advertisement

Stiga PARK COMPACT 16 4WD Handleiding | Manualzz
STIGA PARK
COMPACT 14
COMPACT 16
COMPACT 16 4WD
BRUKSANVISNING SV ....6
KÄYTTÖOHJEET FI .... 14
BRUGSANVISNING DA ... 22
BRUKSANVISNING NO... 31
GEBRAUCHSANWEISUNG DE ... 39
INSTRUCTIONS FOR USE EN ... 49
MODE D’EMPLOI FR ... 58
GEBRUIKSAANWIJZING NL ... 67
ISTRUZIONI PER L’USO IT..... 76
INSTRUCCIONES DE USO ES ... 85
INSTRUÇõES DE UTILIZAÇÃO PT ... 95
INSTRUKCJA OBSŁUGI PL.. 105
ИНСТРУКЦИЯ ПОЛЬЗОВАТЕЛЯ RU. 115
NÁVOD K POUŽITÍ CS . 126
HASZNÁLATI UTASÍTÁS HU. 135
NAVODILA ZA UPORABO SL.. 144
KASUTUSJUHISED ET . 153
NAUDOJIMO INSTRUKCIJOS LT.. 162
LIETOŠANAS INSTRUKCIJA LV.. 171
8211-0001-21
1
D
B
E
F
2
C
G
A
4
3
K
5
HST
N
Y
2
6
4WD
P
O
7
8
Q
R
S
T
Max
9
10
0
A
P
1
B
U
R
T
12
11
Y
3
14
13
15
Alt. 1
A
Alt. 2
B
R
S
16
4
17
18
19
F
G
H
20
21
J
5
SV
1 ALLMÄNT
1.1
6
2.1
2.3
Bruksanvisning i original
SV
Bruksanvisning i original
7
SV
4.1
BENSINPÅFYLLNING (7:Q)
4.3 NIVÅKONTROLL,
TRANSMISSIONSOLJA
SV
4.4
9
4.8
Bruksanvisning i original
SV
5.3
5.4
Bruksanvisning i original
11
SV
Bruksanvisning i original
SV
Bruksanvisning i original
13
SUOMI
FI
1 YLEISTÄ
2 KUVAUS
1.1
14
2.1
VETO
2.2
2.3
TURVAJÄRJESTELMÄ
15
FI
SUOMI
16
4.1
TANKKAAMINEN (7:Q)
FI
FI
SUOMI
18
SUOMI
5.2
5.3
Säädä rengaspaineet seuraavasti:
Edessä: 0,6 bar (9 psi).
Takana: 0,4 bar (6 psi).
5.4
MOOTTORIÖLJYN VAIHTO
FI
19
FI
SUOMI
5.8
AKKU
5.9
MOOTTORIN ILMANSUODATIN
FI
5.13 VAROKE katso 8:S
21
DANSK
DA
1.1
DA
DANSK
DA
DANSK
DA
STOP
4.8
DA
4. Bortskaf olien i henhold til relevante lokale bestemmelser.
5. Montér olieaftapningsproppen, og skub klemmen tilbage, så den klemmer over proppen.
6. Fjern oliepinden og påfyld frisk olie.
Oliemængde: 1,4 liter.
Silent: 1,1 liter.
7. Efter oliepåfyldning skal motoren startes og gå
i tomgang i 30 sekunder.
8. Undersøg, om der forekommer udsivning af
olie.
9. Stands motoren. Efter yderligere 30 sekunder
skal oliestanden kontrolleres som beskrevet i
4.2.
DANSK
DA
5.9
DA
DA
DANSK
1.1
NO
2.1
DRIFT
2.2 STYRING
Maskinen har midtstyring. Det innebærer at rammen er delt i en fremre og bakre del, som kan vris
i forhold til hverandre.
Midtstyring gjør at maskinen kan svinge med
usedvanlig liten radius rundt trær og andre hindre.
31
NO
NORSK
32
NORSK
NO
33
NORSK
NO
34
NORSK
NO
4.5 START
4.8
35
NORSK
NO
5.2 KLARGJØRING
36
NO
37
NO
NORSK
1.1
DE
2.2
2.3
39
DE
DE
41
DE
4.1
BENZINTANK FÜLLEN (7:Q)
4.4
DE
43
DE
4.8
44
DE
45
5.8
5.9
DE
47
DE
1.1
EN
49
EN
50
EN
51
EN
4.1
EN
53
EN
5.3 TYRE PRESSURE
54
EN
55
EN
56
EN
57
FR
1.1
FR
Traduction de la notice originale
59
FR
Traduction de la notice originale
FR
4.4
Traduction de la notice originale
61
FR
4.7
ARRÊT
Traduction de la notice originale
FR
NETTOYAGE
5.2 PRÉPARATION
Traduction de la notice originale
63
FR
64
Traduction de la notice originale
FR
5.8
5.9
FILTRE À AIR, MOTEUR
65
FR
5.11 ADMISSION D’AIR
NEDERLANDS
1 ALGEMEEN
Dit symbool geeft een WAARSCHUWING weer. Als de instructies niet
nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit
leiden tot ernstige persoonlijke verwondingen en/of schade.
Voordat u deze machine in gebruik
neemt, moet u de gebruiksaanwijzing
en de meegeleverde "VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN" zorgvuldig
doornemen.
1.1
Op de machine ziet u de volgende symbolen om u
eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplettendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden
is.
Betekenis van de symbolen:
Waarschuwing!
Lees vóór gebruik van de machine de gebruikershandleiding en de veiligheidsvoorschriften.
Waarschuwing!
Kijk uit voor weggegooide voorwerpen.
Houd omstanders op afstand.
Waarschuwing!
Draag altijd gehoorbescherming.
Waarschuwing!
Deze machine is niet bedoeld voor rijden
op de openbare weg.
Waarschuwing!
U mag met de machine, uitgerust met de
originele accessoires, niet rijden op een
helling met een grotere hellingshoek dan
10º.
Waarschuwing!
Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de
buurt van de middensturing.
Waarschuwing!
Kans op brandwonden. Raak de geluiddemper/katalysator niet aan.
1.2 VERWIJZINGEN
1.2.1 Afbeeldingen
De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding
zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven
met A, B, C etc.
Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2
wordt als volgt weergegeven: “2:C”.
NL
1.2.2 Titels
De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de
volgende manier genummerd:
“1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subtitel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder
deze titel vermeld.
Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt alleen het nummer van deze titel aangegeven. Bijvoorbeeld “Zie 1.3.3”.
AANDRIJVING
2.1.1 HST
De machine heeft achterwielaandrijving.
De achteras is voorzien van een hydrostatische
transmissie met traploze transmissie voor- en achteruit.
De achteras is eveneens voorzien van een differentieel om het draaien te vergemakkelijken.
Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd wordt aangedreven door aandrijfriemen.
2.1.2 4WD
De machine heeft vierwielaandrijving. Het vermogen van de motor wordt hydraulisch op de wielen
overgebracht. De motor stuurt een oliepomp aan
die olie naar de achter- en voorassen pompt.
De voor- en achterassen zijn seriegeschakeld, wat
betekent dat de voor- en achterwielen op dezelfde
snelheid draaien.
Om het draaien te vergemakkelijken zijn beide assen voorzien van een differentieel.
Gereedschap dat aan de voorzijde is gemonteerd
wordt aangestuurd door aandrijfriemen.
2.2 BESTURING
De machine is aangedreven. Dit betekent dat het
chassis is verdeeld in een voor- en een achtergedeelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien.
Knikbesturing houdt in dat de machine langs bomen en andere obstakels kan rijden met een extreem kleine draaicirkel.
2.3 BEVEILIGINGSSYSTEEM
De machine is uitgerust met een elektrisch beveiligingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde
activiteiten die door onjuiste handelingen gevaarlijke situaties kunnen veroorzaken.
De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden
als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt.
Controleer voor elk gebruik of het beveiligingssysteem werkt.
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
67
NL
NEDERLANDS
2.4 BEDIENING
2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (1:A)
U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie
en de transportpositie:
1. Trap het pedaal volledig in.
2. Laat het pedaal langzaam los.
2.4.2 Koppeling - parkeerrem (1:B)
Druk nooit op het pedaal tijdens het rijden. De krachtoverbrenging kan dan
oververhit raken.
Het pedaal (3:B) heeft de
volgende drie standen:
•Omhoog. De koppeling is niet
geactiveerd. De parkeerrem is
niet geactiveerd.
• Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
• Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar
niet vergrendeld. Deze stand wordt ook gebruikt als noodrem.
2.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (1:C)
De vergrendeling vergrendelt het koppelings-/rempedaal in de ingetrapte stand.
Deze functie wordt gebruikt om de machine te vergrendelen op hellingen, tijdens
transport enz., als de motor niet draait.
Vergrendelen:
1. Trap het pedaal (1:B) volledig in.
2. Verplaats de vergrendeling (1:C) naar rechts.
3. Laat het pedaal (1:B) los.
4. Laat de vergrendeling (1:C) los.
Ontgrendelen:
Trap het pedaal (1:B) volledig in en laat het weer
los.
2.4.4 Rijden - bedrijfsrem (1:F)
Als de machine niet remt zoals verwacht als het pedaal wordt losgelaten,
moet het linkerpedaal (1:B) worden gebruikt als noodrem.
Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en
de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd.
1. Pedaal voorwaarts
– de machine gaat vooruit.
2. Pedaal onbelast
– de machine staat stil.
3. Pedaal achterwaarts
– de machine rijdt achteruit.
4. Minder druk op het pedaal
– de machine remt.
68
2.4.5 Gas- en chokehendel (1:D)
Hendel om de snelheid te regelen en om te choken
bij een koude start.
Als de motor onregelmatig loopt, bestaat er een kans dat de hendel te ver
naar voren staat zodat de choke geactiveerd wordt. Dit beschadigt de motor,
verhoogt het brandstofgebruik en is
schadelijk voor het milieu.
1. Choke - voor het starten van een koude
motor. De choke staat in de bovenste stand
in de groef.
Gebruik deze functie niet als de motor
warm is.
2. Vol gas - bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
Om de gashendel op vol gas te zetten, zet
u de hendel ongeveer 2 cm achter de chokestand.
3. Stationairloop.
2.4.6 Contactslot (1:E)
Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de
machine zitten. Er is dan brandgevaar
omdat brandstof in de motor kan lopen
via de carburateur en de accu kan
ontladen en worden beschadigd.
Contactslot dat gebruikt wordt om de motor te
starten en uit te schakelen. Vier standen:
1. Stopstand - de motor is kortgesloten.
De sleutel kan verwijderd worden.
2/3. Rijstand.
4. Startstand - de elektrische startmotor
wordt geactiveerd op het moment dat de
sleutel in de veerbelaste startstand wordt
gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar
rijstand 2/3 wanneer de motor gestart is.
2.4.7 Krachtafnemer (2:G)
De krachtafnemer mag nooit
ingeschakeld zijn wanneer het aan de
voorzijde gemonteerde gereedschap in
de transportstand staat. Dit beschadigt
de riemtransmissie.
Hendel voor in- en uitschakelen van de
krachtafnemer voor aandrijving van aan de
voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen:
1. Voorste stand - krachtafnemer
uitgeschakeld.
2. Achterste stand - krachtafnemer ingeschakeld.
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
NEDERLANDS
2.4.8 Ontkoppelingshefboom
Hendel om de traploze transmissie uit te schakelen.
HST is voorzien van een hendel die op de achteras
is aangesloten. Zie (5:N).
4WD is voorzien van twee hendels die op de achteras (6:O) en vooras (6:P) zijn aangesloten.
De ontkoppelingshendel mag nooit tussen de binnenste en buitenste stand
staan. Dit leidt tot oververhitting en beschadiging van de transmissie.
Hiermee kunt u de machine handmatig verplaatsen
zonder de motor te gebruiken. Twee standen:
1. Hendel ingedrukt - transmissie ingeschakeld voor normaal
gebruik.
2. Hendel in de buitenste stand
– transmissie uitgeschakeld. De
machine kan handmatig worden
verplaatst.
De machine mag niet over lange afstanden of met
hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de
versnellingsbak worden beschadigd.
De machine mag niet worden bediend
als de voorste hendel in de buitenste
stand staat, anders wordt de machine
beschadigd en bestaat de kans op lekkage in de vooras.
2.4.9 Zitting (3:I)
De zitting kan worden opgeklapt en naar
voor of achter worden verschoven. De zitting wordt met de greep (3:K) vergrendeld
in de opgeklapte positie en naar voor of
achter verschoven met de knoppen (3:J).
De zitting is voorzien van een beveiligingsschakelaar die is aangesloten op het beveiligingssysteem
van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaarlijke functies niet werken als er niemand op de zitting zit.
2.4.10 Motorkap (4:L)
De machine heeft een motorkap die geopend kan worden, zodat de benzinekraan,
accu en motor makkelijk bereikbaar zijn.
De motorkap is vergrendeld met een rubberen band.
De motorkap gaat als volgt open:
1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen
band (4:M) los.
2. Til de motorkap omhoog.
Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
De machine alleen gebruiken met gesloten kap, anders bestaat er een kans op
brandwonden en kunt u bekneld raken.
NL
2.4.11 Snelsluiting (19:H)
De snelsluitingen kunnen worden gescheiden, waardoor er zeer eenvoudig van
hulpmiddel gewisseld kan worden.
De snelsluitingen zorgen ervoor dat het
maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen
de twee standen:
• Normale stand met volledig aangespannen
riem.
• 4 cm achter de normale stand met losse riem,
zodat het maaidek dichter bij de basismachine
komt.
Omdat de riemspanner loskomt van de riem, vereenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van
de riem en het maaidek en wordt het omschakelen
naar de reinigingsstand en de servicestanden gemakkelijker.
Spanning van riem halen:
1. Verwijder de borgpennen (19:G) aan beide zijden.
2. Open de snelsluitingen door de achterste gedeelten met uw hiel naar beneden te drukken.
Zie (19:F).
Als de snelsluitingen geopend zijn, rusten de maaidekarmen losjes in de asgedeelten. Het maaidek mag nooit in de
servicestand of reinigingsstand worden
gezet zonder de snelsluitingen na het
loshaken van de riem van het maaidek
weer te vergrendelen.
3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.:
• Haak de riem los.
• Vervang het maaidek door de maaidekarmen los
te haken. Zie afb. 21.
Riem aanspannen:
Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onderstaande instructies.
Draai de hendel niet met uw handen. U
kunt bekneld raken!
1. Plaats uw voet op de hendel (20:J) en draai
voorzichtig een halve slag naar voren.
2. Plaats de borgpen (19:G).
3.Ga hetzelfde te werk aan de andere kant.
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
69
NEDERLANDS
NL
3 TOEPASSINGEN
De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij
de volgende werkzaamheden met de aangegeven
originele STIGA-accessoires:
Gebruik
Accessoires, origineel van
STIGA
Gras maaien
Maaidekken gebruiken:
Park 14: 95 C
Park 16: 95 C/105 C.
Sneeuwruimen Met sneeuwschuiver. Gebruik
van sneeuwkettingen en framegewichten wordt aanbevolen.
Gras en bladeren Uitgerust met getrokken opvegen
vangbak 38" of 42".
Gras- en blad- Uitgerust met transportkar.
transport
Vegen
Veegmachine gebruiken. Stofbeschermer aanbevolen.
Onkruidbestrij- Een aan de voorzijde gemonding op grindpa- teerde onkruidschoffel gebruiken.
den
Het trekmechanisme mag worden belast met een
verticale kracht van maximaal 100 N.
De duwkracht van getrokken accessoires op het
trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhanger altijd contact op met uw verzekeringsmaatschappij.
LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden
op de openbare weg.
4 STARTEN EN RIJDEN
De machine alleen gebruiken met gesloten en vergrendelde kap. Anders bestaat er een kans op brandwonden en
kunt u bekneld raken.
4.1 BIJVULLEN MET BENZINE (7:Q)
Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit
brandstof voor tweetaktmotoren.
De tank heeft een inhoud van 6 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te
lezen.
LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt
houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden
bewaard.
U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken,
d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft
een samenstelling die minder schadelijk is voor
mens en milieu.
70
Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar
brandstof altijd in een speciaal daarvoor bestemde tank.
Vul alleen buitenshuis benzine bij en
rook niet tijdens het bijvullen. Vul de
tank voordat u de motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de machine
nooit met benzine wanneer de motor
loopt of nog warm is.
Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand.
Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vulbuis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de
benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten
zonder over te stromen. Zie afb. 7.
4.2 CONTROLEER HET OLIEPEIL
Het carter is bij aflevering altijd gevuld met olie
SAE 10W-30.
Controleer voor elk gebruik of het oliepeil correct is. De machine moet op een vlakke ondergrond staan.
Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok
schoon is. Draai de oliepeilstok los en trek
hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af.
Breng de stok weer aan en draai hem vast.
Draai hem daarna weer los en trek hem omhoog.
Lees het oliepeil af.
Silent:
Duw de oliepeilstok volledig naar beneden maar
schroef deze niet vast. Trek de peilstok weer
omhoog en lees het oliepeil af.
Vul olie bij tot de “FULL”-streep als het oliepeil
onder deze markering ligt. Zie afb. 8.
Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep
komen. Een te hoog oliepeil kan de motor oververhitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep
komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste
niveau is bereikt.
4.3 OLIEPIEL VAN DE VERSNELLINGSBAK CONTROLEREN
Controleer voor elk gebruik of het oliepeil
correct is. De machine moet op een vlakke
ondergrond staan.
Lees het oliepeil af op het reservoir (8:R). Het peil
moet tussen MAX en MIN liggen. Vul indien nodig olie bij.
Type olie:
Type olie
4WD
Synthetische olie 5W-50
HST
SAE 10W-30 (20W-50)0
4.4 VEILIGHEIDSCONTROLE
Controleer of de machine voldoet aan de onderstaande veiligheidscontrole.
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
NEDERLANDS
De veiligheidscontrole moet voor ieder
gebruik worden uitgevoerd.
Als een van de onderdelen niet door de
test komt, moet u de machine niet gebruiken! Breng de machine voor reparatie naar een servicewerkplaats!
4.4.1 Algemene veiligheidscontrole
Onderdeel
Resultaat
Brandstofslangen Geen lekkages.
en aansluitingen.
Elektrische kabels. Isolatie is intact.
Geen mechanische schade.
Uitlaatsysteem.
Geen lekkages bij aansluitingen.
Alle schroeven zijn vastgedraaid.
Olieleidingen
Geen lekkages. Geen schade.
Rijd de machine
De machine stopt dan.
voor- en achteruit
en laat het pedaal
van de bedrijfsrem
omhoog komen.
Testrit
Geen abnormale trillingen.
Geen abnormale geluiden.
4.4.2 Elektrische veiligheidscontrole
Controleer voor elk gebruik of het beveiligingssysteem werkt.
Status
Handeling
Resultaat
Het koppelings-/rempe- Probeer te star- De motor
daal is niet ingetrapt. ten.
start niet.
De krachtafnemer is
niet ingeschakeld.
Het koppelings-/rempe- Probeer te star- De motor
daal is ingetrapt.
ten.
start niet.
De krachtafnemer is
ingeschakeld.
Lopende motor. De
De bestuurder De motor
krachtafnemer is inge- gaat staan.
stopt dan.
schakeld.
Lopende motor.
Verwijder
De motor
zekering 10 A. stopt dan.
Zie 8:S.
4.5 STARTEN
1. Open de benzinekraan. Zie 10:U.
2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bougie(s) is/zijn geplaatst.
3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld
is.
4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal.
NL
5. Starten van een koude motor – zet de gashendel
helemaal in de chokestand.
Starten van een warme motor – zet de gashendel
op vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand).
6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
7. Draai de contactsleutel om en start de motor.
8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de gashendel geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt.
9. Laat de machine na een koude start niet onmiddellijk belast werken, maar laat de motor eerst
een paar minuten warmdraaien. Op die manier
kan de olie eerst opwarmen.
Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
4.6 BEDIENINGSTIPS
Controleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de
motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werken op hellingen. Zie 4.2.
Wees voorzichtig bij het rijden op hellingen. Start of stop niet plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt. Rijd
nooit dwars over een helling. Rijd van
boven naar beneden en van beneden
naar boven.
Deze machine mag op een helling van
maximaal 10° rijden.
Verminder de snelheid op hellingen en
bij scherpe bochten om controle over de
machine te houden en het risico op kantelen te beperken.
Draai bij rijden in de hoogste versnelling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan
dan kantelen.
Blijf met uw handen uit de buurt van de
middensturing en de zittinghouder. Anders kunt u bekneld raken! Rijd nooit
met de machine als de motorkap open
is.
4.7 STOPPEN
Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem
aan.
Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet
de motor af door de contactsleutel om te draaien.
Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als
de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet
worden.
Als u de machine zonder toezicht achterlaat, moet u de bougiekabel(s) losmaken en de contactsleutel verwijderen.
Direct na gebruik kan de motor bijzonder heet zijn. Raak de demper, de cilinder of de koelribben niet aan. Dit kan
ernstige brandwonden veroorzaken.
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
71
NEDERLANDS
Om het gevaar op brand te verkleinen
de motor, de demper, de accu en de
brandstoftank vrijhouden van gras,
bladeren en olie.
Om het gevaar op brand te verkleinen
regelmatig controleren of er sprake is
van olie- en/of brandstoflekkage.
Spuit nooit water onder hoge druk op
de machine. Hierdoor kunnen asafdichtingen, elektrische onderdelen of hydraulische kleppen beschadigd raken.
Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen
de radiatorvinnen. Hierdoor zal de radiator beschadigd raken.
Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen
gelden de volgende richtlijnen.
• Sproei nooit rechtstreeks water op de motor.
• Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
• Reinig de luchtinlaat van de motor (8:T).
• Start na het reinigen de machine en een eventueel gemonteerd maaidek om water te verwijderen dat anders lagers zou kunnen
binnendringen en beschadigen.
Alle service en onderhoud moet worden uitgevoerd op een stilstaande machine waarvan de motor
is uitgeschakeld.
Zorg dat de machine niet kan wegrollen. Gebruik daarom altijd de parkeerrem.
Zet de motor af.
5 ONDERHOUD
5.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA
Om de machine voortdurend in goede staat te houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook
in verband met het milieu, moet het onderhoudsprogramma van STIGA worden gevolgd.
De inhoud van dit programma vindt u in het bijgevoegde serviceboekje.
Basic service moet altijd door een erkende servicewerkplaats worden uitgevoerd.
Eerste onderhoud en Intermediate Service zou
door een erkende servicewerkplaats moeten worden uitgevoerd, maar kan ook door de gebruiker
worden gedaan. De inhoud van deze programma's
staat in het serviceboekje en de handelingen zijn
beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” en
hieronder.
Onderhoud dat door een erkende servicewerkplaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw
machine professioneel wordt onderhouden met
originele reserveonderdelen.
Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een
erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in
het onderhoudsboekje. Een serviceboekje waarin
ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waardevol document dat de tweedehandswaarde van de
machine verhoogt.
72
Voorkom dat de motor onbedoeld start
door de bougiekabel(s) los te maken van
de bougie(s) en de contactsleutel te verwijderen.
5.3
Pas de bandenspanning op de volgende manier
aan:
Voorzijde: 0,6 bar (9 psi).
Achter: 0,4 bar (6 psi).
5.4
MOTOROLIE VERVANGEN
Vervang de motorolie de eerste keer na 5 werkuren, daarna na elke 50 werkuren of één keer per
seizoen.
Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of minstens één keer per seizoen, als de motor extra hard
of bij hoge omgevingstemperaturen moet werken.
Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
Olie
SAE 10W-30
Serviceklasse
SJ of hoger
Gebruik olie zonder toevoegingen.
Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting
van de motor leiden.
Ververs de olie wanneer de motor warm is.
Direct na het stoppen van de machine
kan de motorolie erg heet zijn. Laat de
motor daarom een paar minuten afkoelen voordat u de olie aftapt.
1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een
slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb.
10:V.
2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang
en trek de bougie los.
3. Vang de olie op in een vat.
LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfriemen.
4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren
van afgewerkte olie op.
5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de
klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
6.Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met
nieuwe olie.
Olievolume: 1,4 liter.
Silent: 1,1 liter.
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
NEDERLANDS
7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat
u deze 30 seconden stationair draaien.
8. Controleer of er een olielek is.
9. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en controleer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2.
5.5 TRANSMISSIE (4WD)
De olie in de hydraulische krachtoverbrenging
moeten regelmatig worden gecontroleerd/aangepast of vervangen zoals aangegeven in onderstaande tabel.
Vervolgens met
1e keer
tussenpozen van
Actie
Werkuren
Niveau controleren
50
- aanpassen.
Olie verversen.
5
200
Type olie: Synthetische olie 5W-50.
Hoeveelheid olie bij verversen: ongeveer 3,5 liter.
5.5.1 Controleren - aanpassen
Zie “4.3”.
5.5.2 Aftappen
1. Laat de machine gedurende 10-20 minuten op
verschillende snelheden lopen om de transmissieolie op te warmen.
2. Plaats de machine volledig horizontaal.
3. Demonteer beide ontkoppelingshefbomen zoals
aangegeven in afb. 6.
4. Plaats één opvangbak onder de achteras en één
onder de vooras.
5. Open het oliereservoir door de kap te verwijderen. Zie 8:R.
Gebruik uitsluitend een 3/8” dopsleutel
voor de olieaftapplug. Het gebruik van
ander gereedschap beschadigt de plug.
6. Verwijder de olieaftapplug van de achteras.
Reinig de opening en gebruik een 3/8” dopsleutel. Zie afbeelding 11.
7. Verwijder 2 aftappluggen uit de vooras. Gebruik hiervoor een 12 mm sleutel. Laat de olie uit
de vooras en de leidingen lopen. Zie afb. 12.
8. Controleer of de pakkingen op de 4 aftappluggen van de vooras intact zijn. Zie afb. 12. Plaats
de pluggen terug. Aanhaalmoment: 15-17 Nm.
De olieaftapplug wordt beschadigd als
hij vaster dan 5 Nm wordt aangedraaid.
9. Controleer of de pakking op de olieaftapplug
van de achteras intact is. Zie afb. 11:Y. Plaats
het in de achteras. Draai de olieaftapplug aan tot
5 Nm.
NL
10.Trek de olie uit het onderste deel van het reservoir met behulp van een olieafscheider. Zie afb.
13.
11.Voer de olie volgens lokale voorschriften af.
5.5.3 Vullen
De motor mag nooit draaien als de achterste koppelingshendel naar binnen is
geduwd en de voorste koppelingshendel
uitgetrokken is. Dit beschadigt de asborging.
1. Vul het oliereservoir met de nieuwe olie.
Als de motor binnen moet draaien,
dient u ervoor te zorgen dat uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd.
2. Controleer of de koppelingshendel van de achteras uitgetrokken is.
3. Start de motor. Als de motor is gestart, schuift
de koppelingshendel van de vooras automatisch
naar binnen.
4. Trek de koppelingshendel van de vooras naar
buiten.
LET OP! De olie wordt zeer snel het systeem
ingezogen. Zorg dat het reservoir altijd vol
is. Zorg dat er geen lucht wordt ingezogen.
5. Zet het gaspedaal in de voorste stand door het te
blokkeren met een houten wig. Zie afb. 14. Vul
het oliereservoir handmatig met nieuwe olie.
6. Laat de motor een minuut in de stand vooruit
draaien.
7. Verwijder de houten wig en zet het gaspedaal in
de stand achteruit. Ga door met het bijvullen
van de olie.
8. Laat de motor een minuut in de stand achteruit
draaien.
9. Verander de rijrichting elke minuut, zoals hierboven is aangegeven, en ga door met het bijvullen van de olie tot het borrelen in het reservoir
stopt.
10.Zet de motor uit, plaats het kapje van het oliereservoir en sluit de motorkap.
11.Maak een proefritje van enkele minuten en pas
zonodig het olieniveau aan.
5.6 RIEMTRANSMISSIES
Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en
onbeschadigd zijn.
5.7 BESTURING
De besturing moet na 5 werkuren worden gecontroleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100
werkuren.
5.7.1 Controles
Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen
speling in de stuurkettingen zitten.
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
73
NL
NEDERLANDS
5.7.2 Afstelling
Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
1. Zet de machine in de 'recht vooruit'-stand.
2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren
onder het middelpunt. Zie afb. 16.
3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling
meer is.
4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of
het stuur recht staat.
5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene
moer losser en de andere vaster.
Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor
wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van
de kabels toe.
5.8 ACCU
Als u het zuur in uw ogen of op uw huid
krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Als er zuur op uw lichaam terechtkomt, moet u het betreffende
lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen
met een ruime hoeveelheid water en zo
snel mogelijk medische hulp zoeken.
De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft
een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof
kan en mag niet worden gecontroleerd of aangevuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
De accu moet volledig zijn opgeladen
voordat u deze voor de eerste keer gaat
gebruiken. De accu moet altijd volledig
opgeladen worden bewaard, anders
kan deze beschadigd raken.
5.8.1 Accu opladen met motor
De accu kan als volgt worden opgeladen met de
dynamo van de motor.
1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder afgebeeld.
2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd.
3. Start de motor volgens de instructies in de handleiding.
4. Laat de motor 45 minuten lopen.
5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgeladen.
5.8.2 Accu opladen met oplader
Als de accu wordt opgeladen met een oplader,
dient deze een constante spanning te hebben.
Neem contact op met uw leverancier voor een dergelijke oplader.
De accu kan beschadigd raken als er een standaard oplader wordt gebruikt.
74
5.8.3 Verwijderen/Plaatsen
De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen
of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden
met het volgende:
• Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel
los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna
de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
• Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op
de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte
kabel aan op de negatieve accuklem (-).
Als u de kabels niet in de goede
volgorde aansluit of losmaakt, kan er
kortsluiting ontstaan en kan de accu beschadigd raken.
Als u de kabels verwisselt, raken de dynamo en de accu beschadigd.
Zet de kabels stevig vast. Losse kabels
kunnen brand veroorzaken.
De accu moet altijd aangesloten zijn als
u de motor wilt laten lopen. Anders
kunnen de dynamo en het elektrische
systeem beschadigd raken.
5.8.4 Reiniging
Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze
schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met
een staalborstel en smeer ze in met vet.
5.9 LUCHTFILTER, MOTOR
Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25
werkuren worden gereinigd/vervangen.
Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren
worden gereinigd/vervangen.
LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien
de machine in stoffige omstandigheden moet werken.
Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
5.9.1 Alt. 1
1. Maak voorzichtig schoon rond de luchtfilterkap.
2. Verwijder de luchtfilterkap (15:A).
3. Demonteer het filter (15:B). Het voorfilter
wordt over het luchtfilter geplaatst. Zorg ervoor
dat de carburateur niet vuil wordt. Maak de behuizing van het luchtfilter schoon.
4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes
mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien
het filter erg vuil is, moet het worden vervangen.
5. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is,
moet het worden vervangen.
6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen
op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor
raakt het filter beschadigd.
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
NEDERLANDS
Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van
de behuizing van het papierfilter. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd.
5.9.2 Alt. 2
1. Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfilter schoon.
2. Demonteer de luchtfilterkap (15:R) door de
twee schroeven te verwijderen.
3. Demonteer het papierfilter (15:S). Zorg ervoor
dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het
luchtfilterhuis schoon.
4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes
mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien
het filter erg vuil is, moet het worden vervangen.
5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Silent:
1. Demonteer de luchtfilterkap (9:R) door de
schroef los te draaien.
2. Demonteer de filters. Het voorfilter (9:B) wordt
over het luchtfilter (9:A) geplaatst. Zorg ervoor
dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het
luchtfilterhuis schoon.
3. Reinig het voorfilter in vloeibaar
schoonmaakmiddel en water. Wring het filter
uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het
filter en knijp de olie erin.
4. Maak het papierfilterhuis als volgt schoon: klop
het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het
filter erg vuil is, moet het worden vervangen.
5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen
op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor
raakt het filter beschadigd.
Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van
de behuizing van het papierfilter. Het papierfilterhuis mag niet met olie worden ingesmeerd.
NL
5.12 SMEREN
Alle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na
elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden gesmeerd.
Onderdeel Actie
Afb.
Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een
17
smeerpistool met universeel vet.
Pomp tot het vet eruit komt.
Stuurket- Reinig de kettingen met een
tingen
staalborstel.
Smeer de kettingen met universele kettingspray.
Spannings- Smeer de lagerpunten met een 18
armen
oliehouder terwijl alle regelaars
zijn geactiveerd.
Dit werkt het beste met twee
personen.
BedieSmeer de uiteinden van de
18
ningskabels kabels met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd.
Dit moet worden gedaan door
twee personen.
5.13 ZEKERING
Controleer of vervang de zekering van 20 A bij
elektrische problemen. Zie 8:S.
6 OCTROOI - ONTWERPREGISTRATIE
Deze machine of onderdelen van deze machine
valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwerpregistratie:
SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6,
US595 7497, FR772384, DE69520215.4,
GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT),
SE0401554-1, SE0501599-5.
5.10 BOUGIE
De bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren
worden vervangen (=bij elke tweede basic service).
Maak schoon rond de bevestiging van de bougie
voordat u deze losmaakt.
Bougie: Champion RC12YC of gelijkwaardig.
Afstand elektroden: 0,75 mm.
5.11 LUCHTINLAAT
Zie 8:T. De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd raken.
Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeurig gereinigd.
GGP behoudt zich het recht voor zonder voorafgaande aankondiging wijzigingen in het product
aan te brengen.
Vertaling van de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
75
ITALIANO
IT
1.1
76
IT
77
IT
ITALIANO
78
IT
4.4
CONTROLLI DI SICUREZZA
79
ITALIANO
IT
4.5
AVVIAMENTO
80
4.6
4.7
ARRESTO
4.8
PULIZIA
IT
81
IT
ITALIANO
82
IT
83
IT
ITALIANO
ES
85
ES
86
ES
87
ES
ES
4.6
89
4.8
90
ES
91
ES
92
5.9
FILTRO DE AIRE, MOTOR
ES
93
ES
94
PT
95
PT
PORTUGUÊS
96
PT
97
PT
98
PT
99
PORTUGUÊS
PT
4.8
5.2 PREPARAÇÃO
4.7 PARAR
5.3
PRESSÃO DOS PNEUS
PORTUGUÊS
5.4
PT
5
200
101
PT
PORTUGUÊS
102
PT
103
PT
PORTUGUÊS
5.13 FUSÍVEL
No caso de avarias eléctricas, verifique/substitua o
fusível, 20 A. Ver 8:S.
104
PL
105
PL
POLSKI
106
PL
107
POLSKI
PL
POLSKI
PL
4.4 KONTROLE BEZPIECZEŃSTWA
109
POLSKI
POLSKI
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
5.5 PRZEKŁADNIA, OLEJU (4WD)
PL
111
PL
POLSKI
112
PL
113
PL
POLSKI
114
RU
2 ОПИСАНИЕ
1.1 ПРЕДУПРЕЖДАЮЩИЕ ЗНАКИ
2.1
ПРИВОД
2.2
РУЛЕВОЕ УПРАВЛЕНИЕ
115
РУССКИЙ
RU
2.3
116
RU
117
RU
РУССКИЙ
118
RU
119
RU
РУССКИЙ
120
4.8
5.3
ДАВЛЕНИЕ В ШИНАХ
RU
121
RU
РУССКИЙ
5.5 МАСЛЯНЫЙ ТРАНСМИССИИ
(4WD)
122
5.7 РУЛЕВОЕ УПРАВЛЕНИЕ
123
РУССКИЙ
RU
124
РУССКИЙ
RU
125
CS
2 POPIS
1.1
127
CS
128
CS
4.4 KONTROLA BEZPEČNOSTI
Činnost
Pokuste se
nastartovat.
Pokuste se
nastartovat.
129
4.8
4.7
130
CS
131
CS
132
CS
133
CS
134
MAGYAR
1 ÁLTALÁNOS
1.1
HU
135
HU
MAGYAR
136
HU
137
HU
MAGYAR
138
4.5
INDÍTÁS
HU
4.7
ÁLLJ
4.8
139
MAGYAR
HU
140
5.3
AZ ABRONCSOK NYOMÁSA
5.4
HU
141
HU
MAGYAR
HU
17
-
18
18
143
SL
2 OPIS
144
SL
145
SL
146
4.1
NALIVANJE BENCINA (7:Q)
SL
147
SL
148
4.7 USTAVITEV
SL
5.5 PRENOS MOČI (4WD)
5.3 TLAK V PNEVMATIKAH
149
SL
5.8 AKUMULATOR
5.9
SL
151
SL
152
ET
2 KIRJELDUS
153
ET
154
ET
155
ET
4.1
BENSIINIGA TÄITMINE (7:Q)
156
4.4
4.6 KASUTUSNÕUANDED
ET
157
ET
159
ET
5.9
ÕHUFILTER, MOOTOR
ET
161
LIETUVIŲ KALBA
LT
2 APRAŠYMAS
LT
163
LT
164
LT
165
LT
LIETUVIŲ KALBA
4.5 UŽVEDIMAS
166
5.3
5.4
LT
167
LT
LT
169
LT
LIETUVIŲ KALBA
5.10 UŽDEGIMO ŽVAKĖ
170
LV
171
LV
172
LV
173
LV
174
LV
4.7
APTURĒŠANA
175
LV
4.8
TĪRĪŠANA
176
LV
177
LV
5.8
AKUMULATORS
178
LV
179
G G P S w e d e n A B · Box 1006 · S E - 5 7 3 2 8 T R A N Å S

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement