter verwisseld worden, nooit van links naar rechts of omgekeerd. Als u de banden verkeerd aanbrengt, nemen de remeigen- Leeftijd van de banden Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u door een vakman laten controleren, ook al zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken wordt, als banden zelden of nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking van de band worden aangetast. Dit geldt voor alle banden die u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare kenmerken van een band die ongeschikt is voor gebruik. Banden hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Na enkele jaren worden de banden hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af. Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De laatste cijfers van de cijferreeks geven de week en het jaar van productie aan. Het is de zogeheten DOT-code (Department of Transportation) van de band en bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 1510. De band op de afbeelding is de 15e week van het jaar 2010 geproduceerd. Zomer- en winterbanden Wanneer u de zomerbanden vervangt door winterbanden of andersom, moet u op de band noteren waar de band zat: bijvoorbeeld L voor links, R voor rechts. 07 Wielen en banden Algemene informatie De juiste bandenspanning levert een gelijkmatiger slijtage op, zie pagina 304. De rijstijl, de bandenspanning, het klimaat en de staat van de wegen zijn van invloed op de snelheid waarmee de banden verouderen en slijten. Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en slijtpatronen tegen te gaan kunt u de wielen op de voor- en achteras onderling van plaats verwisselen. Voer de eerste wissel na ca. 5000 km uit en doe dat daarna om de 10.000 km opnieuw. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats als u niet zeker bent van de profieldiepte. Als er al een duidelijk verschil zit in de slijtage (>1 mm verschil in profieldiepte) van de banden, dienen de minst versleten banden altijd op de achteras te zitten. Slippende voorwielen zijn makkelijker te corrigeren dan slippende achterwielen, omdat de auto rechtuit blijft rijden in plaats van uit te breken met de achterkant waarbij u mogelijk de controle over de auto verliest. Daarom is belangrijk dat de achterwielen nooit vóór de voorwielen grip verliezen. Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze nooit rechtop staan. Banden met slijtage-indicatoren Velgen en wielbouten BELANGRIJK Haal de wielbouten aan met 140 Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd raken. G021829 Slijtage en onderhoud Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele accessoires van Volvo. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. Afsluitbare wielbouten* Slijtage-indicatoren. Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen die dwars op het profiel van de band staan. De letters TWI (Tread Wear Indicator) op de zijkant van de band geven aan dat een band is uitgerust met slijtage-indicatoren. De indicatoren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van het profiel over is. Vervang de banden dan zo spoedig mogelijk. Let erop dat een band met een gering profiel zeer weinig grip op het wegdek heeft bij regen of sneeuw. Afsluitbare wielbouten* zijn te gebruiken op zowel aluminium als stalen velgen. Onder de vloer in de bagageruimte is ruimte om de dop voor de afsluitbare wielbouten in op te bergen. 07 WAARSCHUWING Een beschadigde band kan ertoe leiden dat u de controle over de auto verliest. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 297 07 Wielen en banden Algemene informatie Gereedschap Plaats het blok schuimrubber en het reservewiel in omgekeerde volgorde terug. Let erop dat er op het bovenste blok schuimrubber een pijl staat. Deze pijl dient naar de voorkant van de auto wijzen. BELANGRIJK Bewaar gereedschap en krik* op de daarvoor bestemde plaats in de bagageruimte wanneer u ze niet nodig hebt. Onder de vloer in de bagageruimte vindt u het sleepoog van de auto, de krik* en de wielsleutel*. Er is tevens ruimte om de dop voor de afsluitbare wielbouten in op te bergen. Krik* Houd de schroef van de krik altijd goed ingevet. 07 Gebruik de originele krik alleen voor het verwisselen van het reservewiel. Houd de schroef van de krik altijd goed ingevet. Gereedschap, terugplaatsen Plaats het gereedschap en de krik* na gebruik op de juiste manier terug. De krik past alleen als deze tot in de juiste stand omlaaggedraaid wordt. 298 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. N.B. De wettelijke bepalingen voor het gebruik van banden met “spikes” verschillen van land tot land. Profieldiepte Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperaturen vergen meer van de banden dan zomerse ritten. Daarom adviseert Volvo een minimale profieldiepte van 4 mm voor winterbanden. Winterbanden Sneeuwkettingen gebruiken Volvo adviseert winterbanden met bepaalde afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van de motorvariant. Gebruik altijd het juiste type winterbanden op alle vier de wielen. Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen (geldt ook voor modellen met voorwielaandrijving). N.B. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats voor advies over de beste soort velgen en banden. Banden met “spikes” Winterbanden met “spikes” moeten de eerste 500–1000 km rustig worden ingereden, zodat de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo gaan de banden en vooral de “spikes” langer mee. Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwkettingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de sneeuwkettingen als de banden daardoor overmatig slijten. WAARSCHUWING Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afgestemd op het model en op de band- en velgafmetingen. Bij twijfel adviseert Volvo u een erkende Volvo-werkplaats om advies te vragen. Een verkeerde sneeuwketting kan ernstige schade aan de auto veroorzaken en aanleiding geven tot een ongeluk. 07 Wielen en banden Algemene informatie BELANGRIJK 16 Het is alleen toegestaan enkelzijdige sneeuwkettingen te gebruiken. Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afgestemd op het model en op de band- en velgafmetingen. Bij twijfel wordt geadviseerd om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Velgdiameter van de band 50 Bolling in mm (afstand tussen de verticale aslijn door het wiel en het contactvlak met de naaf) Bandenmaten Specificaties De auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd. Dat betekent dat niet alle velg- en bandcombinaties goedgekeurd zijn. Voor de toegestane combinaties. zie pagina 362 Afmetingen wiel (velg) Wielen (velgen) zijn voorzien van een maataanduiding, bijvoorbeeld: 7Jx16x50. Op alle autobanden staat een bepaalde maataanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke aanduiding: 235/60 R18 103 V. 235 Breedte van de band (mm) 60 Verhouding tussen de hoogte en breedte van de band (%) R Aanduiding voor radiaalbanden 7 Velgbreedte in inch 18 Velgdiameter van de band J Profiel velgrand 103 Aanduiding van het draagvermogen van de band, lastindex (LI) V Aanduiding van de snelheidslimiet van de band, snelheidsklasse (SS). (In dit geval 270 km/h.) Lastindex Iedere band heeft een bepaald draagvermogen, wat wordt aangeduid met de lastindex (LI). Het gewicht van de auto bepaalt het draagvermogen van de banden. De minimaal toelaatbare index staat in de tabel, zie pagina 362. Snelheidsklassen Iedere band is berekend op een bepaalde maximumsnelheid, wat wordt aangeduid met de snelheidsklasse (Speed Symbol: SS). De snelheidsklasse van de banden dient minimaal overeen te komen met de topsnelheid van de auto. De minimaal toelaatbare snelheidsklasse staat in de tabel, zie pagina 362. De enige uitzondering hierop vormen winterbanden (zowel banden met als zonder ‘spikes’), waarvoor een lagere snelheidsklasse gebruikt mag worden. Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan de maximumsnelheid die voor het gebruikte bandentype geldt (voor aanduiding Q geldt bijvoorbeeld een maximumsnelheid van 160 km/h). 07 De gesteldheid van het wegdek is bepalend voor de maximumsnelheid en niet de snelheidsklasse op de banden. `` 299 07 Wielen en banden Algemene informatie N.B. De aangegeven snelheid in de tabel is de maximumsnelheid. Q 160 km/h (alleen voor winterbanden) T 190 km/h H 210 km/h V 240 km/h W 270 km/h Y 300 km/h WAARSCHUWING De auto moet worden uitgerust met banden die minimaal de gespecificeerde lastindex (LI) en snelheidsklasse (SS) hebben. Bij gebruik van banden met een te lage lastindex of snelheidsklasse kunnen de banden oververhit raken. 07 300 07 Wielen en banden Wielen verwisselen Verwijderen Zet een gevarendriehoek zie pagina 305 op, als u een wiel langs een drukke weg moet verwisselen. Zorg ervoor dat de auto en de krik* op een stevige en horizontale ondergrond staan. 1. Haal de parkeerrem aan en schakel de achteruitversnelling in of zet de keuzehendel in stand P, als de auto een automatische versnellingsbak heeft. 3. Auto’s met stalen velgen zijn voorzien van afneembare wieldoppen. Haak het demontagegereedschap in dat geval vast de volledige wielsierdoppen om ze vervolgens los te trekken. De wieldoppen zijn ook met de hand in één snelle beweging los te trekken. WAARSCHUWING BELANGRIJK Controleer of de krik intact is, goed gesmeerde schroefdraadwindingen heeft en vrij van vuil is. Het sleepoog dient volledig in de wielsleutel te worden gedraaid. N.B. Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken* die bij de auto hoort, zoals aangegeven op de kriksticker. Op de sticker staat tevens de maximale hefcapaciteit bij de vermelde minimale hefhoogte. 2. Neem de krik*, de wielsleutel* en het demontagegereedschap voor wieldoppen* erbij die onder de laadvloer in de bagageruimte liggen. Bij gebruik van een andere krik, zie pagina 312. 6. Draai de wielbouten ½–1 slag linksom los met de wielsleutel. 4. Plaats wielblokken voor en achter de wielen die op de grond blijven staan. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld grote houten blokken of grote stenen. 5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in de wielsleutel* vast zoals hieronder afgebeeld. WAARSCHUWING Leg nooit iets tussen de krik en de ondergrond en evenmin tussen de krik en het kriksteunpunt van de auto. 07 7. Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszijden van de auto. Bij elk steunpunt zit een uitsparing in de kunststof afdekking. Draai de voet van de krik met de slinger zo ver `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 301 07 Wielen en banden Wielen verwisselen 2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten stevig aan. omlaag dat de voet plat tegen de grond aankomt. 3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel niet meer ongehinderd kan draaien. BELANGRIJK De ondergrond dient vast en egaal te zijn en niet te hellen. 8. 07 Controleer of de krik goed aan het kriksteunpunt bevestigd is (zie afbeelding) en zorg dat de voet recht onder het steunpunt zit. BELANGRIJK De kriksteun is de achterste van de twee uitsparingen achteraan. 9. Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel van de grond komt. Verwijder de wielbouten en til het wiel eraf. Aanbrengen 1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel en de naaf. 302 4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het is belangrijk dat u de wielbouten stevig aanhaalt. Haal aan met 140 Nm. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. N.B. De ventieluitsparing in de wieldop bij het monteren aanbrengen over het ventiel in de velg. 07 Wielen en banden Wielen verwisselen WAARSCHUWING Kruip nooit onder de auto als deze op de krik staat. Laat eventuele passagiers uit de auto stappen, voordat u de auto opkrikt. Parkeer de auto dusdanig dat de auto en liever nog een vangrail u en eventuele uitgestapte passagiers afschermen van het verkeer op de rijbaan. Reservewiel* Een compact reservewiel (Temporary Spare) is alleen bestemd voor tijdelijk gebruik en dient dan ook zo spoedig mogelijk door een normaal wiel te worden vervangen. Het rijgedrag van de auto kan zich wijzigen bij het gebruik van een compact reservewiel. Het compacte reservewiel is kleiner dan een normaal wiel. De bodemspeling verandert er daarom door. Wees voorzichtig bij hoge trottoirbanden en reinig de auto niet in een autowasstraat. Als het reservewiel op de vooras zit, kunt u evenmin sneeuwkettingen omleggen. Bij vierwielaangedreven auto’s is de achterwielaandrijving uit te schakelen. Het reservewiel mag niet worden gerepareerd. In de bandenspanningstabel, zie pagina 362, staat de juiste bandenspanning voor het reservewiel. BELANGRIJK Rijd nooit sneller dan 80 km/h bij gebruik van een compact reservewiel. BELANGRIJK Rijd nooit met meer dan één compact reservewiel (Temporary Spare) tegelijk. Het reservewiel ligt met de buitenkant omlaag in de ruimte voor het reservewiel. Dezelfde doorloopbout waarmee het blok schuimrubber vastzitten houdt ook het reservewiel in positie. Het blok schuimrubber bevat al het gereedschap. Reservewiel erbij nemen 1. Pak vloer in de bagageruimte aan de achterzijde beet en klap deze naar voren toe omhoog. 2. Draai de bevestigingsbout los. 3. Til het blok schuimrubber met het gereedschap erin uit de auto. 07 4. Til het reservewiel uit de auto. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 303 07 Wielen en banden Bandenspanning Bandenspanning Brandstofbesparing, ECObandenspanning Voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik wordt geadviseerd de aangegeven bandenspanning (zowel bij maximale als lichte belading) aan te houden bij snelheden tot 160 km/h. Bandenspanning controleren G021830 Controleer iedere maand de bandenspanning. Op de sticker voor op de portierstijl aan de bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier) staat de juiste bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en snelheid. De bandenspanning staat ook in de bandenspanningstabel, zie pagina 362. • Bandenspanning bij gebruik van de aanbevolen bandenmaat 07 • ECO-bandenspanning1 • Bandenspanning compact reservewiel (Temporary Spare) N.B. De bandenspanning hangt af van de temperatuur. 1 304 De ECO-bandenspanning levert brandstofbesparing op. Dit geldt eveneens voor het reservewiel. Controleer de bandenspanning wanneer de banden koud zijn. De aangegeven bandenspanning geldt bij koude banden (kan verschillen naargelang van de buitentemperatuur). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. Een te lage bandenspanning heeft een negatieve inwerking op het brandstofverbruik, de levensduur van de banden en de rijeigenschappen van de auto. Wanneer u met een te lage bandenspanning rijdt, kunnen de banden oververhit en beschadigd raken. De bandenspanning is van invloed op het rijcomfort, de stuureigenschappen en de geproduceerde weggeluiden. N.B. Het is een natuurlijk gegeven dat de bandenspanning na verloop van tijd afneemt. De bandenspanning varieert ook naargelang van de omgevingstemperatuur. 07 Wielen en banden Gevarendriehoek en EHBO-set* Gevarendriehoek Til de vloer in de bagageruimte op en haal de gevarendriehoek tevoorschijn. Onder de vloer in de bagageruimte ligt een EHBO-set. Neem de gevarendriehoek uit de houder, klap de driehoek uit en bevestig de twee losse zijden aan elkaar. Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit. Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen. Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na gebruik stevig in de bagageruimte vastzit. EHBO-set* 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 305 07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie (TMK)* Algemene informatie N.B. Overzicht De bandenreparatieset is uitsluitend bedoeld voor het afdichten van banden met een lek in het loopvlak. De bandenreparatieset leent zich minder goed voor banden met een gat in het zijvlak. Probeer geen banden met de provisorische bandenreparatieset af te dichten die grote groeven, scheuren en dergelijke vertonen. De bandenreparatieset (TMK, Temporary Mobility Kit) wordt gebruikt om een lek te dichten alsook om de bandenspanning te controleren en zo nodig tijdelijk te corrigeren. De set bestaat uit een compressor en een bus met afdichtmiddel. De set dient om noodreparaties uit te voeren. De fles met het afdichtmiddel moet worden vervangen voordat de houdbaarheidsdatum is verstreken en tevens na het gebruik. 07 306 Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in het loopvlak effectief af. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 12V-aansluitingen* voor de compressor zitten voorin bij de middenconsole, achterin bij de achterbank en in de bagageruimte. Gebruik de elektrische aansluiting die het dichtst bij de lekke band zit. Sticker, toegestane maximumsnelheid Locatie bandenreparatieset Kabel Zet een gevarendriehoek op bij het afdichten van een band langs een drukke weg. De bandenreparatieset zit onder de vloer in de bagageruimte, zie pagina 305. WAARSCHUWING Rijd nooit sneller dan 80 km/h, nadat u de noodreparatieset hebt gebruikt. Volvo adviseert een erkende Volvo-werkplaats te bezoeken om de afgedichte band te laten controleren (maximale rijafstand 200 km). Het personeel kan bepalen of de band kan worden gerepareerd of moet worden vervangen. Knop Bushouder (oranje deksel) Beschermdop Drukreduceerventiel Luchtslang Bus met afdichtmiddel Manometer 07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie (TMK)* Lekke band repareren WAARSCHUWING Het afdichtmiddel kan aanleiding geven tot huidirritatie. Was bij huidcontact het getroffen gebied onmiddellijk schoon met water en zeep. 3. Controleer of de knop in stand 0 staat en neem de kabel en de luchtslang erbij. N.B. Voor het gebruik de verzegeling van de bus niet verbreken. Bij het indraaien van de bus wordt de verzegeling automatisch verbroken. 4. Draai de oranje beschermdop los evenals de dop op de bus met afdichtmiddel. G014338 5. Draai de bus in de bushouder vast. Voor informatie over de werking van de onderdelen (zie voorgaande afbeelding). 1. Open het deksel van de bandenreparatieset. 2. Haal de sticker met de toegestane maximumsnelheid uit de set en bevestig de sticker op het stuurwiel. WAARSCHUWING Draai de bus niet los. De bus is voorzien van een pakking die lekkage tegengaat. 6. Draai het ventieldopje van het wiel los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de band. 7. Sluit de kabel op een 12V-aansluiting aan en start de motor. WAARSCHUWING Laat geen kinderen zonder toezicht in de auto achter, terwijl de motor loopt. 8. Zet de knop in stand I. WAARSCHUWING Ga nooit naast de band staan terwijl de compressor aan het pompen is. Bij barsten, oneffenheden en dergelijke dient u de compressor onmiddellijk uit te schakelen. Beëindig in dat geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een erkende bandenwerkplaats te bezoeken. N.B. Bij het inschakelen van de compressor kan de spanning aanvankelijk oplopen tot 6 bar, maar zal na ca. 30 seconden weer dalen. 07 9. Vul de band 7 minuten lang met afdichtmiddel. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 307 07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie (TMK)* BELANGRIJK Er bestaat gevaar voor oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten achtereen werken. 10. Schakel de compressor uit om de bandenspanning van de manometer af te lezen. De bandenspanning dient minimaal 1,8 bar en maximaal 3,5 bar te bedragen. (Laat eventueel lucht ontsnappen met het drukreduceerventiel, als de bandenspanning te hoog is.) WAARSCHUWING Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar, is het gat in de band te groot. Beëindig in dat geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een erkende bandenwerkplaats te bezoeken. 11. Schakel de compressor uit en trek de kabel los uit de 12V-aansluiting. 07 12. Koppel de slang los van het ventiel en plaats het ventieldopje terug. 13. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie ca. 3 km af bij een snelheid van maximaal 80 km/h, zodat het afdichtmiddel de band kan afdichten. 308 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Reparatieresultaat en bandenspanning controleren 1. Sluit de uitrusting opnieuw aan. 2. Lees de bandenspanning van de manometer af. N.B. Vervang de bus met afdichtmiddel en de slang na gebruik. Volvo adviseert u het vervangen over te laten aan een erkende Volvowerkplaats. • Als de spanning lager is dan 1,3 bar, werd de band onvoldoende afgedicht. Beëindig in dat geval de rit. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. • Als de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar, moet u de band oppompen tot de spanning die staat aangegeven in de bandenspanningstabel, zie pagina 362 (1 bar = 100 kPa). Laat lucht uit de band ontsnappen, als de bandenspanning te hoog is. WAARSCHUWING Draai de bus niet los. De bus is voorzien van een pakking die lekkage tegengaat. 3. Zorg dat de compressor uitstaat. Koppel de luchtslang en de kabel los. Plaats het ventieldopje terug. WAARSCHUWING Controleer de bandenspanning regelmatig. U wordt geadviseerd om naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats te rijden en er de beschadigde band te laten vervangen/repareren. Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er afdichtmiddel in de band zit. WAARSCHUWING Rijd nooit sneller dan 80 km/h, nadat u de noodreparatieset hebt gebruikt. Volvo adviseert een erkende Volvo-werkplaats te bezoeken om de afgedichte band te laten controleren (maximale rijafstand 200 km). Het personeel kan bepalen of de band kan worden gerepareerd of moet worden vervangen. 07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie (TMK)* Band oppompen De compressor is berekend op het oppompen van de originele banden die op de auto zitten. 1. De compressor moet uitstaan. Zorg dat de knop in stand 0 staat en neem de kabel en de luchtslang erbij. 2. Draai het ventieldopje van het wiel los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de band. WAARSCHUWING Inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die zijn afgesloten of onvoldoende geventileerd worden. WAARSCHUWING Laat geen kinderen zonder toezicht in de auto achter, terwijl de motor loopt. 3. Sluit de kabel aan op een van de 12V-aansluitingen in de auto en start de motor. 4. Schakel de compressor in door de knop in stand I te zetten. BELANGRIJK Er bestaat gevaar voor oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten achtereen werken. 5. Pomp de band op tot de druk die op/in de bandenspanningstabel staat aangegeven, zie pagina 362. (Laat eventueel lucht ontsnappen met het drukreduceerventiel, als de bandenspanning te hoog is.) 6. Schakel de compressor uit. Koppel de luchtslang en de kabel los. 7. Plaats het ventieldopje terug. Bus met afdichtmiddel vervangen Vervang de bus voordat de houdbaarheidsdatum verstreken is. Behandel de vervangen bus als klein chemisch afval (KCA). WAARSCHUWING De bus bevat 1,2-ethanol en natuurrubberlatex. 07 Gevaarlijk bij inwendig gebruik. Kan aanleiding geven tot overgevoeligheid bij huidcontact. Contact met huid en ogen vermijden. Buiten bereik van kinderen bewaren. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 309 Motorruimte.......................................................................................... Gloeilampen.......................................................................................... Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof............................................... Accu...................................................................................................... Zekeringen............................................................................................ Verzorging............................................................................................. 310 312 319 325 327 330 339 ONDERHOUD EN SERVICE 08 Onderhoud en service Motorruimte Algemene informatie Serviceprogramma van Volvo Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo op te volgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Volvo adviseert u om service- en onderhoudswerkzaamheden over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. Volvo-werkplaatsen beschikken over het personeel, het speciale gereedschap en de servicehandboeken waardoor zij u een zo hoog mogelijke servicekwaliteit kunnen garanderen. BELANGRIJK Voor de geldigheid van de garantie is het van belang dat u het Service- en garantieboekje van Volvo controleert en de aanwijzingen opvolgt. Regelmatig controleren Controleer regelmatig de volgende oliën en vloeistoffen, bijvoorbeeld tijdens het tanken: 08 312 • • • • Koelvloeistof Motorolie Stuurbekrachtigingsvloeistof Ruitensproeiervloeistof WAARSCHUWING Let erop dat de koelventilator tot enige tijd na het afzetten van de motor nog automatisch kan aanslaan. Laat het schoonmaken van de motor altijd over aan een werkplaats. Als de motor heet is, bestaat er gevaar voor brand. Auto omhoogbrengen N.B. Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken die bij de auto hoort. Volg bij gebruik van een andere krik dan door Volvo geadviseerd de gebruiksaanwijzingen die bij deze krik werden geleverd. Als u de auto met een garagekrik omhoogbrengt, moet u de krik tegen de voorkant van het subframe van de motor aanbrengen. Zorg dat de spatplaat onder de motor niet beschadigd raakt. Let erop dat u de garagekrik dusdanig aanbrengt, dat de auto er niet van af kan glijden. Maak altijd gebruik van steunbokken of vergelijkbare hulpmiddelen. Als u de auto met een tweekoloms hefbrug omhoogbrengt, moet u ervoor zorgen dat de voorste en achterste dragerarmen onder de steunpunten komen te zitten. Zie voorgaande afbeelding. Motorkap openen en sluiten 08 Onderhoud en service Motorruimte Motorruimte, overzicht Vulopening voor ruitensproeiervloeistof Luchtfilter WAARSCHUWING G031911 Het ontstekingssysteem werkt met zeer hoge spanning. De spanning in het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Houd de transpondersleutel altijd in stand 0 bij werkzaamheden in de motorruimte, zie pagina 79. Trek aan de handgreep bij de pedalen. Wanneer de motorkap ontgrendeld is, gaat een informatiesymbool branden, zie pagina 74. Haal de borghaak naar links om de motorkap te openen. (De borghaak zit tussen de koplamp en de grille zoals afgebeeld.) WAARSCHUWING Controleer bij het sluiten of de motorkap goed in het slot valt. Afhankelijk van het motortype kan de motorruimte er anders uitzien. Expansiereservoir voor koelsysteem Raak bougies of bobine niet aan, wanneer de transpondersleutel in stand II staat of als de motor warm is. Oliepeil motor controleren Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof Peilstok voor motorolie1 Radiateur Vulopening voor motorolie Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (auto met stuur links) Accu Relais- en zekeringenkastje, motorruimte 1 08 Bij motoren met elektronische oliepeilaanduiding ontbreekt de peilstok (5-cil. diesel). `` 313 08 Onderhoud en service Motorruimte Voor ritten onder ongunstige omstandigheden, zie pagina 355. BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit en dat zowel bij het bijvullen als bij het verversen van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact is anders niet uitgesloten. Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motoroliesoort die niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen. 08 Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te waarschuwen voor een laag/hoog oliepeil of 2 314 Geldt alleen benzine- en 4-cil. dieselmotor. een lage/hoge oliedruk. Bij de modellen die zijn voorzien van een oliedruksensor wordt gebruik gemaakt van een waarschuwingslampje voor de oliedruk. Bij modellen met een olieniveausensor wordt gewaarschuwd met een waarschuwingssymbool midden op het instrumentenpaneel en met displaymeldingen. Op bepaalde modellen zijn beide systemen aanwezig. Neem voor meer informatie contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Motor met oliepeilstok2 Houd voor het verversen van motorolie de intervallen aan die staan aangegeven in het Service- en garantieboekje. Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken met een hogere kwaliteit dan aangegeven. Voor ritten onder ongunstige omstandigheden adviseert Volvo u een oliesoort te gebruiken met een hogere kwaliteit dan de sticker in de motorruimte vermeldt, zie pagina 356. Voor de bij te vullen hoeveelheid (zie pagina 356 en verder). G021734 Volvo adviseert olieproducten van Castrol. Peilstok en vulpijp. Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het oliepeil te controleren, voordat de olie voor de eerste keer volgens schema moet worden ververst. Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te controleren. De betrouwbaarste meting wordt verkregen bij een koude motor vóór de start. Meteen na het afzetten van de motor krijgt u een verkeerd resultaat. De peilstok geeft dan een te laag peil aan, omdat de olie geen tijd heeft gehad om terug te lopen naar het oliecarter. 08 Onderhoud en service Motorruimte 5. Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, dient u 0,5 liter bij te vullen. Als de olie daar ver onder staat, moet u wellicht meer bijvullen. Motor met elektronische oliepeilaanduiding3 6. Als u het peil daarna nogmaals wenst te controleren, moet u dat na enige tijd rijden doen. Herhaal vervolgens de stappen 1–4. G021737 WAARSCHUWING De olie moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. Peil meten en zo nodig corrigeren 1. Zorg dat de auto op een vlakke ondergrond geparkeerd staat. Het is belangrijk dat u na het afzetten van de motor ten minste 5 minuten wacht, zodat de olie weer kan teruglopen in het oliecarter. Vul nooit bij tot boven de MAX-aanduiding. De olie mag nooit boven MAX of onder MIN staan om motorschade tegen te gaan. WAARSCHUWING Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk, omdat er gevaar voor brand bestaat. Vulpijp.4 U hoeft het motoroliepeil niet aan te passen, voordat er een melding op het display verschijnt, zie onderstaande afbeelding. 2. Trek de peilstok tevoorschijn en veeg deze schoon. 3. Steek de peilstok weer naar binnen. 4. Trek de peilstok tevoorschijn en controleer het peil. 08 3 4 Geldt alleen voor 5-cil. dieselmodel. Bij motoren met elektronische oliepeilaanduiding ontbreekt de peilstok (5-cil. diesel). `` 315 08 Onderhoud en service Motorruimte N.B. Het systeem detecteert het oliepeil alleen tijdens het rijden. Na het bijvullen of aftappen van olie duurt het even voordat het systeem wijzigingen in het oliepeil kan waarnemen. De auto dient ca. 30 km te rijden, voordat het weergegeven oliepeil correct is. WAARSCHUWING Melding en grafische weergave op display. Melding Vul niet meer olie bij, als niveau (3) of (4) verschijnt zoals aangegeven op de afbeelding. De olie mag nooit boven MAX of onder MIN staan om motorschade tegen te gaan. De cijfers 1–4 geven het niveau aan. Vul niet meer olie bij, als niveau (3) of (4) staat aangegeven. Het aanbevolen niveau is 4. Motoroliepeil WAARSCHUWING WAARSCHUWING Bij het verschijnen van de melding Oliepeil Service vereist een werkplaats opzoeken. Het oliepeil is mogelijk te hoog. BELANGRIJK Vul bij het verschijnen van de melding Motoroliepeil Vul 0,5 l olie bij slechts 0,5 liter bij. 08 316 Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk, omdat er gevaar voor brand bestaat. Oliepeil meten Voor controle van het oliepeil de onderstaande volgorde aanhouden. 1. Activeer sleutelstand II, zie pagina 79. 2. Draai het duimwiel op de linker stuurhendel naar stand Motoroliepeil Een ogenblik.... > Vervolgens verschijnt informatie over het motoroliepeil. Koelvloeistof Peil controleren en bijvullen 08 Onderhoud en service Motorruimte Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Het is belangrijk dat u verhouding tussen koelvloeistof en water afstemt op de heersende weersomstandigheden. Vul het reservoir nooit alleen met schoon water. Het gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer de concentratie koelvloeistof te laag is als wanneer deze te hoog is. Voor de hoeveelheden, zie pagina 357. BELANGRIJK • Hoge concentraties chloor, chloriden en andere zoutverbindingen kunnen aanleiding geven tot corrosie in het koelsysteem. • Gebruik altijd een koelvloeistof met roestwerende eigenschappen volgens de aanbevelingen van Volvo. • Let erop dat het koelvloeistofmengsel altijd voor 50 % uit water en voor 50 % uit koelvloeistof bestaat. • Leng de koelvloeistof aan met leidingwater van goede kwaliteit. Gebruik bij twijfel over de waterkwaliteit altijd een kant-en-klare koelvloeistof volgens de aanbevelingen van Volvo. • Wanneer u overstapt op een ander soort koelvloeistof of een nieuw koelsysteemonderdeel hebt gemonteerd, dient u het koelsysteem schoon te spoelen met leidingwater van goede kwaliteit of met kant-en-klare koelvloeistof. • De motor mag alleen draaien met een goed gevuld koelsysteem. De temperaturen kunnen plaatselijk hoog oplopen, wat schade (scheurvorming) aan de cilinderkop kan veroorzaken. Voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen vloeistofkwaliteit, zie pagina 357. Controleer de koelvloeistof regelmatig De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan de temperatuur in het systeem dusdanig hoog oplopen dat er gevaar voor motorschade ontstaat. WAARSCHUWING De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als u moet bijvullen terwijl de motor op bedrijfstemperatuur is, moet u langzaam de dop van het expansiereservoir losdraaien om de overdruk te laten ontsnappen. Rem- en koppelingsvloeistof Peil controleren De rem- en koppelingsvloeistof zitten in hetzelfde reservoir. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan die aan de buitenkant van het reservoir zichtbaar zijn. Controleer het peil regelmatig. Ververs de remvloeistof om de twee jaar of iedere tweede geplande servicebeurt. 08 Voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen kwaliteit van de remvloeistof, zie `` 317 08 Onderhoud en service Motorruimte pagina 357. Wanneer u vaak met uw auto in de bergen rijdt of in landen met een tropisch klimaat en een hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad, moet u de remvloeistof ieder jaar verversen. WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MIN-streepje van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld. Geadviseerd wordt de oorzaak van het remvloeistofverlies te laten controleren door een erkende Volvo-werkplaats. Bijvullen Het vloeistofreservoir zit aan de bestuurderszijde. 08 318 Het vloeistofreservoir gaat schuil achter de dekplaat op de koude zone van de motor- ruimte. U moet het ronde deksel eerst verwijderen om bij de dop van het reservoir te komen. 1. Open het deksel dat in de dekplaat zit door het te verdraaien. 2. Draai de dop van het reservoir los en vul vloeistof bij. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan (aan de binnenkant van het reservoir). BELANGRIJK Vergeet niet de dop terug te plaatsen. Stuurbekrachtigingsvloeistof BELANGRIJK Houd bij een controle het gebied rond het reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof goed schoon. De dop niet losdraaien. Controleer het peil bij iedere servicebeurt. U hoeft de vloeistof niet te verversen. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. Voor de aanbevolen vloeistofkwaliteit en de aan te houden hoeveelheden, zie pagina 357. N.B. Ook als er een storing optreedt in de stuurbekrachtiging of als de stroom wegvalt en u de auto moet laten wegslepen, blijft de auto bestuurbaar. 08 Onderhoud en service Gloeilampen Algemene informatie Alle gloeilampen van de auto vermeld, zie pagina 324. Gloeilampen en puntverlichting van een bijzonder type of lampen die alleen in een werkplaats te vervangen zijn: • Interieurverlichting aan het plafond, lees- BELANGRIJK Raak het glas van de gloeilampen nooit met blote vingers aan. De vetten en oliën op uw vingers kunnen door de hitte verdampen. Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waardoor deze al snel kapotgaat. lampjes • • • • • • • • Verlichting dashboardkastje Instapverlichting Richtingaanwijzers, buitenspiegels Koplampen Alle gloeilampen in het koplamphuis zijn te vervangen door het complete koplamphuis via de motorruimte los te nemen en te verwijderen. WAARSCHUWING Schakel altijd het contact uit en neem de transpondersleutel uit, voordat u gloeilampen vervangt. Koplamphuis verwijderen “Approach”-verlichting 1. Druk kort op de knop START/STOP ENGINE. Rem-, mist- en achteruitrijlichten 2. (Bovenste afbeelding) Sidemarkers achterzijde, achterlichten Xenon-, actieve xenonlampen Alle led-lampen WAARSCHUWING Als de auto is voorzien van xenonlampen, moet u de koplampen door een werkplaats laten vervangen – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Omdat de lampen voorzien zijn van een ontstekingsgedeelte dat een hoge spanning opwekt, dient u er extra voorzichtig mee om te gaan. Trek de borgpennen van het koplamphuis naar buiten. Trek het koplamphuis recht naar voren toe. BELANGRIJK Trek niet aan de kabel, maar alleen aan de connector. 3. (Onderste afbeelding) Koppel de connector van het koplamphuis los door met uw duim de clip omlaag te duwen. 08 `` 319 08 Onderhoud en service Gloeilampen Trek ondertussen met uw andere hand de connector los. 4. Til het koplamphuis naar buiten en leg het op een zachte ondergrond om krassen op de lens te voorkomen. 5. Vervang de kapotte gloeilamp. Het koplamphuis moet gemonteerd zijn en de connector correct aangesloten zijn, voordat u de verlichting inschakelt of de transpondersleutel in het contactslot steekt. Dimlicht, halogeen Afdekking verwijderen Koplamphuis bevestigen 1. Haal het koplamphuis los, zie pagina 319. 2. Verwijder de afdekking. 3. Koppel de connector van de lamp los. Lees de tekst op zie pagina 319 door alvorens een gloeilamp te vervangen. 08 Ga bij het bevestigen na of de lange borgpen vastzit. De pen moet in beide ogen vastzitten. 1. Open de borgklemmen door deze naar buiten te duwen. 1. Sluit de connector dusdanig aan dat u een klik hoort. 2. Trek de afdekking recht naar buiten toe los. 2. Plaats het koplamphuis terug en breng de borgpennen aan. Controleer of u ze op de juiste manier hebt ingebracht. 3. Controleer de verlichting. 320 Plaats de afdekking in omgekeerde volgorde terug. 4. Haal de gloeilamp los door de houder omlaag te duwen. 5. Breng de nieuwe gloeilamp in de lamphouder aan zodat deze vastklikt. U kunt deze op één manier terugplaatsen. Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. 08 Onderhoud en service Gloeilampen Groot licht, halogeen Verstralers, xenon* Richtingaanwijzers/knipperlichten 1. Haal het koplamphuis los. 1. Haal het koplamphuis los. 1. Haal het koplamphuis los. 2. Verwijder de afdekking, zie pagina 320 2. Verwijder de afdekking, zie pagina 320. 3. Haal de gloeilamp los door deze rechtsom te draaien en vervolgens recht naar buiten te trekken 3. Koppel de connector van de gloeilamp los. 2. Haal de lamphouder los door deze linksom te draaien. 4. Koppel de connector van de lamp los. 5. Vervang de gloeilamp, steek de nieuwe lamp in de lampvoet en draai de gloeilamp rechtsom vast. U kunt deze op één manier terugplaatsen. Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. 4. Trek de lamphouder recht naar buiten toe los. 5. Vervang de gloeilamp en steek deze in de lampvoet. U kunt hem slechts op één manier terugplaatsen. Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. 3. Trek aan de lamphouder om de gloeilamp tevoorschijn te halen. 4. Haal de kapotte gloeilamp los door deze in te duwen en linksom te draaien. 5. Breng een nieuwe gloeilamp aan door de lamp omlaag te duwen en rechtsom te draaien. 6. Breng de lamphouder aan en draai deze rechtsom. Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. 08 `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 321 08 Onderhoud en service Gloeilampen Sidemarker Mistachterlicht Lees de tekst op zie pagina 319 door alvorens een gloeilamp te vervangen. Het mistachterlicht is vanaf de achterkant van de bumper te bereiken 1. Haal het koplamphuis los. 1. Haal de gloeilamphouder los door deze linksom te draaien. 2. Draai lamphouder linksom en verwijder deze. 3. Trek de kapotte gloeilamp los en breng de nieuwe aan. U kunt hem slechts op één manier terugplaatsen. 4. Breng de lamphouder in de lampvoet aan en draai deze rechtsom. Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. 08 322 2. Haal de kapotte gloeilamp los door de gloeilamp in te duwen en linksom te draaien. 3. Breng een nieuwe gloeilamp aan door de lamp omlaag te duwen en rechtsom te draaien. 4. Breng de gloeilamphouder aan en draai deze rechtsom. Positie gloeilampen achterlamphuis Lampglas, rechterzijde Achterlicht (led)/Sidemarker Zijreflector, achteraan Remlichten Achteruitrijlicht Richtingaanwijzer Remlicht (led) 08 Onderhoud en service Gloeilampen Kentekenplaatverlichting Bagageruimteverlichting De gloeilampen van zowel de remlichten als de achteruitrijlichten zijn via de bagageruimte te vervangen. 1. Draai de boutjes los met een schroevendraaier. 1. Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en wrik deze iets heen en weer, zodat het lamphuis loskomt. G031942 Rem- en achteruitrijlichten 1. Open het paneel. 2. Haal voorzichtig het complete gloeilamphuis los en trek het naar buiten. 2. Haal de gloeilamphouder los door deze linksom te draaien. 3. Vervang de gloeilamp. 3. Haal de kapotte gloeilamp los door deze in te duwen en linksom te draaien. 4. Plaats het complete gloeilamphuis terug en draai de boutjes vast. 2. Vervang de gloeilamp. 3. Controleer of de gloeilamp werkt en druk het lamphuis weer vast. 4. Breng een nieuwe gloeilamp aan door de lamp omlaag te duwen en rechtsom te draaien. 5. Breng de gloeilamphouder aan en draai deze rechtsom. 08 `` 323 08 Onderhoud en service Gloeilampen Verlichting make-upspiegel Spiegelglas bevestigen Spiegelglas verwijderen 1. Duw de drie borgnokjes aan de bovenkant van het spiegelglas terug. 2. Duw vervolgens de onderste drie nokjes vast. Specificatie gloeilampen 1. Steek in het midden aan de onderkant een schroevendraaier achter het glas om het borgnokje aan de rand voorzichtig los te werken. 2. Steek de schroevendraaier aan zowel de linker- als de rechterzijde achter het glas (bij de zwarte rubberdelen) en wrik voorzichtig, zodat het spiegelglas aan de onderkant loskomt. 3. Maak het spiegelglas voorzichtig los en verwijder het compleet met afdekklep. 08 324 4. Vervang de gloeilamp. Verlichting W Type Verstralers, xenon, ABL 65 H9 Dimlicht, halogeen 55 H7 LL Groot licht, halogeen 65 H9 Richtingaanwijzers voorzijde 21 PY21W Bagageruimte-, kentekenplaatverlichting 5 Buislampje Make-upspiegel SV8,5 1,2 Buislampje SV5,5 Sidemarkers voorzijde 5 W3WLL Verlichting dashboardkastje 5 Buislampje SV8,5 08 Onderhoud en service Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof Wisserbladen Servicestand 5. Duw de rechter stuurhendel ca. 1 seconde lang omhoog. De ruitenwisserarmen gaan dan verticaal staan. Een volgende keer dat u de auto start nemen de ruitenwissers de ruststand weer in. Wisserbladen vervangen Haal de wisserarm van de ruit af. Druk op de knop die op de wisserbladhouder zit en trek het wisserblad evenwijdig aan de wisserarm los. De wisserbladen dienen in de servicestand te staan om ze te kunnen vervangen, reinigen of optillen (om bijvoorbeeld ijs van de voorruit te krabben). Duw het nieuwe wisserblad zo ver naar binnen dat u een klik hoort. Controleer of het blad goed vastzit. 1. Zorg dat het bestuurdersportier dichtstaat. 2. Steek de transpondersleutel in het contactslot. 4. Zet de transpondersleutel in sleutelstand 0, maar laat de transpondersleutel in het contactslot zitten. G021763 3. Zet de transpondersleutel in sleutelstand II, zie pagina 79. 08 `` 325 08 Onderhoud en service Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof Schoonmaken N.B. De wisserbladen zijn niet allebei even lang. Het blad aan de bestuurderszijde is langer dan dat aan de passagierszijde. Voor het schoonmaken van de wisserbladen en de voorruit, zie pagina 339 en verder. BELANGRIJK Controleer de wisserbladen regelmatig. Bij achterstallig onderhoud gaan de wisserbladen minder lang mee. Wisserbladen vervangen, achterklep G032770 Vulopening voor ruitensproeiervloeistof 1. Klap de wisserarm uit. 2. Pak het wisserblad aan de binnenkant (bij de pijl) beet. 3. Draai het wisserblad linksom om de aanslag op de wisserarm als hefboom te gebruiken zodat het wisserblad makkelijker loskomt. 08 4. Duw het nieuwe wisserblad vast. Controleer of het goed vastzit. 5. Klap de wisserarm terug. 326 De sproeiers van de voorruit en de koplampen staan in verbinding met hetzelfde vloeistofreservoir. BELANGRIJK Gebruik tijdens de wintermaanden ruitensproeier-antivries in het reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in de pomp, het reservoir en de slangen bevriest. Voor de hoeveelheden, zie pagina 357. 08 Onderhoud en service Accu Waarschuwingssymbolen op de accu Vermijd vonken en open vuur. Draag een veiligheidsbril. Gebruik • Controleer of de accukabels op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. • Koppel de accu nooit los, wanneer de motor draait. Explosiegevaar. Zie voor meer informatie het instructieboekje dat bij de auto hoort. De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn van invloed op de levensduur en de werking van de accu. BELANGRIJK Bestemd voor inzameling. Bewaar accu’s buiten het bereik van kinderen. Gebruik nooit een snellader voor het opladen van de accu. WAARSCHUWING De accu bevat een bijtend zuur. N.B. Zamel oude accu’s op een milieuvriendelijke manier in, omdat ze lood bevatten. Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt door een verkeerde aansluiting van de startkabels, is voldoende om de accu tot ontploffing te brengen. Accu’s bevatten tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. 08 `` 327 08 Onderhoud en service Accu N.B. Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te minder lang gaat de accu mee. Vervangen Verwijderen De levensduur van de accu wordt bepaald door uiteenlopende factoren, waaronder de rijomstandigheden en het klimaat. De accu verliest na verloop van tijd aan startcapaciteit en moet daarom bijgeladen worden, als er langere tijd achtereen niet of slechts korte afstanden met de auto wordt gereden. Ook bij strenge vorst neemt de startcapaciteit af. Om de accu in optimale conditie te houden wordt geadviseerd wekelijks minstens 15 minuten met de auto te rijden of de accu aan te sluiten op een acculader met automatische druppellading. Voor de maximale levensduur dient de accu altijd volledig opgeladen te blijven. Schakel het contact uit en wacht 5 minuten. Haal de clips op de voorste dekplaat los en verwijder de dekplaat. Haal de rubber strip los om de achterste afdekking bloot te leggen. 08 328 Neem de achterste afdekking los door deze een kwartslag te verdraaien en vervolgens op te tillen. 08 Onderhoud en service Accu WAARSCHUWING Zorg dat u de plus- en minkabels in de juiste volgorde loskoppelt en/of aansluit. 2. Duw de accu naar binnen en gelijktijdig opzij totdat de accu tegen de achterkant van de accubak aankomt. 3. Bevestig de accu met behulp van de accuklem. 4. Sluit de ontluchtingsslang aan. Koppel de zwarte minkabel los 5. Sluit de rode pluskabel aan. Koppel de rode pluskabel los 6. Sluit de zwarte minkabel aan. Koppel de ontluchtingsslang van de accu los 7. Duw de achterste afdekking vast (zie Verwijderen). Draai het boutje los waarmee de accuklem vastzit. 8. Plaats de rubber strip terug (zie Verwijderen). Haal de accu opzij en til deze op. 9. Plaats de voorste afdekking terug en bevestig deze met de clips (zie Verwijderen). Aanbrengen 1. Laat de accu in de accubak zakken. 08 329 08 Onderhoud en service Zekeringen Algemene informatie Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, worden alle verschillende elektrische functies en onderdelen door een aantal zekeringen beschermd. Als een van de elektrische onderdelen of functies niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor gesmolten is. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt, betekent dit dat het bijbehorende onderdeel een storing vertoont. U wordt dan geadviseerd een bezoek te brengen aan een erkende Volvo-werkplaats voor een controle. WAARSCHUWING Vervang een zekering nooit door vreemde voorwerpen of een zekering met een hoger amperage dan gespecificeerd is. Anders zijn aanzienlijke schade aan het elektrische systeem en brand niet uitgesloten. Positie relais- en zekeringhouders Vervangen 1. Zoek in de zekeringentabel op waar de zekering zit. 2. Trek de zekering naar buiten en bekijk deze van opzij om te kijken of het gebogen draadje soms doorgebrand is. 3. Breng in dat geval een nieuwe zekering aan met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. Positie van de relais- en zekeringhouders, auto met het stuur links – bij auto’s met het stuur rechts zitten de relais- en zekeringhouders onder het dashboardkastje omgekeerd. , 08 Onder dashboardkastje Bagageruimte Motorruimte 330 08 Onderhoud en service Zekeringen Motorruimte 08 `` 331 08 Onderhoud en service Zekeringen Algemene informatie over de zekeringen in de motorruimte Functie A Functie Aan de binnenkant van het deksel zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. Hoofdzekering voor centrale elektronicamodule (CEM) met zekeringhouder B onder dashboardkastje 50 PTC-element luchtvoorverwarming* 100 Koplampsproeiers* 20 Ruitenwissers 30 Hoofdzekering voor centrale elektronicamodule (CEM) met zekeringhouder B onder dashboardkastje 50 Standverwarming* 25 Interieurventilator 40 Hoofdzekering voor relaisen zekeringhouder in bagageruimte 60 Hoofdzekering voor relaisen zekeringhouder in passagiersruimte met zekeringhouder A onder dashboardkastje 60 Hoofdzekering voor relaisen zekeringhouder in passagiersruimte met zekeringhouder A onder dashboardkastje 60 Posities (zie voorgaande afbeelding) Motorruimte bovenin Motorruimte voorin Motorruimte onderin Deze zekeringen zitten allemaal in het zekeringenkastje in de motorruimte. De zekeringen in (C) zitten onder (A). • De zekeringen 1–7 en 42–44 zijn van het type “MidiFuse” en mogen alleen door een werkplaats worden vervangen1. • De zekeringen 8–15 en 34 zijn van het type “JCASE” en dienen door een werkplaats te worden vervangen1. • De zekeringen 16–33 en 35–41 zijn van het type “MiniFuse”. 08 - 1 332 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. - - ABS-pomp 40 ABS-ventielen 20 - - A - Koplamphoogteregeling* (xenon, Active Xenon) 10 Hoofdzekering voor centrale elektronicamodule (CEM) met zekeringhouder B onder dashboardkastje 20 ABS 5 08 Onderhoud en service Zekeringen Functie A Functie A Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* 5 10 Motorregelmodule, transmissieregelmodule, airbags 10 Relaisspoel hoofdrelais motormanagementsysteem Elektrisch verwarmde sproeikoppen* 10 Relaisspoel relais vacuümpomp (5-cil. benzine en 2.0T) 5 Verlichtingsdraaiknop 5 - - - - - - Interne relaisspoelen 5 Verstralers* Claxon Motorregelmodule (5- en 6-cil. benzine) Transmissieregelmodule 15 Compressor AC 15 Relaisspoel relais compressor AC 5 Bedieningsmagneet startmotor 30 Bobines (4-cil. benzine), regelmodule gloeiregeling (diesel) 10 Bobines (5- en 6-cil. benzine) 20 20 Motorregelmodule (benzine) 10 15 Motorregelmodule (diesel) 15 Functie A Luchtmassameter (5-cil. diesel), regelkleppen (5cil. diesel), verstuivers (5-, 6-cil. benzine), motorregelmodule (6-cil.) 15 Motorkleppen, motorregelmodule (6-cil.), solenoïden nokprofiel (6-cil.), stelmotoren inlaatspruitstuk (6-cil.), luchtmassameter (4-cil. 2.0 liter benzine) 10 Lambdasonde (4-cil. benzine, 5-cil. diesel), regelmodule radiateurafdekking (D3 handgeschakeld) 10 EVAP-klep (5-, 6-cil. benzine), lambdasondes (5-, 6-cil. benzine) 15 Vacuümpomp (4-cil. 2.0 liter benzine), carterventilatieverwarming (5-cil.), dieselfilterverwarming (5cil.) 20 - 08 `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 333 08 Onderhoud en service Zekeringen 08 334 Functie A Gloeibougies (diesel) 70 Koelventilator (4-cil., 5-cil. benzine) 60 Koelventilator (6-cil. benzine, 5-cil. diesel) 80 Elektrohydraulische stuurbekrachtiging 100 08 Onderhoud en service Zekeringen Onder dashboardkastje Posities Hou der A Functie A Hoofdzekering voor audioregelmodule* 40 - - - - - - Hou der A Functie A - - - - Hou der A Functie A Bedieningspaneel voorste passagiersportier 20 15 Bedieningspaneel achterste passagiersportier rechts 20 12V-aansluiting bagageruimte* Bedieningspaneel bestuurdersportier 20 Bedieningspaneel achterste passagiersportier links 20 08 `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 335 08 Onderhoud en service Zekeringen Hou der A Functie A Keyless* 20 Elektrisch bedienbare bestuurdersstoel* Elektrisch bedienbare passagiersstoel* Hou der A Functie A 5 20 Schuifdak*, interieurverlichting plafond, klimaatsensor 12V-aansluiting middenconsole 15 20 15 Omklapbare hoofdsteunen* 15 Stoelverwarming passagierszijde 5 Stoelverwarming bestuurderszijde 15 Regelmodule Infotainment Regelmodule audiosysteem*, tv* 10 Satellietradio*, digitale radio* Audiosysteem 15 Telefoon* 5 Rear Seat Entertainment (RSE)* 7,5 08 336 - * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Zittingverwarming passagierszijde rechtsachter* 15 Zittingverwarming passagierszijde linksachter* 15 Park Assist*, parkeercamera*, regelmodule trekhaak * 5 Hou der A Hou der B Functie A Regelmodule AWD* 10 Actieve chassisregeling Four-C* 10 Functie A Achterruitwisser 15 Interieurverlichting, bedieningspaneel zijruiten op bestuurdersportier, elektrisch bedienbare voorstoelen*, op afstand bediende garagedeur* 7,5 Informatiedisplay (DIM) 5 Adaptieve cruisecontrol (ACC)*, Collision Warning* 10 Interieurverlichting, regensensor 7,5 08 Onderhoud en service Zekeringen Hou der B Functie A Hou der B Functie A 5 Stuurwieleenheid 7,5 Collision Warning Centrale vergrendeling achter, centrale vergrendeling tankvulklep 10 Achterruitensproeier 15 Gaspedaal, PTC-element luchtvoorverwarming*, dimfunctie achteruitkijkspiegel*, achterbankverwarming* Ruitenwissers 15 - - Opening achterklep 10 Remlichten 5 - Schuifdak* 20 Startblokkering 5 Brandstofpomp 20 Ontvanger transpondersleutel, bewegingsmelder alarm*, bedieningspaneel klimaatregeling 5 Stuurslot 15 Sirene alarm*, diagnoseaansluiting OBDII 5 - - Airbags 7,5 08 10 `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 337 08 Onderhoud en service Zekeringen Kofferbak/bagageruimte Het kastje zit achter de bekleding aan de linkerzijde. Posities Functie A Functie A Elektrische achterklepbediening* 30 Trekhaakaansluiting 1* 40 30 Elektrische parkeerrem rechts 30 - - - - Elektrisch verwarmde achterruit 30 - - Trekhaakaansluiting 2* 15 - - - - Functie A Elektrische parkeerrem links - 08 338 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. - 08 Onderhoud en service Verzorging Auto wassen BELANGRIJK Was de auto zodra deze vuil geworden is. Zorg dat de auto op een spoelvloer met olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo. Vuile koplampen werken minder goed. Maak ze daarom regelmatig schoon, tijdens het tanken bijvoorbeeld. • Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de lak aantasten en deze zeer snel doen verkleuren. U wordt geadviseerd een dergelijke verkleuring te laten herstellen door een erkende Volvo-werkplaats. N.B. Bij de externe verlichting zoals de koplampen, mistlampen en achterlichten kan tijdelijk condens optreden aan de binnenkant van het lampglas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en alle externe verlichting is erop gebouwd om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp enige tijd brandt. • Spoel het onderstel af. • Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil los te weken. Spuit niet rechtstreeks in de richting van de sloten. • Was de auto met een spons, autoshampoo zeepoplossing of autoshampoo. • Gebruik een koud ontvettingsmiddel voor hardnekkig vuil. • Droog de auto af met een schoon en zacht stuk zeemleer of een trekker. In een automatische wasstraat kunt u de auto weliswaar snel en eenvoudig schoonmaken, maar de borstels van de wasstraat kunnen niet overal even goed bij. Voor het beste resultaat wordt u geadviseerd de auto met de hand te wassen. N.B. U wordt geadviseerd de eerste maanden na aankoop van een nieuwe auto deze alleen met de hand te wassen. Een nieuwe laklaag is namelijk kwetsbaarder dan een oude laag. Hogedrukreinigers en een ruime hoeveelheid lauw water. • Reinig de wisserbladen met een lauwe Automatische wasstraten Wisserbladen schoonmaken Door teer-, stof- en zoutresten op de wisserbladen en insecten, ijs e.d. op de voorruit gaan wisserbladen minder lang mee. Bij het reinigen: Let er bij gebruik van een hogedrukreiniger op dat u cirkelende bewegingen maakt en de spuitkop op minstens 30 cm afstand van de auto houdt (geldt voor alle exterieuronderdelen). Spuit niet rechtstreeks in de richting van de sloten. Zet de wisserbladen in de servicestand, zie pagina 325. WAARSCHUWING Laat het schoonmaken van de motor altijd over aan een werkplaats. Als de motor heet is, bestaat er gevaar voor brand. N.B. Reinig de wisserbladen en voorruit regelmatig met een lauw sopje of autoshampoo. 08 Gebruik geen sterke oplosmiddelen. `` 339 08 Onderhoud en service Verzorging Remmen testen WAARSCHUWING Test na het wassen van de auto altijd de remmen (en dus ook de handrem) om te voorkomen dat vocht en corrosie de remblokken aantasten, waardoor de remwerking afneemt. Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als u lange afstanden in de regen of sneeuwmodder aflegt. Door de wrijving worden de remblokken warm, zodat het vocht verdampt. Doe hetzelfde bij zeer vochtig of koud weer. Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur Voor het schoonmaken en verzorgen van gekleurde kunststof onderdelen, rubber onderdelen en sieronderdelen zoals glimmende strips, wordt geadviseerd het speciale reinigingsmiddel te gebruiken dat bij de Volvowerkplaats verkrijgbaar is. Volg bij het gebruik van dit reinigingsmiddel de gebruiksvoorschriften nauwkeurig op. 08 340 BELANGRIJK Onderdelen van kunststof en rubber niet in de was zetten of oppoetsen. Bij gebruik van ontvetters op kunststof en rubber onderdelen waar nodig alleen voorzichtig wrijven. Gebruik een zachte schoonmaakspons. Bij het poetsen van glimmende strips kunt u de glimmende deklaag beschadigen of verwijderen. Gebruik geen schurende poetsmiddelen. Velgen Gebruik alleen de velgreinigingsmiddelen die Volvo adviseert. Sterke velgreinigingsmiddelen kunnen het oppervlak beschadigen en vlekken veroorzaken op verchroomde lichtmetalen velgen. Poetsen en in de was zetten Poets de auto en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet of als u deze extra bescherming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen. Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was zetten niet in direct zonlicht staat. Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen of de was aanbrengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met een teerverwijderaar of terpentine. U kunt hardnekkige vlekken met een speciaal voor autolak bestemde, fijne schuurpasta (“rubbing compound”) verwijderen. Poets de lak eerst op en behandel deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten zowel poetsmiddel als was. BELANGRIJK Alleen lakbehandelingen uitvoeren die door Volvo geadviseerd worden. Andere behandelingen zoals lakconservering, verzegeling, bescherming, glansverzegeling e.d. kunnen lakschade veroorzaken. Lakschade als gevolg van dergelijke behandelingen valt niet onder de Volvo-garantie. 08 Onderhoud en service Verzorging Waterafstotende laag* Gebruik nooit producten zoals autowas, ontvetters e.d. op het glasoppervlak, omdat de waterafstotende laag daardoor beschadigd kan raken. Wees voorzichtig bij het schoonmaken om te voorkomen dat er krassen in het glasoppervlak ontstaan. Om schade aan het glas te voorkomen dient u voor het verwijderen van ijs alleen een krabber van kunststof te gebruiken. De waterafstotende laag staat bloot aan natuurlijke slijtage. Om de waterafstotende eigenschappen te behouden, wordt geadviseerd de behandeling te vernieuwen met een nabehandelingsmiddel dat verkrijgbaar is bij een erkende Volvo-werkplaats. Gebruik het middel de eerste keer na drie jaar en daarna ieder jaar. Roestwering, controleren en onderhouden De auto heeft in de fabriek een uiterst grondige en complete roestwerende behandeling ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien van een slijtvaste bodembescherming. In de balken, holten en gesloten profielen werd een dunne, doordringende roestwerende vloeistof gespoten. De roestwering van de auto hoeft normaal gesproken pas na ca. 12 jaar voor het eerst te worden nabehandeld. De auto moet daarna om de drie jaar een nabehandeling ondergaan. U wordt geadviseerd om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, als de auto een nabehandeling nodig heeft. Vuil en strooizout kunnen aanleiding geven tot corrosie. Het is daarom belangrijk de auto schoon te houden. Om de roestwering van de auto in optimale staat te houden moet u de beschermingslaag regelmatig controleren en zo nodig bijwerken. Interieur reinigen Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autoverzorgingsproducten die door Volvo geadviseerd worden. Maak de bekleding regelmatig schoon en volg daarbij de gebruiksaanwijzingen bij het autoverzorgingsproduct op. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt. Matten en bagageruimte Haal de inlegmatten uit de auto om de vloerbekleding en de inlegmatten ieder apart schoon te kunnen maken. Gebruik een stofzuiger om vuil en stof te verwijderen. Elk van beide inlegmatten zit met pennen vast. Pak de inlegmat bij elk van beide pennen vast en til de mat recht omhoog. Breng de inlegmat aan door deze bij beide pennen vast te drukken. WAARSCHUWING Controleer voordat u wegrijdt of de inlegmat voor de bestuurdersstoel goed ligt en aan de pennen vastzit zodat hij niet naast of onder de pedalen klem kan komen te zitten. Voor vlekken op de vloermat wordt geadviseerd het speciale reinigingsmiddel voor stoffen bekleding te gebruiken nadat u hebt gestofzuigd. U dient vloermatten te reinigen met de door uw Volvo-dealer geadviseerde producten! Vlekken op stoffen bekleding en plafondbekleding Om de brandvertragende eigenschappen van de bekleding niet aan te tasten wordt geadviseerd een speciaal reinigingsmiddel voor stoffen bekleding te gebruiken dat verkrijgbaar is bij erkende Volvo-werkplaatsen. BELANGRIJK 08 Scherpe voorwerpen en klittenband kunnen de stoffen bekleding beschadigen. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 341 08 Onderhoud en service Verzorging Behandeling van vlekken op leren bekleding De leren bekleding van Volvo is chroomvrij, voldoet aan de norm Öko-Tex 100 en is behandeld om de bekleding in oorspronkelijke staat te bewaren. Naarmate leren bekleding ouder wordt, krijgt het een fraai patina. Het leer wordt veredeld en bewerkt zodat het zijn natuurlijke eigenschappen houdt. Het leer is voorzien van een beschermende toplaag, maar om de goede eigenschappen en het fraaie uiterlijk te behouden is regelmatige verzorging van het leer vereist. Volvo biedt een universeel leerverzorgingsproduct waarmee u leren bekleding kunt schoonmaken en de beschermende laag kunt herstellen, mits u de instructies opvolgt. Na enig tijd in gebruikt te zijn geweest krijgt het leer zijn natuurlijke patina, afhankelijk van de oppervlaktestructuur. Een dergelijk patina maakt deel van het natuurlijke verouderingsproces van het leer en geeft aan dat het om een natuurproduct gaat. Voor de beste resultaten adviseert Volvo eenà viermaal per jaar (zo nodig vaker) beschermende crème op te brengen. De Volvo Leather Care-set is verkrijgbaar bij de Volvo-dealer. 08 342 BELANGRIJK • 2. Laat het leer 20 minuten drogen alvorens erop plaats te nemen. Sommige geverfde kledingstukken (zoals spijkerbroeken en suède kleding) kunnen afgeven en voor verkleuring van de bekleding zorgen. Daarmee is het leer beter beschermd tegen vlekken en uv-straling. • Gebruik nooit sterke oplosmiddelen. Dergelijke middelen kunnen bekleding van textiel, vinyl en leer beschadigen. Reinigingsvoorschriften voor leren stuurwiel • Verwijder vuil en stof met een ietwat vochtige spons en een neutrale zeepoplossing. • Leer moet kunnen ademen. Dek het leren stuurwiel nooit af met kunststof bescherming. Reinigingsvoorschriften voor leren bekleding 1. Breng een weinig van het leerreinigingsproduct op een vochtige spons aan en knijp erin om een dikke laag schuim te krijgen. • Gebruik natuurlijke oliën. Voor het beste 2. Behandel de vlek voorzichtig met cirkelende bewegingen. Groep 1 (inkt, wijn, koffie, melk, zweet en bloed) 3. Dep de vlek zorgvuldig met de spons. Laat de vlek in de spons trekken. Wrijf niet. 4. Veeg het behandelde gebied met een stuk zacht papier of een doek af en laat het leer volledig drogen. Beschermende laag aanbrengen op leren bekleding 1. Breng wat van de beschermende crème op de vilten doek aan en wrijf de crème in cirkelende bewegingen voorzichtig in het leer. resultaat wordt geadviseerd het leerverzorgingsmiddel van Volvo te gebruiken. Bij vlekken op het stuurwiel: Gebruik een zachte doek of spons. Neem een ammoniaoplossing in een concentratie van 5 %. (Gebruik voor bloedvlekken een oplossing van 2 dl water en 25 g zout.) Groep 2 (vet, olie, saus en chocolade) 1. Dezelfde procedure als voor groep I. 2. Dep met een absorberende papieren of stoffen doek. 08 Onderhoud en service Verzorging Groep 3 (vuil, stof in droge vorm) Geringe lakschade herstellen 1. Gebruik een zachte borstel om het vuil te verwijderen. De lak vormt een belangrijk onderdeel van de roestwering van de auto en moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. Om roestvorming te voorkomen moet u lakschade direct herstellen. De meest voorkomende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en plekjes op de spatbordranden en portieren. Behandeling van vlekken op interieuronderdelen van kunststof, metaal en hout Voor het reinigen van interieuronderdelen en panelen van kunststof worden met water bevochtigde splitfiber- of microvezeldoeken geadviseerd, die verkrijgbaar zijn bij een erkende Volvo-werkplaats. Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen. Voor de hardnekkige vlekken kunt u een speciaal reinigingsmiddel gebruiken dat verkrijgbaar is bij de erkende Volvo-werkplaats. Steenslagschade herstellen Benodigdheden • grondlak (primer) in een bus • spuitbus of bijwerkpen1 • afplaktape Kleurcode G021832 2. Dezelfde procedure als voor groep I. Het is belangrijk dat u de juiste lakkleur gebruikt. Voor de positie van de productsticker, zie pagina 348. Vóór het herstel van lakschade moet u de auto schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er bovendien voor dat de auto warmer is dan 15 °C. Veiligheidsgordel schoonmaken Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en dan met name het textielreinigingsmiddel dat bij de erkende Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Zorg dat de gordel droog is, voordat deze weer wordt opgerold. 1. Plak een stuk afplaktape over het beschadigde gebied heen. Trek de tape weer van de lak af om zoveel mogelijk lakresten te verwijderen. 2. Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om en breng deze met een fijn kwastje of een luciKleurcode van de auto 1 08 Volg de aanwijzingen die bij de verpakking van de bijwerkpen werden geleverd. `` 343 08 Onderhoud en service Verzorging fer aan. Breng de lak met een kwastje aan, wanneer de primer droog is. 3. Krassen kunt u op dezelfde manier herstellen, maar dek ter bescherming de onbeschadigde lak rond de kras af. 4. Poets de herstelde lak na enkele dagen op. Gebruik daarvoor een zachte doek met een geringe hoeveelheid schuurpasta. N.B. Als de steenslagplek niet tot op het blanke plaatwerk is doorgedrongen en er nog een intacte laklaag over is, volstaat het om na reiniging van het beschadigde gebied de ontbrekende lak aan te brengen. 08 344 08 Onderhoud en service 08 345 Type-aanduidingen............................................................................... Maten en gewichten.............................................................................. Motorspecificaties................................................................................. Motorolie............................................................................................... Vloeistoffen en smeermiddelen............................................................. Brandstof.............................................................................................. Wielen en banden, maten en spanning ................................................ Elektrisch systeem................................................................................ Typegoedkeuring.................................................................................. Displaysymbolen................................................................................... 346 348 350 354 355 357 359 362 363 364 376 SPECIFICATIES 09 Specificaties 09 Type-aanduidingen Positie van stickers en plaatjes 348 09 Specificaties Type-aanduidingen Wanneer u contact opneemt met uw erkende Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de type-aanduiding, het chassisnummer en het motornummer bij de hand te hebben. Type-aanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor lak en bekleding en typegoedkeuringsnummer. Bij het openen van het rechter achtportier is de sticker zichtbaar. 09 N.B. Het is mogelijk dat de stickers die in de instructieboek staan geen exacte kopieën zijn van de stickers die in de auto zitten. Ze dienen alleen om aan te geven hoe de stickers er bij benadering uitzien en waar ze ongeveer zitten. De informatie die voor uw auto geldt staat op de desbetreffende stickers in/op uw auto. Sticker voor standverwarming. Motorcode, onderdeel- en serienummer. Motoroliesticker met de kwaliteit en viscositeit van de te gebruiken olie. Type-aanduiding en serienummer van de versnellingsbak. Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak Identificatienummer van de auto (VIN, Vehicle Identification Number) De typegoedkeuring van de auto bevat meer informatie over de auto. 349 09 Specificaties 09 Maten en gewichten Maten 350 Maten mm A Wielbasis 2774 B Lengte 4627 C Laadlengte, vloer, achterbank neergeklapt 1789 D Laadlengte, vloer E Hoogte F Laadhoogte G Spoorbreedte vooras 972 1713 802 1632 Maten mm H Spoorbreedte achteras 1586 I Laadbreedte, vloer 1090 J Breedte 1891 K Breedte incl. buitenspiegels 2120 Gewichten Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/vloeistoffen. Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires alsmede de kogeldruk (bij gebruik van een aanhanger (zie tabel op pagina 352)) zijn van invloed op het laadvermogen en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht. Toelaatbare maximumbelading = totaalgewicht – rijklaar gewicht. 09 Specificaties Maten en gewichten N.B. Het gedocumenteerde rijklaar gewicht geldt voor een auto in standaarduitvoering – d.w.z. een auto zonder extra uitrusting of accessoires. Dit betekent dat voor ieder accessoire dat wordt toegevoegd het laadvermogen van de auto met het gewicht van het desbetreffende accessoire moet worden verminderd. WAARSCHUWING Afhankelijk van de belading van de auto en het zwaartepunt van de lading treden er wijzigingen in de rijeigenschappen op. 09 Max. belasting: Zie typegoedkeuring. Max. dakbelasting: 100 kg. Voorbeelden van accessoires die een vermindering van het laadvermogen betekenen zijn auto’s in de uitvoeringen Kinetic, Momentum en Summum alsmede zaken als trekhaken, lastdragers, skiboxen, audiosystemen, verstralers, gps-systemen, brandstofkachels, veiligheidsrekken, matten, bagagerolhoezen/-afdekkingen, elektrisch bediende stoelen, etc. Een weegbrug is een betrouwbaar instrument om het rijklaar gewicht voor uw auto te bepalen. Voor informatie over de positie van de sticker, zie pagina 348. Max. totaalgewicht Max. treingewicht (auto + aanhanger) Max. voorasdruk Max. achterasdruk Uitrustingsniveau `` 351 09 Specificaties Maten en gewichten 09 Trekgewicht en kogeldruk Motor Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) Alle Alle 0–1200 50 2.0T Automaat, MPS6 1800 90 T5 Automaat, MPS6 1800 90 3.2 AWD Automaat, TF-80SC 1800 90 T6 AWD Automaat, TF-80SC 2000 90 D3 Automaat, TF-80SC 1600 75 DRIVe Handbak, M66 1600 75 D5 AWD Automaat, TF-80SC 2000 90 D5 AWD Handbak, M66 1800 90 Automaat, TF-80SC 2000 90 Handbak, M66 1800 90 D3 AWDA D3 AWDA A Bepaalde markten Max. gewicht ongeremde aanhanger (kg) 750 352 Max. kogeldruk (kg) 50 09 Specificaties Maten en gewichten 09 N.B. Voor aanhangers/caravans zwaarder dan 1800 kg wordt een trillingsdemper op de trekhaak geadviseerd. 353 09 Specificaties Motorspecificaties 09 Motorspecificaties A 354 Model Motorcode Vermogen (kW bij omw/min) Vermogen (pk bij omw/min) Motorkoppel (Nm bij omw/ min) Aantal cilinders Cilinderboring (mm) Slaglengte (mm) Slagvolume (liter) Compressieverhouding 2.0T B4204T6 149/6000 203/6000 300/1750–4000 4 87,5 83,1 1,999 10,0:1 T5 B4204T7 177/5500 240/5500 320/1800-5000 4 87,5 83,1 1,999 10,0:1 T6 B6304T4 224/5600 304/5600 440/2100–4200 6 82,0 93,2 2,953 9,3:1 3.2 B6324S5 179/6400 243/6400 320/3200 6 84 96 3,192 10,8:1 D3 / DRIVe D5204T2 120/2900 163/2900 400/1400–2850 5 81,0 77 1,984 16,5:1 D5 D5244T10 151/4000 205/4000 420/1500–3250 5 81,0 93,15 2,400 16,5:1 D3 AWD D5244T16A 120/4000 163/4000 420/1500–2500 5 81,0 93,15 2,400 16,5:1 Bepaalde markten 09 Specificaties Motorolie Ongunstige rijomstandigheden In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. Hier volgen enkele voorbeelden van ongunstige rijomstandigheden. Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten: • met een caravan of aanhanger achter de auto • in bergachtig gebied • op hoge snelheden • in temperaturen lager dan –30 °C of hoger dan +40 °C Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere ritten bij lage temperaturen. Kies een volsynthetische motorolie bij ongunstige rijomstandigheden. Ze bieden de motor extra bescherming. Volvo adviseert olieproducten van Castrol. 09 Viscositeitsdiagram BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit en dat zowel bij het bijvullen als bij het verversen van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact is anders niet uitgesloten. Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motoroliesoort die niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen. `` 355 09 Specificaties 09 Motorolie Motoroliekwaliteit Motortype Motorcode Hoeveelheid, incl. oliefilter (liter) T6 B6304T4 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 6,8 3.2 B6324S5 Viscositeit: SAE 0W-30 6,8 D3 AWD D5244T16 5,9 D3 / DRIVe D5204T2 5,9 D5 D5244T10 5,9 2.0T B4204T6 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 5,4 B4204T7 Viscositeit: SAE 5W-30 5,4 T5 Bij ritten onder ongunstige omstandigheden ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken. Voor het bijvullen van motorolie, zie pagina 313. 356 09 Specificaties Vloeistoffen en smeermiddelen 09 Overige vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistof Systeem Koelvloeistof 2.0T, T6, 3.2, D3, D5, DRIVe 8,9 T5 10,5 Remvloeistof Remsysteem 0,6 Stuurbekrachtigingsvloeistof Stuurbekrachtiging Ruitensproeiervloeistof Auto’s met koplampsproeiers 6,5 Auto’s zonder koplampsproeiers 4,5 Brandstof A Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven kwaliteit Door Volvo aanbevolen koelvloeistof aangelengd met 50 % waterA, zie verpakking. – DOT 4+ WSS M2C204-A2 of een vergelijkbaar product. Door Volvo aanbevolen ruitensproeier-antivries aangelengd met water. Benzinemotor ca. 70 Benzine, zie pagina 275 Dieselmotor ca. 70 Dieselolie, zie pagina 275 De waterkwaliteit dient te voldoen aan de norm STD 1285,1. Handgeschakelde versnellingsbak M66 Hoeveelheid (liter) 1,9 Voorgeschreven versnellingsbakolie BOT 350M3 `` 357 09 Specificaties 09 Vloeistoffen en smeermiddelen Automatische versnellingsbak Voorgeschreven versnellingsbakolie MPS6 7,3 BOT 341 TF-80SC 7,0 AW1 N.B. Onder normale rijomstandigheden hoeft u de versnellingsbakolie nooit te verversen. Onder ongunstige rijomstandigheden moet de olie mogelijk wel worden ververst, zie pagina 357. 358 Hoeveelheid (liter) 09 Specificaties Brandstof 09 CO2-uitstoot en brandstofverbruik A B C 2.0T 262 11,3 161 6,9 198 8,5 T5 262 11,3 161 6,9 198 8,5 T6 AWD 354 15,2 188 8,1 249 10,7 3.2 AWD 322 13,8 176 7,6 229 9,9 DRIVe 197 7,5 129 4,9 154 5,9 D3 234 8,9 148 5,6 179 6,8 D5 AWD 234 8,9 139 5,3 174 6,6 D5 AWD 250 9,5 146 5,5 184 7,0 `` 359 09 Specificaties Brandstof 09 A A 234 8,9 139 5,3 174 6,6 D3 AWDA 250 9,5 146 5,5 184 7,0 Bepaalde markten : liter/100 km A = stadsverkeer B = snelwegrit C = combinatierit Brandstofverbruik en uitstoot van kooldioxide De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in de bovenstaande tabel zijn gebaseerd op speciale EU-rijcycli1, die gelden voor een auto met 360 C D3 AWDA : gram/km 1 B rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder extra uitrusting. Afhankelijk van de uitrusting neemt het autogewicht toe. Dit alsook de mate van belading van de auto zorgt voor een verhoging van het brandstofverbruik en de uitstoot van kooldioxide. Er zijn meerdere oorzaken aan te geven voor een verhoogd brandstofverbruik ten opzichte van de tabelwaarden. Daarbij valt te denken aan factoren als: • Uw rijstijl. • De grotere rolweerstand als u kiest voor grotere wielen dan de standaardwielen op de basisuitvoering van het model. • De grotere luchtweerstand bij hogere snelheden. • De brandstofkwaliteit, de weg- en verkeersomstandigheden, de weersgesteldheid en de staat van de auto. Ook wanneer u slechts enkele van de hier genoemde tips opvolgt, is al een aanzienlijk lager brandstofverbruik mogelijk. Raadpleeg voor meer informatie de richtlijnen waar eerder aan gerefereerd werd1. Er zijn grote afwijkingen in het brandstofverbruik mogelijk bij een vergelijking met de EUrijcycli1 die gehanteerd worden bij certificering De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op twee gestandaardiseerde rijcycli in laboratoriummilieu (“EU-rijcycli”) conform de EU-richtlijn 80/1268/EEC (Euro 4), EU Regulation no 692/2008 (Euro 5) alsmede UN ECE Regulation no 101. Deze richtlijnen bevatten informatie over de rijcycli stadsverkeer en snelwegrit. - Stadsverkeer – de meting begint met een koude start van de motor. Het betreft hier een gesimuleerde rit. - Snelwegrit - de auto moet optrekken en afremmen bij snelheden van 0–120 km/h. Het betreft hier een gesimuleerde rit. – Bij een auto met motortype D5 in combinatie met een zestraps handbak geldt de 2e versnelling als wegrijversnelling. De waarde voor combinatierit, die in de tabel staat, is zoals wettelijk bepaald werd een combinatie van een stadsrit en een snelwegrit. CO2-uitstoot - om de uitstoot van kooldioxide te berekenen tijdens de twee rijcycli worden alle uitlaatgassen opgevangen. Deze worden vervolgens geanalyseerd en leiden tot de gespecificeerde waarde voor de CO2-uitstoot. 09 Specificaties Brandstof 09 van de auto en waarop de verbruikscijfers in de tabel gebaseerd zijn. Waar u op moet letten Tips voor de bestuurder om het brandstofverbruik te beperken: • Rijd rustig en voorkom onnodig optrekken en krachtig remmen. • Houd de juiste bandenspanning aan en controleer regelmatig of dat nog steeds zo is – houd voor de beste resultaten de zogeheten ECO-bandenspanning aan, zie de bandenspanningstabel op pagina 362. • De bandenkeuze is mogelijk van invloed op het brandstofverbruik – informeer bij uw dealer naar passende banden. Voor meer informatie en tips zie pagina 14 en 270. Zie pagina 274 voor meer algemene informatie over brandstof. 361 09 Specificaties Wielen en banden, maten en spanning 09 Goedgekeurde bandenspanningswaarden Variant Bandenmaat Snelheid Belading, 1–3 inzittenden Max. belading (km/h) 235/65 R 17 Alle motoren ECO-bandenspanningA Voor Achter Voor Achter Voor/achter (kPa)B (kPa) (kPa) (kPa) (kPa) Tot 160 240 240 270 270 270 160 + 240 240 270 270 - max. 80 420 420 420 420 - 235/60 R 18 235/55 R 19 255/45 R 20 Compact reservewiel (Temporary Spare) A B 362 Zuinig rijden. In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa). 09 Specificaties Elektrisch systeem Elektrisch systeem Op de auto zit een wisselstroomdynamo met spanningsregelaar. Het elektrische systeem is enkelpolig en gebruikt het chassis en het motorblok als geleiders. De accucapaciteit is afhankelijk van de uitrusting op de auto. 09 BELANGRIJK Let er bij het vervangen van de accu op, dat de nieuwe accu dezelfde koudestartcapaciteit en reservecapaciteit als de originele accu heeft (zie sticker op de accu). Accu Spanning (V) Koudestartvermogen, Reservecapaciteit CCA, Cold Cranking Amperes (A) (minuten) 12 520–700 100–135 12 700–800 135–160 363 09 Specificaties 09 Typegoedkeuring Afstandsbedieningssysteem Land A, B, CY, CZ, D, DK, E, EST, F, FIN, GB, GR, H, I, IRL, L, LT, LV, M, NL, P, PL, S, SK, SLO IS, LI, N, CH HR 364 ROK Hierbij verklaart Delphi dat het gebruikte transpondersleutelsysteem in overeenstemming is met de essentiële eigenschappen en overige relevante bepalingen zoals beschreven in de EU-richtlijn 1999/5/EG. Radarsysteem Land Delphi 15-07-2003, Duitsland R-LPD1-03-0151 Land Singapore BR IDA: Infocomm Development Authority of Singapore. Brazilië RC CCAB06LP1940T4 09 Specificaties Typegoedkeuring 09 Bluetooth Verklaring van overeenstemming (Declaration of Conformity) Land Landen binnen de EU Exportland: Japan Producent: Alpine Electronics Inc. Type uitrusting: Bluetooth-eenheid Breng voor meer informatie een bezoek aan http://ec.europa.eu/enterprise/rtte/faq.htm#informing `` 365 09 Specificaties 09 Typegoedkeuring Land 366 Tsjechië: Alpine Electronics, Inc. tímto prohlašuje, že tento Bluetooth Module je ve shodě se základními požadavky a dalšími příslušnými ustanoveními směrnice 1999/5/ES. Denemarken: Undertegnede Alpine Electronics, Inc. erklærer herved, at følgende udstyr Bluetooth Module overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF. Duitsland: Hiermit erklärt Alpine Electronics, Inc., dass sich das Gerät Bluetooth Module in Übereinstimmung mit den grundlegenden Anforderungen und den übrigen einschlägigen Bestimmungen der Richtlinie 1999/5/EG befindet. 09 Specificaties Typegoedkeuring 09 Land Estland: Käesolevaga kinnitab Alpine Electronics, Inc. seadme Bluetooth Module vastavust direktiivi 1999/5/EÜ põhinõuetele ja nimetatud direktiivist tulenevatele teistele asjakohastele sätetele. GrootBrittannië: Hereby, Alpine Electronics, Inc., declares that this Bluetooth Module is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. Spanje: Por medio de la presente Alpine Electronics, Inc. declara que el Bluetooth Module cumple con los requisitos esenciales y cualesquiera otras disposiciones aplicables o exigibles de la Directiva 1999/5/CE. Griekenland: ΜΕ ΤΗΝ ΠΑΡΟΥΣΑ Alpine Electronics, Inc. ΔΗΛΩΝΕΙ ΟΤΙ Bluetooth Module ΣΥΜΜΟΡΦΩΝΕΤΑΙ ΠΡΟΣ ΤΙΣ ΟΥΣΙΩΔΕΙΣ ΑΠΑΙΤΗΣΕΙΣ ΚΑΙ ΤΙΣ ΛΟΙΠΕΣ ΣΧΕΤΙΚΕΣ ΔΙΑΤΑΞΕΙΣ ΤΗΣ ΟΔΗΓΙΑΣ 1999/5/ΕΚ. Frankrijk: Par la présente Alpine Electronics, Inc. déclare que l'appareil Bluetooth Module est conforme aux exigences essentielles et aux autres dispositions pertinentes de la directive 1999/5/CE. Italië: Con la presente Alpine Electronics, Inc. dichiara che questo Bluetooth Module è conforme ai requisiti essenziali ed alle altre disposizioni pertinenti stabilite dalla direttiva 1999/5/CE. Letland: Ar šo Alpine Electronics, Inc. deklarē, ka Bluetooth Module atbilst Direktīvas 1999/5/EK būtiskajām prasībām un citiem ar to saistītajiem noteikumiem. Litouwen: Šiuo Alpine Electronics, Inc. deklaruoja, kad šis Bluetooth Module atitinka esminius reikalavimus ir kitas 1999/5/EB Direktyvos nuostatas. Nederland: Hierbij verklaart Alpine Electronics, Inc. dat het toestel Bluetooth Module in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EG. Malta: Hawnhekk, Alpine Electronics, Inc., jiddikjara li dan Bluetooth Module jikkonforma mal-ĘtiĒijiet essenzjali u ma provvedimenti oĘrajn relevanti li hemm fid-Dirrettiva 1999/5/EC. `` 367 09 Specificaties 09 Typegoedkeuring Land 368 Hongarije: Alulírott, Alpine Electronics, Inc. nyilatkozom, hogy a Bluetooth Module megfelel a vonatkozó alapvetõ követelményeknek és az 1999/5/EC irányelv egyéb elõírásainak. Polen: Niniejszym Alpine Electronics, Inc. oświadcza, że Bluetooth Module jest zgodny z zasadniczymi wymogami oraz pozostałymi stosownymi postanowieniami Dyrektywy 1999/5/EC. Portugal: Alpine Electronics, Inc. declara que este Bluetooth Module está conforme com os requisitos essenciais e outras disposições da Directiva 1999/5/CE. Slovenië: Alpine Electronics, Inc. izjavlja, da je ta Bluetooth Module v skladu z bistvenimi zahtevami in ostalimi relevantnimi določili direktive 1999/5/ES. Slowakije: Alpine Electronics, Inc. týmto vyhlasuje, že Bluetooth Module spĺňa základné požiadavky a všetky príslušné ustanovenia Smernice 1999/5/ES. Finland: Alpine Electronics, Inc. vakuuttaa täten että Bluetooth Module tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen. Zweden: Härmed intygar Alpine Electronics, Inc. att denna Bluetooth Module står I överensstämmelse med de väsentliga egenskapskrav och övriga relevanta bestämmelser som framgår av direktiv 1999/5/EG. IJsland: Hierbij verklaart Alpine Electronics, Inc. dat deze Bluetooth-module in overeenstemming is met de essentiële eigenschappen en overige relevante bepalingen zoals beschreven in de EU-richtlijn 1999/5/EG. Noorwegen: Alpine Electronics, Inc. erklærer herved at utstyret Bluetooth Module er i samsvar med de grunnleggende krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF. 09 Specificaties Typegoedkeuring 09 Land China: कϝᴵǂ䖯ষ⫳ѻॖଚ݊ѻકⱘ䇈ᯢкՓ⫼ݠЁˈᑨߞॄϟ䗄᳝݇ݙᆍ˖ ᷛᯢ䰘ӊЁ᠔㾘ᅮⱘᡔᴃᣛᷛՓ⫼㣗ೈˈ䇈ᯢ᠔᳝ࠊǃ䇗ᭈঞᓔ݇ㄝՓ⫼ᮍ⊩˗ ƵՓ⫼乥⥛˖*+] Ƶㄝᬜܼ䕤ᇘࡳ⥛ (,53 ˖㒓Ⲟ˘ G%L ᯊ˖싨P:싨G%P ǂķ Ƶ᳔ࡳ⥛䈅ᆚᑺ˖㒓Ⲟ˘ G%L ᯊ˖싨G%P0+] (,53 ķ Ƶ䕑乥ᆍ䰤˖SSP Ƶᴖᬷথᇘ 䕤ᇘ ࡳ⥛ ᇍᑨ䕑⊶f ֵס䘧ᏺᆑҹ ˖ • • • • • 싨G%PN+] 0+] 싨G%PN+] *+] 싨G%P0+] *+] 싨G%P0+] *+] 싨G%P0+] ݊ᅗ *+] ϡᕫ᪙㞾ᬍথᇘ乥⥛ǃࡴথᇘࡳ⥛ ࣙᣀ乱ࡴ㺙ᇘ乥ࡳ⥛ᬒ఼ ˈϡᕫ᪙㞾㒓ᬍ⫼݊ᅗথᇘ㒓˗ Փ⫼ᯊϡᕫᇍ⾡ড়⊩ⱘ᮴㒓⬉䗮ֵϮࡵѻ⫳᳝ᆇᑆᡄ˗ϔᮺথ⦄᳝ᑆᡄ⦄䈵ᯊˈᑨゟेذℶՓ⫼ˈᑊ䞛পᮑ⍜䰸ᑆᡄৢᮍৃ㒻㓁 Փ⫼˗ Փ⫼ᖂࡳ⥛᮴㒓⬉䆒ˈᖙ乏ᖡফ⾡᮴㒓⬉ϮࡵⱘᑆᡄᎹϮǃ⾥ᄺঞए⭫ᑨ⫼䆒ⱘ䕤ᇘᑆᡄ˗ ϡᕫ亲ᴎᴎഎ䰘䖥Փ⫼DŽ `` 369 09 Specificaties 09 Typegoedkeuring Land Taiwan: ܅㧤ሽंᘿ୴ࢤሽᖲጥ䏺ऄรԼ㦕 รԼԲය ᆖীڤᎁᢞٽհפ܅୴᙮ሽᖲΔॺᆖױΔֆΕᇆࢨࠌ݁ृشլᖐ۞!᧢ޓ᙮ΕףՕפࢨ᧢ޓૠհࢤ֗פ౨Ζ รԼය פ܅୴᙮ሽᖲհࠌشլᐙଆڜ٤֗եឫٽऄຏॾΙᆖ࿇ڶեឫွழΔ!ᚨܛمೖشΔࠀޏ۟ྤեឫழֱᤉᥛࠌشΖছႈ ٽऄຏॾΔਐࠉሽॾऄࡳ!܂ᄐհྤᒵሽຏॾΖפ܅୴᙮ሽᖲႊٽ࠹ݴऄຏॾࢨՠᄐΕઝᖂ֗᠔᛭شሽं!ᘿ୴ࢤሽᖲໂհեឫΖ CCAB10LP0230T7 370 09 Specificaties Typegoedkeuring 09 Land ZuidKorea: 뇗빃뇐ꚯ Volvo Car Korea 겛뙨녋뤏麗1,$09 뇗빃ꑀ%OXHWRRWK$XGLR1DYLJDWLRQ5DGLR ꑣ鴳ꑀ,$0 ꩫ驛뎗0DUFK Alpine Electronics, Inc Made in Japan 際闘뇐ꚯ Volvo Car Korea ꚷꚯ녋鶔뗣뤏ꍧ껿 끳겗끤ꩫ霧뼗驣 鶔ꚷꚯꠇ黤 런 ꚷꚯ녋鶔뗣際闘뫫 http://www.volvocars.com/kr ꩧ끤녋늷넓ꩧ뼨 ೇ鲴뼯ꓯꫛ꫟ꟿ鱏놿볇뿷겛閻鱠ꫬ넯녃냷ꕻꈗ넳ꑀ꼃놿隷隻ꇣ鷗ꟿ걟鱏뼛ꯓ꾁거鲃鲟 `` 371 09 Specificaties 09 Typegoedkeuring Land Singapore: Verenigde Arabische Emiraten Jordanië: The product that contains the Bluetooth module is approved with the following certification number. BT module certification number: TRC/LPD/2010/4. BT module name: IAM2.1BT PWB EU 372 09 Specificaties Typegoedkeuring 09 Land ZuidAfrika Urugay This product contains URSEC approved transmitter [module name and model name (IAM2.1 BT PWB EU + BVJG905A, BVVE905A, BVLV905A)] `` 373 09 Specificaties 09 Typegoedkeuring Land Jamaica Approved for use in Jamaica SMA EI: IAM2.1 Thailand This telecommunication equipment conforms to NTC technical requirement. Nigeria Mexico Waarschuwing "Este equipo opera a titulo secundario, consecuentemente, debe aceptar interferencias perjudiciales incluyendo equipos de la misma clase y puede no causar interferencias a sistemas operando a titulo primario." Bluetooth module installation information This module board is to be installed only by the professional line operator and used only for car audio produced by ALPINE ELECTRONICS, INC. When this Bluetooth Module Board is installed in the Car Audio, we shall consider the following points; 1. Since “IAM2.1 BT PWB US” owns its FCC ID/IC Number, we shall affix an exterior label on the outside of the product if the FCC ID is not visible. The exterior label shall use wording such as either “Contains Transmitter Module Board FCC ID: A269ZUA130 / IC: 700BIAM2101” or “Contains FCC ID: A269ZUA130 / IC: 700B-IAM2101”. 2. “IAM2.1 BT PWB US” complies with requirements of subsections 15.19(a)(3) in FCC Rules Part 15 Subpart C. The manual statement 15.19 (a)(3) is included User Guide of the product. COFETEL No. RCPALIA10-0353 374 09 Specificaties Typegoedkeuring 09 Land Botswana Kroatië 375 09 Specificaties 09 Displaysymbolen Algemene informatie Er worden tal van verschillende displaysymbolen gebruikt in de auto. De symbolen zijn onderverdeeld in waarschuwings-, controleen informatiesymbolen. Hier volgt een overzicht van de meest voorkomende symbolen met hun betekenis en een verwijzing naar de pagina(’s) in het boek waar u meer informatie kunt vinden. Voor meer informatie over de symbolen en displaymeldingen, zie pagina 74, 75 en 136. 376 Displaysymbolen Controle- en waarschuwingssymbolen op instrumentenpaneel Betekenis Pagina Lage oliedruk 75 Handrem 75, 128, 129 gaat Het rode waarschuwingssymbool branden, wanneer er een storing geregistreerd is die mogelijk van invloed is op de veiligheid en/of rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende melding op het informatiedisplay. Airbags SRS 21, 75 Gordelwaarschuwing 18, 75 gaat Het oranje informatiesymbool branden en er verschijnt een verklarende tekst op het informatiedisplay, wanneer er een afwijking in een van de autosystemen is opgetreden. Het oranje informatiesymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. Dynamo laadt niet bij 75 Storing in remsysteem 75, 125 Waarschuwing, Safety mode 21, 33, 75, 77, 121 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Symbool Controle- en informatiesymbolen op instrumentenpaneel Symbool Betekenis Pagina Storing in ABL-systeem* 74, 88 Uitlaatgas74 reinigingssysteem Storing in ABS-systeem 74, 125 Mistachterlicht aan 74, 89 Stabiliteits74, 126, 163, regeling, 290 DSTC; afdalingsremregeling; Trailer Stability Assist Voorgloeifunctie motor (diesel) 74 09 Specificaties Displaysymbolen Betekenis Pagina Laag peil in brandstoftank 74, 156 Informatie, lees displaymelding 74 Groot licht aan 74, 88 Richtingaanwijzers links 74 Richtingaanwijzers rechts 74 Overige informatiesymbolen op instrumentenpaneel Symbool Betekenis Pagina Adaptieve cruisecontrol* 165, 169, 175 Adaptieve cruisecontrol* 175 Symbool Betekenis Pagina Adaptieve cruisecontrol*; afstandscontrole* (Distance Alert) Symbool Betekenis Pagina 175, 178 Radarsensor* 175, 178, 190 Adaptieve cruisecontrol*; afstandscontrole* (Distance Alert) 175, 178 Camerasensor*; lasersensor* 183, 190, 194, 196 178, 183, 190 Adaptieve cruisecontrol* 175 Auto Brake*; afstandscontrole* (Distance Alert); City SafetyTM; Collision Warning* Adaptieve cruisecontrol*; afstandscontrole* (Distance Alert) 170, 177 Motor- en interieurverwarming op brandstof* 156 Adaptieve cruisecontrol*; afstandscontrole* (Distance Alert) 170, 177 ABL* 88 273 Adaptieve cruisecontrol* 169 Tankvulklep rechts Accuspanning laag 156 Handrem 129 G025102 Symbool 09 `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 377 09 Specificaties 09 Displaysymbolen Symbool 378 Betekenis Pagina Regensensor* 97 Driver Alert System* 193 Driver Alert System*; Lane Departure Warning* 194, 196 Driver Alert System*; Lane Departure Warning* 196 Driver Alert System*; Tijd voor pauze 194 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Informatiesymbolen op display plafondconsole Symbool Betekenis Pagina Gordelwaarschuwing 19 Airbag passagiersstoel, geactiveerd 24, 25 Airbag passagiersstoel, gedeactiveerd 25 09 Specificaties 09 379 10 Alfabetisch register A 10 Actieve koplampen (ABL).......................... 88 Actieve xenonkoplampen.......................... 88 Aanbevolen veiligheidzitjes, tabel.............. 36 Aanhanger............................................... kabel................................................... pendelbeweging................................. rijden met een aanhanger................... 284 284 289 284 Alarmlichten............................................... 90 Alcoholslot............................................... 110 Afstandsbediening .................................. 249 batterij vervangen .............................. 250 Allergenen................................................ 146 Aanrijding................................................... 33 Afstandsbediening HomeLink programmeerbaar .............................. 131 Antislipregeling........................................ 162 Aanstekeropening.................................... 210 Afstandscontrole...................................... 177 ACC – Adaptieve cruisecontrol................ 167 Airbag activeren/deactiveren, PACOS............. 24 bestuurders- en passagierszijde.......... 22 deactiveren met sleutel......................... 24 Aanpassen, lichtbundel............................. 93 ACC gedeactiveerd.................................. 165 Accu................................................. 327, 363 onderhoud.......................................... 327 starten met hulpaccu.......................... 116 symbolen op de accu......................... 327 transpondersleutel/PCC....................... 54 waarschuwingssymbolen................... 327 Achterklep.................................................. 61 openen.................................................. 62 vergrendelen/ontgrendelen.................. 60 Achterruit, elektrische verwarming.......... 103 Achteruitkijkspiegel.................................. 104 autodimfunctie.................................... 104 Actief chassis (FOUR-C).......................... 164 380 Adaptieve cruisecontrol........................... 167 radarsensor......................................... 173 Storingen opsporen............................ 174 deactiveren........................................... 66 geactiveerd alarm uitschakelen............ 66 tijdelijk uitschakelen.............................. 66 All Wheel Drive (vierwielaandrijving)........ 123 Antispin ................................................... 162 Approach-verlichting................................. 92 Audio instellingen.................................. 223, 224 surround............................................. 216 Airbagsysteem .......................................... 21 Audiosysteem.................................. 216, 218 functies............................................... 223 overzicht............................................. 218 Airconditioning......................................... 152 algemene informatie........................... 145 Auto klimaatinstelling.................................. 151 Airconditioning, AC.................................. 152 Autobekleding.......................................... 341 Alarm.......................................................... activeren............................................... alarmindicatie....................................... alarmsignalen........................................ alarmsysteem controleren.................... beperkt alarmniveau............................. Automatische hervergrendeling................. 59 AIRBAG ............................................... 22, 23 65 66 65 66 51 66 Automatische motorrem.......................... 126 Automatische schakelblokkering deactiveren............................................................ 119 Automatische vergrendeling...................... 59 10 Alfabetisch register Automatische versnellingsbak................. aanhanger........................................... handmatig schakelen (Geartronic)...... slepen en bergen................................ 117 285 118 291 Automatische wasstraten........................ 339 Auto wassen............................................ 339 AUX-ingang..................................... 218, 239 AWD, vierwielaandrijving......................... 123 slijtage-indicator................................. snelheidsaanduidingen....................... spanning............................................. specificaties........................................ winterbanden...................................... 297 299 304 299 298 Batterij afstandsbediening ............................. 250 Bedieningselementen middenconsole .......................... 219, 264 Bedieningsknoppen middenconsole................................... 139 B Bedieningspaneel verlichting..................... 87 Bagagenet............................................... 281 Bedrijfsrem.............................................. 124 Bagagerolhoes......................................... 283 Bellen....................................................... 253 Bagageruimte bagagenet........................................... 281 bagagerolhoes.................................... 283 krikpunten........................................... 279 veiligheidsrek...................................... 282 verlichting............................................. 92 Benzinekwaliteit....................................... 275 Bagage verankeren (Lading vervoeren)... 279 Banden bandenreparatie................................. draairichting........................................ onderhoud.......................................... rijeigenschappen................................ 306 296 296 296 Bergen..................................................... 292 Berichten en symbolen Afstandscontrole................................ 178 Collision Warning met Auto Brake.......................................... 183, 190 Driver Alert Control............................. 194 Lane Departure Warning..................... 196 Berichten en symbolen voor adaptieve cruisecontrol............................................ 175 Berichten op instrumentenpaneel............ 136 Beslaande koplampglazen condens.............................................. 339 Beslagen ruiten........................................ ontwasemen....................................... ontwasemen met blaasmonden......... timerfunctie......................................... 10 152 145 154 153 Blaasmonden........................................... 147 BLIS, Blind Spot Information System...... 205 BLIS-systeem (Blind Spot Information System).......................................................... 205 Blokkering achteruitversnelling................ 117 Bluetooth gesprek naar mobiel .......................... handsfree ........................................... media ................................................. microfoon uit ...................................... streaming audio ................................. 253 251 242 253 242 Boordcomputer....................................... 160 Botsing, zie Aanrijding............................... 33 Brandstof................................................. brandstofbesparing............................ brandstoffilter..................................... brandstofverbruik............................... 274 304 276 359 Buitenafmetingen..................................... 350 Buitenspiegels......................................... 102 381 10 Alfabetisch register Buitenspiegels resetten........................... 103 10 D DAB-radio................................................ 231 C Camerasensor................................. 181, 188 CD ........................................................... 234 Chassisstanden....................................... 164 City Safety™............................................ 180 Claxon........................................................ 86 Claxonneren............................................... 86 Clean Zone Interior Package (CZIP)........ 146 CO2-uitstoot ............................................ 359 Collision Warning............................. 185, 186 radarsensor......................... 173, 180, 186 Collision Warning met Auto Brake*.......... 185 Dagtellers................................................... 77 Dakbelasting, max. gewicht .................... 350 Dashboardkastje...................................... 210 vergrendelen......................................... 60 Dieselolie................................................. 275 Displayverlichting....................................... 87 Dolby Surround Pro Logic II.................... 216 Doorluchtfunctie................................ 59, 146 Doorwaaddiepte...................................... 270 CZIP (Clear Zone Interior Package)......... 146 Elektrisch bediend panoramadak............ 107 elektrische aansluiting............................. 211 Elektrische aansluiting bagageruimte...................................... 280 voorstoel............................................. 211 Elektrische parkeerrem............................ automatisch lossen............................. handmatig lossen............................... lage accuspanning.............................. 128 129 129 128 DVD ......................................................... 234 Elektrisch inklapbare buitenspiegels....... 102 Elektronische startblokkering.................... 48 E ETC, elektronische temperatuurregeling ECC, elektronische klimaatregeling......... 148 Extra verwarming..................................... 159 ECO-bandenspanning............................. 304 Extra verwarming (diesel)......................... 159 EHBO-kit ................................................. 305 EHBO-set................................................. 305 382 Elektrisch bedienbare stoel....................... 82 DSTC, zie ook Stabiliteitssysteem........... 162 Driver Alert System.................................. 192 Contactsleutels.......................................... 79 Cruisecontrol........................................... 165 Elektrisch bedienbare ruiten resetten...... 101 Elektrische verwarming achterruit............................................. 103 buitenspiegels..................................... 103 stoelen en achterbank........................ 150 Driver Alert Control.................................. 192 Condens aan binnenkant lampglazen..... 339 Controleren en bijvullen, koelvloeistof..... 316 Elektrisch bedienbare ruiten.................... 100 149 Etiketten................................................... 348 10 Alfabetisch register F Follow Me home-verlichting...................... 92 Global opening........................................ 146 Houder voor boodschappentassen ........ 279 Gloeilampen, zie Verlichting.................... 319 10 FOUR-C – Actief chassis......................... 164 Gloeilampen achterlamphuis: positie................................................. 322 I FSC, milieulabel......................................... 15 Gordelwaarschuwing................................. 19 IAQS – Interior Air Quality System........... 146 Gordijn panoramadak...................................... 107 IC-systeem – Inflatable Curtain................. 28 G Groot licht/dimlicht, zie Verlichting............ 87 Geartronic................................................ 118 Gelaagd glas............................................ 100 Geluid Ambient Surround Sound .................. 224 Geluidssterkte beltoon, telefoon................................. 254 telefoon............................................... 254 telefoon/mediaspeler.......................... 254 Gereedschap........................................... 303 Gesprekken gebruik................................................ 253 inkomende.......................................... 253 Informatiedisplays...................................... 73 Informatie- en waarschuwingssymbolen... 74 H Handgeschakelde versnellingsbak.......... 117 slepen en bergen................................ 291 Handmatig schakelen (Geartronic).......... 118 Handrem.................................................. 128 HDC......................................................... 126 Hill Descent Control................................. 126 Hogedruksproeiers koplampen................. 98 Hoge motortemperatuur.......................... 284 Gevarendriehoek..................................... 305 HomeLink .............................................. 131 Gewichten rijklaar gewicht.................................... 350 Hoofdsteun middelste zitplaats achterbank............. 83 omklappen...................................... 84, 85 Glazen gelaagd/verstevigd............................. 100 In de was zetten....................................... 340 Informatietoets, PCC................................. 51 Infotainment ............................................ basisfuncties ...................................... brontoetsen ....................................... menufuncties ..................................... overzicht ............................................ spraakherkenning............................... 216 219 218 264 218 260 Inlegmatten.............................................. 211 Instructieboekje, milieulabel...................... 15 Instrumenten, schakelaars en bediening... 70 Instrumentenoverzicht auto met stuur links.............................. 70 auto met stuur rechts........................... 72 Instrumentenpaneel................................. 136 Instrumentenverlichting, zie Verlichting..... 87 383 10 Alfabetisch register 10 Interieurcomfort....................................... 209 Kleurcode, lak.......................................... 343 Interieurfilter............................................. 146 Klimaatregeling........................................ 145 algemene informatie........................... 145 sensoren............................................. 145 Klok, instellen............................................. 77 Lak kleurcode............................................ 343 schade en herstel............................... 343 Interior Air Quality System (IAQS) ........... 153 Knipperlichten............................................ 90 Lampen, zie Verlichting............................ 319 Intervalstand.............................................. 97 Knippersignalen, PCC............................... 51 Lampjes................................................... 163 iPod, aansluiting.................................... 239 Koelsysteem............................................ 270 Lane Departure Warning.......................... 195 Kofferbak lading vervoeren................................. 278 Lekke band, zie Banden.......................... 303 Kompas................................................... 105 kalibreren............................................ 105 Koplampen.............................................. 319 Lichtbundel aanpassen.............................. 93 Active Bending Lights .......................... 93 halogeenkoplampen............................. 93 Koplamphoogteregeling............................ 87 Luchtverdeling................................. 147, 154 Interieurverlichting, zie Verlichting............. 91 Interieurverwarming op brandstof....................................... 155 K Katalysator............................................... 274 bergen................................................. 291 Keuzehendelblokkering........................... 119 Keuzehendelblokkering, mechanisch uitschakelen................................................. 119 Kinderen.................................................... kinderslot.............................................. kinderzitjes en SIPS-airbags................. positie in de auto.................................. veiligheid............................................... 34 42 26 34 34 Kinderslot................................................... 64 Kinderzitje.................................................. 34 Leren bekleding, reinigingsvoorschriften. 342 Koudemiddel........................................... 145 Krik........................................................... 303 Keyless drive...................................... 56, 114 384 krikpunten........................................... 279 lading op het dak................................ 278 L Lading vervoeren algemene informatie........................... 278 bagageruimte...................................... 278 M Make-upspiegel................................. 91, 211 Max. dakbelasting .................................. 350 Media Bluetooth .................................... 242 Mediaspeler ............................................ 234 Meldingen op informatiedisplay............... 162 Meldingen voor BLIS............................... 207 10 Alfabetisch register Menu- en meldingsfuncties..................... 136 Motoroliepeil controleren......................... 313 Menufuncties infotainment ..................... 264 Motorremregeling ................................... 162 Menusysteem infotainment .................... 264 Motorruimte koelvloeistof........................................ olie...................................................... overzicht............................................. stuurbekrachtigingsvloeistof............... Menusysteem MY CAR........................... 139 Meters op het instrumentenpaneel brandstofmeter..................................... 74 snelheidsmeter..................................... 74 toerenteller............................................ 74 Middenconsole........................................ 139 Milieulabel, FSC, instructieboekje............. 15 Mistlichten achter.................................................... 89 Mobiele telefoon aansluiten........................................... handsfree............................................ spraakherkenning............................... telefoon registreren............................. 255 251 260 252 Motor oververhitting...................................... 284 starten................................................. 114 Motorolie.......................................... 313, 355 filter..................................................... 313 hoeveelheden..................................... 355 oliekwaliteit......................................... 355 ongunstige rijomstandigheden........... 355 Ontgrendelen van de binnenzijde................................ 59 van de buitenzijde................................. 59 316 313 313 318 Ontwaseming........................................... 152 Motorspecificaties................................... 354 Openen, motorkap................................... 312 Motorverwarming op brandstof....................................... 155 Oververhitting.......................................... 284 10 Opbergmogelijkheden in passagiersruimte....................................................... 209 opblaasgordijn........................................... 28 MY CAR................................................... 139 P N Nooduitrusting gevarendriehoek................................. 305 O Olie, zie ook Motorolie............................. 355 Oliepeil laag............................................. 313 Omklappen, ruggedeelte achterbank........ 84 Onderhoud roestwering......................................... 341 PACOS....................................................... 24 PACOS, schakelaar voor activering/deactivering....................................................... 24 Paniekfunctie............................................. 50 Panoramadak gordijn................................................. 107 openen en sluiten............................... 107 ventilatiestand..................................... 108 Park Assist............................................... 198 sensoren voor Park Assist.................. 200 Parkeerhulpcamera.................................. 201 Passagiersruimte..................................... 209 385 10 Alfabetisch register 10 PCC (Personal Car Communicator) bereik transpondersleutel............... 51, 52 functies................................................. 50 Pedestrian Detection............................... 185 Peilstok, elektronisch............................... 315 Poetsen.................................................... 340 Powershift-versnellingsbak.............. 120, 291 Provisorische bandenreparatie................ 306 R Radarsensor............................................ 167 beperkingen........................................ 173 Radio ...................................................... AM/FM ............................................... DAB ................................................... menusysteem .................................... 226 226 231 264 Recirculatie.............................................. 152 Regensensor.............................................. 97 Relais- en zekeringenkastje, zie Zekeringen........................................................... 330 Rem- en koppelingsvloeistof................... 317 Remlichten................................................. 89 Remmen.................................................. 124 antiblokkeerremsysteem, ABS........... 124 elektrische parkeerrem....................... 128 noodremlichten..................................... 89 remkrachtverhoging bij noodstops, EBA .................................................... 124 remlichten............................................. 89 remsysteem........................................ 124 remvloeistof bijvullen.......................... 318 symbolen op instrumentenpaneel...... 125 Rolbeugels................................................. 31 ROPS (Roll-Over Protection System)........ 31 ROPS (Roll-Over Protection System) (Rolbeugels)..................................................... 31 Rugleuning................................................. 81 voorstoel, omklappen........................... 81 Ruiten en spiegels................................... 100 Ruitensproeiers.......................................... 98 Reservewiel.............................................. 303 compact reservewiel........................... 303 Ruitensproeiervloeistof, bijvullen............. 326 Richtingaanwijzers..................................... 90 Ruitenwissers............................................ 97 regensensor.......................................... 97 Rijadviezen............................................... 270 Rijden....................................................... koelsysteem........................................ met een aanhanger............................. met geopende achterklep................... 270 270 284 271 Rijden met een aanhanger kogeldruk............................................ 350 trekgewicht......................................... 350 Rijden tijdens de winter........................... 271 Rijeigenschappen aanpassen.................. 164 Rijklaar gewicht........................................ 350 Roestwering............................................. 341 Roetfilter.................................................. 276 386 Roetfilter vol............................................. 276 S Safelock-functie......................................... 62 deactiveren........................................... 62 onderbreking........................................ 63 Safety mode.............................................. 33 Schoonmaken automatische wasstraten................... auto wassen....................................... bekleding............................................ veiligheidsgordels............................... velgen................................................. 339 339 341 343 340 10 Alfabetisch register Serviceprogramma.................................. 312 Spraakherkenning mobiele telefoon........ 260 Signaalingang, externe.................... 218, 239 Sproeiers achterruit............................................... 98 sproeiervloeistof, bijvullen.................. 326 voorruit.................................................. 98 SIPS-airbag............................................... 26 SIPS-airbags.............................................. 26 Sleepoog.................................................. 292 Slepen...................................................... 291 sleepoog............................................. 292 Sleutel........................................................ 48 Sleutelblad................................................. 52 Sleutelloos starten (Keyless drive)..... 56, 114 Sleutelstanden........................................... 79 Sloten automatische vergrendeling................. 59 ontgrendelen......................................... 59 vergrendelen......................................... 59 Smeermiddelen........................................ 357 Smeermiddelen, hoeveelheden............... 357 Spiegels achteruitkijk-....................................... buiten-................................................ elektrische verwarming....................... elektrisch inklapbare........................... kompas............................................... Sproeikoppen, verwarmde........................ 98 Stabiliteits- en tractieregelsysteem......... 162 Stabiliteitssysteem................................... 162 Stadslichten vóór en achterlichten............ 89 Standverwarming..................................... accu en brandstof............................... op een helling parkeren...................... tijd instellen......................................... 155 155 155 157 Startblokkering.......................................... 48 Starten met hulpaccu.............................. 116 Steenslagplekken en krassen.................. 343 Stickers.................................................... 348 Stoel, zie Stoelen en achterbank............... 81 104 102 103 102 105 Spin Control............................................. 162 Stoelen en achterbank............................... 81 elektrische bediening............................ 82 elektrische verwarming....................... 150 hoofdsteunen achterbank..................... 83 ruggedeelte achterbank omklappen..... 84 rugleuning voorstoel omklappen.......... 81 Storingen in de adaptieve cruisecontrole opsporen.................................................. 174 10 Storingen in de camerasensor opsporen.................................................... 182, 190 Storingsmeldingen Driver Alert Control............................. 194 Lane Departure Warning..................... 196 zie Berichten en symbolen................. 175 Storingsmeldingen voor adaptieve cruisecontrol...................................................... 175 Storingsmeldingen voor BLIS.................. 207 Storingsmeldingen voor de afstandscontrole.......................................................... 178 Stuurbekrachtiging, snelheidsafhankelijke........................................................... 164 Stuurkrachtniveau, zie Stuurbekrachtiging.......................................................... 164 Stuurslot.................................................. 115 Stuurwiel.................................................... 86 stuurwielafstelling................................. 86 toetsenset..................... 86, 139, 165, 221 toetsenset adaptieve cruisecontrol.... 169 Stuurwiel afstellen...................................... 86 Surround.......................................... 216, 224 Stoel met geheugenfunctie........................ 82 387 10 Alfabetisch register 10 Symbolen controlesymbolen................................. 74 informatiesymbolen.............................. 74 waarschuwingssymbolen..................... 74 spraakherkenning............................... telefoonboek....................................... telefoonboek, sneltoets...................... telefoon registreren............................. 260 255 255 252 Symbolen en meldingen Afstandscontrole................................ 178 Botswaarschuwing met brake support............................................. 183, 190 Driver Alert Control............................. 194 Lane Departure Warning..................... 196 Temperatuur werkelijke temperatuur....................... 145 Symbolen en meldingen voor adaptieve cruisecontrol............................................ 175 Totaalgewicht.......................................... 350 Temperatuurregeling............................... 152 Timer........................................................ 153 Toetsensets op stuurwiel... 86, 139, 165, 221 Tanken..................................................... tankdop............................................... tanken................................................. tankvulklep, elektrisch openen........... tankvulklep, handmatig openen......... Transmissie.............................................. 117 Telefoon aansluiten........................................... bellen.................................................. gesprek beantwoorden....................... handsfree............................................ inkomende gesprekken...................... 388 Transponder............................................ 100 273 273 273 273 273 255 253 253 251 253 Trekinrichting, zie Trekhaak..................... 286 Trillingsdemper........................................ 286 TSA, Trailer Stability Assist ............. 162, 289 TV............................................................. 245 Type-aanduidingen.................................. 348 Typegoedkeuring, transpondersleutelsysteem......................................................... 364 Traction Control....................................... 162 Trailer Stability Assist ..................... 162, 289 T afneembaar, verwijderen ................... 288 specificaties........................................ 286 Transpondersleutel.................................... afneembaar sleutelblad........................ batterij vervangen................................. bereik transpondersleutel..................... functies................................................. 48 52 54 51 50 U Uitstoot van kooldioxide.......................... 277 USB, aansluiting...................................... 239 V Transpondersleutelsysteem, typegoedkeuring..................................................... 364 Veiligheidsgordel achterbank............................................ 20 gordelspanners..................................... 20 Trekgewicht............................................. 350 Veiligheidsgordels...................................... 18 Trekhaak.................................................. 286 afneembaar, aanbrengen ................... 287 Veiligheidsrek........................................... 282 10 Alfabetisch register Veiligheidszitje........................................... aanbevolen........................................... afmetingscategorieën voor veiligheidszitjes met ISOFIX-bevestigingssysteem...................................................... bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes................................................ geïntegreerd kinderzitje met twee standen........................................................ ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinderzitjes................................................ 34 36 42 45 40 42 Velgen schoonmaken..................................... 340 Ventilatie.................................................. 147 Ventilator.................................................. 151 Vergrendelen/ontgrendelen aan de binnenzijde................................ 59 achterklep............................................. 60 Vergrendelingsindicatie ............................ 48 Verlichting................................................ 319 "Approach"-verlichting......................... 92 Actieve xenonkoplampen..................... 88 automatische verlichting, interieur........ 92 bedieningsknoppen.............................. 91 displayverlichting.................................. 87 Follow Me Home-verlichting................. 92 gloeilampen, specificaties.................. 324 groot licht/dimlicht................................ in interieur............................................. instrumentenverlichting........................ koplamphoogteverstelling.................... mistachterlicht...................................... stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten......................................... Verlichting, gloeilampen vervangen......... bagageruimte...................................... dimlicht, halogeen.............................. groot licht, halogeen........................... groot licht, xenonlamp........................ kentekenplaatverlichting..................... make-upspiegel.................................. richtingaanwijzer................................. sidemarker.......................................... 87 91 87 87 89 89 319 323 320 321 321 323 324 321 322 Vloeistoffen, hoeveelheden...................... 357 Vloeistoffen en oliën................................. 357 Volume .................................................... 219 W Waarschuwingsgeluid Collision Warning................................ 186 Waarschuwingslampje adaptieve cruisecontrol...................... 167 Collision Warning................................ 186 stabiliteits- en tractieregelsysteem..... 162 Verwarming.............................................. 152 Waarschuwingslampjes airbags (SRS)........................................ dynamo laadt niet bij............................ gordelwaarschuwing............................ lage oliedruk......................................... parkeerrem aangezet............................ storing in remsysteem.......................... waarschuwing....................................... Verzorging................................................ 339 Waarschuwingssymbool, airbagsysteem. . 21 Verzorging, leren bekleding..................... 342 Warmtereflecterende voorruit.................. 100 Vierwielaandrijving, AWD......................... 123 Water- en vuilafstotende laag.................. 100 Verlichting instrumentenpaneel................. 87 Versnellingsbak........................................ 117 automatische...................................... 117 handgeschakelde............................... 117 Verwarmde sproeikoppen.......................... 98 10 Volgtijd instellen....................................... 177 75 75 75 75 75 75 75 Vlekken.................................................... 341 389 10 Alfabetisch register 10 Water- en vuilafstotende laag, schoonmaken........................................................... 341 Whiplash-letsel, WHIPS............................. 29 WHIPS kinderzitje/comfortkussen.................... 29 whiplash-letsel...................................... 29 Wielen aanbrengen......................................... reservewiel.......................................... sneeuwkettingen................................. velgen................................................. verwisselen......................................... 302 303 298 297 301 Wielen en banden.................................... 296 Winterbanden.......................................... 298 Wisserbladen........................................... schoonmaken..................................... servicestand....................................... vervangen........................................... vervangen achterklep......................... 325 326 325 325 326 Wissers en -sproeiers................................ 97 Z Zekeringen............................................... 330 algemene informatie........................... 330 390 houder in bagageruimte..................... 338 relais-/zekeringenkastje in motorruimte.................................................. 331 vervangen........................................... 330 Zekeringenkastje..................................... 330 dashboardkastje................................. 335 Zekeringentabel zekeringen in motorruimte.................. 332 Zuinig rijden............................................. 270 Zwangere vrouwen, veiligheidsgordel....... 19 Kdakd8Vg8dgedgVi^dcIE&'+&&9jiX]!6I&%)+!Eg^ciZY^cHlZYZc!<iZWdg\'%&%!8deng^\]i©'%%%"'%&%Kdakd8Vg8dgedgVi^dc
advertisement
* Your assessment is very important for improving the workof artificial intelligence, which forms the content of this project
Related manuals
advertisement